Kamerstuk 34295-19

Omissie in het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij

Dossier: Additionele regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet grondgebonden groei melkveehouderij)

Gepubliceerd: 20 maart 2017
Indiener(s): Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: dieren landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34295-19.html
ID: 34295-19

Nr. 19 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2017

Op 6 december 2016 heeft uw Kamer ingestemd (Handelingen II 2016/17, nr. 31, item 23) met het wetsvoorstel inzake additionele regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet grondgebonden melkveehouderij) (Kamerstuk 34 295). Dit wetsvoorstel wordt momenteel behandeld door de Eerste Kamer.

Bij tweede nota van wijziging is een voorziening in het wetsvoorstel opgenomen voor bedrijven die als gevolg van de realisatie van publieke infrastructuur over minder landbouwgrond beschikken. Met de nota van wijziging werd beoogd gronden die tijdelijk buiten gebruik waren als gevolg van deze werken alsnog mee te tellen bij de beoordeling of een bedrijf over voldoende grond beschikt (Kamerstuk 34 295, nr. 13).

In het wetsvoorstel is echter een omissie geconstateerd. Deze omissie resulteert erin dat bij de berekening die in het kader van de Wet grondgebonden groei melkveehouderij moet worden gemaakt, grond die tijdelijk buiten gebruik is als gevolg van de realisatie van publieke infrastructuur slechts ten dele wordt meegewogen. Concreet is ten onrechte geen aanpassing voorgesteld van het begrip op basis waarvan wordt vastgesteld over hoeveel landbouwgrond een bedrijf beschikt (de definitie van melkveefosfaatoverschot).

In het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij is voorts bepaald dat bedrijven die in 2014 nadeel ondervonden als gevolg van de realisatie van publieke infrastructuur zich tot 1 april 2017 kunnen melden. Nu de behandeling van het wetsvoorstel langer duurt dan eerder voorzien komt deze datum onder druk.

Via deze weg wil ik uw Kamer op de hoogte stellen van mijn voornemen om via een vrijstellingsregeling, gebaseerd op artikel 38 van de Meststoffenwet, te borgen dat de situatie zoals die eerder werd beoogd wordt gerealiseerd. Daarnaast zal worden gezocht naar een geschikt wetsvoorstel waarmee het geconstateerde gebrek ook in de wet kan worden hersteld.

Voorts ben ik voornemens bedrijven bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel, drie maanden de gelegenheid te bieden om zich voor de uitzondering voor het jaar 2014 te melden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam