Gepubliceerd: 8 januari 2016
Indiener(s): Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA)
Onderwerpen: financieel toezicht financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34322-6.html
ID: 34322-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 januari 2016

1. Inleiding

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. Deze vragen worden hierna beantwoord. Bij de beantwoording zijn de vragen die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp gezamenlijk beantwoord. Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde aangehouden van het verslag.

2. Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de lidstaatopties in de richtlijn zijn en van welke lidstaatopties Nederland wel of niet gebruikt maakt en waarom. Diezelfde leden vragen van welke lidstaatopties andere EU-landen wel of niet gebruik maken. Voorts vragen zij op welke punten de implementatiewet verder gaat dan de wijziging van de richtlijn icbe’s en waarom.

De wijzigingsrichtlijn1 bevat één lidstaatoptie. Artikel 1, zesde lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 23, derde lid, van de richtlijn icbe’s2) bepaalt dat de lidstaten mogen voorschrijven welke instellingen als bewaarder mogen optreden. In de Implementatiewet wordt voorgesteld gebruik te maken van deze lidstaatoptie en wordt voorgesteld dat naast een bank ook een andere rechtspersoon die een vergunning heeft gekregen en aan prudentiële regelgeving voldoet kan optreden als bewaarder. In Nederland bewaart vaak de zogenaamde «stichting bewaarder» de activa van een icbe. Door gebruik te maken van bovengenoemde lidstaatoptie kan de «stichting bewaarder» blijven functioneren als bewaarder in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft), wanneer deze bewaarder een vergunning aanvraagt en aan alle eisen die gelden voor de bewaarder uit hoofde van onderhavig wetsvoorstel voldoet (onder andere de eigen vermogenseis en de artikelen omtrent de bedrijfsvoering). Naar verwachting zullen het Verenigd Koninkrijk en Polen ook gebruik maken van de lidstaatoptie dat een andere rechtspersoon dan de nationale centrale bank of een bank kan optreden als bewaarder. De Nederlandsche Bank (DNB) treedt in Nederland op dit moment niet op als bewaarder en is dit ook in de toekomst niet van plan, daarom is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de nationale centrale bank als bewaarder aan te wijzen. Andere landen, waar de centrale bank wel als bewaarder optreedt, maken mogelijk wel gebruik van deze mogelijkheid. Verder strekt de Implementatiewet uitsluitend tot implementatie van de wijzigingsrichtlijn. Wel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de artikelen die betrekking hebben op de bewaarder van een beleggingsinstelling samen te voegen met de artikelen die betrekking hebben op de bewaarder van een icbe, de eisen zijn hierdoor niet inhoudelijk gewijzigd. Er zijn geen nationale koppen opgenomen.

De leden van de VVD-fractie en PvdA-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met het door een beheerder van een icbe te voeren beloningsbeleid dat consistent is met een gezond risicobeheer van de icbe en aan bepaalde minimumeisen voldoet. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe dit wordt geïmplementeerd in andere EU-landen. De leden van de VVD-fractie en CDA-fractie vragen wat er wordt geregeld in lagere regelgeving door de AFM omtrent de beloningsregels. De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom dit per land individueel wordt ingevuld. Verder vragen de leden van de PvdA-fractie op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de nadere uitwerking van de beloningregels door de AFM.

Het beloningsbeleid van de beheerder dient consistent te zijn met een gezond risicobeheer van de icbe. Hiermee wordt bedoeld dat het beloningsbeleid er niet toe mag leiden dat medewerkers van de beheerder worden gestimuleerd om te grote risico’s te nemen. Artikel 1, tweede lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikelen 14bis en 14ter van de richtlijn icbe’s) zal door de AFM worden geïmplementeerd in de Nadere Regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Nrgfo) via een verwijzing naar de desbetreffende artikelen in de wijzigingsrichtlijn. Uw Kamer zal worden geïnformeerd zodra de wijzigingen van de Nrgfo zijn vastgesteld. Om te bewerkstelligen dat de toezichthoudende autoriteiten van de verschillende lidstaten het beloningsbeleid van de beheerders op dezelfde wijze toepassen en toetsen, draagt de Europese Commissie de European Securities and Markets Authority (ESMA) op om richtsnoeren op te stellen voor een goed beloningsbeleid en goede beloningspraktijken (zie artikel 14bis, vierde lid, van de richtlijn icbe’s).

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de beloningsvoorschriften meteen in wetgeving vast te leggen, zoals dat ook bij bonussen met banken is gebeurd. De leden van de PVV-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om de beloningsregels in lagere regelgeving vast te leggen. Voorts vragen zij waar het in vastgelegd wordt (ministeriële regeling of AMvB) en wanneer de AFM dit naar verwachting zal afronden.

Voor de implementatie van de beloningsregels wordt aangesloten bij de systematiek die nu ook al geldt voor de beloningsregels voor beheerders van beleggingsinstellingen. Dit is ook de systematiek die geldt voor banken en andere financiële ondernemingen. De voornaamste regels omtrent beloningen zijn opgenomen in hoofdstuk 1.7. van de Wft. Op grond van artikel 1:117, vierde lid, van de Wft kunnen de toezichthouders nadere regels stellen. DNB heeft reeds nadere regels gesteld met betrekking tot beloningen in de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2014 die onder meer gelden voor beleggingsondernemingen, banken, premiepensioeninstellingen en verzekeraars. De beloningsregels voor zowel beheerders van beleggingsinstellingen als voor beheerders van icbe’s zullen door de AFM worden vastgelegd in de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Het streven is dat de nieuwe beloningsregels op 18 maart 2016 in werking treden.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de richtlijn icbe’s gewijzigd is om verschillen tussen de nationale bepalingen op het gebied van het beloningsbeleid en sancties aan te pakken. De leden van de PVV-fractie vragen deze verschillen toe te lichten en aan te geven welke verschillen er zoal zijn tussen de lidstaten.

Tussen de lidstaten bestaan op dit moment nog grote verschillen met betrekking tot de regels omtrent het beloningsbeleid. Sommige lidstaten hebben geen regels omtrent beloningen voor medewerkers bij beheerders van icbe’s en per lidstaat is verschillend vastgesteld op welke medewerkers die beloningsregels van toepassing zijn. De wijzigingsrichtlijn schrijft voor waaraan het beloningsbeleid van een beheerder dient te voldoen en bepaalt op welke personen de beloningsregels van toepassing dienen te zijn.

De verschillen met betrekking tot sancties zijn vooral gelegen in de hoogte van de bestuurlijke boete. In sommige lidstaten is de hoogte van de boete zo laag dat de op te leggen boete geen afschrikwekkend effect heeft. Ook hanteren lidstaten verschillende criteria om de hoogte van de boete te bepalen. Voor een overzicht van de verschillen in beloningsbeleid en sancties en een toelichting daarop wordt verwezen naar paragrafen 4.4. en 4.5. en bijlagen 6 en 7 van het door de Europese Commissie uitgevoerde impact assessment.3 De wijzigingsrichtlijn schrijft voor welke sancties de toezichthoudende instanties minimaal dienen te kunnen opleggen en schrijft de minimale hoogte van de bestuurlijke boete voor.

De leden van de VVD-fractie vragen welke andere entiteiten kunnen optreden als bewaarder naast een bank, beleggingsonderneming of een andere instelling. Voorts vragen zij waarom daarvoor niet is gekozen en waarom er niet voor is gekozen om de nationale centrale bank als bewaarder te laten optreden dan wel waarom andere landen dat mogelijk wel doen.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over het wel of niet gebruik maken van de lidstaatopties.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de richtlijn niet toestaat dat een bewaarder de aansprakelijkheid kan beperken of uitsluiten. Voorts vragen diezelfde leden waarom er een verschil is tussen de wijzigingsrichtlijn en de richtlijn beheerders alternatieve beleggingsinstellingen op het punt van de aansprakelijkheid en het hergebruik van in bewaring gegeven activa.

Doel van de wijzigingsrichtlijn is onder meer om het vertrouwen van de niet-professionele belegger in icbe’s te vergroten door het verscherpen van de regels betreffende de taken en aansprakelijkheid van de bewaarder. Aangezien beheerders van icbe’s zich vooral richten op de niet-professionele belegger vond de Europese Commissie het niet raadzaam om de bewaarder toe te staan zijn aansprakelijkheid te beperken of uit te sluiten. Het verschil op het punt van de aansprakelijkheid en het hergebruik van in bewaring gegeven activa tussen de wijzigingsrichtlijn en de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen is gelegen in het feit dat de beheerder van icbe’s zich vooral richt tot de niet-professionele belegger, die in het algemeen meer dient te worden beschermd, terwijl de beheerder van een (alternatieve) beleggingsinstelling zich vooral richt tot de professionele belegger.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom een vergunningplicht voor het uitoefenen van het bedrijf van bewaarder in deze richtlijn nuttig en nodig is en waarom niet kon worden volstaan met algemene regels. Verder vragen zij voor welk probleem specifiek de vergunningplicht een oplossing is.

Op dit moment is de bewaarder niet zelfstandig vergunningplichtig. De beheerder dient in zijn aanvraag voor een vergunning aan te tonen dat de bewaarder voldoet aan de regels in de Wft. Hierdoor kan worden afgevraagd of de beheerder naast de bewaarder verantwoordelijk is voor het door de bewaarder voldoen aan de regels van de Wft. Nu de bewaarder zelfstandig vergunningplichtig wordt (zoals de richtlijn voorschrijft), kan de AFM direct toezicht houden op de bewaarder en ook handhavend optreden richting de bewaarder zelf. De taken van de bewaarder worden bovendien uitgebreid waardoor het toezicht op de bewaarder zal worden geïntensiveerd. Het direct kunnen toezicht houden op de bewaarder is derhalve een groot voordeel.

De leden van de VVD-fractie geven verder aan dat de bewaarders jaarlijks bijdragen aan de kosten van het doorlopend toezicht van de AFM (€ 6.500) en De Nederlandsche Bank (€ 2.000) en vragen in hoeverre het hier gaat om nieuwe aanvullende kosten ten opzichte van de eerste richtlijn. Verder vragen zij wat de AFM en DNB nu precies (extra) doen als het gaat om het doorlopend toezicht in de nieuwe situatie en wat de AFM en DNB tot nu toe deden met betrekking tot bewaarders.

De taken van de bewaarder worden door de wijzigingsrichtlijn uitgebreid, dit betekent dat met name voor de AFM het doorlopend toezicht op de bewaarder ook meer toezichtcapaciteit zal vergen. Naast het bewaren van de activa wordt de bewaarder ook belast met het controleren van de kasstromen van de icbe en het uitvoeren van specifieke toezichttaken. De AFM dient tijdens het doorlopend toezicht te controleren of de bewaarder deze taken goed uitoefent en blijvend voldoet aan de vergunningeisen en overige voorwaarden die aan de bewaarder worden gesteld (zie met name paragraaf 4.3.1.4e van de Implementatiewet wijziging richtlijn icbe’s en paragraaf 10.3.2.3 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft). DNB controleert op dit moment of de bewaarder voldoet aan de minimum eigen vermogen eis en of de bedrijfsvoering van de bewaarder zodanig is ingericht dat (financiële) risico’s worden beheerst (artikel 3:17, derde lid, van de Wft). Het doorlopend toezicht van DNB zal ook meer toezichtsinspanning vergen omdat de hoogte van het eigen vermogen minimaal € 730.000 is, maar ook hoger kan zijn indien het bedrag als berekend overeenkomstig artikel 315 of 317 van de verordening kapitaalvereisten hoger is dan € 730.000. In het laatste geval dient de bewaarder het hogere bedrag als eigen vermogen aan te houden.

De leden van de PvdA-fractie geven aan het een goede ontwikkeling te vinden dat een beheerder straks voor elke door hem beheerde icbe één onafhankelijke bewaarder dient aan te stellen en dat voor het uitoefenen van het bedrijf van bewaarder een vergunning van de AFM verplicht is. De leden van de PvdA-fractie vragen wat deze wijziging materieel betekent. De leden vragen of door de wijzigingsrichtlijn veel nieuwe bewaarders moeten worden aangewezen en hoeveel vergunningen naar verwachting zullen worden aangevraagd. Tenslotte vragen diezelfde leden in welke situaties het hergebruik van activa ten goede komt aan de icbe en in het belang is van de deelnemers.

Op grond van de Wft dient een beheerder van een icbe voor elke door hem beheerde icbe een onafhankelijke bewaarder aan te stellen. Hierin verandert de wijzigingsrichtlijn niets. De zelfstandige vergunningplicht voor de bewaarder betekent dat de AFM niet langer via de beheerder de bewaarder hoeft te toetsen. Naar verwachting zullen ongeveer tien bewaarders een vergunning aanvragen. Er zijn op dit moment vijf bewaarders van icbe’s met zetel in Nederland actief en naar verwachting zullen nog vijf nieuwe bewaarders het bedrijf van bewaarder willen uitoefenen en daarvoor een vergunning aanvragen. De bewaarder mag de in bewaring gegeven activa niet hergebruiken tenzij het hergebruik voor rekening van de icbe gebeurt en aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Hergebruik van de activa kan in het belang zijn van de deelnemers indien de opbrengst van het hergebruik van de activa geheel of gedeeltelijk ten goede komt aan de icbe en de deelnemers.

De leden van de SP-fractie hebben gelezen dat de toezichthouder een beheerder van een beleggingsinstelling of icbe kan verplichten de inschrijving, inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming op te schorten. De bevoegdheid kan worden toegepast in het belang van de deelnemers of het algemeen belang. De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering niet met voorbeelden werkt, ten behoeve van betrokkenen, om meer duidelijkheid te verschaffen.

Voor voorbeelden wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot artikel 1:77a (zie artikelsgewijze vragen, ARTIKEL I, artikel 1:77a).

De leden van de SP-fractie vragen of er een maximum is aan het aantal schijven waarover de bewaartaken van de bewaarder van een icbe mogen worden uitbesteed. Verder horen zij graag of er criteria verbonden zijn aan het uitbesteden aan een derde, bijvoorbeeld door middel van eisen waar de derde partij aan moet voldoen. Tevens vragen diezelfde leden of een derde partij zich in een ander land mag bevinden dan de bewaarder en of hier potentieel risico’s aan verbonden zijn.

Er is geen maximum verbonden aan het aantal schijven waarover de bewaartaken van een bewaarder van een icbe mogen worden uitbesteed. De wijzigingsrichtlijn bevat voorwaarden waaronder een bewaarder bepaalde taken mag uitbesteden en stelt eisen waaraan de derde partij dient te voldoen. De bewaarder mag bijvoorbeeld taken uitsluitend aan een derde uitbesteden indien daarvoor een objectieve reden bestaat en de derde beschikt over structuren en de deskundigheid die adequaat zijn voor en evenredig zijn met de aard en de complexiteit van de aan hem toevertrouwde activa van de icbe (zie artikel 22bis van de richtlijn icbe’s).

Een derde mag zich in een ander land bevinden dan de bewaarder die zijn taken uitbesteed. Hieraan zijn potentiële risico’s verbonden; daarom kan een bewaarder alleen taken uitbesteden aan een derde in een derde land indien het derde land vereist dat bepaalde financiële instrumenten in bewaring dienen te worden genomen door een lokale entiteit. Tevens dienen beleggers in de icbe voorafgaand aan hun belegging hierover te worden geïnformeerd en dient de beheerder van de icbe de bewaarder te hebben opgedragen om de bewaring van de financiële instrumenten aan de lokale entiteit in het derde land uit te besteden.

Verder vragen de leden van de SP-fractie welke veranderingen er optreden in de mogelijke nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie met betrekking tot de taken van de bewaarder. Voorts vragen zij of de regering kan onderbouwen waarom de nationale Centrale Bank niet als entiteit is aangewezen die als bewaarder kan optreden en of in andere lidstaten de nationale Centrale Banken wel als bewaarders kunnen optreden.

De taken van de bewaarder worden door de wijzigingsrichtlijn uitgebreid. Naast het bewaren van de activa ten behoeve van de deelnemers in de icbe dient de bewaarder in de nieuwe situatie ook de kasstromen van de icbe te controleren en specifieke toezichttaken uit te voeren. Zie voor een uitgebreid overzicht van de nieuwe taken van de bewaarder artikel 1, vierde lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 22, derde tot en met vijfde lid, van de richtlijn icbe’s).

De nationale centrale bank is niet als entiteit aangewezen die als bewaarder kan optreden omdat DNB op dit moment niet optreedt als bewaarder en dit ook in de toekomst niet wil doen. Andere lidstaten waar de nationale centrale bank wel optreedt als bewaarder wijzen mogelijk de nationale centrale bank wel aan als entiteit die als bewaarder kan optreden.

De leden van de SP-fractie vragen zich verder af wat precies moet worden verstaan onder «andersoortige bewaarders». Daarbij horen zij graag wat precies de winst is bij het toestaan van uitvoeren van bewaartaken door andersoortige bewaarders bij bepaalde categorieën beleggingsinstellingen.

Het begrip «andersoortige bewaarder» wordt alleen gebruikt voor bewaarders van bepaalde beleggingsinstellingen in de zin van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.4 Onder «andersoortige bewaarders» worden andere entiteiten verstaan dan banken of beleggingsondernemingen die eveneens kunnen optreden als bewaarder van bepaalde closed-end beleggingsinstellingen die over het algemeen niet beleggen in activa die in bewaring moeten worden gegeven (denk aan vastgoed of schepen) of die over het algemeen beleggen in ondernemingen met als doel om controle te verwerven (bijvoorbeeld private equity fondsen). Een trustkantoor dat onder toezicht valt van DNB zou als alternatieve bewaarder van dergelijke beleggingsinstellingen kunnen optreden. Aangezien ten tijde van de totstandkoming van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen geen banken of beleggingsondernemingen actief waren die zich richtten op beleggingsinstellingen die niet in financiële instrumenten beleggen is voorzien in een andere categorie entiteiten die als bewaarder kunnen optreden.

De leden van de SP-fractie vragen aan de regering in hoeverre de AFM-vergunning van eenzelfde strekking is als de vergunning van de ECB dan wel DNB en of de vergunning van de ECB dan wel DNB voor de juiste waarborgen zorgt aangaande het bewaren van financiële activa.

In beginsel geldt voor bewaarders na de implementatie van de wijzigingsrichtlijn een vergunningplicht. De uitzondering van de vergunningplicht is opgenomen voor banken en beleggingsondernemingen (die aan bepaalde prudentiële eisen voldoen) indien zij een vergunning hebben (van de ECB respectievelijk DNB) en voor zover het ingevolge die vergunning is toegestaan als nevendienst financiële instrumenten te bewaren. In artikel 2:3i van de Wft is opgenomen aan welke eisen een bewaarder bij de vergunningaanvraag dient te voldoen. Deze vergunningeisen komen grotendeels overeen met de vergunningeisen die gelden voor banken respectievelijk beleggingsondernemingen. De geschiktheid en betrouwbaarheid van beleidsbepalers en medebeleidsbepalers is reeds getoetst door de ECB dan wel DNB bij het verlenen van de vergunning. Bovendien dienen banken en beleggingsondernemingen te voldoen aan strengere prudentiële eisen dan bewaarders. Indien het op basis van de vergunning mogelijk is om als nevendienst financiële instrumenten te bewaren zal de ECB respectievelijk DNB bij de vergunningaanvraag ook dienen na te gaan of de bedrijfsvoering van de bank daarvoor voldoende is ingericht. Kortom de vergunningeisen komen zodanig overeen dat het overbodig wordt geacht om een soortgelijke toets te laten uitvoeren door de AFM. De AFM kan tijdens het doorlopend toezicht toetsen of de bank of beleggingsonderneming met betrekking tot de bewaartaken doorlopend voldoet aan de regels in de Wft die gericht zijn tot de bewaarder. Zo wordt bewerkstelligd dat aan dezelfde waarborgen voor het bewaren van financiële activa wordt voldaan door banken of beleggingsondernemingen als door bewaarders, die geen bank of beleggingsonderneming zijn.

De leden van de SP-fractie en de leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de overwegingen waren om voor te schrijven dat de bewaarder geen brievenbusmaatschappij mag worden en of dit direct voortvloeit uit de richtlijn of specifiek Nederlandse regelgeving is.

Artikel 1, vierde lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 22bis van de richtlijn icbe’s) bepaalt dat de bewaarder de taken genoemd in artikel 22, derde en vierde lid, van de richtlijn icbe’s niet mag uitbesteden. De bewaarder mag alleen het bewaren van de activa uitbesteden. Uitbesteding van deze taken is slechts mogelijk onder bepaalde voorwaarden (artikel 1, vijfde lid, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 22bis van de richtlijn icbe’s)). Er moet bijvoorbeeld een objectieve reden zijn voor het uitbesteden van de bewaartaken en het uitbesteden van bewaartaken mag niet plaatsvinden met de bedoeling de regels van de Wft te ontlopen. Uit de wijzigingsrichtlijn vloeit derhalve voort dat de bewaarder niet al zijn taken mag uitbesteden en dus geen brievenbusmaatschappij mag worden.

Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie wat valt onder een externe gebeurtenis en of die lijst uitputtend is.

Een bewaarder is niet aansprakelijk indien hij kan aantonen dat het verlies van een in bewaring genomen financieel instrument het gevolg is van een externe gebeurtenis waarover hij redelijkerwijs geen controle heeft en waarvan de gevolgen onvermijdelijk waren, ondanks alle inspanningen om ze te verhinderen (zie het gewijzigde artikel 24, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn icbe’s). Van een dergelijke externe gebeurtenis kan bijvoorbeeld sprake zijn als computersystemen uitvallen door een brand, overstroming of aardbeving. Dit is geen uitputtende lijst.

De leden van de PVV-fractie stellen vast dat een bewaarder onder bepaalde voorwaarden zijn taken mag uitbesteden aan een derde, die vervolgens ook zijn bewaartaken mag uitbesteden aan een andere bewaarder. De leden vragen of de regering hierop kan ingaan en om welke voorwaarden het hier gaat. Voorts vragen diezelfde leden zich af hoe zal worden voorkomen dat hiermee verantwoordelijkheid wordt afgeschoven.

De bewaarder mag uitsluitend de in artikel 22, vijfde lid, van de richtlijn icbe’s genoemde taken uitbesteden indien er een objectieve reden bestaat om de taken uit te besteden. Verder is de uitbesteding onderworpen aan strikte vereisten met betrekking tot de geschiktheid van de derde aan wie de taken worden uitbesteed (zie artikel 22bis, derde lid, richtlijn icbe’s). De bewaarder dient bovendien met de nodige bekwaamheid, zorg en zorgvuldigheid de derde aan wie taken worden uitbesteed te selecteren, aan te stellen en doorlopend te controleren. De derde mag vervolgens onder dezelfde voorwaarden zijn bewaartaken uitbesteden aan een andere derde. De bewaarder die zijn taken uitbesteedt blijft echter verantwoordelijk voor naleving van de voorschriften van de Wft en kan bovendien zijn aansprakelijkheid voor verlies van financiële instrumenten niet uitsluiten.

De leden van de CDA-fractie vragen of het gegeven dat een bewaarder zijn aansprakelijkheid voor verlies van de in bewaring gegeven financiële instrumenten jegens de icbe niet kan beperken of uitsluiten, ook betekent dat een bewaarder zijn aansprakelijkheid niet kan verzekeren.

Dat de bewaarder zijn aansprakelijkheid voor verlies van de in bewaring gegeven financiële instrumenten jegens de icbe niet kan beperken of uitsluiten betekent niet dat de bewaarder zijn aansprakelijkheid niet kan verzekeren. Zie ook overweging 29 bij de wijzigingsrichtlijn waarin is bepaald dat een bewaarder niet mag worden belet regelingen te treffen voor het dekken van schade en verlies veroorzaakt aan de icbe of aan de deelnemers van de icbe. Deze regelingen mogen er niet toe leiden dat de aansprakelijkheid van de bewaarder wordt gewijzigd of uitgesloten.

Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie om het verhogen van de maximaal door de toezichthouder op te leggen bestuurlijke boete voor een afzonderlijke zware overtreding door een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of bewaarder naar € 5.000.000 of 10% van de totale jaaromzet nader te motiveren.

Het verhogen van het maximum voor het opleggen van een bestuurlijke boete aan een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of bewaarder dient ter implementatie van het gewijzigde artikel 99, zesde lid, onderdeel e, van de richtlijn icbe’s. Dit artikel heeft tot doel om de hoogte van de boete bij overtreding van de voorschriften uit de richtlijn in de verschillende lidstaten te harmoniseren. Het artikel bepaalt daartoe dat lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de maximale bestuurlijke boete ten minste € 5.000.000 bedraagt of 10% van de omzet indien het een rechtspersoon betreft.

De leden van de PvdA-fractie vragen of een overzicht kan worden gegeven van de ontwikkeling van de omvang van open-eind beleggingsfondsen in Nederland sinds 2010 en welke fondsen en welk type als meest risicovol worden gezien.

Voor een antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de bijlage5 waarin een overzicht is opgenomen van de omvang van zowel icbe’s als beleggingsinstellingen die open-eind zijn. Hoe minder de beleggingen van een fonds zijn gespreid hoe risicovoller. Zo zal in het algemeen een sectorfonds risicovoller zijn dan een mixfonds.

3. Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Artikel 1:13

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de definitie van bewaarder wordt gewijzigd ten opzichte van de vorige definitie en wat de gevolgen daarvan zijn.

In artikel 1:1 wordt de definitie van bewaarder gewijzigd. Door de aanpassing van de definitie van bewaarder wordt eveneens artikel 1:13, derde lid, aangepast. Aan de definitie van bewaarder is toegevoegd dat de bewaarder niet alleen de activa van een beleggingsinstelling kan bewaren maar eveneens kan zijn belast met de bewaring van de activa van een icbe. De definities van een bewaarder van een icbe en bewaarder zijn samengevoegd aangezien een bewaarder zowel de activa voor een beleggingsinstelling als de activa voor een icbe kan bewaren en het dan meestal gaat om dezelfde bewaarder. De regels voor een bewaarder van een beleggingsinstelling en voor de bewaarder van een icbe zijn bovendien vrijwel hetzelfde. Aan de wijziging van de definitie zijn geen inhoudelijke gevolgen verbonden maar de samenvoeging van de definities leidt tot minder artikelen.

Artikel 1:77a

De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt verstaan onder uitzonderlijke en spoedeisende situaties waardoor de soliditeit van de beleggingsinstellingen of de stabiliteit van de financiële markten in gevaar dreigt te komen en of daarvan een aantal concrete voorbeelden kunnen worden genoemd.

Van een uitzonderlijke en spoedeisende situatie waardoor de soliditeit van de beleggingsinstelling of stabiliteit van de financiële markten in gevaar dreigt te komen, kan sprake zijn als beleggers onvoorzien en massaal hun rechten van deelneming in bepaalde beleggingsinstellingen willen verkopen. Indien de beheerder(s) zelf dan niet (meer) in staat is de inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling of icbe op te schorten, kan het in het belang van beleggers of in het algemeen belang zijn dat de AFM de terugbetaling of inkoop van rechten van deelneming in die desbetreffende beleggingsinstellingen kan opschorten.

Artikel 1:87

De leden van de VVD-fractie vragen voor welke sectoren de ontzegging van de bevoegdheid voor natuurlijke personen om bepaalde functies uit te oefenen zal gaan gelden. Voorts vragen dezelfde leden wat wordt bedoeld met geringe en ernstige overtredingen. De ontzegging kan zowel betrekking hebben op beleidsbepalende functies als andere functies. De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt bedoeld met «andere functies» en in hoeverre het dan gaat om alle andere functies bij het bedrijf. Verder vragen diezelfde leden in hoeverre de ontzegging om beleidsbepalende functies uit te oefenen voor onbepaalde tijd voortvloeit uit de richtlijn en of die ontzegging alleen kan worden opgelegd voor beleidsbepalende functies dan wel voor welke andere functies dit nog meer kan worden toegepast.

De toezichthouders kunnen de bevoegdheid ontzeggen om bepaalde functies (beleidsbepalende of andere functies) uit te oefenen als het gaat om natuurlijke personen die werkzaam zijn bij financiële ondernemingen in de zin van de Wft (o.a. banken, beheerders, verzekeraars, beleggingsondernemingen) of marktexploitanten. Van een geringe overtreding is sprake bij een overtreding van een voorschrift dat beboetbaar is met een bestuurlijke boete van de eerste of tweede categorie. Van een ernstige overtreding is sprake bij een overtreding van een voorschrift dat beboetbaar is met een bestuurlijke boete van de derde categorie. Overtreders die natuurlijke personen zijn of personen aan wie (op grond van artikel 5:1 Awb in samenhang met artikel 51 Sr.) als beleidsbepaler een verbod kan worden opgelegd, kunnen dit verbod niet alleen opgelegd krijgen ten aanzien van beleidsbepalende functies, maar ook ten aanzien van andere functies. Om aan de eisen van proportionaliteit te voldoen, zal daarbij wel een verband moeten bestaan tussen de functie die niet meer mag worden uitgeoefend en de overtreding die is begaan. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij functies als compliance officer of een afdelingshoofd van de afdeling risicomanagement. Om welke functies het precies gaat zal de toezichthouder in de beschikking duidelijk moeten bepalen. De ontzegging om beleidsbepalende functies uit te oefenen voor onbepaalde tijd volgt uit artikel 1, lid 16, van de wijzigingsrichtlijn (artikel 99, zesde lid, onderdeel d, van de richtlijn icbe’s). Daarin is aangegeven dat bij herhaalde ernstige overtredingen een permanent verbod kan worden opgelegd om bestuursfuncties (= beleidsbepalende functies) uit te oefenen. De ontzegging voor onbepaalde tijd kan derhalve alleen worden opgelegd voor beleidsbepalende functies en niet voor andere functies.

Artikelen 2:3g en 2:3h

De leden van de VVD-fractie vragen waarom bewaarders niet gebruik kunnen maken van het zogenaamde Europees paspoort. Voorts vragen diezelfde leden hoeveel bedrijven vallen onder de uitzondering van de vergunningplicht voor banken en beleggingsondernemingen die al een vergunning van de ECB respectievelijk DNB hebben en ingevolge die vergunning als nevendienst financiële instrumenten mogen bewaren. Verder vragen zij waarom de vrijstellingen van artikel 2:3g die nu al bekend zijn, gelet op de memorie van toelichting, worden opgenomen in een ministeriële regeling en niet gewoon al in de wet en waarom de ministeriële regeling niet alleen wordt gebruikt om eventuele aanvullende uitzonderingen te bepalen.

In de wijzigingsrichtlijn is niet voorzien in een Europees paspoort voor bewaarders. Er is één bank met zetel in Nederland die een bankvergunning heeft en ingevolge die vergunning als nevendienst financiële instrumenten bewaart en drie banken die het bedrijf van bewaarder via een bijkantoor in Nederland uitoefenen. Ten aanzien van de vrijstelling van artikel 2:3g is aangesloten bij de huidige systematiek van de Wft. Het Deel Markttoegang financiële ondernemingen van de Wft bevat per vergunningplichtige activiteit een artikel met een grondslag om bij ministeriële regeling een vrijstelling te regelen van de desbetreffende vergunningplicht. Derhalve is de vrijstelling van artikel 2:3g net als de vrijstelling van andere vergunningplichten opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft.

Artikel 2:67

De leden van de VVD-fractie vragen of de toetsing via de beheerder komt te vervallen nu de bewaarder een eigen vergunning krijgt en zo nee, waarom niet en zo ja, of dit dan toegelicht kan worden in de wet.

Aangezien de bewaarder zelfstandig vergunningplichtig wordt, zal de AFM niet langer via de beheerder de bewaarder toetsen. Dit is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 2:3g en 2:3h.

Artikel 4:62r

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre artikel 4:62r moet worden aangepast gelet op het meer algemene artikel 4:11 van de Wft over tegengaan van belangenverstrengeling voor de bewaarder van een icbe in het kader van integere bedrijfsvoering.

Artikel 4:11 schrijft voor dat een bewaarder van een icbe in algemene zin een adequaat beleid dient te hebben om een integere uitoefening van zijn bedrijf te waarborgen. Artikel 4:62r (is vernummerd tot 4:62s) ziet op de activiteiten van de bewaarder en bepaalt dat de bewaarder geen activiteiten mag verrichten die kunnen leiden tot belangenconflicten tenzij de bewaarder zijn bewaartaken functioneel en hiërarchisch gescheiden heeft van zijn andere, mogelijkerwijs, conflicterende taken, en de potentiële belangenconflicten naar behoren zijn geïdentificeerd, beheerd, gecontroleerd en medegedeeld aan de deelnemers in de desbetreffende beleggingsinstelling of icbe. Artikel 4:62s bevat derhalve een specifieke norm en bepaalt onder welke voorwaarden de bewaarder wel activiteiten mag verrichten die kunnen leiden tot belangenconflicten. Er is dus duidelijk een verschil tussen artikel 4:11 en artikel 4:62s.

Artikel 4:37p

De leden van de VVD-fractie vragen welke aanvullende regels de Minister van plan is om te gaan stellen met betrekking tot onder andere de bewaarder via een algemene maatregel van bestuur.

In artikel 4:37p vervalt de bewaarder. Derhalve zullen op basis van dit artikel geen aanvullende regels worden gesteld met betrekking tot de bewaarder.

Artikel 4:62m

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat in de richtlijn staat dat de verantwoordelijkheid voor het benoemen van een beheerder ligt bij de icbe zelf, en slechts voor beleggingsfondsen zonder rechtspersoonlijkheid bij de beheerder. Voorts vragen diezelfde leden of het klopt dat in het wetsvoorstel de verantwoordelijkheid geheel bij de beheerder wordt gelegd en waarom dit verschilt. Zij vragen verder of dit niet moet worden aangepast.

Bij de beantwoording van deze vraag wordt ervan uitgegaan dat de vraag betrekking heeft op het benoemen van de bewaarder in plaats van het benoemen van de beheerder. In de wijzigingsrichtlijn is bepaald dat de verantwoordelijkheid voor het benoemen van een bewaarder ligt bij de icbe zelf en voor beleggingsfondsen zonder rechtspersoonlijkheid bij de beheerder. In het algemeen heeft een icbe met rechtspersoonlijkheid (= maatschappij voor collectieve belegging in effecten) geen aparte beheerder. Een beleggingsfonds heeft geen rechtspersoonlijkheid en kan derhalve niet zelfstandig rechten of plichten dragen. Een beleggingsfonds heeft altijd een aparte beheerder. De beheerder van het beleggingsfonds is daarom in de Wft aangewezen als degene die de bewaarder dient te benoemen. Artikel 1:13 van de Wft bepaalt dat het in de Wft bepaalde ten aanzien van beleggingsinstellingen die een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij met aparte beheerder zijn en ten aanzien van icbe’s die een fonds voor collectieve belegging in effecten of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten met aparte beheerder zijn, is gericht tot hun beheerders. Daarom is de normadressaat in de Wft in beginsel de beheerder. Artikel 1:13, tweede lid, van de Wft bepaalt dat het ingevolge de Wft bepaalde ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen respectievelijk icbe’s van overeenkomstige toepassing is op beleggingsmaatschappijen respectievelijk maatschappijen voor collectieve belegging in effecten die geen aparte beheerder hebben. Dit is in lijn met de richtlijn.

Artikel 4:62n

De leden van de VVD-fractie vragen aan welke prudentiële eisen de bewaarder dient te voldoen en in hoeverre dit voortvloeit uit de richtlijn.

In het Besluit prudentiële regels Wft zal worden opgenomen aan welke prudentiële regels een bewaarder dient te voldoen. Een bewaarder dient een eigen vermogen aan te houden van € 730.000 of een bedrag als berekend overeenkomstig artikel 315 of 317 van de verordening kapitaalvereisten indien dat bedrag hoger is. Dit is conform artikel 23, tweede lid, onderdeel c, eerste alinea, richtlijn icbe’s.

Artikel 4:62o

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het nu nog noodzakelijk is om onderdelen van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen te implementeren omdat deze richtlijn eerder (in 2012) al is geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving.

De wijzigingsrichtlijn sluit voor wat betreft de regels voor de bewaarder van een icbe grotendeels aan bij de regels met betrekking tot een bewaarder van een beleggingsinstelling in de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. In onderhavig wetsvoorstel worden de twee regimes waar mogelijk samengevoegd en opgenomen in een nieuwe paragraaf 4.3.1.4e. De artikelen 4:37f tot en met 4:37i van de Wft die zijn gericht tot de bewaarder van beleggingsinstellingen en zijn opgesteld ter implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen komen te vervallen. Het gaat derhalve om een herschikking van artikelen in de Wft en niet om implementatie van nieuwe onderdelen.

ARTIKEL II

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de kosten gelijk blijven voor beheerders van beleggingsinstellingen, icbe’s en beleggingsondernemingen en in hoeverre de kans bestaat dat het percentage in de toekomst alsnog gewijzigd moet worden.

Het percentage voor de categorie beheerders van beleggingsinstellingen, icbe’s en beleggingsondernemingen, waarin ook de bewaarders zullen worden ondergebracht, blijft zowel voor wat betreft de toezichtkosten voor de AFM als voor wat betreft de toezichtkosten voor DNB ongewijzigd omdat onzeker is of de toezichtkosten op de gehele categorie dusdanig zullen stijgen als gevolg van de voorgestelde wetswijzigingen dat een aanpassing van het percentage van de categorie gerechtvaardigd is. Naar verwachting zullen slechts ongeveer tien bewaarders een vergunning aanvragen. Daarnaast wordt een gedeelte van het toezicht op de bewaarder nu al uitgeoefend via het toezicht op de beheerder van de beleggingsinstelling of beheerder van de icbe. De kosten voor het toezicht op de bewaarder zullen met name een verschuiving van de toezichtkosten betekenen in de eerdergenoemde categorie. Vanwege het beperkte aantal bewaarders en het feit dat een gedeelte van de kosten een verschuiving binnen de categorie betreft, zal een eventuele stijging van de kosten voor het toezicht op de totale categorie waarschijnlijk kleiner zijn dan 0,1% van de totale toezichtkosten. Aangezien 0,1% de kleinste wijziging in de percentages is die kan worden doorgevoerd, is aanpassing van de percentages niet aan de orde. Overigens geldt dat de hoogte van het bedrag dat aan de markt wordt doorberekend niet alleen afhankelijk is van het percentage, maar ook van de omvang van de begroting van de toezichthouders en het te verrekenen bedrag van het voorgaande jaar. Als gevolg hiervan kan het door te berekenen bedrag aan de categorie beheerders van beleggingsinstellingen, icbe’s en beleggingsondernemingen, net als het door te berekenen bedrag aan alle andere categorieën, per jaar verschillen.

De procentuele verdeling van de kosten staat in beginsel vanaf 2013 voor vijf jaar vast en wordt daarna opnieuw bezien en zo nodig herzien. Vanwege het wegvallen van de bijdrage van de overheid aan de toezichtkosten en de invoering van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen is het procentueel aandeel waarmee bovengenoemde categorie bijdraagt aan de toezichtkosten per 1 januari 2015 tussentijds gewijzigd. Per 1 januari 2018 zal de procentuele verdeling van de kosten opnieuw worden bezien. Het is mogelijk dat het percentage voor de categorie «Beheerders van beleggingsinstellingen en van icbe’s alsmede bewaarders alsmede aanbieders van beleggingsobjecten alsmede beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening (exclusief exploitanten van een MTF)» van de AFM en het percentage voor de categorie «Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s alsmede bewaarders alsmede beleggingsondernemingen» van DNB dan wordt herzien.

Vervolgens vragen de leden van de VVD-fractie waarom het nog onzeker is of het toevoegen van de bewaarders in de categorie ook al leiden tot een grote toezichtinspanning voor het toezicht op deze groep. Voorts vragen deze leden waarom de totale toezichtskosten voor deze categorie niet gewoon gelijk kunnen blijven ten opzichte van de vroegere situatie en hoe het zit met de toezichtskosten van DNB.

Omdat het aantal bewaarders met een vergunning op grond van artikel 2:3g van de Wft hoogstwaarschijnlijk beperkt zal blijven, is het de vraag welke toezichtkosten daarmee zijn gemoeid. Daar komt bij dat een gedeelte van de toezichtkosten die zullen worden gemaakt ook op dit moment al worden gemaakt in het kader van het toezicht op de beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van icbe’s, die ondergebracht zijn in dezelfde categorie, zodat de stijging van de totale kosten voor het toezicht op deze categorie waarschijnlijk zeer beperkt zal zijn. Dit geldt zowel voor de kosten van het toezicht door DNB als voor de kosten van het toezicht door de AFM.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie waarom er wordt voorgesteld om alleen een vast tarief in rekening te brengen voor het uitoefenen van het bedrijf van bewaarder en niet een variabel bedrag op basis van het beheerde vermogen en in hoeverre dit zorgt voor voldoende proportionaliteit voor «kleinere» financiële instellingen.

De toezichtinspanning bepaalt in belangrijke mate het procentuele aandeel van een categorie aan de totale toezichtkosten. Bij de toerekening van de toezichtkosten binnen een categorie is draagkracht een belangrijk uitgangspunt. De intensiteit van het toezicht op de bewaarders en de draagkracht hangt echter niet of nauwelijks samen met de omvang van het bewaard vermogen. De intensiteit van het toezicht hangt met name af van de complexiteit van de bewaarder (bijvoorbeeld of de bewaarder nationaal of internationaal opereert en welke activa de bewaarder bewaart). Zo kan het toezicht op een bewaarder met een relatief beperkt bewaard vermogen maar met complexe activa intensief zijn. Het onderscheiden van de bewaarders op deze kenmerken zou leiden tot een ingewikkeld en administratief arbeidsintensief bijdragesysteem voor een beperkt aantal bewaarders. Daarnaast geldt dat als de huidige maatstaf «het gezamenlijk balanstotaal waarover het beheer wordt gevoerd» zou worden uitgebreid met «het balanstotaal dat bewaard wordt», dit voor de bewaarders betekent dat zij in verhouding tot de bijdrage in de toezichtkosten voor de beheerders in deze categorie en de verwachte omvang van de toezichtinspanning worden geconfronteerd met onevenredig hoge bijdragen in de toezichtkosten. Om deze redenen wordt gekozen voor een vast bedrag.

ARTIKEL III

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er ook wijzigingen plaatsvinden in de Wet op de economische delicten.

Artikel 2:3g, eerste lid, van de Wft wordt opgenomen in de Wet op de economische delicten (WED) aangezien het naast bestuursrechtelijke handhaving van de vergunningplicht voor een bewaarder ook mogelijk moet zijn dat bij overtreding van artikel 2:3g kan worden overgegaan tot strafrechtelijke handhaving. Vergelijkbaar met de strafrechtelijke handhaving die mogelijk is bij overtreding van de vergunningplicht die geldt voor andere financiële ondernemingen op grond van de Wft (zie artikel 1, onder 2°, WED).

ARTIKEL IV

De leden van de VVD-fractie merken op dat de huidige stichting bewaarder twee jaar de tijd krijgt om te voldoen aan de zwaardere prudentiële eisen en de eisen omtrent de bedrijfsvoering. Zij vragen wat wordt bedoeld met de «huidige stichting bewaarder». Verder vragen diezelfde leden voor wie en hoe de prudentiële eisen veranderen en hoe de eisen omtrent de bedrijfsvoering meer of anders veranderen dan vermeld in de wet en memorie van toelichting.

Beheerders van icbe’s die beleggen in financiële instrumenten maken vaak gebruik van een stichting die als bewaarder optreedt. Deze stichting dient op dit moment een minimum eigen vermogen te hebben van € 125.000. In het Implementatiebesluit wijziging richtlijn icbe’s wordt opgenomen dat een bewaarder een minimum eigen vermogen dient te hebben van € 750.000 of een bedrag als berekend overeenkomstig artikel 315 of 317 van de verordening kapitaalvereisten indien dat bedrag hoger is. Naast het bewaren van de activa worden de taken van de bewaarder uitgebreid. Zo dient de bewaarder ook de kasstromen van de icbe te controleren en specifieke toezichttaken uit te voeren. Deze nieuwe taken kunnen leiden tot noodzakelijke aanpassingen van de bedrijfsvoering van de bewaarder.

4. Nader rapport Advies Raad van State

De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen de aanpassing naar aanleiding van de afdeling van de Raad van State heeft voor de kosten van het doorlopend toezicht om enkele artikelen als vergunningvereiste op te nemen in plaats van in het doorlopend toezicht. Verder vragen deze leden of de doorlopende kosten als gevolg hiervan zijn verlaagd. Diezelfde leden vragen waarom het nodig was/is om de samenloop van het onderhavig wetsvoorstel met de Wet toezicht kredietunies en de Wijzigingswet financiële markten 2016 te regelen. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking tot kredietunies en de ontheffing/vrijstelling van de Europese Commissie met betrekking tot kredietunies in Nederland.

De aanpassing naar aanleiding van de opmerking van de afdeling van de Raad van State heeft geen gevolgen voor de kosten van het doorlopend toezicht. Aan het vereiste van artikel 4:62n (welke instellingen als bewaarder kunnen optreden) dient te zijn voldaan bij de vergunningverlening maar ook doorlopend. Het is met name voor de beheerder zelf efficiënter dat bij vergunningverlening reeds wordt vastgesteld of wordt voldaan aan artikel 4:62n in plaats van daarna in het doorlopend toezicht.

Op het moment dat onderhavig wetsvoorstel werd ingediend bij de Tweede Kamer was nog niet duidelijk wanneer de Wet toezicht kredietunies en de Wijzigingswet financiële markten 2016 in werking zouden treden. Aangezien zowel in de Wet toezicht kredietunies als in de Wijzigingswet financiële markten 2016 een aantal artikelen is gewijzigd die eveneens worden gewijzigd door het Implementatiewetsvoorstel is gebruik gemaakt van een samenloopbepaling. Op die manier kan worden bewerkstelligd dat de wijzigingsopdrachten in de verschillende wetsvoorstellen in de juiste volgorde kunnen worden uitgevoerd. Graag verwijs ik naar mijn brief van 14 december 2015 (Kamerstukken II 2015/16, 33 949, nr. 21), waarin uw Kamer is geïnformeerd over het standpunt van de Europese Commissie en de inwerkingtreding van het wettelijk kader voor kredietunies per 1 januari 2016.

De regering hoopt hiermee de vragen en opmerkingen in het verslag afdoende te hebben beantwoord.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem