Gepubliceerd: 20 april 2016
Indiener(s): Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: dieren landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34295-8.html
ID: 34295-8
Origineel: 34295-2

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 april 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

De Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

2. In het eerste wijzigingsonderdeel wordt in het in te voegen vijfde lid, onderdeel a, de zinsnede «voor 1 februari 2016 aantoont» vervangen door: voor 1 februari 2016 heeft aangetoond.

3. Het tweede wijzigingsonderdeel komt te luiden

2. Het achtste lid (nieuw) en het negende lid (nieuw) komen te luiden:

8. Indien een landbouwer voor 1 april 2017 meldt en aantoont dat het melkveefosfaatoverschot dat in 2014 is ontstaan, bedoeld in het derde lid, door buitengewone omstandigheden lager is wordt voor het kalenderjaar 2014 gerekend met het melkveefosfaatoverschot waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt.

9. Van buitengewone omstandigheden als bedoeld in het achtste lid is uitsluitend sprake indien:

a. het melkveefosfaatoverschot dat in 2014 is ontstaan lager is door de realisatie van een natuurgebied of publieke infrastructuur;

b. de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat in 2014 minimaal vijf procent lager is door:

1°. dierziekten of ernstige diergezondheidsproblemen,

2°. ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of

3°. vernieling van de stal waar het melkvee werd gehouden.

4. Er wordt een wijzigingsonderdeel toegevoegd, luidende:

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. Een melding als bedoeld in het achtste lid wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.

5. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

B

Artikel 58a komt te luiden:

Artikel 58a

In geval van overtreding van artikel 21, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer de beperking als bedoeld in artikel 21, derde lid, niet in acht heeft genomen. De boete wordt vermeerderd met € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 21, tweede lid, onderdeel d, voor zover het kilogrammen fosfaat betreft die niet reeds als gevolg van de eerste volzin voor de bepaling van de boeteomvang in aanmerking zijn genomen.

B

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Ia

Artikel 21, vijfde lid, van de Meststoffenwet en de op dat lid gebaseerde bepalingen, zoals dat lid en die bepalingen luidden voor inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op het kalenderjaar 2016.

C

In artikel II vervalt de tweede volzin.

Toelichting

1. Algemeen

Met deze nota van wijziging worden wijzigingen aangebracht in het wetsvoorstel houdende additionele regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet grondgebonden groei melkveehouderij). Deze wijzigingen zijn het gevolg van knelgevallen die zijn gesignaleerd bij bedrijven die in 2014 een ongewoon laag melkveefosfaatoverschot hadden door ziekte of overlijden van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, ernstige dierziekte of diergezondheidsproblemen op het bedrijf, vernieling van de stal of door medewerking aan de realisatie van een natuurgebied of publieke infrastructuur. Ook wordt de boetebepaling verduidelijkt en worden wijzigingen aangebracht die verband houden met de inwerkingtreding op 1 januari 2016 van het Besluit van 26 september 2015, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Stb. 2015, 344) (hierna: amvb grondgebonden groei melkveehouderij).

2. Het melkveefosfaatoverschot 2014

Het wetsvoorstel beoogt de grondgebondenheid van veehouderijbedrijven met melkvee te garanderen door grenzen te stellen aan relatieve groei van het melkveefosfaatoverschot op het bedrijf ten opzichte van het melkveefosfaatoverschot van het jaar 2014. Echter, in een aantal gevallen is de situatie in 2014 niet representatief voor de normale situatie en ontwikkeling van het bedrijf. Dit is aan de orde in twee specifieke situaties.

In de eerste plaats kan de situatie in 2014 niet representatief zijn door medewerking van het bedrijf van de landbouwer aan de realisatie van een natuurgebied of publieke infrastructuur waarbij sprake was van tijdelijke vergroting van de grond in gebruik bij het bedrijf als gevolg van participatie in een dergelijk project. De fosfaatruimte kan hierdoor in 2014 buitengewoon groot zijn geweest. Of sprake is van deze situatie dient aangetoond te worden door een wijziging van de bestemming van landbouwgrond in gebruik op het bedrijf vanwege natuurontwikkeling of aanleg van infrastructuur. Er dient een direct verband te zijn tussen de extra grond in gebruik op het landbouwbedrijf en deze wijziging van de bestemming van (een deel van) de landbouwgrond op het bedrijf. Er dient in alle gevallen sprake te zijn van een ongewone en tijdelijke situatie die direct samenhangt met de ontwikkeling van het publieke project. Zo wordt de jarenlange huur of pacht van grond in eigendom bij natuurorganisaties of terreinbeherende organisaties op basis van kortlopende overeenkomsten zonder dat er sprake is van ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden niet als een bijzondere situatie beschouwd.

In de tweede plaats is dit het geval als de fosfaatproductie op het bedrijf buitengewoon laag was in vergelijking met voorgaande jaren van het bedrijf door een sterke daling van het aantal dieren of een ongewone samenstelling van de veestapel op het bedrijf als gevolg van ziekte of overlijden van de landbouwer1 (in geval van samenwerkingsverbanden als maatschappen: een of meer van de samenwerkende veehouders), zijn of haar echtgenoot/geregistreerd partner of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of door voorkomen van een dierziekten of ernstige diergezondheidsproblemen op het bedrijf, of door vernieling van de stal waar het melkvee werd gehouden (bijvoorbeeld door brand). Ook als één van deze gebeurtenissen zich in een van de twee jaren voorafgaand aan 2014 heeft voltrokken kan dat nog een wezenlijke invloed hebben op de omvang van de veestapel in 2014 en daarmee de fosfaatproductie in 2014. De fosfaatproductie van melkvee in 2014 dient minimaal vijf procent lager te zijn geweest dan zonder de genoemde gebeurtenis op het bedrijf het geval zou zijn geweest. Enige uitval van vee op een melkveebedrijf gedurende een jaar is niet ongebruikelijk en dus ook kleine fluctuaties in de fosfaatproductie niet.

Een landbouwer die meent dat er sprake is van een situatie zoals hierboven beschreven, dient dat vóór 1 april 2017 bij RVO.nl aan te melden. Voor de melding zal een formulier beschikbaar worden gesteld, waarmee de landbouwer gevraagd wordt op te geven: de werkelijke fosfaatproductie in 2014 op basis van de werkelijke omvang van de melkveestapel in 20142; de werkelijke fosfaatruimte in 2014 op basis van de werkelijke oppervlakte grond in gebruik bij het bedrijf in 2014; de gecorrigeerde fosfaatproductie 2014 op basis van de gecorrigeerde omvang van de melkveestapel3 zoals deze zou zijn geweest zonder ziekte/overlijden van de landbouwer of dierziekte of ernstige diergezondheidsproblemen of vernieling van de stal; en/of de gecorrigeerde fosfaatruimte 2014 op basis van de oppervlakte landbouwgrond in gebruik met aftrek van de tijdelijke grond in gebruik in 2014 in verband met de medewerking aan de realisatie van een natuurontwikkelingsproject of publieke infrastructuur waarbij sprake was van bestemmingswisseling van landbouwgrond.

Dat een van bovengenoemde situaties van toepassing was op het bedrijf in 2014 dient verder met schriftelijke bewijsstukken (zoals medische verklaringen, verklaringen van veeartsen, verklaringen van de verzekeringsmaatschappij, documenten die de deelname aan publieke natuurontwikkelingsprojecten of infrastructuurprojecten bewijzen en waaruit blijkt dat er sprake was van wijziging van de bestemming van landbouwgrond in gebruik bij het bedrijf in verband met genoemd natuurontwikkelings-, of infrastructuurproject) aangetoond te worden. In geval de lage fosfaatproductie in 2014 het directe gevolg was van een verkleining van de veestapel op grond van ziekte van de veehouder in een voorgaand jaar (2012 of 2013) of het gevolg van voorkomen van een dierziekte of ernstige diergezondheidsproblemen in een voorgaand jaar waardoor de veestapel in 2014 ongebruikelijk klein was, dient dit ook met bewijsstukken aangetoond te worden.

Er zijn geen andere dan genoemde redenen om de berekening van het melkveefosfaatoverschot 2014 te wijzigen.

3. Boetebepaling

Artikel 58a van de Meststoffenwet bepaalt dat een boete van € 11 per kilogram fosfaat kan worden opgelegd ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 21, tweede lid, onderdeel d. De boetebepaling richt zich hiermee dus op het aantal kilogrammen fosfaat dat ten onrechte niet is verwerkt. De boetebepaling bepaalt echter ook dat boetes kunnen worden opgelegd voor kilogrammen fosfaat die niet conform de nadere voorwaarden zijn geproduceerd, die krachtens artikel 21, vierde lid, van de Meststoffenwet zijn gesteld in artikel 70a van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Met het wettelijk verankeren van de amvb grondgebonden groei melkveehouderij wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om met name dit laatste element te expliciteren. Verduidelijkt wordt dat er een boete opgelegd kan worden voor productie van fosfaat die niet conform de regels voor grondgebondenheid heeft plaatsgevonden. Een boete op basis van artikel 21, eerste lid, van de Meststoffenwet wordt dus allereerst gebaseerd op het aantal kilogrammen fosfaat dat niet geproduceerd had mogen worden met de hoeveelheid grond die een bedrijf in gebruik had. Daarnaast wordt voor het opleggen van een boete gekeken naar mest die ten onrechte niet is verwerkt.

Er zijn ten aanzien van het opleggen van een boete vier mogelijke situaties denkbaar. Allereerst is er de situatie dat zowel de omvang van het melkveefosfaatoverschot als de hoeveelheid verwerkte mest in lijn is met de verplichtingen die door onderhavig wetsvoorstel en het stelsel van verantwoorde groei worden opgelegd. In dat geval is er geen sprake van een overtreding en is een boete vanzelfsprekend niet aan de orde.

In de tweede plaats is het mogelijk dat op het bedrijf het melkveefosfaatoverschot groter was dan toegestaan, maar dat het melkveefosfaatoverschot in zijn geheel is verwerkt. In dat geval wordt de boete bepaald op € 11 per kilogram fosfaat die in strijd met de beperking als bedoeld in artikel 21, derde lid, te veel is geproduceerd. Deze boete wordt berekend door het verschil tussen het aantal kilogrammen fosfaat die geproduceerd zijn en het aantal kilogrammen fosfaat dat geproduceerd had mogen worden, te vermenigvuldigen met € 11 per kilogram.

In de derde plaats is het mogelijk dat op het bedrijf het melkveefosfaatoverschot niet groter was dan toegestaan, maar dat nagelaten is het melkveefosfaatoverschot geheel te verwerken. In dat geval bedraagt de boete € 11 per kilogram fosfaat die niet conform artikel 21, tweede lid, onderdeel d is verwerkt.

Tot slot is er de mogelijke situatie dat het melkveefosfaatoverschot op het bedrijf groter is dan toegestaan en dat tevens het melkveefosfaatoverschot niet geheel is verwerkt. In dat geval komt de boete overeen met € 11 per kilogram fosfaat die meer geproduceerd was dan het melkveefosfaatoverschot groot had mogen zijn op grond van artikel 21, derde lid, vermeerderd met € 11 per kilogram fosfaat geproduceerd binnen het maximaal toegestane melkveefosfaatoverschot die verwerkt had moeten worden maar niet verwerkt is. Er wordt voorkomen dat de productie van een kilogram fosfaat zowel voor het niet-verwerken als voor het niet-beschikken over voldoende grond wordt beboet.

4. Inwerkingtreding

De amvb grondgebonden groei melkveehouderij is op 1 januari 2016 in werking getreden. Het onderhavige wetsvoorstel is opgesteld vanuit het uitgangspunt dat het op 1 januari 2016 in werking zou treden. Op die manier zou optimaal uitvoering worden gegeven aan de motie-Reuten (Kamerstuk 33 797, nr. G). Het zou dan immers niet nodig zijn om de amvb met ingang van die dag in werking te laten treden. Inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2016 is echter niet gerealiseerd. De amvb is in werking getreden en het is niet langer noodzakelijk om een uitzondering te maken op de Wet raadgevend referendum. De referentie aan die uitzondering wordt dan ook geschrapt. Omdat de werking en uitvoering van de Meststoffenwet is gebaseerd op kalenderjaren is het uitgangspunt thans dat het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2017 de amvb zal vervangen. In het wetsvoorstel wordt expliciet bepaald dat de amvb voor het kalenderjaar 2016 blijft gelden, ook nadat deze is vervangen door het wetsvoorstel.

5. Datum aanmelding uitzonderingsregeling

De uiterste datum voor aanmelding voor de uitzondering voor bedrijven die kunnen aantonen dat zij voor 30 maart 2015 financiële verplichtingen zijn aangegaan ten einde het gehele melkveefosfaatoverschot te laten verwerken waardoor naleving van het eerste lid zou leiden tot een disproportionele financiële last, is gelijk aan de datum genoemd in de amvb, namelijk 1 februari 2016. Aangezien deze datum in het verleden ligt, is de redactie van deze bepaling aangepast.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam