Gepubliceerd: 14 oktober 2014
Indiener(s): Angelien Eijsink (PvdA)
Onderwerpen: economie internationaal organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34009-6.html
ID: 34009-(R2035)-6

Nr.6 VERSLAG

Vastgesteld 14 oktober 2014

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van de Rijkssanctiewet en ziet aanleiding tot het stellen van enkele vragen. Zij vragen zich af of het mogelijk is voor elk Land afzonderlijk te bepalen welke onderdelen van de wet in werking treden? Indien dat mogelijk is vragen zij zich af waarom hiervoor is gekozen en wat de gevolgen hiervan zijn voor de uitvoerbaarheid van de wet?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts wie verantwoordelijkheid zal dragen voor het aanwijzen van de autoriteiten die belast zijn met de uitoefening van specifieke in de desbetreffende verordeningen voorziene bevoegdheden. Waarom is er niet gekozen voor één autoriteit die de bevoegdheid heeft de controle in het gehele Koninkrijk uit te oefenen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggend wetsvoorstel met betrekking tot de Rijkssanctiewet. Deze leden delen de mening van de regering dat het in beginsel wenselijk is dat voor de eenheid van de buitenlandse betrekkingen en de effectiviteit van Europese sancties het van belang is dat die sanctiemaatregelen door het hele Koninkrijk worden uitgevoerd. De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen ten aanzien van het voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag meer toelichting op de wijze waarop de Caribische delen van het Koninkrijk zijn meegenomen in het voortraject van dit wetsvoorstel en wat hun standpunt ten aanzien van dit wetsvoorstel is. Deze leden stellen deze vraag mede gezien de kritische houding van een groot deel van de Staten van Curaçao, dat de handelwijze van Nederland bij de totstandkoming van deze wet afkeurt. In het verlengde hiervan vragen deze leden hoe de regering tracht te voorkomen dat deze rijkswet door de Caribische landen wordt beschouwd als een «opgelegde» wet?

De leden van de PvdA-fractie gaan er vanuit dat de regering uitgebreid zal in gaan op de opmerkingen die gemaakt zijn door de Staten van Curaçao, zoals verwoord in het verslag dat de regering is aangeboden. De leden van de PvdA-fractie zijn vooral benieuwd wat de reactie van de regering is op het feit dat de genoemde staten ontstemd zijn over het voorliggend wetsvoorstel en de procedure zoals die gevolgd is om tot dat wetsvoorstel te komen. Is de juiste procedure gevolgd, zoals opgenomen in het Statuut?

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Als het gaat om maatregelen die de EU neemt, met het oog op handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, kan het niet zo zijn dat Nederland wel uitvoering geeft aan Europese sancties en de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk niet. Dat doet afbreuk aan de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk. Een Rijkssanctiewet was niet nodig geweest als de Staten van Curaçao de relevante sanctielandsverordening voldoende hadden aangepast. Helaas is dat niet gebeurd. Daarom is de wet nodig, zeker in het licht van de ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie en de hoge snelheid van wijziging van vestiging van (rechts)personen en verplaatsing van middelen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van de Rijkssanctiewet. De leden van de PVV-fractie hebben met verbazing kennis genomen van de procedurele gang van zaken. De Raad van State schrijft dat «er geen informatie gegeven is over het voortraject van dit voorstel noch over de standpunten van betrokken landen. Niet bekend is op welke wijze de landen betrokken zijn bij de voorbereiding van dit besluit en dus ook niet in hoeverre zij zich hierin kunnen vinden.» Uit het verslag van de Staten van Curaçao kunnen deze leden opmaken dat Curaçao niet, of op zijn minst onvoldoende, is betrokken bij de totstandkoming van het voorstel van de Rijkssanctiewet en ook niet is gevraagd of zij zich in het voorstel kan vinden. De Curaçaose Raad van Advies geeft de regering zelfs in overweging om daarom niet in te stemmen met het voorstel van de Rijkssanctiewet. Het Curaçaose parlement lijkt zich geschoffeerd te voelen door de gang van zaken. Anderzijds was volgens de regering de Rijkssanctiewet niet nodig geweest als de Staten van Curaçao de relevante landsverordening voldoende hadden aangepast, wat ook terug te vinden is in de standpunten van sommige Curaçaose partijen. Speelt hier dus meer op de achtergrond? Graag een uitgebreide reactie. De leden van de PVV-fractie vragen de regering in te gaan op het verloop van het voortraject, in te gaan op de kritiek van de Curaçaose Raad van Advies, en ook de huidige standpunten van de drie overzeese koninkrijken in haar beantwoording te betrekken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering de eenheid van het buitenlands beleid, vooral in het kader van de vrede en veiligheid, binnen het Koninkrijk te versterken. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen. De leden van de fractie van de ChristenUnie erkennen dat de buitenlandse betrekkingen bij uitstek behoren tot de taken van het Koninkrijk, maar vragen de regering in hoeverre het onderhavige wetsvoorstel recht doet aan alle landen binnen het Koninkrijk. Genoemde leden vragen de regering helder uit een te zetten in hoeverre zij bij de totstandkoming van dit voorstel overleg hebben gehad met onder meer Curaçao. De genoemde leden vragen de regering of zij het huidige proces, waarbij Curaçao de-facto buitenspel is gezet, wenselijk acht.

Artikelen

Artikel 1

Naar aanleiding van de vraag van de Afdeling advisering van de Raad van State over de maatregelen die op basis van het huidige artikel 75 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (oud artikel 60 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap) worden genomen, vragen de leden van de VVD-fractie wat hiervan de praktische gevolgen zijn.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het op de weg van de landsautoriteiten ligt om met een Europese verordening strijdige landsregelingen in te trekken of aan te passen. Mocht de desbetreffende landsregering een dergelijke regeling niet intrekken of aanpassen dan nog is de verordening toepasselijk in dat land. Wat is de juridische status van landsregelingen die strijdig met de verordening zijn en niet worden aangepast of ingetrokken?

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering in te gaan op de mogelijkheden van rechtsbescherming tegen sanctiemaatregelen voor Curaçao, Aruba en St. Maarten. Kan de regering aangeven of bedrijven uit de overzeese koninkrijksdelen die worden getroffen door de sanctiemaatregelen (exportverbod) of tegenmaatregelen (importverbod), ook aanspraak kunnen maken op compensatie? Zo ja, zal die compensatie dan door de EU worden bekostigd of door de Nederlandse belastingbetaler?

Daarnaast vernemen de leden van de PVV-fractie graag of en hoe andere EU-lidstaten met overzeese gebiedsdelen omgaan met het doorwerken van EU sanctie- en antiterrorismemaatregelen in die overzeese gebiedsdelen. Gaan zij ook over tot het invoeren van dergelijke wetgeving, die automatische doorwerking van EU-sancties en antiterrorismemaatregelen regelt? Graag een overzicht hoe andere EU-lidstaten dit regelen.

Artikel 2

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke kosten de naleving en de handhaving van de sancties, waaronder het houden van toezicht daarop, voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten met zich meebrengen? Hoeveel capaciteit, uitgedrukt in fte, is er nodig om het toezicht op het naleven van de sancties te houden? Beschikken Aruba, Curaçao en Sint Maarten over voldoende capaciteit om dit toezicht uit te voeren?

Artikel 3

In artikel 3 wordt vastgelegd dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten zullen worden betrokken bij standpuntbepaling van Nederland met het oog op de totstandkoming van besluiten bedoeld in artikel 1, eerste lid. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe het kabinet voor zich ziet dat dit wordt vormgegeven? Wat behelst de «afstemmingsplicht» die wordt genoemd in de memorie van toelichting? Wanneer is er meer bekend over het nog toe te voegen protocol dat hierover zal gaan?

De leden van de PvdA-fractie zouden graag een nadere toelichting willen krijgen waarom er naast de afstemmingsplicht die er op basis van het Statuut al bestaat over zaken die de belangen van landen van het Koninkrijk raken, nog een verbijzondering daarvan in het voorgestelde artikel 3 nodig is?

Artikel 3 van de Rijkssanctiewet betreft de afstemmingsplicht en de Minister verwijst in de memorie van toelichting naar een bijbehorend protocol. De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer dat protocol zal worden vastgesteld en welke onderwerpen daarin precies aan de orde zullen gaan komen? En op welke wijze zullen Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden meegenomen in de besluitvorming die vaak onder tijdsdruk zal plaatsvinden? Zijn de Caribische delen van het Koninkrijk gebonden aan het standpunt dat wordt ingenomen voor de ministerraad?

De leden van de PvdA fractie zouden ook graag verduidelijking willen ontvangen ten aanzien van de gevolgen van wijzigingen en intrekking van sanctiemaatregelen door de Europese Unie en ten aanzien van de wijze waarop gegevensuitwisseling tussen lidstaten en Aruba, Curaçao en Sint Maarten zal plaatsvinden.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre Nederland in het geval van mogelijke sancties vanuit de Europese Unie tegen bijvoorbeeld een buurland van Aruba, Curaçao of Sint Maarten rekening zal houden met de invloed van die sancties op de economie van de eilanden? Sancties die de EU nauwelijks raken, kunnen de eilanden immers onevenredig hard treffen. Acht de regering het mogelijk dat in het geval van dergelijke sancties de belangen van de eilanden zwaarder wegen dan die van Nederland of de Europese Unie? In het geval de belangen van de eilanden niet doorslaggevend zijn en sancties toch worden afgekondigd, over welke mogelijkheden beschikken Aruba, Curaçao of Sint Maarten na het aannemen van deze wet nog om eigenstandig een afweging te maken om die sancties al dan niet over te nemen of over de wijze waarop die sancties moeten worden ingevoerd?

Met artikel 3 wordt gewaarborgd dat de landen in het Caribisch gebied betrokken zijn bij besluitvorming over Europese sanctiemaatregelen, aangezien die ook op hen van toepassing zijn. Doel is dat ook de geopolitieke en economische belangen van de landen worden meegewogen in de standpuntbepaling van de regering. Afstemming moet ook plaats vinden als de sanctieregimes niet vooraf in de ministerraad van het Koninkrijk aan de orde zijn gekomen, hetgeen volgens de regering doorgaans het geval zal zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven hoe er in de praktijk invulling gegeven zal worden aan artikel 3.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat het onderhavig voorstel voorziet in een, nog vast te stellen, protocol, maar vragen de regering concreet aan te geven hoe dit protocol de afstemmingsplicht binnen het Koninkrijk zal verankeren. In het bijzonder vragen deze leden de regering om aan te geven hoe het protocol zal voorzien in vergelijkbare situaties waarbij er geen overeenstemming kan worden bereiken tussen de verschillende landen van het Koninkrijk.

Artikel 4

In artikel 4 is vastgelegd dat bij inwerkingtreding van deze wet bestaande Europese sanctieregimes niet, met terugwerkende kracht, op het tijdstip van hun inwerkingtreding voor de Caribische landen van toepassing zijn, maar eerst vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige rijkswet. De leden van de VVD-fractie hoe dit van toepassing is op het bevriezen van tegoeden, eigendom of financiële sancties. De mogelijkheid bestaat namelijk dat deze zijn opgebouwd of aangeschaft voor de inwerkingtreding van de wet.

Tot slot

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie om een uitgebreide analyse van de exacte geopolitieke en economische belangen van respectievelijk Curaçao, Aruba en St. Maarten ten aanzien van bijvoorbeeld Rusland, Venezuela, Iran, Libanon en China. In dit verband wijzen deze leden ook op berichtgeving dat Suriname, voormalig deel van het Koninkrijk der Nederlanden (dat min of meer dezelfde geopolitieke en economische belangen heeft als de drie overzeese koninkrijksdelen) de Libanese Hezbollah onderdak heeft aangeboden. Kan de regering ter voorbeeld inzicht verschaffen hoe Curaçao, Aruba en St. Maarten aankijken tegen plaatsing van de politieke tak van Hezbollah op de EU-terreurlijst en welke consequenties het invoeren van de Rijkssanctiewet zou hebben op het meewegen van hun standpunten in deze? Hoe kan, in meer algemene zin, worden gewaarborgd dat het meewegen van de geopolitieke en economische belangen die Curaçao bijvoorbeeld heeft met handelspartners als Rusland, Venezuela, Iran, Libanon en China, niet ten koste gaat van de Nederlandse belangen om (indien nodig) over te gaan tot sancties tegen gevaarlijke regimes of terreurgroeperingen?