Gepubliceerd: 2 juli 2015
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34212-4.html
ID: 34212-4

Nr. 4 VERSLAG

Vastgesteld 2 juli 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

ALGEMEEN

2

1.

Inleiding

2

1.1

Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in overige wetgeving

2

1.2

Het eerste wetsvoorstel KEI

4

1.5

Voorbereiding van het wetsvoorstel

5

2.

Terminologische wijzigingen

5

2.1

Procesrechtelijke termen

5

3.

Bekendmaking van de procedure

5

4.

Griffierechten

6

5.

Financiële gevolgen en administratieve lasten

7

6.

Adviezen

8

II.

ARTIKELEN

8

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

1.1 Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in overige wetgeving

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot aanpassing van wetten in verband met de invoering van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht en van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (hierna: het wetsvoorstel). Digitalisering en vereenvoudiging van het procesrecht zien deze leden als een groot goed. Het project Kwaliteit en Innovatie (KEI) kan dan ook op de volle steun van deze leden rekenen. De aan het woord zijnde leden hadden enkele vragen over het project, maar die hebben zij reeds gesteld bij de wetsvoorstellen Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstuk 34 059) en Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Kamerstuk 34 138). Deze leden danken de regering voor de adequate beantwoording en zijn verheugd dat beide wetsvoorstellen op brede steun in de Tweede Kamer kunnen rekenen. Wel hebben zij nog enkele procedurele vragen. Waarom is ervoor gekozen het KEI-project over meerdere wetsvoorstellen te verdelen? Was het wetstechnisch niet makkelijker geweest alles in één groot wetsvoorstel te vervatten? Wat is de reden dat is gekozen voor een aparte invoeringswet? Per wanneer verwacht de regering dat alle wetsvoorstellen samenhangende met het KEI-project in werking zullen treden?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat dient ter uitvoering van de twee eerdere KEI-wetten. Bij die wetten hebben zij al laten weten voorstander te zijn van vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht. Dat neemt niet weg dat deze leden nog een beperkt aantal vragen bij het wetsvoorstel hebben. Bij de onderwerpen die overwegend technisch van aard zijn en waarin in de consultatie al door tal van organisaties is meegedacht en waarvan ook opmerkingen in het uiteindelijke wetsvoorstel zijn verwerkt, hebben deze leden geen opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar hebben nog wel een aantal kritische vragen en opmerkingen. Deze leden zijn erg benieuwd naar de stand van zaken van de gefaseerde inwerkingtreding van de digitalisering. Zij hebben via de media vernomen dat de eerste pilot met twee vreemdelingenadvocaten moeizaam verloopt en vragen hierop een reactie van de regering. Kan hierbij worden aangegeven of het klopt dat er problemen zijn, zo ja welke en hoe deze problemen worden opgelost? Ligt de gefaseerde inwerkingtreding nog steeds op schema? Hoe lang zal het duren voordat eventuele problemen die zijn opgetreden bij de eerste pilot, zijn opgelost? Brengt dit extra kosten met zich mee voor de Rechtspraak? Zo ja, hoeveel en hoe wordt dit opgevangen en ten koste waarvan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen, niet alleen ten aanzien van onderhavig wetsvoorstel maar ook ten aanzien van hetgeen wordt opgemerkt in de memorie van toelichting over het zogeheten eerste en tweede wetsvoorstel KEI. Deze leden spreken de hoop en verwachting uit dat deze vragen de regering niet zullen verrassen, aangezien de regering de keuze heeft gemaakt om het KEI-project te splitsen en bijbehorende wetsvoorstellen in verschillende stadia aan de Kamer aan te bieden en gaandeweg de behandeling daarvan wél de ontwikkeling van het KEI-programma onverminderd wordt voortgezet, waaruit voortvloeit dat ook weer nieuwe vragen ontstaan op onderdelen van het KEI-project. Deze leden waarderen het als de regering hier in haar beantwoording op kan ingaan.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een actualisatie van het tijdspad van de noodzakelijke wetgeving teneinde KEI te implementeren. Op het moment van uitbrengen van dit verslag, maar zeker ook ten tijde van de beantwoording door de regering, menen deze leden dat de regering meer zicht zou moeten hebben of de eerste twee van de drie wetsvoorstellen die door de Eerste Kamer zijn geloodst waardoor de implementatie van start kan gaan. Hoe staat het dientengevolge met de invoering van de nieuwe werkwijzen door de Rechtspraak? Gaat dit per 1 april 2016 plaatsvinden of per 1 juli 2016 in plaats van 1 januari 2016? Zij ontvangen hierop graag een reactie van de regering, ook met betrekking tot de financiële consequenties die hieraan verbonden zijn voor de rijksbegroting, alsmede voor de separate begrotingen van de Rechtspraak en betrokken partners. Deze leden vragen de regering de Kamer bij de nota naar aanleiding van het verslag, dan wel eerder op andere wijze, gevraagd en ongevraagd te informeren indien de financiële staat van het KEI-project daar aanleiding toe geeft. Deze leden vragen daarbij welke richtlijn de regering hanteert, teneinde te beoordelen of er sprake is van een substantiële wijziging van de financiële staat waardoor het nodig zal zijn de Kamer ongevraagd te informeren. Gaat het dan om het laten vervallen of extra toevoegen van programmaonderdelen en/of pilots, het duurder uitvallen van de implementatie van onderdelen en zo ja, hoeveel duurder, of zijn er nog andere ontwikkelingen denkbaar?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat voortbouwt op de eerder ingediende voorstellen in verband met de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht en hebben hierbij nog enkele vragen. Is er met betrekking tot dit wetsvoorstel in het bijzonder samengewerkt met onafhankelijke professionals in de ICT-sector? Zo nee, waarom niet? Digitalisering van het procesrecht betekent aanpassing van de ICT-systemen binnen de rechterlijke macht. Welke maatregelen zijn met betrekking tot het wetsvoorstel genomen teneinde mogelijke schendingen en of problemen met de privacy te voorkomen? Welke maatregelen zijn genomen teneinde mogelijke fraude te voorkomen? Wat zijn de efficiencyvoordelen van het wetsvoorstel? Is in het wetsvoorstel ook rekening gehouden met de situatie dat andere wetsvoorstellen van het programma KEI niet door de wetgever zullen worden aangenomen en derhalve ook niet in werking zullen treden? Zo nee, waarom niet? Is in het wetsvoorstel ook rekening gehouden met partijen die niet alleen nu, maar ook in de toekomst uitsluitend via papieren stukken willen blijven procederen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetvoorstel. Zij delen ten zeerste de opvatting van de regering dat een vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht wenselijk is. Deze leden merken daarbij wel op dat de kwaliteit en de toegankelijkheid van het procesrecht te allen tijde voorop dient te blijven staan. Zij beschouwen het als essentieel uitgangspunt dat in geen geval de toegang tot de rechter in het gedrang mag komen.

De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel voor een groot deel technische wijzigingen betreft en dat zij geen inhoudelijke wijzigingen betreffen. De adviesinstanties hebben zich daar uitgebreid over gebogen en gedetailleerde adviezen verstrekt over de voorgestelde technische wijzigingen. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel die mede uit de gegeven adviezen voortvloeien en waarvan zij menen dat de regering die vragen nog niet geheel naar tevredenheid heeft beantwoord.

1.2 Het eerste wetsvoorstel KEI

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre problemen ontstaan bij de executie van het vonnis, indien de deurwaarder de dagvaarding niet heeft betekend. Levert dit geen teleurstellingen op voor de eiser die bijvoorbeeld de wettelijke rente niet heeft gevorderd? Of ingeval er sprake is van een incomplete tenaamstelling? Deze leden vragen de regering in hoeverre hierbij meespeelt dat het merendeel van de burgers juridisch ongeschoold is. Deze leden vragen zekerheidshalve aandacht van de regering voor de toegankelijkheid van het recht, in het bijzonder de positie van de laaggeletterden. Kan de regering bevestigen dat in 2008 er ongeveer 1,1 miljoen laaggeletterden waren en dat dit aantal in 2020 helaas nauwelijks zal zijn gedaald. Bovendien is bekend dat deze mensen een grotere kans hebben op het hebben van schulden (D. Fouarge c.s., «Laaggeletterdheid in Nederland», Expertisecentrum Beroepsonderwijs 2011). De aan het woord zijnde leden wijzen erop dat deze mensen bij voorkeur in persoon hun verhaal willen doen bij de kantonrechter. Het is echter de vraag of zij als gevolg van de wetsvoorstellen KEI niet op een aantal problemen stuiten. Allereerst ontvangen zij op grond van het aangenomen wetsvoorstel een oproep waarin zij kunnen aangeven of zij mondeling verweer willen voeren of niet. Dit formulier dient ter plekke bij de betreffende rechtbank te worden ingevuld. Indien zij aangeven mondeling verweer te willen voeren, moeten zij nogmaals naar het gerecht komen opdat de kantonrechter het mondelinge verweer kan vastleggen. Naderhand dienen zij zich voor een derde keer naar het gerecht te begeven teneinde de mondelinge behandeling van de zaak bij te wonen. Kan het zodoende voor komen dat een persoon drie keer een treinkaartje moet aanschaffen? Wat zou dat voor gevolgen kunnen hebben voor de toegang tot het recht, in het licht van genoemde laaggeletterdheid en schuldproblematiek? Graag vernemen deze leden een reactie van de regering op deze vragen.

De regering heeft in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 059, nr. 6) aangegeven dat zij verwacht dat verstekvonnissen in kantongerechtzaken net als dat nu het geval is op zeer korte termijn na verloop van de verschijningstermijn van verweerder gewezen kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de stelling dat de keuze voor de informele route het risico met zich meebrengt dat het verkrijgen van een verstekvonnis enige weken langer duurt. Immers, momenteel is de tijdspanne tussen het moment van betekenen en de rolzitting circa 22 dagen. De minimale termijn betreft zeven dagen. Het verkrijgen van een verstekvonnis is in de nieuwe werkwijze afhankelijk of de deurwaarder direct is ingeschakeld bij de betekening van de procesinleiding. Indien de deurwaarder in eerste instantie is ingeschakeld, dan bedraagt de termijn twee tot vier weken. De minimale termijn is zodoende minstens met een week verlengd. Wanneer is gekozen voor informele bezorging van de dagvaarding, dan zal de procedure met vier weken worden uitgesteld als de verweerder niet verschijnt. Indien dit correct is, kan de regering dan ook ingaan welke gevolgen dit heeft voor onder meer de oplopende betalingsachterstand van het midden- en kleinbedrijf? Wordt het moeilijker om openstaande facturen betaald te krijgen?

Kan de regering aangeven welke zogeheten kinderziektes haar momenteel bekend zijn ten aanzien van de KEI-pilots die momenteel draaien en hoe deze worden opgelost? Deze leden zijn zelf gewezen op enkele signalen met name uit de advocatuur, die zij graag aan de regering voorleggen. Zo schijnt het dat rechters blijven ingelogd in het systeem tijdens de zitting, maar worden advocaten na 15 á 20 minuten inactiviteit automatisch uitgelogd en staan bestanden soms pas na twee dagen in het online dossier. Ook zijn er signalen van pdf’s die niet geüpload kunnen worden, non-berichten via het notificatiesysteem en bestanden met niet-betekenisvolle namen waardoor niet duidelijk is om welk stuk het gaat. Met betrekking tot de pdf’s vragen deze leden of het klopt dat advocaten maar tien pdf’s per zaak kunnen uploaden. In het bijzonder vragen deze leden ook aandacht voor de koppeling van systemen tussen de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) en de Rechtspraak, hetgeen niet altijd goed lijkt te gaan waardoor de IND soms bepaalde verzoeken van de rechtbank niet kan ontvangen en daar dus ook niet tijd op kan reageren. Kan de regering aangeven in hoeveel zaken de rechter hier processuele consequenties aan verbonden heeft in het nadeel van de IND?

1.5 Voorbereiding van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten waarom zij geen noodzaak ziet van dit wetsvoorstel gebruik te maken door ook artikel 1:253a BW aan te passen, gelet op de appeltermijn in «sociale» zaken zoals de Raad voor de Rechtspraak dit noemde in haar advies. Deze leden vragen de regering hoe zij eventuele amendementen op dit punt zal beoordelen, gelet op haar opinie dat inhoudelijke wijzigingen buiten het bereik van dit wetsvoorstel vallen. Indien dat negatief is, kan de regering aangeven hoe zij inhoudelijk staat tegenover de suggesties van de Raad voor de Rechtspraak en of zij bereid is op andere wijze hier gevolg aan te geven?

2. Terminologische wijzigingen

2.1 Procesrechtelijke termen

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de termijn is waarbinnen de griffier een oproepingsbericht aan de eiser ter beschikking dient te stellen ex artikel 112, eerste lid, Rv.

3. Bekendmaking van de procedure

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over het vormvrij bezorgen in vorderingsprocedures. Zal het kunnen leiden tot problemen of teleurstellingen bij de executie van het vonnis, indien de deurwaarder de procesinleiding niet heeft betekend? Bijvoorbeeld omdat de eiser de wettelijke rente niet heeft gevorderd of indien er sprake is van een incomplete tenaamstelling. Aangezien veel rechtzoekenden juridisch niet geschoold zijn, kan dit zeker voorkomen, hoe zal hiermee worden omgegaan? Uit het rapport van Significant wordt aangegeven dat ruim 100.000 zaken alsnog via de deurwaarder zullen verlopen. De deurwaarder heeft dan slechts twee weken de tijd om alle controles uit te voeren, de procesinleiding te betekenen en het exploot door te sturen naar de Rechtspraak. Wat is de reactie van de regering op de conclusie van het rapport dat dit tot uitvoeringsproblemen zal leiden? Wat betekent dit voor de kwaliteit? Lopen wij voorts niet het risico dat deze logistieke problemen mogelijk kunnen leiden tot hogere deurwaarderstarieven?

Deze leden constateren dat de keuze voor de informele route het risico met zich mee kan brengen dat het verkrijgen van een verstekvonnis enige weken langer duurt. Het gevolg is een oplopende betalingsachterstand voor het midden- en kleinbedrijf. Wat is de reactie van de regering hierop?

4. Griffierechten

De leden van de PvdA-fractie willen graag ingaan op het onderwerp griffierechten en dan vooral op de terugbetaling daarvan in het geval een procedure voortijdig door de eiser wordt afgebroken. Ten opzichte van de dagvaardingsprocedure ontstaat er als de uniforme procesinleiding ingevoerd is ten aanzien van dit punt een andere situatie. In de nieuwe situatie krijgt de eiser die een procedure voortijdig staakt niet meer het gehele maar slechts een derde van het betaalde griffierecht terug. Dit verschil wordt verdedigd met de argumenten dat er in de nieuwe situatie ook meteen kosten worden gemaakt, het digitaal indienen voor de eiser toch al goedkoper is dan voorheen en dat vanwege die lage drempel voorkomen moet worden dat natuurlijke of rechtspersonen al te gemakkelijk een procedure starten. Begrijpen deze leden het goed dat het tenminste moeten betalen van twee derde van het griffierecht met de in de wet genoemde maxima in plaats van het volledig terugbetalen van de griffierechten onder andere er toe dient te voorkomen dat eisers te lichtvaardig procedures zullen aanvangen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Indien u dit effect vreest, zijn er dan geen andere mogelijkheden om dit te voorkomen? Bijvoorbeeld door een laag forfaitair bedrag vast te leggen dat niet zal worden terugbetaald terwijl de rest van het griffierecht dan wel kan worden terugbetaald? Kunt u hierop ingaan? De aan het woord zijnde leden vrezen dat indien slechts een derde van het griffierecht kan worden terugbetaald, de prikkel voor eisers tot een schikking met de gedaagde te komen wellicht te klein wordt. Mogelijk verkiest men dan liever toch de rechterlijke uitspraak boven een schikking. Heeft de regering aan dit mogelijke gevolg van het niet geheel teruggeven van het griffierecht gedacht? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe wordt dit effect ingeschat? Zo nee, waarom niet en kan alsnog een inschatting hiervan worden gemaakt? Kan worden aangegeven welk totaal bedrag aan griffierechten er naar schatting jaarlijks zal worden terugbetaald in het geval er zoals wordt voorgesteld slechts een derde hoeft te worden terugbetaald? Hoeveel zal dat zijn als in dezelfde gevallen het gehele bedrag aan griffierecht kan worden terugbetaald? Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat als in een procedure de zaak ter wille van het treffen van een schikking door de eiser wordt gestaakt, die schikkingspoging vervolgens mislukt en er alsnog een procedure wordt gestart dat er dan wederom griffierecht verschuldigd is. Zijn, in het geval een vordering opnieuw wordt ingesteld, dezelfde griffierechten verschuldigd als in het geval een procedure in dezelfde zaak voor de eerste keer wordt ingesteld? Zo ja, waarom?

De leden van de SP-fractie begrijpen de afweging om bij de indiening van een zaak een derde van de griffierechten te vragen als later tot intrekking wordt overgegaan. Zal dit er echter ook toe leiden dat rechtzoekenden sneller overgaan tot informele indiening, omdat een deurwaarder ook geld kost? Met hoeveel deurwaarderskosten moet een rechtszoekende gemiddeld rekening houden op dit moment? Deze leden vinden het terecht dat er een maximum is aangebracht aan de te betalen griffierechten bij intrekking. Zij lezen dat de regering aangeeft dat het heffen van forfaitaire bedragen, zoals de Adviescommissie burgerlijk procesrecht adviseert, niet makkelijker is dan het voorgestelde systeem. Toch zijn deze leden benieuwd welk van deze twee systemen uiteindelijk eerlijker of wellicht zelfs gunstiger is voor de rechtzoekende, kan de regering dat aangeven?

De leden van de CDA-fractie vragen of de keuze om een maximumbedrag op te nemen bij de intrekkingsregeling voor vorderingen die voor het verschijnen van de verweerder worden ingetrokken, geen financiële risico’s behelst voor de gerechten ten opzichte van het oorspronkelijke voorontwerp van de regering. Zij sluiten in die zin aan bij de opmerking in het advies van de Hoge Raad dat onduidelijk is of het resterende deel van de griffierechten steeds aansluit bij de kosten van de verleende diensten. Zij vragen de regering daar nog eens op in te gaan.

De leden van de D66-fractie lezen in het wetsvoorstel over een beoogde drempel die ervoor moet zorgen dat een schuldeiser niet gratis of lichtvaardig, zonder het voorafgaand benaderen van de schuldenaar, een vordering instelt, mogelijk ook zonder daarbij het oogmerk te hebben om daadwerkelijk een procedure te willen voeren. Om oneigenlijk gebruik door schuldeisers te ontmoedigen, zou een bijdrage van partijen dan ook redelijk zijn. Deze leden onderschrijven dat oneigenlijk gebruik, slechts bedoeld om druk op te voeren op de andere partij zonder dat daadwerkelijk een procedure wordt beoogd, moet worden voorkomen. Een passende bijdrage aan de maatschappelijke kosten van de Rechtspraak is vanuit dat oogpunt gerechtvaardigd. Wel sluiten de aan het woord zijnde leden zich aan bij de opmerking van de Hoge Raad hoe bij intrekking het resterende deel van de griffierechten aansluit bij de daadwerkelijke kosten van de verleende diensten. Hoe verhoudt dat derde deel aan onomkeerbare griffierechten zich tot het gegeven dat bij tijdige intrekking de zaak niet door het gerecht is behandeld en slechts administratieve en elektronische handelingen ter registratie van de zaak hebben plaatsgevonden? De regering stelt dat een gedeeltelijke, onomkeerbare betaling van het griffierecht rechtvaardiging vindt in de omstandigheid dat het met de mogelijkheid van een informele bezorging van het oproepingsbericht aan de wederpartij in de nieuwe basisprocedure, relatief eenvoudig en goedkoop wordt om een procedure te starten en de verweerder hiervan op de hoogte stellen. Zo hoeft de eiser geen kosten meer te maken voor het inschakelen van een deurwaarder. Indien de kosten wel worden gemaakt doordat wel een deurwaarder wordt ingeschakeld, hoe verhoudt dat zich dan tot de gedeeltelijk onomkeerbare betaling van het griffierecht? Voor het betalen van de verschuldigde griffierechten zal een termijn gelden van vier weken. Wanneer de eiser de zaak tijdig intrekt, zal twee derde deel van het verschuldigde griffierecht aan hem worden teruggestort, ervan uitgaand dat hij het volledige griffierecht reeds tijdig heeft voldaan. Indien sprake is van intrekking van de zaak, binnen welke termijn dienen de gerechten in dat geval de niet verschuldigde griffierechten terug te betalen?

5. Financiële gevolgen en administratieve lasten

De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de Rechtspraak geen reserves heeft ter hoogte van ruim 80 miljoen euro, maar een eigen vermogen ter hoogte van 23,5 miljoen euro op 31 december 2014 en een egalisatiereserve ter hoogte van 57,4 miljoen euro op 31 december 2014. Klopt het dat de egalisatiereserve slechts ten doel heeft de volumeschommelingen over de jaren heen op te vangen en er niet is om tegenvallers op te vangen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de werklast in verband met de intrekkingsregeling in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) beperkt zal zijn, omdat dit grotendeels geautomatiseerd zal gebeuren. Wat dient te worden verstaan onder grotendeels? Wat moet worden verstaan onder «kwantitatieve reductiedoelstellingen voor administratieve lasten»?

6. Adviezen

De leden van de D66-fractie merken op dat in het advies van het verbond van verzekeraars wordt gewezen op de vraag hoe zal worden omgegaan met uitstelverzoeken en de mate van flexibiliteit die van rechtshulpverleners mag worden verwacht. De regering geeft in reactie hierop aan dat dit zal worden uitgewerkt in het procesreglement van de gerechten. Aan welke uitwerking wordt gedacht?

De leden van de D66-fractie hechten zeer nadrukkelijk aan de toegang tot de rechter. Het moet altijd mogelijk blijven de rechter langs een andere weg dan de digitale te bereiken. Kan de regering mede gezien het advies van de Raad van State toelichten welke ondervanging plaatsvindt indien sprake is van een storing in het systeem? Hoe worden personen die toegang zoeken via het portaal Mijn Zaak en stuiten op een storing, gewezen op alternatieve mogelijkheden om hun zaak aan te brengen? Hoe worden die alternatieven vervolgens zo spoedig mogelijk opgenomen in het digitale systeem teneinde te voorkomen dat na een storing voor dezelfde zaak meerdere bronnen naast elkaar operationeel zijn? De Raad voor de rechtspraak (Rvdr) merkt op dat de wettelijke appeltermijn van drie maanden voor uithuisplaatsing, onder toezichtstelling, omgang/gezag of andere (niet-financiële) geschillen rond kinderen, als te lang wordt ervaren. De Rvdr stelt voor een verkorte appeltermijn van zes weken op te nemen voor ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en zaken ex artikel 1:253a BW. Op welke wijze zal de regering aan dat voorstel tegemoet komen? De Rvdr refereert tevens aan de door de Raad, de gerechten en de Raad voor de Kinderbescherming gedeelde noodzaak van mondelinge spoedverzoeken in de praktijk van het jeugdbeschermingsrecht. De nieuwe basisprocedure kan een halt toeroepen aan de huidige praktijk waarin spoedverzoeken buiten kantooruren om, telefonisch worden afgegaan. Blijven spoedverzoeken na invoering van de KEI-wetsvoorstellen mogelijk en zal daarin via het toepasselijke procesreglement worden voorzien?

De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) geeft aan dat de drie KEI-wetsvoorstellen diep ingrijpen in de dagelijkse praktijk van de gerechtsdeurwaarder. De KBvG merkt op dat indien de volledige beschikbaarheid van de system-to-system koppeling niet samen valt met de inwerkingtreding van de KEI-wetsvoorstellen, deze zaken dan een voor een moeten worden ingediend via het portaal Mijn zaak. Deze splitsing van wet en instrument stelt de gerechtsdeurwaarders voor onoplosbare operationele problemen. In welke mate geldt dat ook voor de andere ketenpartijen en hoe meent de regering die operationele problemen te voorkomen?

II. ARTIKELEN

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over artikel 9 van het ontwerpbesluit dat gaat over de verschoonbare termijnoverschrijding in geval van een storing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wijst erop dat een nauwkeurige en gezaghebbende registratie van storingen erg belangrijk is. Een partij moet immers zelf een beroep doen op de verlenging van de termijn door de storing, maar moet dan wel bewijs daarvan kunnen leveren. Graag een reactie hierop van de regering alsmede op de vergelijkbare suggestie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak om een meldplicht in te stellen voor de Rechtspraak, waarin tevens aangegeven wordt dat er een storing is en wanneer deze naar verwachting is opgelost.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De adjunct-griffer van de commissie, Tielens-Tripels