Gepubliceerd: 7 oktober 2014
Indiener(s): Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA)
Onderwerpen: economie internationaal organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34009-5.html
ID: 34009-(R2035)-5

Nr. 5 VERSLAG VAN DE STATEN VAN CURAÇAO

Vastgesteld 7 oktober 2014

De Staten van Curaçao hebben kennisgenomen van het onderhavige voorstel van rijkswet. De bespreking van het onderhavige voorstel van rijkswet heeft dezerzijds aanleiding gegeven tot het maken van de navolgende opmerkingen.

Zeer ontstemd heeft de MFK-fractie kennisgenomen van het onderhavige voorstel van rijkswet. De fractie is niet te spreken over de procedure die tot nu toe is gevolgd. Vanaf 1997 geldt op Curaçao al een Sanctielandsverordening (P.B. 1997, no. 336). Deze vigerende landsverordening wordt door het voorstel van rijkswet zomaar opzij gezet. Tot deze conclusie komt de fractie als onder andere in ogenschouw wordt genomen dat artikel 25 van het Statuut voor het Koninkrijk bepaalt dat de Koning de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten niet kan binden aan internationale en financiële overeenkomsten indien het land verklaart niet te willen worden verbonden.

Curaçao heeft bovendien de LGO-status. Sanctiemaatregelen van de Europese Unie werken op grond van EU-recht niet automatisch door op Curaçao. Het staat de lidstaten vrij om EU-recht te adopteren ten behoeve van de rechtsorde van de LGO's.

De fractie is benieuwd te weten op welke andere terreinen de landen hulp krijgen van de Europese Unie. Er zijn reeds vijf zogeheten consensusrijkswetten waarmee het Land Curaçao opgescheept zit.

Komt met het onderhavige voorstel van rijkswet nog één erbij, vraagt de fractie zich af. De MFK-fractie betreurt het dat Curaçao niet voldoende betrokken is geweest bij de voorbereiding van het onderhavige voorstel van rijkswet en eveneens dat Curaçao niet is gevraagd in hoeverre zij zich hierin heeft kunnen vinden.

Volgens de fractie moet Curaçao zelf kunnen beslissen om sancties te hemen tegen andere landen. Dit is in het verleden gebeurd met gebruikmaking van de Sanctielandsverordening. Als voorbeeld wordt hier genoemd de beslissing om sancties te treffen tegen Iran in 2012.

Een andere punt dat de MFK-fractie zorgen baart is dat de autonomie van Curaçao – zijnde Curaçao een autonoom land binnen het Koninkrijk – met het voorstel van rijkswet wordt aangetast. Waarom wordt geregeld dat de sanctiemaatregelen automatisch voor de landen doorwerken? De fractie is hier fel tegen en baseert zich op artikel 3 van het Statuut voor het Koninkrijk. Ook de Raad van Advies van Curaçao is van oordeel dat het gebruik van een rijkswet in het onderhavige geval niet gerechtvaardigd is. De Raad is van mening, dat een uniforme toepassing van financiële en economische sanctiemaatregelen niet wenselijk is, gelet op de geopolitieke verschillen tussen Europese en de Caribische delen van het Koninkrijk. De Raad van Advies van Curaçao geeft voorts aan dat de procedure voor het tot stand komen van een rijkswet in het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet van Nederland is beschreven. Een van de belangrijkste aspecten in de voorbereidingsfase is overleg met de landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Indien dit overleg met de landen niet heeft plaatsgevonden dan is er sprake van strijd met deze voorgeschreven procedures.

De Raad van Advies van Curaçao geeft volgens de fractie duidelijk aan niet eens te zijn met het onderhavige voorstel van rijkswet en geeft de regering in overweging om niet in te stemmen met het ontwerp.

Ook de op- en aanmerkingen van de Raad van State gaan in soortgelijke richting. De fractie citeert de Raad van State:

«Hoewel buitenlandse betrekkingen een Koninkrijksaangelegenheid is, betekent dit nog niet ipso facto dat een uniforme toepassing in alle gevallen wenselijk of noodzakelijk is. Er kunnen elementen van buitenlands beleid zijn die slechts gelden voor een deel van het Koninkrijk».

Ook wenst de fractie naar voren te brengen de opmerking van de Raad van State met betrekking tot artikel 27 van het Statuut voor het Koninkrijk, waarbij de Raad verwijst naar het advies van 5 oktober 1998, naar aanleiding van een adviesaanvraag over artikel 25 Statuut. (Zie ook C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk, Kluwer 2012, par.7.5.3:

«het kan zich voordoen dat besluiten van de Raad van ELI, hoewel niet bindend voor de Caribische landen, deze landen wel raken, voor zover de EU zich bemoeit met buitenlands en veiligheidsbeleid. In dat geval zal Nederland bij discussies in Europees verband rekening moeten houden met de belangen van de Koninkrijkspartners en zal de voorbereiding van de Europese besluitvorming in de rijksministerraad dienen plaats te vinden»).

De MFK-fractie merkt voorts op dat de voorbereiding van het voorstel van rijkswet van een gebrek aan respect getuigt. Gebrek aan respect voor de regering in Willemstad en voor de Staten van Curaçao.

Het onafhankelijk Statenlid Leeflang is van mening dat het belang van het Land niet kan worden opgeofferd aan terrorisme. Het onafhankelijk Statenlid Leeflang brengt naar voren dat in het kader van het verkrijgen van meer veiligheid Curaçao niet alleen kan staan. Het is jammer dat Curaçao in dit verband niet één blok vormt met andere landen. Curaçao heeft ervoor gekozen om deel van het Koninkrijk te zijn. Dat betekent dat we de lusten en de lasten moeten dragen. Naar aanleiding hiervan citeert het onafhankelijk Statenlid de Raad van State:

«Er kunnen elementen van buitenlands beleid zijn die slechts gelden voor een deel van het Koninkrijk. De aard en de effectiviteit van het buitenlands beleid op het gebied van bestrijding van internationale georganiseerde misdaad en terrorisme, en in het bijzonder de in artikel 1 van het voorstel bedoelde sanctiemaatregelen, brengen echter met zich dat in dit geval eenvormige toepassing in het gehele Koninkrijk noodzakelijk is».

De Raad van State geeft ook aan dat in de memorie van toelichting geen informatie wordt gegeven over het voortraject van het voorstel van rijkswet noch over de standpunten van de betrokken landen. Het onafhankelijk Statenlid betreurt het en wijst op het belang van een gedegen voorbereiding. De betrokkenheid bij de besluitvorming door de de regering van Curaçao door tussenkomst van de Gevolmachtigde Minister is van eminent belang. Het vervult het onafhankelijk Statenlid met plaatsvervangende schaamte te moeten constateren dat het wetgevende orgaan van Curaçao heeft nagelaten om het onderwerp in een landsverordening te regelen. Het is volgens het onafhankelijk Statenlid Leeflang om deze reden dat Curaçao het opgelegd krijgt door middel van een rijkswet.

De PAR-fractie kan zich vinden in het onderhavige voorstel van rijkswet. De fractie betreurt het echter dat de Staten de kans om het onderwerp zelf in een landsverordening te regelen hebben laten gaan. Dit zou juist onze autonome status in de praktijk hebben laten zien.

Al is Curaçao een autonoom land, buitenlandse betrekkingen vallen onder het Koninkrijk conform Statuut (artikel 3). Door tegen het onderhavige voorstel te zijn, zendt men een verkeerd signaal uit als parlement, als land. Wij zijn tegen terrorisme en verstoring van de internationale rechtsorde en zijn bereid alle sancties hiertegen te ondernemen in Koninkrijksverband met inachtneming van de regelingen in het Statuut. Voor de PAR-fractie is er geen discussie hierover nodig. De fractie is principieel tegen terrorisme en tegen landen die de wereldvrede verstoren.

De bevolking van Curaçao heeft, gebruik makend van haar zelfbeschikkingsrecht, tijdens het referendum gekozen voor een autonome status binnen het Koninkrijk (68%). Daarnaast heeft meer dan 28% gekozen voor één of andere vorm van samenwerking binnen het Koninkrijk, hetzij voor een directe band met Nederland (24%) of in de Antillen blijven (4%). Slechts 5% heeft gekozen voor onafhankelijkheid. Dit brengt met zich mee dat Curaçao het Statuut voor het Koninkrijk heeft aangenomen met de lusten en de lasten daarmee samengaand. De fractie beklemtoont dat het volk niet voor onafhankelijkheid heeft gekozen.

De PS-fractie vindt het betreurenswaardig dat, nadat geprobeerd is het onderwerp in een landsverordening te regelen, nu met een voorstel van rijkswet komt. Evenals andere fracties, wijst de PS-fractie op het gebrek aan standpuntbepaling door de autonome landen, waardoor hiermee is gehandeld in strijd met het Statuut voor het Koninkrijk. Deze handelwijze is afkeurenswaardig. De fractie merkt op dat zowel de Raad van Advies van Curaçao als de Raad van State van het Koninkrijk kanttekeningen hebben geplaatst bij het voorstel van rijkswet. De fractie begint haar betoog met wat de Raad van Advies van Curaçao heeft geconcludeerd namelijk dat zij aangeeft dat de regering van Curaçao in overweging moet nemen niet in te stemmen met het voorstel van rijkswet en met inachtneming van de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk bezwaar daartegen moet maken. De fractie betreurt het dat anderen voor doen komen alsof zij vóór terrorisme zijn door een standpunt in te nemen tegen het voorstel van rijkswet. De fractie deelt deze mening niet. De fractie verwijst naar de onlangs in de de Staten aangenomen wet tegen terrorisme en witwassen van gelden.

Vervolgens brengt de PS-fractie naar voren dat met de totstandkoming van de Sanctielandsverordening in 1997 het opleggen van sancties door de Europese Unie los van de processen binnen de Verenigde Naties geschiedt. Curaçao heeft vanaf die tijd geleefd met beslissingen van een buitenlandse organisatie, echter wel onder leiding van de Verenigde Naties. Is thans, met dit voorstel van rijkswet, het buitenlands- en veiligheidsbeleid vanuit Europa het belangrijkste geworden? Curaçao moet ervoor waken dat het overnemen van opgelegde sancties vanuit Europa haar belangen niet schaadt.

Het Land dient de Veiligheidsmaatregelen van de Verenigde Naties in acht te nemen. Hierdoor kan de financiële sector gerust zijn, want Curaçao wordt beoordeeld door de Financial Action Task Force (FATF). De aanbevelingen van de FATF zijn ook bedoeld tegen terrorismefinanciëring en witwassen van geld. De PS-fractie wil duidelijk aangeven dat zij geen oplegging vanuit Europa wenst te tolereren. De fractie blijft achter het standpunt van de Raad van Advies van Curaçao staan. Het lijdt geen twijfel dat deze fractie onder deze omstandigheden zich nimmer in het onderhavige voorstel van rijkswet kan vinden.

De PS-fractie wenst het advies van de Raad van Advies integraal in het verslag en deze luidt als volgt:

[begin citaat]

I. Algemeen

1. Inleiding

De Raad van Ministers heeft op 3 juli 2014 besloten het onderhavige voorstel van rijkswet aan de Raad aan te bieden ter advisering, het een en ander conform het advies d.d. 1 juli 2014 van de Sectordirecteur van het Ministerie van Algemene Zaken. In dit advies van voornoemde sectordirecteur wordt de Raad verzocht om een spoedadvies uit te brengen over het voorstel van rijkswet, met name voor wat betreft de verenigbaarheid van de doorwerking van verordeningen van de Europese Unie in de rechtsorde van de landen (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (het Statuut), terwijl de verdragen waarop deze verordeningen zijn gebaseerd niet gelden voor Curaçao (Aruba en Sint Maarten).

Thans is aan de orde het aangepaste voorstel van rijkswet dat in de vergadering d.d. 11 juli 2014 van de Raad van Ministers van het Koninkrijk (rijksministerraad) is behandeld, waarbij besloten is om het voorstel naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer) en naar de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten te zenden.

De Raad zal hierna ingaan op de door de Raad van Ministers gestelde vraag en zal tevens uitweiden over andere belangrijke aandachtspunten met betrekking tot het voorstel van rijkswet.

2. Doorwerking van verordeningen en besluiten van de Europese Unie in de rechtsorde van Curaçao en de verenigbaarheid hiervan met het Statuut

Nederland is van mening dat met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, verordeningen en besluiten vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, waarvan Nederland integraal deel uitmaakt, ook van toepassing dienen te worden verklaard op Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Het een en ander is gebaseerd op de gedachte dat het Koninkrijk op internationaal niveau als één geheel moet optreden bij het opleggen van sanctiemaatregelen. Omdat deze maatregelen vallen onder buitenlands beleid het gehele Koninkrijk betreffende, worden op grond van artikel 3, eerste lid, onder b van het Statuut deze buitenlandse betrekkingen als een aangelegenheid van het Koninkrijk aangemerkt.

Curaçao, Aruba en Sint Maarten worden op grond van het tweede lid van artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangemerkt als behorende tot de landen en gebieden overzee ofwel LGO-landen. Een belangrijk kenmerk van het hebben van een LGO-status is dat een groot deel van het Europese recht niet van toepassing is, maar slechts beperkt is tot een specifiek onderdeel van het Europees Gemeenschapsrecht. Van belang is dat een deel van de onderwerpen in het verdrag van de Europese Unie, met name het buitenlands en veiligheidsbeleid, op het terrein van de Koninkrijksaangelegenheden liggen.

De Raad is van oordeel dat de in artikel 1 van het voorstel van rijkswet bedoelde sanctiemaatregelen in de sfeer van buitenlandse betrekkingen liggen. Alhoewel artikel 3, eerste lid, onder b, van het Statuut in beginsel als grondslag kan dienen voor het bepaalde in het voorstel van rijkswet impliceert dit niet dat het gebruik van een rijkswet als instrument in het onderhavige geval gerechtvaardigd is. Immers hoewel buitenlandse betrekkingen een Koninkrijksaangelegenheid zijn, betekent dit nog niet dat een uniforme toepassing in alle gevallen wenselijk of noodzakelijk is.

De Raad is gelet op de geopolitieke verschillen tussen de Europese en de Caribische delen van het Koninkrijk van oordeel dat eenvormige toepassing van de financiële en economische sanctiemaatregelen, zoals voorgesteld in artikel 1 van het voorstel van rijkswet, niet wenselijk is.

De geografische ligging van Curaçao, Aruba en Sint Maarten leidt tot een andere internationale gerichtheid dan Nederland en is belangrijk bij de beoordeling of een verordening of besluit van de Europese Unie relevant en haalbaar is en overgenomen dient te worden. Met deze verschillen moet gedegen rekening warden gehouden. Onderwerpen die voor Nederland relevant en haalbaar kunnen zijn, hoeven dat niet automatisch en zonder voorbehoud voor Curaçao, Aruba en Sint Maarten te zijn.

3. Het middel (sub)delegatie van regelgevende bevoegdheid

De Raad is om de redenen, genoemd in onderdeel 2, van oordeel dat een verordening of een besluit van de Europese Unie niet zonder meer overgenomen hoeft of moet warden en dat een rijkswet ook niet het middel is om dit te bereiken. Het middel om economische en financiële sanctiemaatregelen op Curaçao, Aruba en Sint Maarten uit te kunnen voeren, dient volgens de Raad gezocht te warden in het vaststellen van een landelijke regeling. In dit geval kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid, opgenomen in artikel 14, eerste lid, van het Statuut, van (sub)delegatie van regelgevende bevoegdheid aan landsorganen. Hierdoor kunnen de sanctiemaatregelen, bedoeld in artikel 1 van het voorstel van rijkswet, bij of krachtens landsverordening warden vastgesteld. In dit kader wenst de Raad nog het volgende op te merken. Aan de Raad is op 8 november 2013 een ontwerplandsverordening tot wijziging van de Sanctielandsverordening aangeboden waarin, naast de sanctiemaatregelen van de Verenigde Naties, ervoor gekozen zou kunnen worden om ook die van de Europese Unie op Curaçao te laten doorwerken1. De Raad heeft op 3 december 2013 een advies uitgebracht over voornoemde ontwerplandsverordening2. Het is de Raad gebleken dat in de aan de Staten aangeboden ontwerplandsverordening het ontwerp waarover de Raad advies heeft uitgebracht zodanig gewijzigd is dat Curaçao niet meer kan kiezen om sanctiemaatregelen te laten doorwerken maar dat er sprake zou zijn van een automatische overname van de sanctiemaatregelen van de Europese Unie. De Raad is niet in de gelegenheid gesteld om een advies uit te brengen over deze ingrijpende wijziging alvorens voornoemde ontwerplandsverordening aan de Staten is aangeboden. De openbare behandeling van voornoemde ontwerplandsverordening in de Staten van Curaçao heeft op 12 augustus 2014 plaatsgevonden. Deze ontwerplandsverordening is door de Stoten verworpen vanwege bezwaren tegen de automatische rechtstreekse doorwerking van de Europese sanctiemaatregelen. In wezen beoogt het onderhavige voorstel van rijkswet op dezelfde wijze een automatische overname van de sanctiemaatregelen van de Europese Unie.

4. Totstandkomingsprocedure van rijkswetgeving

Om een rijkswet vast te kunnen stellen dient de daarvoor vastgestelde procedure gevolgd te worden. Deze procedure wordt in de bepalingen van het Statuut en de Grondwet van Nederland omschreven. Een van de belangrijke aspecten van de voorbereidingsfase is het plegen van overleg met Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Hoofdregel is dat, alvorens het voorstel van een rijkswet naar de rijksministerraad gaat, de Gevolmachtigde Ministers namens hun regeringen ermee moeten hebben ingestemd. Indien er geen overeenstemming is dan moet het geschilpunt bij het aanhangig maken van het voorstel voor een rijkswet bij de rijksministerraad worden omschreven[4]. Indien voornoemd overleg niet heeft plaatsgevonden constateert de Raad bij de voorbereiding van het voorstel dan. ook strijd met procedurele regels zoals vervat in het Statuut en in de Grondwet.

De Raad heeft vernomen dat de rijksministerraad op 11 juli 2014 heeft besloten om conform artikel 15 van het Statuut, het onderhavige voorstel van rijkswet aan de Staten-Generaal en aan de vertegenwoordigende lichamen van Curaçao, Aruba en Sint Maarten toe te zenden. Voor Curaçao, Aruba en Sint Maarten staan mogelijkheden open om zich uit te Spreken over het niet volgen van de juiste procedure ten aanzien van het voorstel van rijkswet. Ten eerste zijn de parlementen van Curaçao, Aruba en Sint Maarten bevoegd om op grond van artikel 16 van het Statuut, de Tweede Kamer te verzoeken om vóór de openbare behandeling van het ontwerp, dit te onderzoeken en zo nodig binnen een daarvoor te bepalen termijn daaromtrent schriftelijk verslag uit te brengen. Bovendien zouden de Gevolmachtigde Ministers van Curaçao, Aruba en Sint Maarten, op grond van artikel 18, eerste lid van het Statuut, vóór de eindstemming over het voorstel van rijkswet in de kamers van de Staten- Generaal in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich namens hun regeringen over het voorstel van rijkswet uit te spreken. De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

II. Inhoudelijke opmerking ten aanzien van het voorstel van rijkswet

Afstemmingsplicht

In artikel 3 van het voorstel van rijkswet wordt bepaald dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij de standpuntbepaling van Nederland worden betrokken met het oog op de totstandkoming van besluiten als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 die hen raken. De Raad merkt ten eerste op dat niet Nederland doch alleen het Koninkrijk volkenrechtelijk rechtssubject is en de verdragsluitende bevoegdheid bezit.

Aangezien een verplichting tot inschakeling van landen bij de voorbereiding en uitvoering van overeenkomsten reeds in artikel 27 van het Statuut voorkomt, is het voor de Raad niet duidelijk om welke redenen de in artikel 3 van het voorstel van rijkswet opgenomen verbijzondering van artikel 27 noodzakelijk is. Bovendien wordt in de toelichting op artikel 3 van het voorstel van rijkswet aangegeven dat de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de afstemmingsplicht verankerd zal worden in een protocol.

De Raad adviseert de regering het daartoe te doen leiden dat in het voorstel van rijkswet rekening wordt gehouden met het voorgaande.

Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging om niet in te stemmen met het voorstel van rijkswet en met inachtneming van de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bezwaar daartegen te maken.

[einde citaat]

Met verontwaardiging heeft de MAN-fractie kennis genomen van het voorstel van rijkswet. Met verontwaardiging, vanwege de aan arrogantie grenzende wijze waarop de Nederlandse regering het voorstel van rijkswet wenst door te drukken. Volgens de toelichting op het voorliggende voorstel van rijkswet worden de landen betrokken bij de Nederlandse standpuntbepaling, bij de voorbereiding van normen die van invloed kunnen zijn op de betrekkingen van deze landen in de regio of die hen anderszins raken. Evenals de Raad van State is de fractie van mening dat hier sprake is van een Koninkrijksaangelegenheid. Gelet hierop dient, alvorens gebonden te worden aan de beperkende maatregelen in artikel I van het voorstel tot besluitvorming over het door Nederland in te nemen standpunt, overleg in de Rijksministerraad plaats te vinden.

Ook de Raad van Advies van Curaçao spreekt zich tegen het onderhavige voorstel van rijkswet en adviseert om niet in te stemmen met het op tafel liggende voorstel. De Raad van Advies concludeert om niet in te stemmen met het voorstel van rijkswet en met inachtneming van de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bezwaar daartegen te maken. Niet omdat men tegen het voorstel van rijkswet is, moet worden geconcludeerd dat men vóór terrorisme is. Hier is er sprake van het respecteren van de vigerende wetgeving. De Raad van Advies van Curaçao brengt het volgende naar voren:

«De Raad is van oordeel dat de in artikel 1 van het voorstel van rijkswet bedoelde sanctiemaatregelen in de sfeer van buitenlandse betrekkingen liggen. Alhoewel artikel 3, eerste lid, onder b, van het Statuut in beginsel als grondslag kan dienen voor het bepaalde in het voorstel van rijkswet impliceert dit niet dat het gebruik van een rijkswet als instrument in het onderhavige geval gerechtvaardigd is. Immers hoewel buitenlandse betrekkingen een Koninkrijksaangelegenheid zijn, betekent dit nog niet dat een uniforme toepassing in alle gevallen wenselijk of noodzakelijk is.»

De MAN-fractie kan niet toestaan dat de artikelen 25, 26 en 27 van het Statuut voor het Koninkrijk worden geschonden en hoopt ten zeerste niet dat dit zal gebeuren. De fractie wijst met klem op het feit dat geen enkele rijkswet, wat van lager orde is dan het Statuut voor het Koninkrijk, het Statuut opzij kan zetten (zie ook artikel 2, onder a, van de Staatsregeling van Curaçao). Hieruit volgt, aldus de MAN-fractie dat, al wordt het onderhavige voorstel aangenomen, het geen automatische werking heeft hier te lande.

De MAN-fractie is pertinent tegen het onderhavige voorstel van rijkswet.

De PAIS-fractie acht het zeer belangrijk dat Curaçao als land opkomt tegen terrorisme en acties die de internationale vrede verstoren. In dit verband is de vraag wat voor land Curaçao wil zijn, zeer belangrijk. De PAIS-fractie vindt het belangrijk dat Curaçao in alle mogelijke fora de strijd aangaat tegen terrorisme en schending van mensenrechten. De fractie gelooft niet dat wij de maatregelen vanuit de Europese Unie (lees Europa) moeten afwijzen, puur en alleen omdat ze ons worden opgelegd door de Europese Unie. Ongeacht waar deze sancties vandaan komen, moeten wij als land deze sancties implementeren, omdat wij geloven in het doel dat men wil bereiken met deze sancties.

De PAIS-fractie heeft bij de behandeling van de (nationale) Sancitelandsverordening in de Staten voorgesteld om een «kan-bepaling» op te nemen, doch de regering is niet erop ingegaan, hetgeen de fractie jammer vindt. De PAIS-fractie vindt dat wij als autonoom land zelf moeten kiezen om deze sancties uit te voeren.

Desalniettemin is de fractie voornemens om een amendement op het onderhavige voorstel te presenteren waarin het advies van de Raad van Advies van Curaçao verwerkt is. Bij de behandeling in de Tweede Kamer dient hiermee rekening te worden gehouden.

De PAIS-fractie hoopt dat in een later stadium de Staten dit voorstel van rijkswet overneemt in een landsverordening.

Gaarne wensen de Staten dat rekening wordt gehouden met de gevoelens van de Staten van Curaçao bij de behandeling van het onderhavige voorstel van rijkswet.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de Staten van Curaçao van de 3de oktober 2014.

De Rapporteur M.C.F. Franco