Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 november 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

         

I.

ALGEMEEN

2

 

1.

Inleiding en inhoud van het wetsvoorstel

2

 

2.

Klachtenbehandeling en geschillenbeslechting

2

 

3.

Oudercommissies

4

   

1.

Huidige situatie

4

   

2.

Nieuwe situatie

4

 

4.

Toezicht en handhaving

7

 

5.

Regeldruk

7

 

6.

Financiële paragraaf

7

 

7.

Ontvangen adviezen

7

         

II.

ARTIKELSGEWIJS

7

   

Artikel 1.57b

7

     

2e lid

7

     

4e lid

7

     

5e en 6e lid

8

     

7e lid

8

   

Artikel 1.57c, 4e lid

8

   

Artikel II

8

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij ondersteunen het streven van de regering om naar een meer gestroomlijnd klachtrecht te komen. Over het wetsvoorstel hebben deze leden de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven de strekking van het wetsvoorstel, maar hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen die zij graag aan de regering willen voorleggen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het belang van een steviger positie van oudercommissies in de kinderopvang als het gaat om kwaliteit en spreken de hoop uit dat met dit wetsvoorstel meer oudercommissies tot stand zullen komen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel waarmee de positie van ouders in de kinderopvang wordt versterkt. Deze leden zijn verheugd dat met voorliggend wetsvoorstel uitvoering gegeven wordt aan de motie-Heerma c.s,1 door de betrokkenheid van ouders te vergroten bij de GGD-inspecties in de kinderopvang. Deze leden leggen de regering graag nog enkele aanvullende vragen voor.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Genoemde leden willen graag de onderstaande vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.

1. Inleiding en inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de voornaamste problemen, die ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel, kan opnoemen. Kan de regering daarnaast aangeven welke maatregelen er de laatste jaren (sinds 2009) zijn getroffen om de positie van ouderen te verstevigen, zo willen zij weten.

2. Klachtenbehandeling en geschillenbeslechting

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom een houder een verslag moet maken van de klachten als deze al zijn opgelost naar tevredenheid. Kan de regering aangeven hoeveel klachten er paar jaar zijn, wat de ontwikkeling is in de afgelopen 5 jaar en wat de aard van deze klachten zijn, zo informeren zij.

Voor de zekerheid vragen de genoemde leden of de nieuwe situatie over het klachtrecht ook geldt voor houders die niet zijn aangesloten bij de brancheorganisatie.

De leden van deze fractie hebben ook vragen over de externe geschillenbeslechting. Hoe wordt de geschillencommissie gevormd en samengesteld? En welke personen of posities zitten in deze commissie? Kan de regering aangeven hoeveel (procent van de) houders nu bij een geschillencommissie aangesloten is? En wat gebeurt er als een houder zich niet aansluit bij de geschillencommissie? Waar zijn de uitspraken van de geschillencommissie te vinden, zo vragen deze leden.

De genoemde leden constateren dat wanneer de houder ondanks de verplichting geen klachtenregeling heeft de ouders zich meteen kunnen wenden naar de geschillencommissie. Dat vinden deze leden opmerkelijk. Is het niet veel beter om daadwerkelijk te handhaven (en eventueel te sanctioneren) wanneer er geen klachtenregeling is, dan in de wet een route op te nemen wanneer een houder zich niet aan de wet houdt? Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het ontbreken van een oudercommissie. Daar wordt ook door de GGD2 op gehandhaafd. Wat zijn de huidige instrumenten die de GGD heeft om te sanctioneren, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten hoeveel houders van kindcentra niet zijn aangesloten bij de brancheorganisatie Kinderopvang en voor hoeveel ouders er op dit moment geen mogelijkheid bestaat om met een klacht naar de geschillencommissie te gaan. Hoeveel ouders krijgen straks wél de mogelijkheid om naar de geschillencommissie te gaan? De genoemde leden vragen de regering om een toelichting waaruit de «diverse loketten en verschillende soorten klachten» nu bestaan. Is het waar dat de geschillencommissie voor ouders dezelfde commissie is als de geschillencommissie voor oudercommissies, zo willen deze leden weten.

De leden van deze fractie vragen of de regering de Kamer kan informeren over de samenstelling van de geschillencommissie. Wie zitten er in deze commissie, welke expertise zal aanwezig zijn in de commissie en uit hoeveel personen bestaat de geschillencommissie? Kan de regering ook toelichten welke personen zij op het oog heeft om in deze geschillencommissie te benoemen, zo vragen deze leden.

De genoemde leden vragen om een uitputtende lijst van situaties te overleggen waarin ouders de mogelijkheid hebben om direct naar de geschillencommissie te gaan en niet eerst de procedure van klachtenafhandeling bij de houder te doorlopen. In welke situaties is het denkbaar dat een houder geen klachtenregeling heeft? Op welke wijze handhaven gemeenten en/of de GGD op het moment dat een houder geen klachtenregeling heeft, zo informeren deze leden.

De leden van deze fractie vragen of de regering een overzicht aan de Kamer kan toezenden over het aantal klachten in 2011, 2012, 2013 en 2014 bij houders en bij de geschillencommissie. Kan de regering deze klachten onderverdelen naar type klacht (onderwerp), zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-factie steunen het voorstel van een laagdrempelige klachtenprocedure voor ouders. Wel vragen deze leden zich af waarom er geen onderscheid gemaakt wordt tussen een klacht en een geschil? Zou een dergelijk onderscheid niet helderder en werkbaarder zijn, onder meer doordat een bindend advies alleen van toepassing zou zijn op een geschil, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie lezen dat de houder verplicht wordt in een jaarverslag de klachten per locatie inzichtelijk te maken, zodat de ouders en de toezichthouder zich een beeld kunnen vormen van wat er bij een specifieke locatie speelt. Deze leden vragen hoe dit jaarverslag de ouders bereikt. Is het bijvoorbeeld voldoende als er een exemplaar van dit verslag beschikbaar is in de instelling? Is overwogen om verplicht te stellen dat dit jaarverslag gepubliceerd wordt op de website van de instelling? Deze leden merken daarbij op dat het jaarverslag ook gemaild zou kunnen worden aan de ouders indien een website ontbreekt.

3. Oudercommissies

1. Huidige situatie

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de oudercommissies. Is niet één van de problemen van de oudercommissies dat veel houders problemen hebben met het vinden van voldoende ouders voor deze commissies? Kan de regering aangeven wat de voornaamste redenen daarvoor zijn, zo vragen zij.

Deze leden gaan er in hun vragen vanuit dat het wel toegestaan is dat de oudercommissie eerst met de houder spreekt alvorens naar de geschillencommissie gestapt wordt. Kan de regering daarnaast aangeven wat de oudercommissie wel ziet en de ouders niet? De genoemde leden stellen deze vraag, omdat ze graag willen weten wat de meerwaarde is van het feit dat voor de oudercommissie een andere procedure geldt. Kan de oudercommissie zelfstandig (zonder klachten ouders) naar de geschillencommissie stappen, of dienen hier eerst door (andere) ouders klachten aan de oudercommissie doorgegeven te zijn, zo informeren deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel overtredingen er in totaal bij de GGD zijn geregistreerd in 2011, 2012, 2013 en 2014. Kan de regering een overzicht geven van deze overtredingen naar het type overtreding (bijvoorbeeld ontbreken oudercommissie)?Hoeveel boetes zijn er uiteindelijk opgelegd in 2011, 2012, 2013 en 2014 door de GGD en waarvoor? Kan de regering specifiek ingaan op het aantal boetes vanwege het ontbreken van oudercommissies? Kan de regering een overzicht geven van de handhavingsmogelijkheden en hoogte van boetes die de GGD en gemeenten hanteren in het kader van inspecties binnen de kinderopvang, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen om een toelichting over wat de meest voorkomende redenen zijn van houders voor het ontbreken van oudercommissies. Is hier in het verleden onderzoek naar gedaan? Kunt u dit toelichten, zo vragen zij.

2. Nieuwe situatie

De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering vindt van het voorstel van BOinK3 om ook voor houders die er ondanks grote inspanningen niet in slagen een oudercommissie te formeren, ook de mogelijkheid van alternatieve ouderraadpleging te geven?

De genoemde leden vragen hoe lang het mag duren voordat een nieuw startend kindcentrum over een alternatieve oudercommissie dient te beschikken. Betreft dit, net als een reguliere oudercommissie, zes maanden, zo willen zij weten.

De leden van deze fractie lezen dat de houder dient aan te tonen dat alvorens tot alternatieve ouderraadpleging over te gaan (onder een grens van 50 kinderen) deze houder voldoende inspanningen heeft geleverd (en blijft leveren) om een oudercommissie in te stellen. Deze leden gaan er vanuit dat dit door de GGD beoordeeld wordt, klopt dat? En zo ja, hoe beoordeelt de GGD dat? Wanneer een houder kiest voor een alternatieve vorm waarin het adviesrecht geborgd kan worden, wordt dit dan ook beoordeeld? En zo ja, door wie en op welke wijze wordt dat beoordeeld? Kan dit ook negatief beoordeeld worden? En zo ja, wat gebeurt er dan, zo vragen de genoemde leden. Heeft de regering ook overwogen om boven de grens van 50 kinderen een alternatieve vorm van mogelijk te maken, om zo de betrokkenheid van ouders proberen te vergroten, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering aangeeft dat wat betreft prijs de ouders zelf een afweging kunnen maken en dat er voldoende alternatieven zijn. In dit kader wordt gewezen op algemene cijfers van het CBS.4 Heeft de regering ook cijfers voor verschillende regio’s, bijvoorbeeld van rurale gebieden ten opzichte van stedelijke gebieden?

De leden van deze fractie merken op dat het in de praktijk lastig kan zijn van opvang te wisselen door wachtlijsten en dergelijke. Kan de regering hier nader op in gaan?

De genoemde leden lezen dat bij het formeren van een oudercommissie een kwantitatieve grens wordt gesteld van 50 kinderen. De reden hiervoor is dat er dan in potentie 100 ouders zouden moeten zijn. Is de pool niet kleiner, omdat er bijvoorbeeld meerdere kinderen van een paar ouders op de opvang zitten? Heeft de regering hier rekening mee gehouden, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering voorbeelden kan geven hoe houders de alternatieve ouderraadpleging zouden kunnen vormgeven.

De genoemde leden willen weten of de regering het wenselijk acht dat de mogelijkheid tot advisering over prijswijzigingen komt te vervallen in de nieuwe wet. Is het denkbaar dat de advisering over kwaliteit van kinderopvang ook een financiële component heeft? Is het in de ogen van de regering niet beter om de mogelijkheid van advisering over de prijs in combinatie met het kwaliteitsaspect wél mogelijk te maken, zo willen zij weten.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel ruimte wordt geboden voor kinderopvanglocaties met minder dan 50 kindplekken tot een alternatieve ouderraadpleging, indien de houder kan aantonen voldoende inspanning te hebben verricht om tot een oudercommissie te komen. Zou deze mogelijkheid er niet voor alle kinderopvangcentra moeten zijn, ongeacht de grootte, mits de houder kan aantonen voldoende inspanning te hebben verricht om tot een oudercommissie te komen? Is de aanname van de regering dat er bij een kinderopvangcentrum met 50 kindplaatsen in beginsel 100 ouders aanwezig zijn die zouden kunnen participeren in een oudercommissie niet te optimistisch? Zou dit aantal niet een stuk lager moeten worden geschat omdat er ook eenoudergezinnen zijn en ouders met meerdere kinderen op de opvang, zo vragen zij.

Deze leden juichen het toe dat het adviesrecht van oudercommissies op het gebied van kwaliteit wordt versterkt. Een adviesrecht op het gebied van prijs gaf ouders niet voldoende inspraak en miskende het belang van de kwaliteit van de opvang. Deze leden vragen zich echter ook af waarom het adviesrecht over prijs wordt afgeschaft? Prijs en kwaliteit zijn niet geheel los van elkaar te zien. Zou het handhaven van het adviesrecht met betrekking tot prijs niet in de rede liggen, juist nu het adviesrecht in relatie tot kwaliteit wordt uitgebreid?

De regering stelt, zo lezen de genoemde leden, dat individuele ouders prima zelf een afweging kunnen maken rondom de prijs van de opvang. Hierbij wordt vermeld dat de laatste CBS cijfers aangeven dat ouders gemiddeld 15 kinderopvangvoorzieningen hebben binnen een straal van drie kilometer. Deze leden vragen hoe dit zal gelden voor ouders die wonen in een ruraal gebied of krimpgebied. Kan de regering uiteenzetten hoeveel kinderopvangvoorzieningen ouders in rurale en krimpgebieden in hun directe omgeving beschikbaar hebben? Deelt de regering de zienswijze van deze leden dat als dit aantal aanzienlijk lager ligt (dan de genoemde 15) overstappen voor ouders (bijvoorbeeld als gevolg van prijsstijgingen) niet zonder barrières is, zo vragen zij.

De leden van deze fractie zijn tevreden dat conform de strekking van de motie Heerma c.s. in de wet is opgenomen dat de inhoud van inspectierapporten door de houder van een kinderopvangcentrum besproken dient te worden. Welke mogelijkheden staan een oudercommissie voor handen inzien zij zich niet kunnen vinden in de conclusies en oordelen die in een inspectierapport worden gegeven? Zou een gesprek tussen GGD en oudercommissie in die gevallen niet in de rede liggen? Deelt de regering de mening van de genoemde leden dat de oudercommissie het recht zou moeten hebben om een gesprek aan te vragen met de GGD betreffende een inspectierapport, zo vragen zij.

De genoemde leden merken op dat door de uitbreiding van bevoegdheden van oudercommissies, het hebben van een oudercommissie voor betrokken ouders van groter belang wordt. Deelt de regering de inschatting dat dit een positieve stimulans zal zijn voor ouderbetrokkenheid? Verwacht de regering dat het aantal kinderopvangcentra met een volwaardige oudercommissie als gevolg van deze wet zal toenemen? Is de regering voornemens verdere maatregelen te nemen indien een dergelijke toename uitblijft, zo informeren deze leden.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd hoeveel procent van de instellingen in aanmerking komt voor de alternatieve vorm van ouderraadpleging op basis van de criteria omschreven in dit wetsvoorstel? Kan de regering de invulling van alternatieve ouderraadpleging nader toelichten? Tevens vragen deze leden of de regering inzicht kan geven in hoeveel bestaande oudercommissies aangesloten zijn bij BOinK.

De genoemde leden lezen dat de Raad van State bedenkingen heeft bij het afschaffen van het adviesrecht van de oudercommissie op de wijziging van de prijs van kinderopvang. Deze leden constateren dat prijs en kwaliteit niet los van elkaar gezien kunnen worden en vragen waarom het adviesrecht over de prijs niet kan blijven bestaan naast het adviesrecht ten aanzien van de pedagogische kwaliteit.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering de grens voor kleine voorzieningen die wel alternatieve vormen van ouderinspraak mogen instellen bij 50 kinderen legt. Welke concrete oplossing is er voor voorzieningen met een aantal kinderen dat net boven de gestelde grens van 50 kinderen ligt als het niet lukt om een oudercommissie rond te krijgen, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden willen weten aan de hand van welke criteria wordt beoordeeld of het adviesrecht voldoende is geborgd met de alternatieve vorm van ouderraadpleging die een houder heeft ingesteld. Kan de regering aan de hand van voorbeelden toelichten welke alternatieve vormen voldoen, zo vragen deze leden.

De regering stelt voor, zo lezen deze leden, dat een houder geen klachtenverslag hoeft op te stellen als in het betreffende kalanderjaar geen klachten zijn ingediend. In het klachtenverslag moet de houder echter ook een beknopte omschrijving van de klachtenregeling opnemen en aangeven hoe de klachtenregeling onder de aandacht van de ouders is gebracht. Bestaat hierdoor niet het risico dat het inzicht in de wijze waarop de houder met de klachtenregeling omgaat afneemt, zo willen de leden van deze fractie weten. Deze leden vragen op welke wijze ouders anders kunnen controleren of hun eventuele klachten in het jaarverslag terecht komen. Genoemde leden vragen om een nadere onderbouwing waarom de regering het aspect van inzage in de omgang met de klachtenregeling en daarmee onder andere de transparantie voor ouders minder zwaar weegt dan de administratieve lastenverlichting.

De leden van deze fractie vragen om een nadere toelichting van de regering waarom niet alleen het adviesrecht van oudercommissies over de prijzen vervalt, maar er tevens niet meer voorzien wordt in de mogelijkheid om (forse) prijsstijgingen aan een externe geschillencommissie voor te leggen.

4. Toezicht en handhaving

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de rol van de ouders bij de kwaliteit zich verhoudt tot de voornemens in het kader van het zogeheten Nieuwe Toezicht.

5. Regeldruk

De leden van de D66-fractie lezen dat door risicogestuurd toezicht te houden de intensiteit van het toezicht bij instellingen met een laag risicoprofiel verminderd kan worden. Is er een besparing voorzien als gevolg van het houden van risicogestuurd toezicht, zo vragen deze leden.

6. Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie vragen wat de structurele kosten zijn van de Geschillencommissie Kinderopvang.

7. Ontvangen adviezen

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering tegenover de voorstellen van VNG5 en GGD Nederland staat om, ook als er geen klachten zijn, wel de houder een verslag op te laten stellen zodat ouders kunnen controleren of hun eventuele klacht in het jaarverslag terecht is gekomen en de houder verplicht wordt te beschrijven hoe de klachtenregeling werkzaam is intern.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de VNG zich kan vinden in het wetsvoorstel. Tegelijk stellen deze leden vast, dat de VNG juist commentaar heeft op het wetsvoorstel omdat alternatieve vormen van ouderinspraak alleen voor kleine locaties mogelijk wordt gemaakt. Om de inspraak van ouders te vergroten blijkt in de praktijk behoefte te zijn aan alternatieve vormen van ouderinspraak, anders wordt volgens de VNG de doelstelling van de wet niet gehaald. De genoemde leden vragen de regering om een onderbouwde reactie op het commentaar van de VNG.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1.57b

2e lid

De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt als een klacht door de houder niet binnen de voorgeschreven periode van zes werken wordt afgehandeld.

4e lid

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven of het wel toegestaan is dat een houder met meerdere locaties één verslag maakt waarin per locatie de klachten zijn uitgesplitst of zijn er dan meerdere verslagen noodzakelijk. In welk jaar moet een verslag volgens de nieuwe opzet gemaakt worden? Is daar al meer bekend over of wordt dat pas per ministeriële regeling bekend gemaakt. Wanneer er gewacht moet worden op lagere regelgeving, wanneer is deze dan bekend, zo vragen deze leden.

5e en 6e lid

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest dat de klachten van een individuele ouder voor de houder wel tot op een individueel persoon te herleiden zijn.

De leden van de D66-fractie vragen wat medewerkers of ouders kunnen doen indien de bescherming van de privacy toch in het geding is in het jaarverslag waarin de aard van de klacht beschreven staat.

7e lid

De leden van de D66-fractie vragen over welk jaar naar verwachting voor het eerst het jaarverslag volgens de nieuwe opzet moet worden gemaakt.

Artikel 1.57c 4e lid

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven wanneer er een vergoeding wordt toegekend aan de Geschillencommissie Kinderopvang.

Artikel II

Waarom, zo vragen de leden van de VVD-fractie, kiest de regering voor een flexibele inwerkingstredingsdatum? Is de regering voornemens om alle onderdelen van dit wetsvoorstel wel gelijktijdig in te laten gaan om zo de duidelijkheid te vergroten, vragen deze leden. Wanneer dient het wetsvoorstel in te gaan, zo willen de genoemde leden weten.

De leden van de CDA-fractie vragen welke termijn van inwerkingtreding van de wet de regering voor ogen heeft.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk