Gepubliceerd: 20 maart 2015
Indiener(s): Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34068-7.html
ID: 34068-7
Origineel: 34068-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 maart 2015

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan artikel 7a wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Eveneens is geen bijdrage als bedoeld in het eerste lid verschuldigd indien op een andere wijze in een bijdrage aan de kosten is voorzien.

b. Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «€ 11.860» vervangen door: € 11.680

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. De rijksbelastingdienst, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekken Onze Minister de gegevens over de bijdrageplichtige die noodzakelijk zijn voor de inning van de bijdrage.

c. Onder vernummering van artikel 7c tot artikel 7d, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7c

1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 7a en 7b kan Onze Minister, op verzoek van de bijdrageplichtige, besluiten van inning of gedeeltelijk van verdere inning af te zien, indien de bijdrageplichtige:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

2. Het besluit tot afzien van inning of verdere inning wordt ingetrokken of ten nadele van de bijdrageplichtige gewijzigd indien onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt in artikel 10b een lid ingevoegd, luidende:

5. De rijksbelastingdienst, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekken Onze Minister de gegevens over de bijdrageplichtige die noodzakelijk zijn voor de inning van de bijdrage.

b. Onder vernummering van artikel 10c tot 10d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10c

1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 10a en 10b kan Onze Minister, op verzoek van de bijdrageplichtige, besluiten van inning of gedeeltelijk van verdere inning af te zien, indien de bijdrageplichtige:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

2. Het besluit tot afzien van inning of verdere inning wordt ingetrokken of ten nadele van de bijdrageplichtige gewijzigd indien onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

C

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 7b, derde lid, komt te luiden:

3. Er is eveneens geen ouderbijdrage overeenkomstig dit hoofdstuk verschuldigd:

1°. voor de ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis van de jeugdige indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten;

2°. indien op een andere wijze in een bijdrage aan de kosten is voorzien.

b. In artikel 7c, tweede volzin, wordt «Artikel 7b, derde lid,» vervangen door: Artikel 7b, derde en zesde lid,.

c. Aan artikel 7e wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De rijksbelastingdienst, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekken Onze Minister de gegevens over de bijdrageplichtige die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 7d.

Toelichting

Onderdeel A, onder a en onderdeel C, onder a

In beginsel betalen alle gedetineerden een bijdrage aan hun verblijf; in het wetsvoorstel wordt enkel een uitzondering gemaakt voor vreemdelingen die niet op strafrechtelijke titel in de inrichting verblijven en personen die voorlopig gehecht zijn geweest en die vervolgens niet worden veroordeeld voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Met de voorgestelde wijziging wordt eveneens voorzien in een uitzondering op de bijdrageplicht wanneer reeds op een andere wijze in een bijdrage aan de kosten is voorzien. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie waarin de ouders van de jeugdige reeds op grond van de Jeugdwet een ouderbijdrage verschuldigd zijn. Ook kan gedacht worden aan een gijzeling op grond van artikel 173 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aangezien in dat artikel is bepaald dat de getuige op kosten van de belanghebbende partij in gijzeling zal worden gesteld.

Onderdeel A, onder b, tweede lid, onderdeel B, onder a en Onderdeel C, onder c

Zoals in de memorie van toelichting aan de orde is gekomen, wordt, in verband met de beperkte inkomenspositie van de doelgroep van dit wetsvoorstel, bij de inning van de bijdrage op verschillende manieren rekening gehouden met de inkomenspositie van de bijdrageplichtige. Op verschillende momenten zal daartoe een inkomens- en vermogenstoets worden gedaan door het CAK – dat zal worden aangewezen om de regeling namens de Minister van Veiligheid en Justitie te innen. Om deze inkomens- en vermogenstoets te kunnen uitvoeren, heeft CAK gegevens nodig van de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale verzekeringsbank (SVB). De voorgestelde bepaling biedt een grondslag voor deze gegevensuitwisseling. Het zal gaan om het inkomensdossier van het UWV, waarin de loongegevens en uitkeringen van het actuele jaar zijn opgenomen. Ook bij de SVB kan informatie over uitkeringen worden opgevraagd. Bij de belastingsdienst kunnen gegevens worden opgevraagd over het aanwezige vermogen in het relevante jaar, het voorlopige verzamelinkomen, het definitieve verzamelinkomen en het belastbaar loon (indien er geen aangifte is gedaan). Deze inkomens- en vermogensgegevens zijn noodzakelijk om te kunnen beoordelen of uitstel van betaling of een betalingsregeling wenselijk is, welke betalingsregeling haalbaar is en of de inzet van dwangmiddelen wenselijk is. De uitvoerende instantie zal slechts die gegevens opvragen die voor de beoordeling hiervan noodzakelijk zijn. Dit is ook in de wettekst vastgelegd («gegevens (...) die noodzakelijk zijn»). Daarmee gaat de gegevensverstrekking niet verder dan noodzakelijk is voor het doel van die verstrekking.

De instantie die wordt belast met de inning van de bijdrage kan op basis van de verstrekte inkomens- en vermogensgegevens een gewogen beslissing nemen over het treffen van een betalingsregeling, uitstel van betaling en de toepassing van dwangmiddelen.

Adviezen

De voorgestelde bepaling over de gegevensuitwisseling was aanvankelijk opgenomen in het wetsvoorstel zoals dat in consultatie is gegeven aan het openbaar ministerie, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) en de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) en ter advisering voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Geen van de adviesorganen heeft opmerkingen bij deze bepaling gemaakt. Ten behoeve van advisering door het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is de bepaling over de gegevensuitwisseling na afloop van advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State ondergebracht in deze nota van wijziging.

Het Cbp heeft aangegeven dat het uitgangspunt zoals dat in deze nota van wijziging is opgenomen dat niet meer gegevens worden verstrekt dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens worden verwerkt, in overeenstemming is met een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Het Cbp adviseert om in de toelichting concreet aan te geven om welke gegevens het gaat. Aan dit advies is gevolg gegeven (zie hierboven).

Onderdeel A, onder c, en onderdeel B, onder b

In het wetsvoorstel is thans een kwijtscheldingsbevoegdheid opgenomen. Ik verwijs naar de voorgestelde artikelen 7c van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en 10c van de Beginselenwet verpleging ter beschikking (Bvt) gestelden, die met deze nota van wijziging vernummerd zullen worden tot respectievelijk artikel 7d Pbw en 10d Bvt. Deze laatste artikelen maken, kort gezegd, kwijtschelding van het resterende bedrag mogelijk wanneer de bijdrageplichtige succesvol deelneemt aan een minnelijke schuldregeling.

Met deze nota van wijziging wordt, in een nieuw artikel 7c Pbw en 10c Bvt, voorzien in een aanvullende kwijtscheldingsbevoegdheid. De nieuwe bepalingen maken het mogelijk dat een nog verschuldigde bijdrage (gedeeltelijk) wordt kwijtgescholden. Kwijtschelding is slechts mogelijk in drie gevallen. In de eerste plaats is kwijtschelding mogelijk wanneer de betrokkene in de vijf daaraan voorafgaande jaren steeds volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Dit houdt in dat de betrokkene de verplichtingen voortvloeiende uit met hem overeengekomen betalingsregeling(en) heeft voldaan. Indien de bijdrageplichtige niet steeds aan deze verplichtingen heeft voldaan, is kwijtschelding niettemin mogelijk. Hij moet dan wel het achterstallige bedrag, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de invorderingskosten, alsnog betalen om in aanmerking te komen voor kwijtschelding. De derde situatie waarin kwijtschelding mogelijk is, is het geval waarin de betrokkene in de voorgaande vijf jaren geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. Gedacht kan worden aan de situatie waarin het inkomen van de bijdrageplichtige het vrij te houden bedrag per maand – berekend overeenkomstig de Recofa-methode – gedurende de voorgaande vijf jaren niet te boven is gegaan. Het CAK zal dan steeds uitstel van betaling hebben verleend. De verwachting moet zijn dat de bijdrageplichtige ook in de toekomst de bijdrage niet zal kunnen voldoen, bijvoorbeeld omdat er geen zicht op is dat hij een hoger inkomen zal verwerven. Vorenstaande kort samenvattend, kan kwijtschelding plaatsvinden indien de bijdrageplichtige in de vijf daaraan voorafgaande jaren steeds naar vermogen zijn bijdrage heeft afgelost. Het doel van de bepaling is voorkomen dat een verschuldigde bijdrage een leven lang op bijdrageplichtigen die wel willen, maar niet kunnen betalen, blijft drukken, waardoor een uitzichtloze situatie zou ontstaan. Tegelijkertijd zijn de voorwaarden van belang om misbruik te voorkomen. Voorkomen moet worden dat personen vijf jaar lang bewust geen betalingen verrichten, terwijl zij daar wel toe in staat zijn, om vervolgens hun schulden kwijtgescholden te krijgen. In dit licht moet ook het voorgestelde tweede lid worden bezien. Wanneer er onjuiste gegevens worden verstrekt – de bijdrageplichtige heeft bijvoorbeeld aanvullende inkomsten die hij niet heeft opgegeven of hij heeft aangegeven bepaalde schulden te hebben die niet bestaan – dan kan een verleende kwijtschelding worden ingetrokken.

Met deze kwijtscheldingsbevoegdheid is een balans bereikt tussen enerzijds het voorkomen dat een leven lang een schuld die het gevolg is van deze bijdrageregeling op welwillende bijdrageplichtigen drukt en anderzijds het voorkomen dat bijdrageplichtigen hun betalingsplicht ontlopen door de betaling zo lang mogelijk uit te stellen of te ontduiken.

Onderdeel A, onder b, eerste lid en onderdeel C, onder b

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt twee kennelijke verschrijvingen te herstellen (zie onderdeel A, eerste lid, en onderdeel C, eerste lid).

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok