Gepubliceerd: 11 september 2015
Indiener(s): Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34191-8.html
ID: 34191-8
Origineel: 34191-2

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 september 2015

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

De onderdelen G tot en met I van artikel III komen als volgt te luiden:

G

Het opschrift van paragraaf 7.4 komt als volgt te luiden:

§ 7.4. Gegevensverwerking ten behoeve van de uitvoering van de wet en ten behoeve van beleidsinformatie

H

Voor artikel 7.4.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.4.0

1. Het college of een door het college aangewezen persoon verwerkt persoonsgegevens van een jeugdige of zijn ouders, waaronder het burgerservicenummer van de jeugdige en andere bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor:

  • a. de toeleiding naar, advisering over, bepaling van of het inzetten van een voorziening op het gebied van de jeugdhulp;

  • b. het doen van een verzoek tot onderzoek bij de raad voor de kinderbescherming of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

  • c. de bekostiging van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering of werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 6.1.2, zesde lid, 6.1.3, derde lid, en 6.1.4, vierde lid, en

  • d. het verrichten van controle of fraude-onderzoek.

2. Jeugdhulpaanbieders, aanbieders van preventie, gecertificeerde instellingen, de raad voor de kinderbescherming en gekwalificeerde gedragswetenschappers als bedoeld in de artikelen 6.1.2, zesde lid, 6.1.3, derde lid, en 6.1.4, vierde lid, verstrekken het college of een door het college aangewezen persoon kosteloos de persoonsgegevens van een jeugdige of zijn ouders, waaronder het burgerservicenummer van de jeugdige en andere bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die voor het college of die personen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid.

3. Personen werkzaam ten behoeve van een jeugdhulpaanbieder, een aanbieder van preventie, een gecertificeerde instelling of de raad voor de kinderbescherming verstrekken die aanbieders, die instellingen of die raad de persoonsgegevens die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichting, bedoeld in het tweede lid.

4. Bij regeling van Onze Ministers wordt bepaald:

  • a. tot welke gegevens de verplichting, bedoeld in het tweede lid, zich in ieder geval uitstrekt;

  • b. op welke wijze de gegevens, bedoeld in het eerste of tweede lid, worden verwerkt.

5. Bij regeling van Onze Ministers kan worden bepaald:

  • a. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

  • b. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;

  • c. in welke gevallen en voor welke doelen gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid verder mogen worden verwerkt.

I

Artikel 7.4.1, tweede lid, komt als volgt te luiden:

2. Het college verwerkt gegevens ten behoeve van een doelmatig, doeltreffend en samenhangend gemeentelijk beleid ten aanzien van preventie, de toegang tot en verlening van jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, alsmede ten behoeve van de verwerking, bedoeld in het eerste lid.

B

Artikel VI komt te luiden:

Artikel VI

De Opiumwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. Besluit 2005/387/JBZ: Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (PbEU 2005, L 127);.

B

In artikel 3a, eerste lid, wordt «Gemeenschappelijk optreden» telkens vervangen door: Besluit 2005/387/JBZ.

C

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Onze Minister kan machtiging verlenen aan een bestuursorgaan tot afgifte op aanvraag van een schriftelijke verklaring inhoudende dat de aanvrager uitsluitend ten behoeve van zijn eigen geneeskundig gebruik een middel als bedoeld in lijst I of II mag vervoeren of aanwezig hebben.

D

In artikel 11b, eerste lid wordt «11, derde, en vijfde lid» vervangen door: 11, derde, vierde en vijfde lid.

C

Na onderdeel A van artikel X wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

AA

In artikel 4.2.12, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 7.4.1, eerste en tweede lid, van de Jeugdwet» vervangen door: bedoeld in de artikelen 7.4.0, eerste lid, en 7.4.1, eerste en tweede lid, van de Jeugdwet.

D

In artikel XVIII wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

AA

Artikel 39, tweede lid, subonderdeel d, komt te luiden:

  • d. een bedrag van iedere rekening, bedoeld in artikel 70, gelijk aan:

    • 1°. voor iedere tot een huishouding als bedoeld in artikel 70, tweede lid, behorende gemoedsbezwaarde, die zich na bereiken van de leeftijd van 18 jaar heeft laten registreren als gemoedsbezwaarde en die daarna alsnog verzekeringsplichtig wordt: het saldo van de rekening gedeeld door het aantal tot de huishouding behorende gemoedsbezwaarden;

    • 2°. indien de rekening met toepassing van artikel 70, zevende lid, wordt opgeheven: het saldo van de rekening;.

E

In het in artikel XXIII voorgestelde artikel 305 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vervalt het derde lid.

F

In artikel XXVIII, onderdeel B, wordt in subonderdeel 3 «eerste of tweede lid» vervangen door: eerste of tweede lid.

G

In artikel XXIX en artikel XXXI wordt «uitbeschermd « telkens vervangen door: uit beschermd.

H

Artikel XXXVIII wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt na subonderdeel 2 een subonderdeel toegevoegd, luidende:

3. In het vierde lid wordt de zinsnede « is hoofdstuk 3 niet van toepassing» vervangen door: zijn artikel 10, eerste en tweede lid, en hoofdstuk 3 niet van toepassing.

2. Onderdeel D komt te luiden:

D

In artikel 13, vijfde lid, wordt «de regeling» vervangen door «een regeling» en wordt aan het einde een punt geplaatst.

3. Onderdeel G vervalt.

I

Na artikel XXXVIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel XXXVIIIA

De wet van 20 mei 2015 houdende wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximum bedrag van de bestuurlijke boete en enkele andere wijzigingen waaronder regels inzake het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing en wijziging van de Warenwet BES in verband met het eenduidig regelen van de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandbesturen (Stb. 2015, 235) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel M, vervalt.

B

In artikel I, onderdeel R, onder 2, wordt «niet aanwezig zijn» vervangen door: aanwezig zijn.

Artikel XXXVIIIB

Artikel 20, tweede lid, van de Warenwet BES komt als volgt te luiden:

2. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de krachtens artikel 19, eerste lid, aangewezen persoon en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.

J

Artikel XXXIX wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «en XXXVIII, onderdeel A, 1, en onderdelen B tot en met G» vervangen door:, XXXVIII, onderdeel A, 1, en onderdelen B tot en met G, en XXXVIIIA.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «, artikel XVIII, onderdeel F» vervangen door: artikel XVIII, onderdelen AA en F.

3. In het vierde lid wordt «treedt» vervangen door: en XXXVIIIB treden.

Toelichting

1. Algemeen

Op 16 maart 2015 zond het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een brief. In die brief stelde het college dat de Jeugdwet niet voorziet in een bepaling die specifiek ziet op het door een jeugdhulpverlener of -aanbieder verstrekken van persoonsgegevens, waaronder het burgerservicenummer (bsn) en andere bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), aan gemeenten ten behoeve van de financiële afwikkeling en controle van declaraties. Het gevolg was volgens het Cbp dat dergelijke gegevens slechts met toestemming van de betrokken jeugdige of zijn ouders aan de gemeenten verstrekt zouden mogen worden. Het Cbp adviseerde om in de Jeugdwet alsnog zo'n specifieke regeling op te nemen, en daarbij te voorzien in een bepaling van de aard en omvang van de daarvoor noodzakelijke persoonsgegevens.

Naar aanleiding hiervan zijn in artikel III, onderdelen G tot en met I, van voorliggend wetsvoorstel enkele voorstellen tot wijziging van de Jeugdwet opgenomen, die ertoe strekken duidelijker dan thans in paragraaf 7.4 van de Jeugdwet is neergelegd, te regelen dat gemeenten niet alleen ten behoeve van het verzamelen van beleidsinformatie, maar ook voor de uitvoering van de Jeugdwet zelf1, gegevens van de jeugdige of zijn ouders mogen verwerken en dat dergelijke gegevens voor zover noodzakelijk bsn's en persoonsgegevens mogen zijn. Artikel 7.4.3 van de Jeugdwet leidt er vervolgens toe dat jeugdhulpaanbieders, aanbieders van preventie, gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming verplicht zijn die persoonsgegevens over hun cliënten aan de gemeenten te verstrekken, die voor die gemeenten noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Jeugdwet. Daarbij dient artikel 7.4.3 van de Jeugdwet te worden beschouwd als een bij de wet bepaalde verplichting als bedoeld in artikel 7.3.11, eerste lid, derde volzin, van de Jeugdwet en artikel 7:457, eerste lid, derde volzin, van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan (jeugd)hulpverleners en medewerkers van gecertificeerde instellingen, voor zover het om voor de gemeenten noodzakelijke persoonsgegevens gaat, verplicht zijn hun uit hun (medisch) beroepsgeheim voortvloeiende zwijgplicht jegens de gemeenten te doorbreken. Tevens is voorgesteld aan artikel 7.4.4 van de Jeugdwet een delegatiebepaling toe te voegen op grond waarvan bij ministeriële regeling onder andere kan worden bepaald welke persoonsgegevens op een rechtstreeks aan de gemeente gerichte declaratie mogen worden gezet.

Bij brief van 13 mei 2015, die in afschrift naar de leden van de vast commissie voor VWS van de Tweede Kamer is gezonden, heeft het Cbp echter aan de Staatssecretarissen van VWS en VenJ in een ambtshalve advies laten weten dat deze oplossing onvoldoende is. De bezwaren van het Cbp kunnen als volgt worden weergegeven:

  • 1. Doordat in artikel 7.4.4, eerste lid, van de Jeugdwet het gebruik van persoonsgegevens niet wordt uitgebreid tot de bekostiging, zal het – tenzij de jeugdige of zijn ouders daartoe toestemming hebben gegeven – nog steeds niet mogelijk zijn om bij de declaratie persoonsgegevens te vermelden.

  • 2. De nieuwe delegatiebepaling heeft een te kleine reikwijdte, aangezien er ook andere financieringswijzen zijn dan het rechtstreeks naar de gemeente sturen van een declaratie. Bovendien moet de reikwijdte van de delegatiebepaling uitgebreid worden tot regelstelling over gegevens die gemeenten ten behoeve van de controle van in rekening gebrachte jeugdhulp nodig hebben.

  • 3. Anders dan in de toelichting op het wetsvoorstel staat, kan de uitwerking van de vraag welke gegevens ten behoeve van de bekostiging (en de controle) aan gemeenten moeten worden verstrekt, niet aan de gemeenten/de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en (de koepels van) jeugdhulpaanbieders worden overgelaten, omdat daarmee nog niet volledig wordt voldaan aan de vereisten inzake explicitering en specificering die, gelet op het grondrechtelijke en internationaalrechtelijke kader, aan een wettelijke verplichting tot doorbreking van de geheimhoudingsplicht worden gesteld. Wel is het mogelijk om een door de genoemde partijen opgesteld product van zelfregulering in de in de delegatiebepaling bedoelde ministeriële regeling op te nemen.

  • 4. Voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) dient, voor individuele gevallen waarin een jeugdige of zijn ouders er bezwaar tegen hebben dat zijn persoonsgegevens bij een declaratie worden vermeld, te worden aangesloten bij hetgeen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ter zake voor de volwassenen-ggz heeft geregeld («opt out-regeling»).

Tevens heeft het Cbp op 13 mei 2015 brieven aan de VNG, GGZ Nederland, en Jeugdzorg Nederland gezonden waarin het deze partijen erop wijst dat het, totdat op basis van de Jeugdwet voorzien is in een voldoende specifieke uitwerking van welke persoonsgegevens in het kader van de bekostiging en controle van de jeugdhulp mogen worden verstrekt, niet toegestaan is om dergelijke gegevens aan de gemeenten te verstrekken of, indien gemeenten dergelijke gegevens hebben ontvangen, ze te gebruiken. Het Cbp kondigt in de brieven aan handhavend te zullen optreden jegens jeugdhulpaanbieders die toch dergelijke gegevens verstrekken of gemeenten die ze toch verwerken. Ook deze brieven heeft het Cbp in afschrift aan de vaste commissie voor VWS van de Tweede Kamer gezonden. Deze brieven hebben bij de leden van deze commissie tot diverse vragen in het verslag bij voorliggend wetsvoorstel geleid, die in de nota naar aanleiding van het verslag worden beantwoord.

Naar aanleiding van de brieven van 13 mei 2015 is besloten voorliggende tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Veegwet VWS 2015 op te stellen, waarin de adviezen van het Cbp zoveel mogelijk zijn verwerkt. Daartoe wordt een nieuwe delegatiebepaling, artikel 7.4.0, aan paragraaf 7.4 van de Jeugdwet toegevoegd, waarin nog explicieter dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel voor de Veegwet VWS 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 34 191, nr. 2) de basis wordt gelegd voor het verstrekken van persoonsgegevens aan en het verwerken van de aldus ontvangen persoonsgegevens door de gemeenten. Bij ministeriële regeling zal in ieder geval worden uitgewerkt welke gegevens in verband daarmee bij de declaratie mogen worden vermeld. Daarbij zal worden aangesloten bij de resultaten van een werkgroep van koepels van jeugdhulpaanbieders en de VNG/een aantal gemeenten, die het aantal jeugdhulpproducten dat gemeenten bij jeugdhulpaanbieders kan inkopen, aanzienlijk zal reduceren.

De Veegwet VWS 2015 en daarmee het nieuwe artikel 7.4.0 Jeugdwet en de daarop te baseren ministeriële regeling (verder ook «definitieve ministeriële regeling» genoemd) zullen, mede doordat inmiddels de Wet raadgevend referendum in werking is getreden, naar verwachting pas aan het eind van 2015 in werking kunnen treden. Daardoor dreigde er een situatie te ontstaan waarin – vanwege de onzekerheid over de mogelijkheid om gegevens te verstrekken – de jeugdhulp, preventie, kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en het geven van adviezen over verzoeken tot het geven van een machtiging voor gesloten jeugdhulp gedurende een fors aantal maanden niet meer gedeclareerd of betaald zouden worden. Dat zou er vervolgens toe kunnen leiden dat degenen die deze diensten verlenen, in betalingsonmacht zouden kunnen komen te verkeren, met als risico daar weer van dat er problemen zouden kunnen ontstaan in het aanbod van die diensten. Om deze problemen zoveel mogelijk te voorkomen, is de afgelopen maanden gewerkt aan een tijdelijke ministeriële regeling, die moet gelden tot de inwerkingtreding van bovenbedoelde definitieve ministeriële regeling.

Ten behoeve van de totstandkoming van die tijdelijke regeling is eerst in overleg met de VNG en de koepels van jeugdhulpaanbieders nagegaan of het mogelijk is de gevensverstrekking en -verwerking ten opzichte van de daarover tussen aanbieders en gemeenten voor het jaar 2015 gemaakte afspraken aanzienlijk te beperken. Dat bleek echter niet uitvoerbaar te zijn. Daarom wordt in de tijdelijke ministeriële regeling geregeld dat de verstrekking en verwerking mag plaatsvinden volgens de tussen gemeenten en aanbieders gemaakte afspraken, met dien verstande dat:

  • niet meer wordt verstrekt dan voor gemeenten noodzakelijk is om declaraties formeel te kunnen controleren2 en te betalen, alsmede voor eventueel fraude-onderzoek;

  • wat betreft jeugdhulp, niet meer soorten gegevens worden verstrekt dan de gegevens die in 2014 ingevolge twee Externe Integratiestandaarden van Vektis voor geestelijke gezondheidszorg (ggz) als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) respectievelijk voor AWBZ-zorg mochten worden verstrekt;

  • wat betreft gespecialiseerde ggz, wordt aangesloten bij hetgeen de NZa voor de gespecialiseerde volwassenen-ggz heeft geregeld, dat wil zeggen dat hoogstens de hoofddiagnose bij de declaratie mag worden vermeld en dat geen enkel diagnosegegeven wordt vermeld indien een jeugdige of zijn ouders (samen met de ggz-aanbieder) verklaren hiertegen bezwaar te hebben;

  • materiële controle van de ingediende declaraties pas plaats zal mogen vinden, nadat de definitieve ministeriële regeling in werking zal zijn getreden.

Bij brief van 10 juli 2015 heeft het Cbp laten weten onder vier voorwaarden met de inhoud van de tijdelijke ministeriële regeling in te kunnen stemmen.3 Deze vier voorwaarden zijn in de eindversie van die regeling verwerkt.

In het hiernavolgende wordt verder ingegaan op de inhoud van voorliggende tweede nota van wijziging, die, als gezegd, de basis moet bieden voor een definitieve ministeriële regeling ter oplossing van voornoemde problematiek. Deze tweede nota van wijziging is op ambtelijk niveau voorgelegd aan medewerkers van het Cbp. Zij hebben aangegeven akkoord te zijn met de inhoud ervan.

2. Artikelsgewijs

Onderdeel A (het voorgestelde artikel 7.4.0 Jeugdwet)

Vooraf

Met voorliggende tweede nota van wijziging wordt het advies van het Cbp om de in paragraaf 7.4 van de Jeugdwet opgenomen bepalingen verder te specificeren en aan te vullen, opgevolgd. Zoals het Cbp adviseert, is er daarbij voor gekozen om het verwerken van gegevens ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet enerzijds en het verwerken van gegevens ten behoeve van het verkrijgen van beleidsinformatie anderzijds in paragraaf 7.4 van de Jeugdwet beter te onderscheiden. Aangezien gemeenten voor de uitvoering van de Jeugdwet altijd persoonsgegevens nodig zullen hebben, begint de paragraaf nu met een nieuw artikel 7.4.0, dat louter ziet op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet. Dit wordt ook gereflecteerd in het nieuwe opschrift van paragraaf 7.4. De overige artikelen van paragraaf 7.4 zullen gaan over de verwerking van gegevens – die in de in artikel 7.4.4 bedoelde gevallen ook persoonsgegevens kunnen betreffen – ten behoeve van beleidsinformatie. Uit die artikelen worden met voorliggende nota van wijziging slechts die onderdelen verwijderd, die zien op de verwerking van persoonsgegevens voor de uitvoering (want die worden overgeheveld naar artikel 7.4.0). Aangezien deze overige artikelen verder gelijk zijn gebleven, beperkt het vervolg van deze toelichting zich tot het nieuwe artikel 7.4.0.

Eerste lid

In het eerste lid van artikel 7.4.0 wordt geregeld dat de gemeenten4 persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens, mogen verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de in de onderdelen a tot en met d omschreven doelen. Dit zijn alle uit Jeugdwet voortvloeiende, dus wettelijke taken.

Conform het advies van het Cbp is ten opzichte van hetgeen in het oorspronkelijke wetsvoorstel geregeld was, in onderdeel d nu ook de verwerking ten behoeve van controle en fraude-onderzoek opgenomen. Uiteraard mogen de gemeenten dergelijke gegevens niet zomaar verder verwerken (waaronder valt het verstrekken aan anderen). Niet binnen de eigen organisatie en niet daarbuiten. Dat volgt uit artikel 12 Wbp en artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die personen werkzaam bij bestuursorganen – zoals gemeenten – en de personen die zij bij de uitvoering van hun taken betrekken, een geheimhoudingsplicht opleggen voor zover zij deze niet al, bijvoorbeeld omdat zij arts zijn, hebben. Slechts indien uit enig wettelijk voorschrift een mededelingsplicht voortvloeit of uit hun taak een noodzaak tot mededeling voortvloeit, geldt deze geheimhoudingsplicht niet.

Tweede en derde lid

De gegevens die de gemeente nodig heeft ten behoeve van de toegang tot jeugdhulp en de overige in het eerste lid genoemde taken, worden in eerste instantie op het niveau van de jeugdhulpaanbieders, aanbieders van preventie, gecertificeerde instellingen, de raad voor de kinderbescherming en gekwalificeerde gedragswetenschappers verwerkt. Het tweede lid verplicht hen daarom de gemeente of de door de gemeenten aangewezen personen die hen helpen bij het uitvoeren van de Jeugdwet die gegevens te verstrekken, die voor die gemeente of die personen noodzakelijk zijn om de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden uit te voeren, en het derde lid verplicht het ten behoeve van eerstbedoelden werkzame personeel dergelijke gegevens te leveren. Het derde lid (en het tweede lid voor zover de daar bedoelde aanbieders natuurlijke personen zijn) vormen dan ook wettelijke verplichtingen tot het verstrekken van gegevens over de cliënt als bedoeld in artikel 7.3.11, eerste lid, derde volzin, van de Jeugdwet en artikel 7:457, eerste lid, derde volzin, van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het samenstel van het eerste tot en met derde lid de gemeenten respectievelijk de aanbieders niet de bevoegdheid geeft om standaard plannen van aanpak voor jeugdhulp of (delen van) dossiers op te vragen respectievelijk te verstrekken. Dergelijke informatie is voor gemeenten namelijk in beginsel niet noodzakelijk om haar bij en krachtens de Jeugdwet geregelde taken goed te vervullen. Het opvragen en verstrekken van dergelijke informatie zal – tenzij de jeugdige of zijn ouders vrijelijk en uitdrukkelijk hebben toegestemd in het verstrekken van dergelijke informatie – slechts zijn toegestaan ten behoeve van materiële controle of fraude-onderzoek, en dan nog slechts op de wijze waarop en de mate waarin dit in de definitieve ministeriële regeling zal zijn geregeld.

Vierde en vijfde lid

Krachtens het vierde lid zal bij ministeriële regeling worden bepaald welke gegevens aan de gemeenten verstrekt moeten worden en op welke wijze dat geschiedt. Deze definitieve ministeriële regeling zal in ieder geval, net als de tijdelijke ministeriële regeling, regelen welke gegevens ten behoeve van de formele controle, de betaling van declaraties en fraude-onderzoek mogen worden verstrekt en verwerkt. Daarbij zal het aantal producten dat mag worden gedeclareerd, naar verwachting – afhankelijk van de resultaten van eerdergenoemde werkgroep – fors afnemen. Voorts zal worden nagegaan of de mate van detaillering van met name de bij de declaratie te vermelden gezondheidsgegevens niet verminderd kan worden, hoewel dit de eerstkomende jaren een lastige zaak kan blijken te zijn, nu in die jaren voor de jeugd-ggz nog bij de zogenoemde «dbc-systematiek» zal worden aangesloten5. In deze ministeriële regeling zal tevens worden uitgewerkt op welke wijze gegevensverwerking in het kader van de materiële controle kan plaatsvinden. Met de definitieve ministeriële regeling zal de tijdelijke ministeriële regeling worden ingetrokken.

Zo nodig zullen bovendien regels worden gesteld met betrekking tot de in het vijfde lid genoemde onderwerpen.

Ten slotte wordt opgemerkt dat het voorgestelde artikel 7.4.0 van de Jeugdwet voor een groot deel is afgeleid van het huidige artikel 87 van de Zvw. Daarbij zijn echter nog niet de wijzigingen in aanmerking genomen die met het wetsvoorstel «Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving» (Kamerstukken II 2013/14, 33 980 nrs. 1–3 e.v.)» in dat artikel worden voorgesteld. Deze wijzigingen vormen namelijk in het kader van dat wetsvoorstel nog onderwerp van discussie met het parlement. Kopiëren van deze wijzigingsvoorstellen naar het nieuwe artikel 7.4.0 van de Jeugdwet zou ertoe leiden dat de discussie die in het kader van dat wetsvoorstel plaatsvindt, zich verplaatst naar voorliggend wetsvoorstel. Dat is, mede nu voorliggend wetsvoorstel een veegwet is, ongewenst. Voorgesteld wordt daarom de wijzigingen die bedoeld wetsvoorstel in artikel 87 Zvw aanbrengt, pas in artikel 7.4.0 van de Jeugdwet over te nemen nadat dat wetsvoorstel aanvaard zal zijn. Daartoe zal te gelegener tijd een nieuw wetsvoorstel bij Uw Kamer worden ingediend. Van die gelegenheid zal dan voorts gebruik worden gemaakt om na te gaan of paragraaf 7.4 nog verder kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door deze paragraaf te splitsen in twee paragrafen (één over gebruik van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet, en één over gebruik van gegevens – waaronder in bijzondere gevallen persoonsgegevens – ten behoeve van beleidsinformatie).

Onderdeel B (Opiumwet)

De wijziging van artikel VI van het wetsvoorstel voorziet in een technische aanpassing van de Opiumwet. Die wijziging is noodzakelijk in verband met de intrekking van Gemeenschappelijk Optreden nr. 97/396/JBZ van 16 juni 1997, door de Raad vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle inzake nieuwe synthetische drugs (PbEG 1997, L 167). Die intrekking is voorzien in artikel 12 van het Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen. Dit besluit dient ter vervanging van het Gemeenschappelijk Optreden nr. 97/396/JBZ. Toentertijd heeft deze intrekking abusievelijk niet geleid tot aanpassing van de verwijzingen in de artikelen 1, eerste lid, onderdeel g, en 3a, eerste lid, van de Opiumwet. Met de nieuwe onderdelen A en B in artikel VI wordt deze onjuistheid hersteld. Om redenen van wetgevingstechniek wordt artikel VI van het wetsvoorstel geheel vervangen door de nieuwe tekst.

Onderdeel C (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

In artikel 4.2.12, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wordt geregeld dat het AMHK kosteloos gegevens aan de gemeente, aan de Minister van VWS en aan de Minister van VenJ verstrekt ten behoeve van de verwerking, bedoeld in artikel 7.4.1, eerste en tweede lid, van de Jeugdwet. Deze verstrekking kan zowel een structureel als een incidenteel karakter hebben. De gemeente zal deze informatie nodig hebben voor een goede uitvoering van de Jeugdwet. Nu met voorliggende nota van wijziging de verwerking van persoonsgegevens door gemeenten die noodzakelijk is voor de uitvoering van de Jeugdwet, niet meer in artikel 7.4.1, tweede lid, maar in artikel 7.4.0, eerste lid, van de Jeugdwet wordt geregeld, wordt een verwijzing naar dat artikellid aan artikel 4.2.12, eerste lid, Wmo 2015, toegevoegd.

Onderdelen D en J (Zorgverzekeringswet)

Met de onderhavige wijziging van artikel 39 van de Zvw, zoals dat artikel met ingang van 1 januari 2016 zal luiden als gevolg van de wijziging die daarin met een amendement van het lid van der Staaij met artikel 12.1.2 van de Wlz is aangebracht, wordt een probleem opgelost dat verband houdt met de positie van gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen. Vroeger werden minderjarige kinderen van gemoedsbezwaarde ouders nog niet als gemoedsbezwaarde tegen verzekeringen geregistreerd. Inmiddels gebeurt dat wel. Hierdoor pakt artikel 39, tweede lid, d, 1°, van de Zvw sinds die tijd onredelijk uit als één van de kinderen op of na het bereiken van de 18-jarige leeftijd besluit zich te verzekeren. Er zou dan volgens de wet namelijk een evenredig deel aan de spaarrekening onttrokken moeten worden, terwijl het kind nooit zelf bewust een keuze heeft gemaakt om gemoedsbezwaard te worden en het kind zelf niet of nauwelijks premie aan de spaarrekening van het gezin heeft bijgedragen. Dat zou een forse aanslag op de spaarrekening van het gezin bij het Zorginstituut betekenen. De Stichting Gemoedsbezwaren tegen Verzekeringen heeft dit probleem in 2007 bij het CVZ aangekaart. Het CVZ heeft toen besloten de uitvoeringspraktijk zodanig aan te passen dat deze onredelijke uitwerking zich niet zou voordoen. Een daartoe strekkende wijziging van de Zvw is echter tot nu toe nimmer gerealiseerd. De regering acht het bij nader inzien wenselijk de gehanteerde uitvoeringspraktijk te verankeren in een wijziging van artikel 39, tweede lid, subonderdeel d, van de Zvw.

Onderdeel E (Burgerlijk Wetboek)

In artikel XXIII, onderdeel D, van het wetsvoorstel wordt een nieuw artikel 305 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorgesteld waarvan het derde lid, dat bepaalde leden van enkele andere artikelen van Boek 1 BW van overeenkomstige toepassing verklaart, gezien de inhoud van de eerste twee leden, gemist kan worden. Door het voorgestelde derde lid te schrappen, wordt dit nu gerepareerd.

Onderdeel F (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

De vervanging van het woord »en» door »of» in artikel XXVIII, onderdeel B, brengt de formulering van deze wijziging in overeenstemming met die van de vergelijkbare bepaling in onderdeel A.

Onderdeel H (Wetsvoorstel kwaliteit, klachten en geschillen zorg)

Met het eerste onderdeel (de wijziging in onderdeel A, tweede subonderdeel, van artikel XXXVIII) wordt een omissie hersteld die is ontstaan bij de derde nota van wijziging (32 402, nr. 12) van het wetsvoorstel kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De omissie is aan het licht gekomen door vragen van de leden van de fracties van de SP en D66 in het Verslag van de Eerste Kamer over de Wkkgz. Met onderdeel D van die derde nota van wijziging is namelijk nagelaten in het nieuwe vierde lid van artikel 1 van de Wkkgz te bepalen dat ook artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wkkgz (het geven van keuze-informatie) niet zal gelden voor het UWV en de arbodiensten. De inhoud van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wkkgz was in het oorspronkelijke wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz) opgenomen in artikel 13; artikel 1, zevende lid, bepaalde dat artikel 13, niet zou gelden voor arbodiensten en UWV.

Met het derde onderdeel wordt het oorspronkelijk voorgestelde onderdeel G geschrapt. Dat onderdeel is niet meer nodig, omdat artikel 47 van het wetsvoorstel Wkkgz met artikel 12.1.13 van de Wet langdurige zorg inmiddels is geschrapt.

Onderdeel I (wijziging van de Warenwet en Warenwet BES)

Artikel XXXVIIIA

Onderdeel A

Artikel I, onderdeel M, van de wet van 20 mei 2015 houdende wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximum bedrag van de bestuurlijke boete en enkele andere wijzigingen waaronder regels inzake het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing en wijziging van de Warenwet BES in verband met het eenduidig regelen van de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandbesturen (Stb. 2015, 235) bevat een wijziging van artikel 22 van de Warenwet. Artikel 22 van de Warenwet is echter komen te vervallen door de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen) (Stb. 2014, 571). Artikel I, onderdeel M, van de als eerste aangehaalde wijzigingswet kan daarom vervallen.

Onderdeel B

In artikel I, onderdeel R, onder 2, is een verschrijving opgenomen, die met deze wijziging wordt hersteld. Door deze wijziging zal een juiste versie van dit onderdeel in werking kunnen treden.

Artikel XXXVIIIB

Artikel 20, tweede lid, van de Warenwet BES is door de wet van 20 mei 2015 houdende wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximum bedrag van de bestuurlijke boete en enkele andere wijzigingen waaronder regels inzake het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing en wijziging van de Warenwet BES in verband met het eenduidig regelen van de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandbesturen (Stb. 2015, 235), niet geheel juist gewijzigd. Door het artikellid opnieuw vast te stellen wordt deze omissie hersteld.

Onderdeel J (inwerkingtreding)

In het eerste lid is artikel XXXVIIIA toegevoegd aan de reeks bepalingen die de dag na publicatie van deze wet in werking treden.

In het derde lid is erin voorzien dat de gewijzigde bepaling in de Zvw inzake gemoedsbezwaarden in werking treedt met ingang van 1 januari 2016.

Voor de inwerkingtreding van artikel XXXVIIIB is gekozen voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Met de wijziging van artikel 20, tweede lid, van de Warenwet BES in artikel XXXVIIIB is een omissie in artikel II van de wet van 20 mei 2015 houdende wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximum bedrag van de bestuurlijke boete en enkele andere wijzigingen waaronder regels inzake het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing en wijziging van de Warenwet BES in verband met het eenduidig regelen van de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandbesturen (Stb. 2015, 235), hersteld. Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer artikel II van de voorgenoemde wijzigingswet in werking zal treden. Hiervoor is afstemming met de bestuurscolleges van de BES-eilanden noodzakelijk in verband met het aanwijzen van toezichthouders door de bestuurscolleges. Door te kiezen voor een klein koninklijk besluit kunnen de momenten van inwerkingtreding van beide bepalingen op elkaar worden afgestemd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff