Gepubliceerd: 19 mei 2015
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34184-6.html
ID: 34184-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 19 mei 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoud

blz.

   

ALGEMEEN

2

1. Inleiding

3

2. Achtergrond

3

2.1 Huidige inrichting van het vmbo-onderwijs

3

2.2 Problemen in het huidige vmbo

4

3. Het nieuwe systeem

5

3.1 Kern van de voorgestelde wijzigingen

5

3.2 Voordelen van het nieuwe systeem

8

3.3 Het perspectief van de leerlingen

9

3.4 Het perspectief van de scholen

10

3.4.1 Van huidig naar nieuw onderwijsaanbod

10

3.4.2 Organiseerbaarheid en diversiteit van het aanbod

11

4. Activiteiten stakeholders

12

5. Implementatie en overgangsregelingen

12

6. Consequenties voor en afstemming met Caribisch Nederland

12

7. Uitvoeringsgevolgen, administratieve lasten en financiële gevolgen

12

8. Internetconsultatie

13

9. Advies Onderwijsraad

13

ARTIKELSGEWIJS

14

Artikel I, onderdeel A

14

Artikel I, onderdeel V (artikel 107 WVO)

14

Artikel XII (Inwerkingtreding)

14

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hier nog een aantal vragen en opmerkingen over. Het vmbo heeft bij veel ouders in Nederland geen goede naam. Dat is jammer en onterecht, zo menen deze leden. Vakmanschap speelt, wat deze leden betreft, een cruciale rol bij de verdere economische ontwikkeling van Nederland. Innovatie en «slimme oplossingen» krijgen een steeds belangrijkere rol en naast de denkkracht is daar ook oog voor de praktische toepassing bij nodig. In het rapport «Naar een lerende economie» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) staat helder dat de innovatieve kracht van Nederland zit, daar waar bedrijfsleven en onderwijsinstellingen elkaar vinden en versterken. Laat dat nu vooral op het (v)mbo gebeuren. Voor deze leden is het dan ook van belang dat het voorliggende wetsvoorstel niet alleen een verandering van de inhoud en structuur van het vmbo bewerkstelligt, maar dat zij er ook voor zorgt dat het (v)mbo een veel belangrijkere speler wordt bij het werken aan de versterking van de regionale economische ontwikkeling. Zo zorgen we, zo menen deze leden, dat scholieren sneller een baan krijgen om trots op te zijn en ouders zien dat een opleiding op het (v)mbo een stevige basis biedt voor de toekomst van hun zoon of dochter.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zien de jongeren in het vmbo als de denkende doeners die zich binnen een aantal jaren moeten ontwikkelen tot de vakmensen waar de Nederlandse economie grote behoefte aan heeft. In Nederland worden cognitieve vermogens te vaak overgewaardeerd, terwijl iemands praktische vaardigheden op onze arbeidsmarkt een zelfstandige waarde vertegenwoordigen, die men niet zomaar kan missen. Binnen ons onderwijs en in het vmbo in het bijzonder moeten wij, zo menen deze leden, zoeken naar een nieuwe balans tussen cognitieve en praktische vaardigheden. Deelt de regering deze analyse? Zo ja, hoe komt dit dan naar voren in dit wetsvoorstel, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven de noodzaak van het wijzigen van de huidige wet, maar zijn van mening dat het huidige voorstel een aantal belangrijke problemen binnen het vmbo niet aanpakt en dat het dus ambitieuzer kan en moet.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich in hoofdlijnen vinden, maar hebben nog wel enige vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma's in het voorbereidend beroepsonderwijs. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van enkele wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs. De genoemde leden vinden het van belang dat het vmbo toekomstbestendig is, dat het onderwijs een duidelijk lesaanbod en keuzevrijheid voor leerlingen kent en goed aansluit op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij stellen nog enkele vragen.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de directe aanleiding van dit wetsvoorstel de veroudering (20 jaar) van de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s is. Het vmbo ontleent zijn bestaansrecht vooral aan de perspectieven die het jongeren biedt op een baan als vakman of vakvrouw op de regionale arbeidsmarkt. Dit bestaansrecht is niet per se gediend met een wildgroei van afdelingen en programma’s. Nu komt er per leerweg een aanbod van 10 bredere beroepsgerichte profielvakken, in plaats van de circa 35 bestaande afdelingsvakken en inter- en intrasectorale programma’s. Hiermee wordt de aansluiting op het mbo en de arbeidsmarkt verbeterd. Nu constateren de leden dat de meeste jongeren, die het vmbo hebben doorlopen, een baan zoeken en vinden binnen de eigen regio. Aansluiting op de arbeidsmarkt betekent voor deze jongeren dus meestal aansluiting op de regionale arbeidsmarkt. Zou het daarom verstandig zijn om ook de kerngemeente binnen een regio nog duidelijker in positie te brengen bij de keuzen die onderwijsinstellingen maken bij het aanbod van profielen en beroepsgerichte keuzevakken? Is het, met andere woorden, wel zo verstandig om scholen ook in aanmerking te laten komen voor bekostiging van nieuw onderwijsaanbod bij voldoende leerlingenpotentieel, zonder dat er afspraken gelden van een RPO1, waarbij ook gemeenten worden betrokken, zo vragen de genoemde leden.

De leden van de D66-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de dalende leerlingenaantallen in het vmbo per regio en per leerweg. Daarnaast vragen zij de regering een appreciatie te geven van de verschillende acute problemen in de verschillende regio’s.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel bijdraagt aan het toekomstbestendig maken van het vmbo, in lijn met opmerkingen van de Onderwijsraad. Terecht wordt opgemerkt dat het vmbo kampt met dalende leerlingaantallen, de sluiting van specifieke vakafdelingen en verschraling van het onderwijsaanbod. Ook wordt opgemerkt dat het systeem van het beroepsgerichte onderwijsaanbod niet flexibel genoeg is om snel in te spelen op een veranderende vraag van leerlingen. De genoemde leden vragen op welke manier het wetsvoorstel deze problemen aanpakt. Op welke manier kan de omvorming naar profielvakken en keuzevakken ervoor zorgen dat het aanbod veelzijdig blijft, de aansluiting met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt wordt verbeterd en aantrekkelijk is voor leerlingen? Is het samenvoegen van de huidige programma’s tot profielen daarvoor voldoende, zo vragen de leden.

2. Achtergrond

2.1 Huidige inrichting van het vmbo-onderwijs

De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat het voorbereidend beroepsonderwijs en de mavo twee totaal verschillende schoolsoorten zijn die samen zijn gevoegd in het vmbo, waardoor «het vmbo» een herkenbaarheidsprobleem heeft. Wat is de onderbouwing van de regering dat er nog steeds krampachtig aan «het vmbo» vastgehouden wordt? Is het niet zo dat het vmbo niet alleen voorbereid op het middelbaar beroepsonderwijs, maar dat de theoretische leerweg ook voorbereidt op de havo?

De regering constateert terecht dat de leerlingaantallen in het basisberoepsgerichte leerweg dalen. Bedoelt de regering hiermee dat deze leerlingen steeds meer doorstromen naar het mbo of daadwerkelijk naar een hoger niveau in het vmbo? Dat laatste is volgens het Onderwijsverslag2 alleen het geval voor de basisberoepsgerichte leerweg, waar het aantal leerlingen dat opstroomt naar het kaderberoepsgerichte leerweg iets gestegen is. Alle andere stromen, naar mbo1, mbo2 of mbo3, laten juist een daling zien. Hoe verklaart de regering, naast de bevolkingskrimp, deze beweging? Kan de regering uiteenzetten welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen en of dit een wenselijke ontwikkeling is?

De regering wil loopbaanoriëntatie meer aandacht gaan geven in het vmbo-onderwijs, op advies van docenten en managers. De leden van de fractie vragen of een loopbaandossier wel een effectief middel is en niet alleen weer een «papieren tijger» waar zeker de praktijkleerlingen weinig mee kunnen. Kan de regering toelichten wat ze precies bedoelt met een loopbaandossier? Welke criteria worden hieraan gesteld? Wat is in de ogen van de regering een juiste invulling van het vak loopbaanoriëntatie? De regering noemt het loopbaandossier specifiek als een verplicht onderdeel in het beroepsgerichte examenprogramma. Is het waar dat voor de theoretische leerweg dit dus niet geldt? De theoretische leerweg heeft immers geen beroepsgericht examenprogramma. Als dit waar is, waarom heeft de regering dan deze keuze gemaakt? Is het juist voor deze groep ook niet wenselijk om zich te oriënteren op hun loopbaan, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten of zij nog steeds van mening is dat het vmbo met zijn vier leerwegen recht doet aan de veelzijdigheid in het mbo wat betreft diversiteit van niveau, kennis en opleidingen. In dit verband vragen deze leden ook of de regering kennis heeft genomen van het voorstel van de MBO Raad («Het mbo in 2025») waarin een stelselherziening wordt voorgesteld waarbij er sprake is van voorbereidend basis beroepsonderwijs, het vmbo-bb3, en het voorbereidend beroepsonderwijs, nu het vmbo-kb4, vmbo-gl5 en vmbo-tl6.

2.2 Problemen in het huidige vmbo

De leden van de D66-fractie lezen dat scholen onvoldoende kunnen inspringen op de veranderende vraag van leerlingen, het (regionale) vervolgonderwijs en de (regionale) arbeidsmarkt naar maatwerk buiten de «vaste» pakketten om. Kan de regering nader toelichten wat de reden is dat scholen onvoldoende hierop kunnen inspringen, zo vragen deze leden.

De leden lezen voorts dat het op termijn onbetaalbaar is om het huidige palet van beroepsgerichte examenprogramma’s te organiseren. Zij vragen de regering deze opmerking cijfermatig te onderbouwen rekening houdend met de regionale verschillen wat betreft de daling van leerlingenaantallen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in de wet de structuur van het voorbereidend beroepsonderwijs en middelbaar algemeen vormend onderwijs laat bestaan, terwijl in de praktijk en in de toelichting wordt uitgegaan van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs met structuur van de onderscheiden leerwegen. Deze leden vragen waarom de regering de vernieuwing niet aangrijpt om te werken aan een eenduidiger regeling. Zij vragen een reactie van de regering op de situatie dat bepaalde scholen zich uitdrukkelijk positioneren als school voor mavo. In hoeverre is het wenselijk dat de wet hiervoor een aangrijpingspunt blijft bieden, zo vragen zij.

3. Het nieuwe systeem

3.1 Kern van de voorgestelde wijzigingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat er profielen met daarbinnen profielvakken komen. Is de regering van mening dat de verschillende profielen profielvakken hebben die proportioneel even zwaar zijn voor de leerlingen? Met name tussen de profielen zoals Zorg en welzijn, een breed profiel, en de meer specifieke technische profielen, vragen de leden de regering nader toe te lichten hoe de proportionaliteit is gewaarborgd.

De inhoud van de modules zal bij ministeriële regeling worden uitgewerkt. Wat is de procedure van de totstandkoming van deze inhoud van de modules? In hoeverre zijn het (vervolg)onderwijs en het bedrijfsleven hier ook inhoudelijk bij betrokken?

De leden lezen voorts dat de scholieren keuzevakken kunnen kiezen die gerelateerd zijn aan hun profielvak, maar dat dat niet per se hoeft. Betekent dit dat scholieren uit alle door de onderwijsinstelling aangeboden keuzevakken mogen kiezen? Zo nee, op basis waarvan kan een instelling deze keuzeruimte voor scholieren beperken? Is het voor scholieren ook mogelijk om een keuzevak bij een andere vmbo school te volgen?

De leden merken voorts op dat de eindtermen van de profielvakken centraal worden vastgesteld. Door wie gaat dit gebeuren en welke procedure hoort daarbij? In hoeverre kunnen docenten, bedrijfsleven en vervolgonderwijs hieraan een inhoudelijke bijdrage leveren?

Voor de beroepsgerichte keuzevakken zullen de eindtermen niet centraal worden vastgesteld. Hoe gaat dit dan wel gebeuren? Wat is de stand van zaken betreffende het onderzoek naar de mogelijkheden voor meer flexibiliteit in de examinering, bijvoorbeeld naar het invoeren van meerdere examenmomenten, zo willen de leden weten.

Tevens vragen zij waarom ervoor is gekozen het systeem van licenties te laten bestaan. Wat zijn hiervan de voor- en de nadelen, zo vragen zij.

De leden maken zich zorgen of de bevoegdheden van docenten wel goed aansluiten op de nieuwe profielen. Hoe is bijvoorbeeld de bevoegdheid van docenten in het nieuwe profiel Dienstverlening en producten geregeld? Hoe worden docenten in de nieuwe profielen bijgeschoold? Hoe zit het met de bevoegdheden voor docenten in de beroepsgerichte vakken waar geen lerarenopleiding voor is? In hoeverre kan verdere deskundigheidsbevordering, ook voor de beroepsgerichte vakken, onderdeel worden van het lerarenregister? In hoeverre zijn docentestages bij het regionaal bedrijfsleven hier ook onderdeel van, zo willen de leden weten.

In de huidige situatie is wiskunde verplicht bij de keuze voor de sector Landbouw. Wordt in het nieuwe profiel Groen wiskunde ook een verplicht vak voor alle richtingen? Ook nu er een verplicht vak rekenen is ingevoerd, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat voor goed vmbo-onderwijs, vmbo-docenten, die voldoende voeling hebben met de actuele beroepspraktijk op de werkvloer van de bedrijven, een voorwaarde vormen. Het is niet vanzelfsprekend dat de lerarenopleidingen en de nascholing voor docenten daarin voorzien. Wat gaat de regering doen om op dit punt onderwijspersoneel verder te professionaliseren, zo vragen de leden.

Voorts merken de leden op dat de eindtermen voor de profielvakken centraal worden vastgesteld; het profielvak wordt afgesloten met een centraal examen en kan voorafgaand daaraan worden getoetst met een schoolexamen. De beroepsgerichte keuzevakken worden afgesloten met een schoolexamen. De leden vinden het belangrijk dat eindtermen zeker bij het beroepsonderwijs goed aansluiten op de actuele beroepspraktijk. Dit betekent dat deze eindtermen niet een starheid mogen kennen, die het onderwijs laat ontaarden tot teaching to the test, maar flexibel kunnen inspelen op veranderingen in de beroepspraktijk. Op welke wijzen voorziet het wetsvoorstel in deze flexibiliteit?

Tevens merken deze leden op dat lob7 een verplicht onderdeel wordt van het beroepsgerichte examenprogramma (dus voor alle leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen en gemengde leerweg). De leden vinden dit een goede zaak. Nu vinden de leden het niet alleen van belang dat er aandacht wordt besteed aan lob, maar ook dat deze van zodanige kwaliteit is dat jongeren in hun opleiding de keuzes maken die de beste kansen op succes bieden. Welke stappen gaat de regering zetten om ook de kwaliteit van de lob verder te verbeteren, zo vragen de leden.

Voorts merken de leden op dat voor de theoretische leerweg de invoering van de profielen uitsluitend een terminologische wijziging betekent (profielen in plaats van sectoren). Naamgeving en inhoud blijft voor deze leerweg ongewijzigd. De leden vragen of hieraan ten grondslag ligt dat de theoretische leerweg nu in alle opzichten aan de bedoelingen zou voldoen. Komen er nog andere wetsvoorstellen die afzonderlijk zijn gericht op aanpassingen in de theoretische leerweg, zo vragen zij.

Ook constateren de leden dat via een routekaart naar de profielen in het vmbo scholen begin 2014–2015 zijn geïnformeerd over omzettingsmogelijkheden van bestaand naar nieuw onderwijsaanbod. Hoe vindt de verdere communicatie naar de onderwijsinstellingen plaats, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vinden het opvallend dat in de theoretische leerweg weinig ruimte is voor beroepsgerichte vakken, ook in de keuzevakken. Wat is de reden voor deze keuze van de regering? Deelt de regering de mening van deze leden dat voor leerlingen die bijvoorbeeld naar mbo3 of mbo4 opleidingen in de zorg of techniek willen gaan het juist ook wenselijk kan zijn om een beroepsgericht vak te volgen als keuzevak?

De regering laat het aanbod en examinering van keuzevakken helemaal over aan de scholen zelf. De leden vragen hoe de kwaliteitsborging van deze vakken eruit zal zien. Hoe zorgt de regering ervoor dat de kwaliteit van de keuzevakken gewaarborgd is? Hoe gaan de kwaliteitscriteria er precies uitzien die vastgelegd worden in AMvB» 8? Hoe worden deze gecontroleerd en wanneer wordt dit bekend gemaakt aan scholen? Is er al een concept van deze AMvB die aan de Kamer toegezonden kan worden?

Nu is het zo dat schoolexamens vóór de centraal examens afgenomen moeten worden. Met de invoering van de profielen kan het voor scholen organisatorisch en didactisch wenselijk zijn om de beroepsgerichte examens eerder af te nemen dan de schoolexamens van de keuzevakken. Blijft de regering aan de eis vasthouden dat schoolexamens eerder afgenomen moeten worden? Welke argumenten liggen hieraan ten grondslag?

Kan de regering onderbouwen dat beroepsgerichte vakken de garantie geven voor een gevarieerd en divers aanbod? Hoe faciliteert de regering de scholen in dit aanbod en de ontwikkeling van nieuwe keuzevakken? Is de regering van mening dat scholen en docenten voldoende tijd en middelen hebben om deze te ontwikkelen?

De regering licht toe dat op termijn beroepsgerichte vakken vrijstellingen op moeten kunnen leveren in het mbo. Hoe verhoudt dit zich met de urennorm en onderhoudsplicht in het mbo? Hoe wil de regering hier uitvoering aan gaan geven?

De profielvakken worden bij AMvB vastgesteld en de inhoud van de modules bij ministeriële regeling. Kan de regering toelichten hoe deze tot stand gaan komen en wie daarbij worden betrokken? Heeft het beroepsveld hier inspraak op? Kan de regering al toelichten wat ze in gaan houden? Is er reeds een concept-AMvB beschikbaar?

Voorts vragen deze leden wat de regering precies bedoelt met aanvullende schoolspecifieke programmaonderdelen. Moeten hier ook schoolexamens voor afgenomen worden? Wat is de zwaarte van deze onderdelen? Zijn het volwaardige vakken, of slechts delen daarvan? Kan de regering concrete voorbeelden geven van dergelijke school specifieke programmaonderdelen?

De regering licht toe dat schoolbesturen antwoord krijgen op de vraag welke profielen ze mogen aan gaan bieden op basis van hun huidig aanbod via een ministeriële regeling. Wanneer krijgen de schoolbesturen hier duidelijkheid over? Is de reeds beschikbare routekaart hiervoor een sluitend instrument voor scholen?

De regering streeft ernaar de voorgestelde wijzigingen in het schooljaar 2016–2017 in te voeren. Dat betekent dat leerlingen die in het huidige schooljaar 2014–2015 zijn begonnen hier al mee te maken gaan krijgen en dat terwijl het wetsvoorstel nog in behandeling is. Denkt de regering dat scholen met dit tijdspad voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op het nieuwe stelsel? Ook met het oog op de te ontwikkelen keuzevakken?

In het wetsvoorstel staat dat de leerlingenregistratie en bekostiging worden gebaseerd op het nieuwe stelsel van profielen en beroepsgerichte keuzevakken. Betekent dit dat de bekostiging van scholen ook wezenlijk gaat veranderen? Zo ja, kan de regering dan ook toelichten hoe die veranderingen eruit komen te zien, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten wat dit wetsvoorstel betekent voor de groene opleidingen.

Deze leden vragen ook een nadere toelichting wat de mogelijkheden zijn binnen de nieuwe profielen om intersectorale keuzes te maken. Graag ontvangen deze leden een toelichting.

De leden constateren voorts dat veel van de nieuwe profielen technisch van aard zijn. Wat is de reden hiervoor? Blijven er voldoende interessante profielen over als je niet voor Techniek wilt kiezen, maar ook niet voor Zorg en welzijn, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten hoe snel een onderwijsinstelling een nieuw keuzevak kan invoeren, dan wel een bestaand keuzevak kan schrappen. De leden vragen dit met het oog op de flexibiliteit van het systeem. Kan de regering toelichten welke mate van vrijheid en snelheid er is voor scholen om naar eigen inzicht keuzevakken aan te bieden. In hoeverre moeten die keuzevakken bijvoorbeeld worden geaccrediteerd en goedgekeurd, en welke regels en criteria gelden daarvoor, zo vragen deze leden. Op welk termijn moet bijvoorbeeld een dergelijk keuzevak uiterlijk af zijn zodat het voor het nieuwe schooljaar kan worden aangeboden, zo vragen deze leden.

De leden vragen de regering toe te lichten wat de uitgangspunten zijn voor de kwaliteitscriteria voor nieuw ontwikkelde keuzevakken en op wat voor manier de samenwerking is vormgegeven om samen met scholen de kwaliteitscriteria te ontwikkelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier aansluiting met de regionale arbeidsmarkt wordt behouden, nu de huidige vier sectoren worden losgelaten. Op welke manier wordt de aansluiting met de regionale arbeidsmarkt verbeterd, terwijl er meer differentiatie komt door de combinatie van beroepsgerichte keuzevakken en door de profieloverstijgende samenstelling van programma’s?

De leden vragen voorts een nadere toelichting op de toestemming van het RPO die nodig is om het aanbod van profielvakken vorm te geven. Het ligt in de rede dat er regionale afstemming plaatsvindt, maar waarom is het noodzakelijk om hiervoor toestemming van het RPO te krijgen? Op welke manier past deze werkwijze bij de toegenomen profilering van scholen?

De leden vragen tevens op welke manier de keuzemogelijkheden in regio’s met relatief weinig leerlingen op peil blijven. De introductie van de nieuwe profielstructuur kan er ook toe leiden dat scholen slechts enkele profielen kunnen aanbieden in een regio. Het is daarbij wenselijk dat via het RPO afspraken worden gemaakt over het aanbod. Is het in alle regio’s in Nederland mogelijk om alle profielen aan te bieden? Zijn alle nieuwe profielen bereikbaar voor iedere leerling in Nederland, zo vragen de leden van de genoemde fractie.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de omvang van de verschillende vakken per leerweg inzichtelijk wil maken, uitgedrukt in het aantal uren. Deze leden vragen ook of de ruimte voor de schoolspecifieke invulling binnen de verplichte onderwijstijd ongewijzigd blijft ten opzichte van de huidige situatie.

De leden vragen of het verplicht wordt dat het schoolexamen bij een profielvak voorafgaand aan het centraal examen wordt afgenomen. Zij vragen op welke wijze de regering tegemoetkomt aan de behoefte van maatwerk en flexibilisering in examinering.

De leden lezen dat het gemiddelde van de schoolexamens gelijkelijk meeweegt in het eindcijfer. Deze leden vragen of het gemiddelde van de schoolexamens enkel wordt berekend over de vakken waar een schoolexamen verplicht is, dan wel dat ook schoolexamens meetellen die bijvoorbeeld voorafgaand aan het centraal examen voor een profielvak zijn afgenomen.

3.2 Voordelen van het nieuwe systeem

De leden van de CDA-fractie vragen of de voorgestelde veranderingen ervoor zullen zorgen dat de problemen waarmee het vmbo kampt, worden opgelost. Het vmbo kampt met een imagoprobleem. Deze leden vragen of dit wetsvoorstel de problemen waarmee het vmbo kampt weet op te lossen. Zal dit wetsvoorstel de dalende leerlingenstroom weten te keren? Graag ontvangen de genoemde leden een uitgebreide toelichting.

De leden hebben al vaak gepleit voor een herwaardering van vakmanschap en zien daarbij ook mogelijkheden voor de meester-gezel constructie. Op welke wijze draagt dit nieuwe stelsel bij aan de herwaarding van vakmanschap? De Onderwijsraad wijst hier ook op en wijst op het probleem van de doorlopende leerlijnen. Nu is de MBO Raad betrokken bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel, maar kan de regering toelichten op welke wijze met dit wetsvoorstel deze doorlopende leerlijnen beter zijn geborgd, zo vragen zij.

Tevens merken de genoemde leden op dat de leerlingen van het vmbo al in een vroeg stadium een keuze moeten maken voor profielen. Kan de regering toelichten in hoeverre leerlingen op deze leeftijd al in staat zijn om goed te overzien wat de keuze voor een bepaald profiel betekent voor het verdere vervolg van hun opleiding en toekomstige baan? In hoeverre is het mogelijk te switchen als blijkt dat je profiel toch niet overeenkomt met je beroepswens, ook in het geval je later liever iets anders zou willen worden dan het profiel dat je hebt gekozen. In hoeverre beperkt de keuze voor een profiel de doorstroom naar het mbo, zo vragen zij.

3.3 Het perspectief van de leerlingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat leerlingen op alle leerwegen, behalve de theoretische leerweg, te maken krijgen met 10 profielen. Waarom is ervoor gekozen voor de theoretische leerweg een viertal profielen aan te bieden? Hoe wordt de mogelijkheid tot opstroom binnen het vmbo gewaarborgd? Blijft het mogelijk om losse vakken op een hoger niveau te volgen?

De leden vragen de regering nader toe te lichten hoe tot deze 10 profielen is gekomen. Net als de Onderwijsraad merken deze leden op dat een groot aantal profielen technisch van aard is en dat de vraag rijst waarom dit niet tot een profiel heeft geleid. Indien in de toekomst blijkt dat ook binnen de techniek beter met bredere profielen gewerkt kan worden, in hoeverre is aanpassing dan mogelijk? Hoe denkt dat de regering te ondervangen dat een vroege specifieke keuze niet tot problemen leidt bij de latere studiekeuze bij een vervolgopleiding, zo vragen zij.

De leden vinden het heel belangrijk dat leerlingen in het vmbo goed worden begeleid in het maken van hun keuze voor een vervolgopleiding en zijn dan ook blij dat lob een belangrijk onderdeel wordt. Welke voorwaarden worden er gesteld aan lob, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie hebben nog een aantal vragen over de profielen Zorg en welzijn en Media etcetera. De regering stelt voor maatschappijleer II slechts als profielkeuzevak op te nemen in het profiel Zorg en welzijn. Het wordt dus geen verplicht profielvak. Voor leerlingen die zich voorbereiden op een baan in de sector Zorg en welzijn is, zo menen deze leden, kennis over de ontwikkeling van de verzorgingsstaat en de pluriforme samenleving onmisbaar. Daarnaast is bijvoorbeeld kennis van politiek en beleid van belang, vanwege de grote rol van de overheid in de publieke sector. Kan de regering uitleggen waarom er desondanks niet voor is gekozen van maatschappijleer II een verplicht profielvak te maken voor leerlingen die het profiel Zorg en welzijn kiezen?

Voorts merken de leden op dat het profiel Media, vormgeving en ICT uitsluitend bestaat uit exacte vakken, terwijl hierbij ook een maatschappelijke dimensie relevant is. Wat is de reden dat de regering er niet voor heeft gekozen om maatschappijleer II aan dit profiel toe te voegen? Maatschappijleer II gaat, zo merken de leden op, bijvoorbeeld in op de rol en invloed van de media en de snelle ontwikkelingen op dit terrein. Ook kennis over culturele verschillen en politiek en beleid is van belang voor leerlingen die in deze sector willen gaan werken. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

Tevens stellen de leden vast dat op havo/vwo bij de herziening van de tweede fase in 2007 is besloten maatschappijleer II om te dopen in maatschappijwetenschappen om uit te drukken dat de twee vakken familie van elkaar zijn, maar qua doel en inhoud sterk van elkaar verschillen. Parallel hieraan vragen de leden of het niet logisch zou zijn in het vmbo de namen «maatschappijleer I en II»» te vervangen door «maatschappijleer» en «maatschappijkunde». Volgens de NVLM9 benadrukt de toevoeging «kunde» dat het bij dit vak minder dan bij maatschappijleer om burgerschapsvorming gaat. Bij maatschappijkunde (maatschappijleer II) ligt de nadruk op de kennis en vaardigheden die leerlingen in hun toekomstige beroepspraktijk kunnen gebruiken. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering hierop.

De leden van de D66-fractie vragen de regering de totstandkoming van de 10 profielen voor de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg nader toe te lichten. Ook vragen de genoemde leden de regering toe te lichten onder welk profiel de creatieve sector en beroepen vallen. Ook vragen deze leden de regering toe te lichten waarom «ICT» samen met «Media» en «vormgeving» is ondergebracht in één profiel. De genoemde leden betwijfelen of dit recht doet aan het belang van ICT voor de toekomst.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom is gekozen voor de naam «maatschappijleer II». Bij de herziening van de profielen in havo/vwo is gekozen voor de term «maatschappijwetenschappen», dit heeft de duidelijkheid over het doel en de inhoud van het vak vergroot. Waarom is niet gekozen voor de suggestie van de NVLM om het vak «maatschappijkunde» te noemen? De leden vragen waarom het vak «maatschappijleer II» als profielkeuzevak is opgenomen in het profiel Zorg en welzijn en niet als verplicht profielvak. Ook vragen deze leden waarom binnen het profiel «Media, vormgeving en ICT» alleen exacte vakken zijn opgenomen. Is het niet juist nodig om leerlingen binnen deze profielen voor te bereiden op kennis van politiek, beleid en samenleving, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het aantal profielen in de beroepsgerichte leerwegen niet gelijk is aan het aantal opleidingsdomeinen in het middelbaar beroepsonderwijs. Zij vragen waarom bijvoorbeeld ICT in het voorstel gezamenlijk met Media en vormgeving een profiel vormt, terwijl deze onderdelen in het middelbaar beroepsonderwijs onderscheiden domeinen vormen.

De leden vragen wat, volgens de regering, het wezenlijke verschil vormt tussen de 15 afdelingen die reeds in de wet verankerd zijn en de 10 profielen die worden voorgesteld. Komt de wettelijke inrichting van een leerweg vanuit een afdeling of een profiel niet in hoge mate overeen, zo vragen zij.

De leden constateren dat de regering het van belang acht de indeling van de profielen in de wet te verankeren. Deze leden vragen waarom de overwegingen, die aan deze keuze ten grondslag liggen, niet toegepast worden op de opleidingsdomeinen in het middelbaar beroepsonderwijs. Eveneens vragen zij een reactie op de suggestie van de NVLM de term maatschappijkunde te hanteren in plaats van maatschappijleer II.

De leden vragen waarom het profiel Media, vormgeving en ICT in het profieldeel enkel technische algemeen vormende vakken kent. Zij vragen waarom onder deze algemeen vormende vakken niet ook een maatschappelijke component is opgenomen, gelet op de verantwoordelijkheden en morele vraagstukken die op mediagebied aan de orde zijn. Deze leden vragen in hoeverre de maatschappelijke dimensie voldoende geborgd kan worden in het profielvak.

3.4 Het perspectief van de scholen

3.4.1 Van huidig naar nieuw onderwijsaanbod

De leden van de VVD-fractie constateren dat het aanbod van keuzevakken vrij is. Heeft de regering ook een mening over de hoeveelheid van de keuzedelen of profielen die een school in ieder geval moet aanbieden? Gaat, en zo ja hoe, de regering scholen dan stimuleren om «voldoende» keuzevakken of profielen aan te bieden?

De nieuwe regelgeving geeft scholen veel mogelijkheden om het aanbod beter regionaal af te stemmen. Zijn er voorbeelden of best practices van scholen die dit nu al doen en welke voordelen dit heeft opgeleverd? Wat gebeurt er als scholen dit niet doen? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze afstemming niet als verplichting in de wet op te nemen?

Voor de nieuwe keuzevakken worden kwaliteitscriteria ontwikkeld die bij AMvB zullen worden vastgesteld. In hoeverre wordt deze AMvB voorgehangen in de Kamer? Wat deze leden betreft zou een kwaliteitscriterium in ieder geval moeten zijn dat het keuzevak in samenspraak met het relevante mbo en het (regionale) bedrijfsleven ontwikkeld zou moeten zijn. Indien een school een keuzevak zelf heeft ontwikkeld, kunnen andere scholen hier dan ook gebruik van maken, zo vragen zij.

De leden lezen voorts dat scholen toestemming moeten hebben voor het aanbod van profielvakken via het RPO. Is deze toestemming bijvoorbeeld ook nodig wanneer een profiel wordt gegeven via de kaderleerweg en een andere school deze wil aanbieden via de theoretische leerweg? Daarnaast willen de leden weten hoe de betrokkenheid van het bedrijfsleven en het mbo wordt vormgegeven bij de totstandkoming van de wijzigingen van het RPO naar aanleiding van de nieuwe profielen? Voorziet de regering problemen tussen scholen bij het maken van nieuwe afspraken in het RPO ten aanzien van de nieuwe profielen? Zo ja, wat gaat zij daaraan doen? Zo nee, waarom niet?

Voorts merken de leden op dat de regering momenteel werkt aan verruiming van de mogelijkheid tot samenwerking tussen scholen. Welke mogelijkheden tot samenwerking worden er met deze nieuwe wet, en de verruiming van regelgeving waar de regering aan werkt, mogelijk? In hoeverre zijn er aanwijzingen dat scholen hier ook daadwerkelijk gebruik van gaan maken?

Tevens constateren de leden dat in sommige regio’s het vmbo nu al is versnipperd en het platform van het RPO niet altijd soelaas biedt. Hoe kan er over RPO’s heen afstemming over het regionaal onderwijsaanbod worden georganiseerd?

Voorts merken de leden op dat er het afgelopen jaar veel extra leerlingen zijn ingestroomd in het groen onderwijs, mede ook vanwege de gunstige economische perspectieven. Hoe wil de regering borgen dat de kleinere aoc’s10 voldoende positie hebben in deze RPO overleggen, zo vragen de genoemde leden.

3.4.2 Organiseerbaarheid en diversiteit van het aanbod

De leden van de VVD-fractie merken op dat de beroepsgerichte examenprogramma’s gemiddeld 20 jaar oud zijn en geactualiseerd zijn. De leden zijn daar blij mee, maar vragen de regering tegelijkertijd waarom het zo lang heeft geduurd? Is de regering het met de leden eens dat de actualisatie sneller moet plaatsvinden en bij voorkeur ook met een regelmatige cyclus? Is de regering bereid te onderzoeken hoe deze actualisatie-cyclus vorm te geven? Op welke wijze zijn het mbo en het bedrijfsleven betrokken bij de actualisatie? In hoeverre is hierbij aangesloten bij de vernieuwde kwalificatiedossiers op het mbo, zo vragen zij.

Voorts worden er landelijk kwaliteitscriteria vastgesteld voor de beroepsgerichte keuzevakken. De leden vragen wie deze criteria toetst. Laten de kwaliteitscriteria het ook toe dat het onderwijs gegeven wordt op de werkvloer in plaats van op school? Welke restricties zullen daaraan gesteld worden, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie of de indruk waar is dat scholen voor het organiseren van keuzevakken niet afhankelijk zijn van toestemming van andere scholen of de Minister. Deze leden vragen hoe de controle op de voorwaarden inzake keuzevakken gestalte krijgt.

De leden vragen voorts waarom basale vereisten, die in de toelichting ten aanzien van keuzevakken genoemd worden, zoals instemming van de medezeggenschap, niet in het voorstel verankerd zijn en enkel de nadere uitwerking van kwaliteitscriteria aan.

4. Activiteiten stakeholders

De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel tot stand is gekomen in een traject waarbij alle stakeholders betrokken zijn en dat het ook na de internetconsultatie nog op onderdelen is aangepast. Deze leden denken dat het verstandig is om na 20 jaar samen met de betrokken partners te kijken naar vernieuwing van de profielen, maar vragen wel welke knelpunten met dit wetsvoorstel specifiek worden opgelost.

5. Implementatie en overgangsregelingen

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in lijn met de opmerkingen van de Raad van State waarom wordt gekozen voor een gespreide invoering. Wordt hiermee niet onnodig onduidelijkheid gecreëerd richting leerlingen en richting het vervolgonderwijs? Op welke manier kan het mbo zich aanpassen op de tijdelijke situatie dat er verschillende inrichtingen van het vmbo-onderwijs zijn, zo vragen zij.

6. Consequenties voor en afstemming met Caribisch Nederland

De leden van de PvdA-fractie vragen of de invoering van de profielen op de scholengemeenschap Bonaire extra werkdruk betekent voor docenten en management. Deze docenten en management moeten nu toch al investeren in beter bestuur en beter onderwijs. Valt dit allemaal wel te combineren? Heeft de regering voor Caribisch Nederland ook een getemporiseerde invoering overwogen? Kan de regering nader toelichten waarom zij niet heeft gekozen voor deze mogelijkheid, zo vragen de genoemde leden.

7. Uitvoeringsgevolgen, administratieve lasten en financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie merken op dat van scholen wordt verwacht dat zij nieuwe materialen aanschaffen om de nieuwe profielen te kunnen onderwijzen aan leerlingen. In hoeverre zijn er (grote) financiële gevolgen voor de scholen op dit punt? Wat zijn de mogelijkheden om het regionaal bedrijfsleven hierbij een rol te laten spelen?

Verwacht wordt dat de structurele vermindering van de examenproductiekosten gelijk zal lopen met de stijgende kosten voor de productie van examens door verdere digitalisering van examens en de kwaliteitsbewaking van beroepsgerichte examenprogramma’s. Waar wordt hierbij specifiek aan gedacht, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in het voorstel vooral rekening heeft gehouden met kleinere, administratieve lasten voor scholen en docenten. De leden zien echter nog meer lasten, zoals de eerder genoemde tijd en middelen die nodig zijn om de keuzevakken en schoolexamens te gaan ontwikkelen. Ook zullen scholen de nodige wijzigingen in de PTA’s11 moeten aanbrengen, wat waarschijnlijk meer werk zal zijn dan normaal. Dit brengt extra werk mee voor scholen en de docenten, hoe ziet de regering dit? Waarom zijn deze lasten niet meegenomen in het wetsvoorstel? Hoe denkt de regering dit op te gaan vangen, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie constateren dat de eenmalige administratieve lastenverzwaring neerkomt op 185.895 euro. De genoemde leden vinden dit te billijken, gezien de verwachte positieve effecten van deze wetswijziging. Deze leden vinden het echter niet rechtvaardig dat er een structurele administratieve lastenverzwaring plaatsvindt van 20.655 euro per jaar. De genoemde leden vragen de regering toe te lichten hoe zich dit verhoudt tot de «aanpak regeldruk onderwijs». Deze leden vragen de regering toe te lichten welk alternatief er te bedenken is waarbij er geen structurele administratieve lastenverzwaring plaatsvindt.

8. Internetconsultatie

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de memorie van toelichting aandacht schenkt aan de resultaten van de openbare internetconsultatie die in 2014 heeft plaatsgevonden en daarbij komen overwegingen en kritiek van de VO-raad en de AOC Raad aan de orde. De leden vragen of ook de MBO Raad heeft gereageerd. De reactie van deze organisatie lijkt deze leden van bijzonder belang, mede in het licht van de verklaring 10 bouwstenen voor een toekomstbestendig mbo12 die de MBO Raad, NRTO13 en JOB14 op 29 april 2015 heeft aanboden aan de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Staan de voorstellen uit deze verklaring naar het oordeel van de regering haaks op het onderhavige wetsvoorstel? Zijn deze voorstellen naar het oordeel van de regering vooral een aanvulling hierop, zo vragen de leden.

9. Advies Onderwijsraad

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het verstandig is te wachten met de verdere wetsbehandeling tot het bredere advies van de Onderwijsraad over functie en positie van het vmbo beschikbaar is.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering toelicht verduidelijking in de memorie van toelichting te hebben gegeven ten aanzien van de borging van de doorlopende leerlijnen. Vervolgens richt de regering enkel op de aansluiting op het mbo, maar hoe ziet de regering dit ten opzichte van de doorstroom naar de havo? Is deze doorstroom volgens de regering voldoende gewaarborgd? Zo ja, waaruit blijkt dit dan?

Kan de regering een toelichting geven op de wijziging in de vmbo opheffingsnormen? Welke opheffingsnormen en bijbehorende leerlingenaantallen gaan gelden na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel?

Op welke wijze voorziet voorliggend wetsvoorstel erin dat leerlingen vakken op verschillende niveaus binnen het vmbo kunnen volgen en afronden? Ziet de regering mogelijkheden om leerlingen examenvakken op verschillende niveaus te laten volgen en afronden zodat maatwerk voorop staat? Welke criteria zijn hieraan verbonden en op welke wijze wordt hiervan melding gegeven op het diploma?

Voorts vragen de leden welke specifieke maatregelen genomen worden om het taalonderwijs op het vmbo te verbeteren.

Tevens vragen zij welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat leerlingen op een zeer vroege leeftijd al een definitieve opleiding moeten selecteren. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze (te) vroege selectie tegen te gaan?

Tot willen de genoemde leden weten welke instrumenten de regering aan scholen reikt om de regionale samenwerking met het bedrijfsleven (beter) vorm te geven.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

De leden van de SGP-fractie vragen waarom scholen verplicht worden in de theoretische leerweg alle profielen aan te bieden. Waarom wordt bij voorbaat de mogelijkheid van flexibiliteit uitgesloten, zo vragen zij. Eveneens vragen zij in hoeverre de vrijstelling in de AMvB op grond van artikel 10, tiende lid, ook betrekking heeft op de mogelijkheid om een beperkter aantal profielen aan te bieden.

Artikel I, onderdeel V (artikel 107 WVO)

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de opheffingsnormen zijn aangepast omdat anders in het nieuwe systeem kleine scholen moeite zullen hebben onvoldoende leerlingenaantal te houden. Toch willen deze leden wijzen op de trend dat het rendementsdenken steeds meer de overhand krijgt en kleine opleidingen het moeilijk krijgen. Kan de regering aangeven of dit wetsvoorstel het kleine vmbo's makkelijker zal maken om voldoende gevarieerd onderwijs aan te bieden, of niet.

Artikel XII (Inwerkingtreding)

De leden van de CDA-fractie vinden het verstandig dat de scholen die eraan toe zijn, met ingang van schooljaar 2016/2017 al de nieuwe profielen kunnen invoeren en scholen die er dan nog niet aan toe zijn, dit kunnen doen met ingang van het daaropvolgende schooljaar. Wel vragen deze leden in hoeverre het realistisch is dat veel scholen hieraan toe zijn met ingang van 2016/2017. Kan de regering toelichten wat in de praktijk de gevolgen zijn als er twee systemen een jaar naast elkaar bestaan, bijvoorbeeld voor leerlingen die halverwege het jaar switchen van de ene opleiding die al wel de nieuwe profielen heeft ingevoerd, naar de andere opleiding die dat pas een jaar later doet, zo vragen zij.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic