Gepubliceerd: 22 december 2014
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34008-6.html
ID: 34008-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 december 2014

I ALGEMEEN

De regering heeft met veel belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van VVD, PvdA, SP, CDA, D66, ChristenUnie, 50PLUS/Baaij-Timmerman en 50PLUS/Klein over het wetsvoorstel pensioencommunicatie. Uit de reacties leidt de regering af dat het doel van het wetsvoorstel – een goede en adequate communicatie over pensioen – ruim wordt gedeeld. Het wetsvoorstel is tot stand gekomen op basis van een actieve inbreng van veel partijen, waaronder de pensioensector, de Stichting pensioenregister, de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank. In de discussies met deze partijen bleek dat er spanning bestaat tussen enerzijds de wens tot het bieden van zoveel mogelijk transparantie en anderzijds de noodzaak om te zorgen voor begrijpelijke informatie die mensen daadwerkelijk bereikt. Die spanning vraagt om gemotiveerde keuzes over welke informatie actief moet worden verstrekt aan deelnemers en welke informatie alleen beschikbaar hoeft te worden gesteld, over welke informatie in een eerste informatielaag moet worden opgenomen en welke informatie in een tweede of derde informatielaag. De regering ziet in de vragen van de fracties dezelfde spanning aan de orde komen. Sommige fracties leggen iets meer nadruk op transparantie en openheid, andere fracties meer op begrijpelijke informatie, die zich beperkt tot de essentiële elementen. Beide gezichtspunten zijn van groot belang en hebben hun weerslag gevonden in het onderhavige wetsvoorstel.

Vanuit het oogpunt van leesbaarheid zijn sommige vragen uit het verslag samengevoegd en is de volgorde van beantwoording aangepast. Een aantal van deze fracties heeft vragen van algemene aard gesteld. Hierop wordt in het nu volgende ingegaan.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel weinig aandacht schenkt aan terminologie en taalgebruik. Waarom zijn hier geen specifieke maatregelen voor genomen, zo vragen deze leden.

De regering onderschrijft het belang van een begrijpelijke terminologie en taalgebruik. Het wetsvoorstel bevat algemene eisen aan informatieverstrekking, die met zich meebrengen dat de terminologie en het taalgebruik begrijpelijk moeten zijn voor deelnemers en pensioengerechtigden. Zo is in het nieuwe artikel 48 van de Pensioenwet en artikel 59 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaald dat de informatie duidelijk moet zijn en dat de pensioenuitvoerder moet bevorderen dat de persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer en de pensioengerechtigde. Onder de norm duidelijk wordt onder meer verstaan dat de informatie zo min mogelijk moeilijke termen, waaronder juridisch jargon bevat, en moeilijke begrippen die wel worden gebruikt worden uitgelegd.

Verder zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat er teveel informatie beschikbaar komt via verschillende kanalen. Zij vragen waarom de regering hiervoor gekozen heeft.

De regering is het met deze leden eens dat voorkomen moet worden dat mensen teveel informatie krijgen via verschillende kanalen. Zoals uit de memorie van toelichting blijkt wordt uitgegaan van gelaagde informatieverstrekking. Dit maakt het mogelijk in de eerste informatielaag alleen de meest essentiële en eenvoudige informatie op te nemen. Deelnemers of pensioengerechtigden die meer informatie wensen, kunnen daar kennis van nemen via doorklikken naar een tweede of derde laag op de website van de pensioenuitvoerder of het pensioenregister of door nadere informatie schriftelijk op te vragen. Gelaagde informatie is belangrijk: deelnemers zijn onderling verschillend in hun behoefte en capaciteit om informatie over hun pensioen te verwerken. De gelaagde verstrekking van informatie zorgt ervoor dat iedereen op passende wijze geïnformeerd wordt of zich kan informeren over het pensioen. Op deze wijze wordt voorkomen dat mensen teveel informatie ontvangen. Hieronder is een schematisch overzicht opgenomen van de informatiekanalen.

Uniform pensioenoverzicht (UPO)

  • bevat persoonlijke informatie

  • geeft de jaarlijkse stand aan van wat de deelnemer heeft opgebouwd aan pensioen bij één pensioenuitvoerder

  • wordt daarom jaarlijks actief verstrekt door de pensioenuitvoerder

Pensioenregister

  • is een website: www.mijnpensioenoverzicht.nl

  • bevat persoonlijke informatie

  • geeft de huidige stand aan van wat de deelnemer heeft opgebouwd bij álle pensioenuitvoerders

  • geeft de deelnemer een indicatie van zijn totaal te bereiken pensioeninkomen op AOW-leeftijd. Dus van AOW en alle aanvullend pensioen gezamenlijk

  • geeft inzicht in keuzemogelijkheden en gevolgen van belangrijke gebeurtenissen (overlijden)

Pensioen 1-2-3 (vervangt de huidige startbrief)

  • legt uit wat de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling zijn

  • laag 1 bevat de meest eenvoudige informatie

  • laag 1 van de Pensioen 1-2-3 wordt bij het begin actief aan een nieuwe deelnemer verstrekt door de pensioenuitvoerder

  • laag 2 en laag 3 met uitgebreidere informatie worden niet actief verstrekt, maar staan op de website van de pensioenuitvoerder.

Website pensioenuitvoerder bevat in ieder geval

  • laag 1, 2 en 3 van de Pensioen 1-2-3, zodat ook sollicitanten dit kunnen inzien

  • informatie over uitvoeringskosten

  • het jaarverslag en de jaarrekening

  • op besloten deel van de website het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst

De drie kanalen Pensioen 1-2-3, het UPO en het pensioenregister bevatten informatie van andere aard. De Pensioen 1-2-3 bevat algemene informatie over de pensioenregeling, het UPO persoonlijke informatie over het bij één pensioenuitvoerder opgebouwde pensioen en via het pensioenregister verkrijgen deelnemers een persoonlijk totaaloverzicht van al het opgebouwde pensioen en het te bereiken pensioen, inclusief de AOW. Het is niet mogelijk via het UPO een totaaloverzicht te geven van eerste pijler (AOW) en tweede pijler pensioen, omdat de pensioenuitvoerder alleen bekend is met de aanspraken die de deelnemer bij hem opbouwt of heeft opgebouwd. Daarom is er voor twee manieren van verstrekking van persoonlijke informatie gekozen, waarbij beide wel een afzonderlijk doel hebben. Het UPO is de jaaropgave, terwijl met de informatie op het pensioenregister de deelnemer vooruit kan kijken naar zijn toekomstig pensioen.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat mensen grofweg willen weten hoe hoog hun pensioen wordt, hoeveel dit netto per maand bedraagt, wat ze daar van kunnen kopen en wat de zekerheid daarvan is. Kan de regering aangeven in hoeverre deze informatie bruikbaar voor de Nederlanders beschikbaar komt?

Op dit moment krijgen mensen informatie over de hoogte van hun toekomstig pensioeninkomen uit AOW en aanvullend pensioen gezamenlijk, via de website www.mijnpensioenoverzicht.nl van het pensioenregister. De overige door de leden van de VVD-fractie genoemde informatie-elementen zijn nieuw. Ook deze elementen zullen een plaats krijgen op de website van het pensioenregister. Daarbij zal ook gelet worden op de bruikbaarheid van deze informatie.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het kabinetsvoornemen om de administratieve regeldruk te verminderen.

De ruimere mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt voor digitale informatieverstrekking en digitale beschikbaarstelling van informatie en de meer centrale rol van het pensioenregister zullen op termijn leiden tot een verlaging van de kosten die samenhangen met de administratieve regeldruk.

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of het nettopensioen onder de werkingssfeer van dit wetsvoorstel valt.

In reactie hierop zij opgemerkt dat dit inderdaad het geval is.

Verder hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd of er ook aan gedacht is om het pensioenstelsel te vereenvoudigen samen met de sociale partners.

Het onderhavige wetsvoorstel wijzigt het huidige pensioenstelsel niet. Het heeft tot doel de communicatie van pensioenuitvoerders naar de deelnemer te verbeteren. Het kabinet onderschrijft dat een eenvoudiger pensioenstelsel makkelijker uitlegbaar is. Dat is dan ook een van de aandachtspunten binnen de toekomstdiscussie over het pensioenstelsel.

Verder hebben deze leden gevraagd te reageren op het volgende praktijkvoorbeeld: iemand die nog een slaper is in een eindloonregeling, een slaper in een middelloonregeling en een beschikbare premieregeling heeft, die zal grote moeite hebben om de drie pensioenen bij elkaar op te tellen.

In reactie op deze casus zij opgemerkt dat het niet de deelnemer of de slaper is die de opgebouwde of de te bereiken pensioenbedragen op grond van deze regelingen bij elkaar hoeft op te tellen. Dat gebeurt voor hem in het pensioenregister. Daar krijgen mensen een totaaloverzicht, niet alleen van alle tweede pijlerpensioenen maar ook van de AOW.

De leden van de CDA-fractie geven aan blij te zijn dat de pensioenfondsen de kosten openbaar moeten maken. Zij vragen de regering de precieze definitie van kosten te geven.

Vanaf 1 januari 2015 wordt in artikel 45a van de Pensioenwet en in artikel 56a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling een omschrijving gegeven van uitvoeringskosten, die pensioenfondsen respectievelijk beroepspensioenfondsen openbaar moeten maken. Hieronder worden verstaan de administratieve uitvoeringskosten, de kosten voor het vermogensbeheer en de transactiekosten. In het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt aangegeven welke kosten onder deze drie categorieën vallen.

De leden van de CDA-fractie hebben diverse vragen gesteld over het toezicht op de informatieverstrekking en de aansprakelijkheid. Zo vragen deze leden of een deelnemer het fonds, de uitvoerder en/of werkgever aansprakelijk kan stellen, indien een uitvoerder kosten verborgen houdt en een te laag kostenpercentage opgeeft. Deze leden vragen verder wat de sancties zijn bij het niet verstrekken van informatie op grond van artikel 21 of het geven van foute informatie op grond van artikel 21 of op het UPO en wat de sancties zijn bij onduidelijke, misleidende en onvolledige pensioeninformatie.

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) ziet toe op de naleving van de informatiebepalingen in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Op grond van de wet is de uitvoerder verplicht om informatie te verstrekken en moet die informatie tijdig verstrekt wordt, correct, duidelijk en evenwichtig zijn. Indien een uitvoerder geen informatie verstrekt of deze onjuist, onduidelijk, niet op tijd of onevenwichtig is, kan de AFM hier tegen optreden. Dit geldt voor alle informatie, dus ook voor de informatie op het UPO en de informatie op basis van artikel 21.

De AFM kan bij overtreding van deze bepalingen zware en minder zware maatregelen opleggen: het voeren van een normoverdragend gesprek, het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom en het opleggen van een boete.

Of een deelnemer het fonds, de uitvoerder of de werkgever aansprakelijk kan stellen hangt er onder meer van af of de deelnemer schade heeft geleden door het ten onrechte niet verstrekken van informatie of het verstrekken van onjuiste informatie.

De leden van de CDA-fractie vragen of «correct» ook echt een resultaatverplichting is en niet een inspanningsverplichting zoals vele uitvoerders lijken te willen?

In reactie hierop zij opgemerkt dat het bij de wettelijke norm «correct» gaat om een resultaatverplichting.

Verder hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd aan te geven waarom juist op dit moment het wetsvoorstel ingediend is. De Kamer is nog bezig met de behandeling van het wetsvoorstel tot aanpassing van het financiële toetsingskader (FTK). Verder is de regering begonnen met een pensioendialoog die moet leiden tot een nieuw stelsel.

Wanneer er veranderingen optreden in het pensioenstelsel als gevolg van de aanpassing van het financieel toetsingskader, is het van belang dat deelnemers en pensioengerechtigden ook goed geïnformeerd worden over de gevolgen van deze veranderingen voor hun pensioenaanspraken en -rechten. Daarom is ervoor gekozen de planning van het wetsvoorstel tot aanpassing van het financieel toetsingskader zoveel mogelijk te volgen. Daarmee zorgt het onderhavige wetsvoorstel, net als de aanpassing van het financieel toetsingskader, tot een betere borging van het huidige stelsel op korte en middellange termijn. De Nationale Pensioendialoog is breder en gaat over de borging van de oudedagsvoorziening op lange termijn. Omdat de focus anders is, kunnen beide trajecten goed gelijktijdig gestalte krijgen.

1. Inleiding

De leden van de PvdA, D66 en CDA-fractie hebben een aantal vragen gesteld over de herziening van de Europese pensioenrichtlijn (IORP II). Zo vragen zij hoe het onderhavige wetsvoorstel zich verhoudt tot de huidige concepten van de IORP-richtlijn en wat de regering vindt van de nieuwe compromistekst van het voorzitterschap. Welke wijzigingen zou de Nederlandse wetgeving moeten ondergaan als de huidige concepten van de IORP-richtlijn geïmplementeerd zouden worden? Daarnaast vragen zij of de voorgestelde wijziging van de richtlijn overeenkomt met het standpunt van de regering over grensoverschrijdend pensioenverkeer en wat de regering vindt van de nadruk op risico-evaluaties.

Het oorspronkelijke voorstel zou gevolgen hebben gehad voor het wetsvoorstel pensioencommunicatie. Zo stonden er gedetailleerde regels in over hoe één Europees document, het Pension Benefit Statement (PBS), met informatie eruit kon zien. Het ging daarbij niet alleen om details hoe een dergelijk document eruit zou moeten komen te zien zoals de lengte en het lettertype, maar ook wat er in zou moeten komen te staan was niet in lijn met de manier van gelaagd communiceren zoals opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel. Nederland heeft in de onderhandelingen sterk ingezet op het verminderen van het detailniveau en meer flexibiliteit in hoe en wat er gecommuniceerd wordt. De informatiebepalingen hebben op basis van het huidige voorstel geen gevolgen meer voor het Nederlandse wetsvoorstel pensioencommunicatie. Er is in het huidige voorstel namelijk sprake van een meer principiële benadering bij de vormgeving van het PBS, waarbij het detailniveau van regels aanzienlijk is teruggebracht. Er is ook geen sprake meer van één uniform format voor de PBS omdat de gedelegeerde handeling op dit punt is geschrapt. Lidstaten kunnen dus zelf bepalen hoe het PBS eruit komt te zien en hoe het wordt verstrekt (mag ook via een website). Wel zijn er regels opgesteld welke informatie er minimaal verstrekt moet worden in het PBS. Deze informatie komt echter overeen met de informatie die Nederland ook in het UPO heeft staan. Daarbij is er ook de mogelijkheid gelaagd te communiceren; zo kan in het UPO verwezen worden naar projecties van pensioenuitkeringen in het Pensioenregister. Het kabinet beoordeelt het huidige voorstel dan ook positief.

Ten aanzien van het grensoverschrijdend pensioenverkeer stelt de IORP-richtlijn zich ten doel grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen te bevorderen en de pensioendeelnemer daarbij te beschermen. De inzet van Nederland is er hierbij op gericht dat er, bij de overgang van een pensioenfonds naar een andere lidstaat, voldoende waarborgen zijn die de deelnemers van het fonds beschermen. In het oorspronkelijke voorstel was daarbij volgens Nederland onvoldoende aandacht voor de rol van de toezichthouder van de lidstaat waar de regeling vandaan komt. Samen met o.a. Duitsland heeft Nederland zich ingezet op een duidelijke rol van beide toezichthouders om de pensioendeelnemer voldoende te beschermen. In het huidige voorstel is ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel explicieter opgenomen wat de taken van de verschillende toezichthouders zijn. Ter illustratie: indien een buitenlands pensioenfonds een Nederlandse pensioenregeling gaat uitvoeren, maakt het voorstel duidelijk dat de Nederlandse toezichthouder de taak heeft om de regeling te blijven toetsen aan het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht. Daarbij kan de Nederlandse toezichthouder ook de buitenlandse toezichthouder aanspreken. Daarnaast bevat het voorstel enkele belangrijke bepalingen ten aanzien van nieuwe grensoverschrijdende situaties, die zich voordoen bij de beslissing over grensoverschrijdende waardeoverdracht. Er was breed draagvlak onder lidstaten om zowel de toezichthouder van de overdragende pensioeninstelling, als de toezichthouder van de ontvangende pensioeninstelling toestemming te laten geven voor de grensoverschrijdende waardeoverdracht. Daarbij moeten de toezichthouders de belangen van de deelnemers expliciet in acht nemen, inclusief de belangen van deelnemers die achterblijven in het (Nederlandse) pensioenfonds bij een eventuele partiële grensoverschrijdende waardeoverdracht naar het buitenland. Op deze manier komt het belang van de deelnemer bij grensoverschrijdende waardeoverdracht meer expliciet naar voren. Dit instemmingvereiste van beide toezichthouders komt in aanvulling op de in de richtlijn gecreëerde mogelijkheid voor sociale partners of ondernemingsraden (vertegenwoordigers van deelnemers) om in te stemmen met de grensoverschrijdende waardeoverdracht.

Met betrekking tot de risico-evaluatie vindt het kabinet het van groot belang dat de oorspronkelijke gedelegeerde bevoegdheid is geschrapt omdat zo wordt voorkomen dat regels voor risico-evaluatie een opmaat vormen voor kwantitatieve eisen voor de solvabiliteit van pensioenfondsen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Wet pensioencommunicatie al in 2012 door de regering is aangekondigd, terwijl het wetsvoorstel pas op 2 september 2014 aan de Tweede Kamer is voorgelegd, waardoor het in de praktijk erg lastig wordt om deze wet per 1 januari 2015 te implementeren. Kan de regering toelichten waarom er zoveel tijd tussen de aankondiging en het voorstel zit?

De redenen waarom er zoveel tijd zit tussen de aankondiging van het wetsvoorstel en de daadwerkelijke indiening zijn als volgt: Op 2 juli 2012 werd het rapport «Pensioen in duidelijke taal» gepubliceerd, dat aanbevelingen bevat over pensioencommunicatie. Een aantal aanbevelingen vergden echter nadere concretisering, voor een enkele aanbeveling was een adviesaanvraag nodig. Zo moest ten behoeve van de berekening van de pensioenbedragen een uniforme rekenmethodiek ontwikkeld worden. Bovendien hebben er verschillende onderzoeken plaatsgevonden onder deelnemers. Verder was een advies van de Stichting van de arbeid noodzakelijk over de rol van de werkgever ten aanzien van pensioencommunicatie. Daarnaast heeft de voorlegging van het conceptwetsvoorstel via een internetconsultatie tijd gevergd. Op basis van de resultaten van deze consultatie is het wetsvoorstel op enige punten aangepast en de toelichting verduidelijkt.

De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan meer transparantie over pensioenen. Dat geldt ten aanzien van de inrichting van de pensioenregeling (via het Pensioen 1-2-3) en de eigen situatie (via het UPO en het pensioenregister), maar bijvoorbeeld ook ten aanzien van het beleggingsbeleid van de pensioenuitvoerder en de exacte uitvoeringskosten van de pensioenuitvoerder. Deze leden vragen op welke wijze een deelnemer op deze punten informatie kan krijgen van zijn pensioenuitvoerder en welke wettelijke waarborgen daarvoor zijn.

Op grond van het nieuwe artikel 46a van de Pensioenwet en artikel 57a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling moet de pensioenuitvoerder informatie over uitvoeringskosten op zijn website opnemen. Informatie over uitvoeringskosten vormt tevens onderdeel van de Pensioen 1-2-3 (de nieuwe startbrief). Ook dient het jaarverslag op de website te worden geplaatst. In het jaarverslag van de pensioenuitvoerder is informatie opgenomen over het beleggingsbeleid en de uitvoeringskosten.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman mist in de memorie van toelichting een beschouwing over het uitgangspunt voor verbeterde pensioencommunicatie: hoe wekken wij fundamentele interesse op voor pensioen, en alles wat daar mee samenhangt? En hoe kan voorkomen worden dat brieven van het pensioenfonds nauwelijks of niet gelezen in de prullenbak verdwijnen, en een gelikte website nauwelijks bezoekers krijgt?

Voor het wekken van interesse in pensioen is het van belang te weten hoe mensen informatie verwerken. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat mensen op twee verschillende manieren informatie verwerken: via de directe/bewuste route of via de indirecte/intuïtieve route. Het verwerken van informatie via de directe route gebeurt grondig, maar vereist veel aandacht en tijd. Verwerking van informatie via de indirecte route vereist veel minder aandacht en kan snel. Men neemt dan een beslissing aan de hand van simpele vuistregels om de informatie te kunnen duiden en beslissingen te kunnen nemen. Deze twee routes werken niet totaal onafhankelijk van elkaar, maar er is interactie tussen deze twee routes: ze worden vaak beide actief gebruikt. Veel mensen verwerken de informatie over pensioen, in ieder geval in eerste instantie, via de indirecte/intuïtieve route. Dat heeft gevolgen voor de inhoud en de vormgeving van de boodschap. De informatie moet de deelnemer zo veel mogelijk ondersteunen bij beslissingen en dus antwoord geven op zijn vragen. Het is belangrijk om de informatie zoveel mogelijk te beperken, en gelaagd aan te bieden. Ook het bieden van een referentiepunt, dat houvast biedt, en een handelingsperspectief zijn belangrijke elementen (zie het rapport «Pensioen in duidelijke taal» en EIOPA 2013, Good practices on information provision for DC schemes). Met deze uitgangspunten is rekening gehouden bij de formulering van het wetsvoorstel.

2. Algemene eisen aan pensioencommunicatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering ook voornemens is om bij de zogenaamde life events (baanwissel, trouwen, samenwonen, kinderen, verlies van partner) de informatie beter en duidelijker toegankelijker te maken voor pensioendeelnemers.

In het nieuwe artikel 48 van de Pensioenwet en in het nieuwe 59 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is als algemene eis opgenomen dat de pensioenuitvoerder dient te bevorderen dat de informatie de deelnemer inzicht geeft in de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen, zoals het verlies van de partner, voor het pensioen. Daarmee wordt beoogd dat deelnemers over de gevolgen van life events beter geïnformeerd worden. Ook voor informatie over de gevolgen van life events geldt dat deze moet voldoen aan de algemene eisen aan pensioencommunicatie en dus duidelijk moet zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering heeft overwogen de huidige open normen tijdig duidelijk en begrijpelijk beter in te vullen of beter te handhaven.

In reactie hierop zij opgemerkt dat de huidige normen lacunes bevatten waardoor er niet altijd goed toezicht op de pensioencommunicatie mogelijk was. Zo heeft de AFM in het verleden in haar toezicht informatie gezien die begrijpelijk, duidelijk en juist was, maar toch een deelnemer op het verkeerde been zette. De norm evenwichtig biedt de AFM de mogelijkheid om in haar toezicht ook in dergelijke situaties op te treden. Een voorbeeld hiervan is informatie waar de deelnemer een keuzemogelijkheid krijgt voorgelegd. Die mogelijkheid kan duidelijk worden uitgelegd, maar het kan zo zijn dat alleen de positieve gevolgen van een bepaalde keuze zijn weergegeven. Daarmee wordt dus niet het hele beeld gegeven en is de informatie onevenwichtig.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom er zo’n duidelijke knip komt tussen het UPO en het pensioenregister?

Het rapport «Pensioen in duidelijke taal» gaf, onder meer, als aanbeveling aan het verminderen van de hoeveelheid informatie in het UPO. De regering volgt deze aanbeveling op, door een andere keuze te maken met betrekking tot de functie van het UPO. Dat houdt in dat het UPO terugkijkt. Het UPO geeft dan wel de opgebouwde aanspraken en waardeaangroei van het afgelopen jaar weer, maar niet de te bereiken aanspraken. Het UPO verschaft de deelnemer daarmee de jaarlijkse stand van wat hij heeft opgebouwd bij één pensioenuitvoerder. Een totaaloverzicht, namelijk van alle opgebouwde en te bereiken aanspraken, kan de deelnemer vinden op de website van het pensioenregister (mijnpensioenoverzicht.nl), waarnaar verwezen wordt op het UPO. Op termijn wordt het pensioenregister uitgebreid met functionaliteiten, zodat een deelnemer een geïnformeerde blik op de toekomst krijgt.

De leden van de VVD-fractie vragen naar het verschil tussen «in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen» en «duidelijk».

De termen «in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen» worden vervangen door «duidelijk». Onder duidelijk wordt zowel vindbaar als begrijpelijk verstaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven of de norm «evenwichtig» alleen betrekking heeft op de keuzemogelijkheden binnen de pensioenregeling of ook op andere elementen en welke dit dan zijn. Valt onder de norm «evenwichtig» bijvoorbeeld ook dat fondsen de deelnemer erover informeren dat de afkoop van een klein pensioen van invloed kan zijn op huurtoeslag, AOW-partnertoeslag en eventueel andere regelingen? Ook de leden van de CDA-fractie vragen of de informatie over de gevolgen van afkoop beter wordt met het wetsvoorstel. Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vraagt wat evenwichtig is, en wat de juiste balans is in het goed weergeven van de relevante aanwezige voor- en nadelen.

In antwoord hierop zij opgemerkt dat de norm «evenwichtig» niet beperkt is tot keuzemogelijkheden binnen de regeling, maar ook betrekking kan hebben op andere elementen zoals informatie over risico’s. Een pensioenuitvoerder moet volgens de norm «evenwichtig», naast positieve kenmerken, ook informeren over beperkende kenmerken of voorwaarden. In geval van afkoop betekent dit dat een pensioenuitvoerder de deelnemer enerzijds informeert dat er één geldbedrag uitgekeerd zal worden. Anderzijds zal de pensioenuitvoerder ook beperkende kenmerken dienen te vermelden, zoals dat er geen andere geldbedragen meer worden ontvangen en dat het ontvangen van het geldbedrag van invloed kan zijn op diverse toeslagen. Daarbij hoeft de pensioenuitvoerder geen uitputtende opsomming weer te geven van de toeslagen, zolang de informatie duidelijk weergeeft waar en hoe de deelnemer nadere informatie hierover kan inwinnen. Op deze wijze wordt er een juiste balans bereikt bij de informatieverstrekking over afkoop.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de onafhankelijke toezichthouder zal toezien op de uitvoering van de algemene eisen aan pensioencommunicatie zoals het correct en evenwichtig informeren. De leden van de CDA-fractie vragen wie vaststelt of er wel of niet correct en evenwichtig geïnformeerd wordt.

De toezichthouder AFM zal, net als onder de huidige Pensioenwet, risicogestuurd toezien op de uitvoering van de algemene eisen aan pensioencommunicatie. Dit houdt in dat de AFM marktontwikkelingen en risico’s analyseert en op basis daarvan prioriteiten stelt voor het toezicht en onderzoek doet. Het wetsvoorstel beoogt hierin geen wijziging aan te brengen.

De norm «evenwichtig» is een open norm. De regering is niet voornemens om deze open norm voorafgaand aan inwerkingtreding nader in te vullen. Dat geldt ook voor de toezichthouder. Uit de reacties op het wetsvoorstel maakt de regering op dat de wens om de norm zo open mogelijk te houden breed wordt gedeeld. Het is mogelijk dat de AFM op termijn, na enige ervaring met de norm te hebben opgedaan, met een nadere toelichting op de norm evenwichtig komt. Het is echter niet opportuun om daar nu al op te anticiperen.

De leden van de D66-fractie vragen waar deelnemers terecht kunnen met eventuele klachten die zij hebben en hoe zij dan worden geholpen. Welk handhavingsinstrumentarium staat de toezichthouder daarbij ter beschikking? De leden van de CDA-fractie vragen tot wie de deelnemer zich kan wenden, indien correcte informatie niet plaatsvindt.

Deelnemers kunnen hun klachten in eerste instantie kenbaar maken richting de pensioenuitvoerder. Deelnemers kunnen verder voor klachten over een pensioenverzekeraar contact opnemen met het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening, of met de Ombudsman Pensioenen in geval van een klacht over een pensioenfonds.

De AFM kan niet optreden in individuele geschillen tussen, onder meer, een pensioenuitvoerder en een deelnemer.1 De AFM heeft bij een klachtenprocedure dan ook geen beschikbare handhavingsmogelijkheden. Wel kunnen ontvangen klachten en andere signalen de AFM in staat stellen om risico’s te analyseren en dus haar risicogestuurd toezicht uit te voeren. Wordt in het kader van dit risicogestuurd toezicht geconstateerd dat bepaalde informatiebepalingen niet worden nageleefd, dan kan de AFM maatregelen nemen.

3. Digitale verstrekking en beschikbaarstelling van informatie

De leden van de VVD-fractie zijn enthousiast over het voornemen om meer digitale verstrekking mogelijk te maken. Het wetsvoorstel biedt volop kansen op minder regeldruk voor pensioenuitvoerders. De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze het kabinet de verlaging van de regeldruk monitort en wat de ambitie van het kabinet is om de verlaging van de regeldruk te behalen.

Het doel van het onderhavige wetsvoorstel is om de pensioencommunicatie te verbeteren zodat de deelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, kan nagaan of dit voldoende is, zich bewust is van de risico’s en inzicht heeft in keuzemogelijkheden. De ruimere mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt voor digitale informatieverstrekking en digitale beschikbaarstelling van informatie en de meer centrale rol van het pensioenregister zullen op termijn leiden tot een verlaging van de kosten die samenhangen met de administratieve regeldruk. Veel kosten die voortvloeien uit het wetsvoorstel zijn eenmalig en aan een opstartfase verbonden en dus niet structureel. Een goed beeld van de omvang van de regeldruk kan verkregen worden nadat de uitbreiding van het pensioenregister voltooid is, dat wil zeggen drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Het kabinet zal op dat moment nagaan in hoeverre er sprake is van verlaging van de regeldruk en de Kamer vervolgens daarover informeren.

De leden van de VVD-fractie vragen zich wel af of het voorschrijven van een berichteninbox niet te gedetailleerd is. Kan de regering hierop reageren?

De berichtenbox van MijnOverheid.nl is een persoonlijke brievenbus waarin mensen digitaal post kunnen ontvangen van de overheid. De berichten zijn in te zien door in te loggen met DigiD. Als er nieuwe post is, krijgt iemand automatisch een e-mail.

De regering heeft het gebruik van de berichtenbox van MijnOverheid.nl niet voorgeschreven. Het gebruik van de berichtenbox wordt als mogelijkheid gegeven voor pensioenuitvoerders, omdat gebleken is dat het lastig is voor pensioenuitvoerders om de e-mailadressen van deelnemers te achterhalen en het e-mailadressenbestand actueel te houden. Het gebruik van een berichtenbox komt tegemoet aan dit probleem, omdat de deelnemer zelf verantwoordelijk is voor koppeling aan zijn e-mailadres en de berichten zelf kan inzien door in te loggen met DigiD.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de bekendheid van de berichtenbox van MijnOverheid.nl. Verder lijkt het deze leden wenselijk als alle pensioenfondsen en verzekeraars van een en dezelfde berichtenbox gebruik gaan maken, in verband met het tegengaan van versnipperde informatie. Is dit beoogd?

Op dit moment gebruiken ruim 1,3 miljoen burgers de Berichtenbox voor het ontvangen van post van de overheid. Bijvoorbeeld van de Belastingdienst, UWV, RDW, gemeenten als Amsterdam en straks ook pensioenuitvoerders, voor zover het de wettelijk verplichte informatieverstrekking aan de burger betreft. Het is de ambitie dat het aantal gebruikers van de Berichtenbox gaat groeien door een sterk toenemend aantal overheidsorganisaties die ook via de Berichtenbox gaan communiceren. Voorts heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wetgeving in voorbereiding die erin voorziet dat in 2017 voor elke Nederlander een Berichtenbox beschikbaar is.

Het is inderdaad beoogd dat pensioenfondsen en verzekeraars die gebruik willen maken van een berichtenbox, daarvoor dezelfde berichtenbox hanteren. Het is de bedoeling dat de Berichtenbox van MijnOverheid door elke organisatie met een publiekrechtelijke taak in gebruik wordt genomen wanneer zij – in verband met de uitvoering van hun publieke taak – digitaal willen gaan communiceren met de burger. Op deze manier wordt versnippering tegengegaan. Hierover zal de Kamer middels het hiervoor genoemde wetsvoorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden geïnformeerd en geraadpleegd.

De leden van de VVD-fractie vragen wie ervoor verantwoordelijk is als het gegeven e-mailadres niet meer werkt, de deelnemer of de pensioenuitvoerder.

De pensioenuitvoerder is verantwoordelijk als er evident sprake is van een verkeerd e-mailadres. Dit is het geval als een e-mail bij het versturen terug wordt gestuurd met de mededeling dat het e-mailadres niet correct is. Dit is eveneens het geval indien er duidelijk een verschrijving staat in het opgegeven e-mailadres, bijvoorbeeld «hotmai.com». Indien de pensioenuitvoerder merkt dat het e-mailadres van de deelnemer niet meer bestaat of niet (meer) juist is, is hij verplicht tot schriftelijke informatieverstrekking over te gaan, totdat hij een juist e-mailadres heeft.

Het is ook mogelijk dat een e-mail niet aankomt bij de deelnemer, maar de pensioenuitvoerder hiervan niet op de hoogte is. Bijvoorbeeld omdat een deelnemer niet meer kijkt op zijn oude e-mailadres. De pensioenuitvoerder is niet verantwoordelijk voor het feit dat de deelnemer deze e-mail niet leest. Wel is het van belang dat de pensioenuitvoerder ervoor zorgt dat het voor een deelnemer die informatie zoekt, deze op de website van de pensioenuitvoerder makkelijk te vinden is en/of op te vragen is bij de pensioenuitvoerder.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er pensioenuitvoerders zijn die duizenden pensioenregelingen uitvoeren. Zij vragen zich af of het echt de bedoeling is dat zij álle pensioenregelingen op een openbare website plaatsen. Ook de leden van de D66-fractie stellen hier vragen over. Zij constateren dat het wetsvoorstel erin voorziet dat pensioenuitvoerders basisinformatie van alle werkgevers op hun websites dienen te publiceren. Zij zijn daar enerzijds voorstander van. Tegelijkertijd zien zij dat in het bijzonder pensioenverzekeraars en premiepensioeninstellingen (PPI’s) veel verschillende pensioenregelingen uitvoeren en verzoeken de regering nader op dit punt te reflecteren. Verder verzoeken zij de regering daarbij tevens te betrekken in hoeverre dit ook juridisch wenselijk en mogelijk is gelet op het private karakter van de pensioenovereenkomst tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder.

Voor elke pensioenregeling dient er een Pensioen 1-2-3 te zijn, net zoals er in de huidige situatie voor elke pensioenregeling een startbrief is. Het doel is dat elke sollicitant en deelnemer de basisinformatie over zijn (eventueel toekomstige) pensioenregeling moet kunnen vinden op de website van de pensioenuitvoerder. De reden hiervoor is dat een ieder zijn huidige pensioenregeling moet kunnen vergelijken met de pensioenregeling bij een nieuwe werkgever als hij baanwisseling overweegt. Op die manier kan hij pensioen als arbeidsvoorwaarde beoordelen en laten meewegen bij de keuze voor een nieuwe baan.

Bepaalde uitvoerders voeren veel verschillende pensioenregelingen uit, voor veel verschillende werkgevers. Soms stellen pensioenuitvoerders portals aan werkgevers beschikbaar die de werkgevers kunnen gebruiken om hun werknemers te informeren. Een gedeeltelijke openstelling van een dergelijke portal kan een oplossing zijn voor pensioenuitvoerders die veel verschillende regelingen uitvoeren. Een andere oplossing is een goede zoekfunctie op de website van de uitvoerder, waarbij een sollicitant/deelnemer de naam van de werkgever invoert en dan alleen de pensioeninformatie die relevant is bij die werkgever te zien krijgt. Om tegemoet te komen aan de zorgen van verzekeraars die veel verschillende regelingen uitvoeren is er een overgangstermijn van één jaar om de beschikbaarheid van informatie te organiseren.

Zoals aangegeven is de informatie die op een openbare website moet worden geplaatst de Pensioen 1-2-3 waarin de basisinformatie over de pensioenregeling is opgenomen. Informatie die meer toegespitst is op de uitvoering van de pensioenregeling zoals de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder kan daarentegen op een beschermde website worden geplaatst die alleen toegankelijk is voor de (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. Ook nu moet deze informatie op verzoek beschikbaar worden gesteld aan de betrokkenen bij de pensioenregeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre informatie over beleggingen relevant kan zijn voor iemands persoonlijke situatie.

Beleggingen bepalen in hoge mate het uiteindelijke te verwachten pensioenbedrag. In het bijzonder bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid is informatie over beleggingen zeer relevant. Daarom hebben pensioenuitvoerders een bijzondere zorgplicht, indien de deelnemer de verantwoordelijkheid over de beleggingen heeft overgenomen, en dienen zij in dat geval op verzoek informatie over alle beleggingsmogelijkheden, de beleggingsportefeuille en de risicopositie aan de deelnemer te verschaffen. Bij uitkeringsovereenkomsten bepalen de beleggingsopbrengsten de kans op (volledige) indexatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom informatie over beleggingen (op hoofdlijnen) niet bij algemene informatie hoort.

Het betreft gedetailleerde informatie voor deelnemers die zich willen verdiepen in de waardeontwikkeling van het op te bouwen pensioen. De geïnteresseerde deelnemer kan daartoe het jaarverslag inzien. In het jaarverslag van de pensioenuitvoerder is informatie opgenomen over het beleggingsbeleid en de verklaring inzake beleggingsbeginselen. Tevens dient het jaarverslag op de website te worden geplaatst.

De leden van de D66-fractie constateren dat pensioenuitvoerders ervan uit mogen gaan dat de deelnemer geen bezwaar heeft tegen elektronische informatieverstrekking indien de deelnemer niet binnen een bepaalde redelijke termijn reageert. Zij vragen of met dit uitgangspunt voldoende wordt geborgd dat iedereen ten aanzien van de informatieverstrekking op de best passende wijze wordt bediend.

Een deelnemer kan op elk moment bezwaar maken tegen de elektronische verstrekking. Het is dus niet zo dat hij eenmalig voor een bepaalde manier van gegevensverstrekking moet kiezen.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe geborgd wordt dat een deelnemer zonder e-mailadres of internettoegang of een niet-geïnteresseerde deelnemer die de post van zijn pensioenfonds ongeopend laat, toch tenminste periodiek (jaarlijks) informatie blijft ontvangen.

Een deelnemer zonder e-mailadres zal informatie schriftelijk ontvangen. De pensioenuitvoerder is niet verantwoordelijk voor het feit dat de deelnemer deze post niet leest.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vraagt of de in de memorie van toelichting omschreven «brengplicht» van informatie niet te veel gericht is op digitale informatieverstrekking. Veel mensen, ook ouderen, zijn inmiddels vaardig met de computer, maar ouderen die louter aangewezen zijn op schriftelijke informatieverstrekking zijn óók nog talrijk. Dit lid vraagt zich af hoe de communicatievoorschriften hier exact rekening mee houden, waar het de actieve «brengplicht» van informatie betreft.

In reactie hierop zij opgemerkt dat als een deelnemer aangeeft bezwaren te hebben tegen digitale informatieverstrekking, de pensioenuitvoerder hem schriftelijk moet informeren. Informatie die op grond van het nieuwe artikel 46a Pensioenwet en artikel 57a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling op de website beschikbaar wordt gesteld, dient op verzoek per post of – indien de deelnemer dat wenst – elektronisch toegezonden te worden. Daarnaast is van belang dat de pensioenuitvoerder moet bevorderen dat de persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoeften en kenmerken van de deelnemer en de pensioengerechtigde. Dit kan een reden zijn om pensioengerechtigden boven een bepaalde leeftijd schriftelijk te blijven informeren.

4. Van startbrief naar basisinformatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom zij enerzijds kiest voor een meer open norm van de startbrief, terwijl zij anderzijds ervoor kiest dat de basisinformatie beknopt blijft en hoe zich dit tot elkaar verhoudt.

De huidige wet schrijft een aantal verplichte elementen voor die in de startbrief een plek moeten krijgen. De startbrief is daarmee een omvangrijk document geworden, waar de deelnemer niet snel de meest relevante informatie uit kan halen. Belangrijk element uit het rapport «Pensioen in duidelijke taal» is dat de informatie gelaagd aangeboden moet worden. Daarnaast zullen de gebruikte iconen in de basisinformatie over de pensioenregeling centraal worden vastgesteld. Hiermee kan de informatie in de startbrief in de eerste laag beknopt blijven en in de uitleg ruimte geven aan pensioenuitvoerders om de informatie op de specifieke groep deelnemers toe te spitsen.

De regering stelt nu voor in de wet geen verplichte elementen te benoemen, maar in de uitwerking in lagere regelgeving de onderwerpen te noemen die in de basisinformatie een plek moeten krijgen. Pensioen1-2-3, een initiatief van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars als vervanger van de startbrief, krijgt een wettelijke basis. De Pensioen 1-2-3 is een gelaagd communicatiemiddel dat de deelnemer in drie stappen, van hoofdlijn tot in detail, wegwijs maakt in de eigen pensioenregeling. Omdat de Pensioen 1-2-3 gelaagd is samengesteld, kan de hoeveelheid informatie in laag 1 beperkt blijven tot 2 A4tjes, waarbij de deelnemer in diepere lagen meer informatie kan vinden.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Pensioen 1-2-3 beschikbaar komt en op welke wijze deze wordt verankerd in de wet?

De Pensioen1-2-3 is op 10 oktober jongstleden door de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars gepresenteerd op de website www.pensioen123.nl. In lagere regelgeving wordt geregeld dat pensioenuitvoerders van de onderwerpen en de iconen uit de Pensioen 1-2-3 gebruik moeten maken.

De leden van de PvdA-fractie missen een van de aanbevelingen uit het rapport «Pensioen in duidelijke taal», namelijk dat aan de deelnemer meer inzicht wordt gegeven in betaalde premies. Dit vergroot het pensioenbewustzijn. Deze leden hebben al eens gepleit voor het opnemen van de totale pensioenpremie op het loonstrookje – dus inclusief de werkgeversbijdrage –, maar in het licht van vereenvoudiging van het loonstrookje was dat geen haalbaar idee. Op welke manier kan het bewustzijn over de premiebetalingen wel vergroot worden? De leden van de PvdA-fractie vragen of de totale premies bijvoorbeeld opgenomen kunnen worden op de jaaropgaaf van de werkgever of op het UPO, aangezien dat zal gaan terugkijken op het verleden.

Aangezien de regering het UPO graag overzichtelijk wil houden en de informatie dus beperkt, lijkt het de regering niet wenselijk hier de totale premie van werknemer en werkgever op te nemen. Inzicht in premies acht het kabinet wel van groot belang. In de basisinformatie over de pensioenregeling, de Pensioen 1-2-3, is daarom informatie te vinden over de premie en de werkgeversbijdrage. Hierin is opgenomen welk percentage van de premie de werknemer zelf betaalt en welk percentage van de premie de werkgever betaalt. Deze informatie is ook opgenomen op de website van de pensioenuitvoerder. Op de loonstrook is de premie die de werknemer zelf betaalt te vinden.

De leden van de D66-fractie steunen de keuze die met het voorliggende wetsvoorstel wordt gemaakt om het aantal verplichte elementen in de startbrief te beperken. Zij vragen waarom in de startbrief niet ook verplicht wordt gemeld op welke wijze de pensioenuitvoerder zelf vanaf dat moment actief contact zal onderhouden met de deelnemer?

De basisinformatie over de pensioenregeling (Pensioen 1-2-3) bevat informatie over de keuzes die een deelnemer heeft en wanneer hij in actie moet komen. Tevens vermeldt de Pensioen 1-2-3 dat de pensioenuitvoerder jaarlijks actief een UPO verstrekt aan de deelnemer met persoonlijke informatie over zijn pensioen. Hiermee is voldoende duidelijk wanneer de deelnemer zelf informatie kan opvragen of informatie krijgt.

5. Periodieke communicatie over persoonlijke aanspraken en rechten

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de modellen voor de UPO pas via lagere regelgeving worden bekendgemaakt en hoe deze modellen er uit gaan zien.

De modellen voor het UPO worden op dit moment door de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel wijzigt dit. Voorgesteld wordt om voortaan de modellen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te laten vaststellen, nadat de Pensioenfederatie en het Verbond daartoe een voorstel hebben gedaan en de AFM hierover advies heeft uitgebracht. Aangezien het nodig is flexibiliteit te hebben om de modellen aan te passen, is het niet wenselijk dit op het niveau van de wet te doen. Daarom wordt dit neergelegd in lagere regelgeving.

Het is nog niet bekend hoe de modellen eruit komen te zien, maar wel welke elementen er moeten terugkomen. Deze elementen zijn voor het UPO voor deelnemers benoemd in het aangepaste artikel 38 van de Pensioenwet: de tot nu toe opgebouwde aanspraken, de waardeaangroei van het afgelopen jaar en informatie over toeslagverlening en eventuele vermindering van pensioenaanspraken in de afgelopen periode.

De leden van de VVD-fractie en het lid van de fractie van 50PLUS/Klein vragen waarom er bij het UPO alleen maar wordt gekeken naar wat er is opgebouwd? De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe dit er dan uitkomt te zien en of de regering een voorbeeld kan geven. De leden van de D66-fractie vragen of het jaarlijkse uniform pensioenoverzicht door elke pensioenuitvoerder afzonderlijk gedeeld wordt met de deelnemer, of dat deelnemers die gedurende het afgelopen jaar met verschillende pensioenuitvoerders te maken hebben gehad één overzicht met daarin gebundeld de informatie van alle pensioenuitvoerders ontvangen?

In het rapport «Pensioen in duidelijke taal» zijn enkele aanbevelingen opgenomen met betrekking tot het UPO. Een van de aanbevelingen was om de hoeveelheid informatie op het UPO te beperken. Deze aanbevelingen zijn opgevolgd door een andere keuze te maken met betrekking tot de functie van het UPO. Die keuze houdt in dat het UPO een jaarlijks pensioenoverzicht wordt dat terugkijkt. Het nieuwe UPO zal alleen de tot nu toe opgebouwde aanspraken bij de betreffende pensioenuitvoerder vermelden, de waardeaangroei van het afgelopen jaar en informatie over toeslagverlening en eventuele vermindering van pensioenaanspraken. Voor een totaaloverzicht van het te verwachten pensioeninkomen in de toekomst kan een beroep worden gedaan op de website van het pensioenregister (mijnpensioenoverzicht.nl). Immers: op het UPO is geen totaaloverzicht mogelijk van eerste (AOW) en tweede pijler pensioen, omdat de pensioenuitvoerder alleen bekend is met de aanspraken die de deelnemer bij hem opbouwt of heeft opgebouwd.

Zowel in een premieovereenkomst, uitkeringsovereenkomst als in een kapitaalovereenkomst is het mogelijk weer te geven wat er op een concreet moment aan pensioen is opgebouwd. Dat is nu ook al weergegeven op het UPO en zal ook op het nieuwe UPO staan.

Een deelnemer die gedurende het afgelopen jaar met meerdere pensioenuitvoerders te maken heeft gehad, ontvangt van elke uitvoerder een UPO voor de tijdsperiode waarover bij de betreffende uitvoerder pensioen is opgebouwd.

De leden van de VVD-fractie vragen of het bedrag aan opgebouwde pensioen op het UPO ook het bedrag is dat bij baanwissel (en pensioenwissel) meegenomen kan worden of dat op basis van opgebouwde rechten er toch naar de toekomst wordt geprognotiseerd.

Het UPO bevat informatie over het opgebouwde pensioen op een bepaalde peildatum (bijvoorbeeld 31/12 of 1/1) en is daarmee niet bedoeld om de overdrachtswaarde te bepalen bij baanwisseling. De overdrachtswaarde wordt op een apart document weergegeven uitgaande van de aanvangsdatum van de deelname aan de pensioenregeling van de ontvangende pensioenuitvoerder. Hierbij wordt niet geprognotiseerd naar de toekomst. Dit document krijgt de deelnemer als hij na uitdiensttreding een verzoek tot waardeoverdracht doet.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of pensioenfondsen de mogelijkheid houden om het te bereiken pensioen op het UPO te vermelden?

De modellen voor het UPO zullen na inwerkingtreding van de relevante bepalingen geen te bereiken pensioen bevatten. Het UPO zal een verwijzing bevatten naar de website van het pensioenregister (mijnpensioenoverzicht.nl), waar deelnemers het te bereiken pensioen kunnen inzien, weergegeven op basis van een pessimistisch, en verwacht en een optimistisch scenario. Ook dient de pensioenuitvoerder deze informatie over het te bereiken pensioen aan de deelnemer te verstrekken indien deze hierom verzoekt. Wel zullen de modellen voor het UPO zodanig worden vastgesteld dat pensioenuitvoerders die dat wensen de mogelijkheid houden om het te bereiken pensioen op het UPO te vermelden.

Een groot aantal fracties heeft vragen gesteld over de jaarlijkse informatieverstrekking aan pensioengerechtigden. De leden van de PvdA-fractie vragen of fondsen ook jaarlijks aan gepensioneerden een UPO moeten sturen of dat zij de huidige jaarlijkse pensioenopgave kunnen blijven sturen met informatie die relevant is voor gepensioneerden. Bovendien vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of deze pensioenopgave vormvrij mag blijven, met alleen uniformering van de informatie die verstrekt moet worden. Ook het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vraagt of de huidige vormvrije pensioenopgave in stand wordt gehouden. De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken om een nadere toelichting op de UPO-verplichting, aangezien pensioengerechtigden een andere informatiebehoefte hebben dan deelnemers. Het lid van de fractie 50PLUS/Klein vraagt of er vanwege de andere informatiebehoefte van pensioengerechtigden twee verschillende UPO’s gaan ontstaan. Verder wijst dit lid erop dat gepensioneerden nu geen toegang hebben tot het pensioenregister, terwijl het UPO alleen terugkijkt op het verleden. Hoe borgt de regering dat pensioengerechtigden wel alle relevante informatie ontvangen over het toekomstig pensioen?

Op dit moment ontvangen pensioengerechtigden jaarlijks informatie van hun pensioenuitvoerder en is dit vormvrij. Pensioengerechtigden hebben op dit moment nog geen toegang tot het pensioenregister en dus geen alternatieve informatiebron. In het wetsvoorstel is er voor gekozen de jaarlijkse informatie aan pensioengerechtigden door middel van een nieuw te bepalen uniform pensioenoverzicht te laten verstrekken en dit niet langer vormvrij te houden. Hierdoor zijn pensioengerechtigden met uitkeringen bij verschillende pensioenuitvoerders beter in staat om de informatie van deze uitvoerders te vergelijken en op te tellen. Het is mogelijk voor verschillende doelgroepen verschillende UPO-modellen vast te stellen. Daarmee kan zowel in het model als in de toelichting erbij rekening gehouden worden met de specifieke informatiebehoefte van pensioengerechtigden. Pensioengerechtigden bouwen immers geen nieuw pensioen op. Het ontvangen van de relevante informatie wordt geborgd doordat pensioenuitvoerders pensioengerechtigden jaarlijks dienen te informeren over hun pensioenrecht, de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen en de toeslagverlening en de vermindering van pensioenrechten in de afgelopen periode. Ook dient de pensioenuitvoerder informatie over de ontwikkeling van het pensioenrecht – weergegeven op basis van een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario – aan de pensioengerechtigde te verstrekken indien deze hierom verzoekt. Op termijn zullen pensioengerechtigden bovendien stapsgewijs toegang verkrijgen tot het pensioenregister. In het pensioenregister kunnen pensioengerechtigden de ontwikkeling van hun totale pensioenuitkering op basis van drie scenario’s zien. Er is gekozen voor een langzame ingroei van pensioengerechtigden in het pensioenregister om de kosten te beperken.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman merkt op dat gewezen deelnemers en gewezen (ex)partners nu eenmaal in de vijf jaar informatie over hun aanspraken krijgen. Het wetsvoorstel wijzigt dit niet. Het UPO kijkt alleen terug op het verleden, en gewezen deelnemers en gewezen (ex)partners bouwen geen aanspraken meer op. Daardoor is het UPO voor hen minder relevant. Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman volgt deze redenering, maar vraagt zich af waarom gewezen deelnemers toch niet (iets) frequenter geïnformeerd zouden moeten worden over de ontwikkelingen rond hun pensioenaanspraken.

In antwoord hierop zij opgemerkt dat gewezen deelnemers en gewezen (ex)partners toegang hebben tot de website van het pensioenregister (mijnpensioenoverzicht.nl). Zij dienen bij beëindiging van deelname en op het UPO te worden verwezen naar deze website, waar zij hun aanspraken kunnen inzien. Deze aanspraken moeten voor deze groepen in het pensioenregister vaker geactualiseerd worden. Ook kunnen zij deze informatie op verzoek van hun pensioenuitvoerder verkrijgen.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe en waar een deelnemer kan controleren of daadwerkelijk pensioenpremie is afgedragen door zijn werkgever.

De deelnemer kan deze informatie opvragen bij de pensioenuitvoerder.

De leden van de D66-fractie merken op dat het onderscheid tussen het Pensioen 1-2-3, het UPO en het pensioenregister hen nog steeds ingewikkeld voorkomt. Waarom kiest de regering er niet voor om deze verschillende bronnen van informatie samen te voegen? En wat is in dit verband het gewenste eindbeeld. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering niet overwogen heeft om de informatie van het UPO en het pensioenregister in één overzicht aan te bieden.

Er is gekozen voor handhaving van de bestaande bronnen van informatie vanwege de volgende redenen. De drie instrumenten Pensioen 1-2-3, het UPO en het pensioenregister bevatten informatie van andere aard. De Pensioen 1-2-3 bevat algemene informatie over de pensioenregeling, het UPO persoonlijke informatie over het bij één pensioenuitvoerder opgebouwde pensioen en via het pensioenregister verkrijgen deelnemers een persoonlijk totaaloverzicht van al het opgebouwde pensioen en het te bereiken pensioen, inclusief de AOW. Het is niet mogelijk via het UPO een totaaloverzicht te geven van eerste pijler (AOW) en tweede pijler pensioen, omdat de pensioenuitvoerder alleen bekend is met de aanspraken die de deelnemer bij hem opbouwt of heeft opgebouwd. Daarom is er voor twee manieren van verstrekking van persoonlijke informatie gekozen, waarbij beide wel een afzonderlijk doel hebben. Het UPO is de jaaropgave, terwijl met de informatie op het pensioenregister de deelnemer vooruit kan kijken en zijn pensioen kan plannen. Daar komt bij dat veel pensioenuitvoerders een eigen relatie willen behouden met hun deelnemers en pensioengerechtigden en tevens uitgebreidere informatie over de eigen pensioenregeling kunnen verschaffen dan het pensioenregister. Daarom is gekozen voor de verstrekking van het UPO en de Pensioen 1-2-3 door de eigen pensioenuitvoerder. Het onderhavige wetsvoorstel geeft het pensioenregister een centrale rol bij de communicatie over pensioen. De regering acht het denkbaar dat deze rol op termijn groter wordt, maar wil daarop – gezien de discussie over de toekomst van het pensioenstelsel – niet vooruit lopen.

6. Uitbreiding van het pensioenregister met functionaliteiten

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het pensioenregister beschikt over de informatie van de AOW en eventueel arbeidsongeschiktheidspensioen? Is het verplicht om op termijn ook informatie over de eerste pijler op het pensioenregister te laten zien? Wordt het in een oogopslag duidelijk hoe hoog het netto pensioen per maand is (met de drie scenario’s) of er een nabestaandenpensioen is en of er een arbeidsongeschiktheidspensioen is?

Op dit moment is het eerste pijler pensioen al voor een belangrijk deel op het pensioenregister te zien. Via het pensioenregister verkrijgt men nu al informatie over de eigen AOW-aanspraken. Er wordt op dit moment nog bekeken welke informatie in een eerste zichtlaag van het pensioenregister komt en welke na doorklikken in een tweede of derde laag. De Stichting Pensioenregister heeft een programmaplan geformuleerd aan de hand waarvan het pensioenregister gedurende een periode van drie jaar stapsgewijs wordt uitgebreid. Sommige onderdelen kunnen sneller worden ingevoerd dan andere onderdelen. In het concept ontwerpbesluit, dat tegelijkertijd met deze nota naar aanleiding van het verslag aan de Kamer is aangeboden, is deze fasering van de uitbreiding van het pensioenregister nader uitgewerkt. Hierbij is aangesloten bij het programmaplan van de Stichting pensioenregister. Onderdeel van het programmaplan vormen een aantal usability studies, waarmee wordt nagegaan of de ontwerpen van de eerste en volgende informatielagen voldoende aansluiten bij de informatiebehoeften en voldoende begrijpelijk zijn voor de deelnemer. Het is niet de bedoeling de deelnemer te veel informatie in de eerste laag te geven, omdat dit kan afschrikken. Wel is het de bedoeling bij het bepalen van welke informatie in welke laag terecht moet komen, rekening te houden met de wensen van deelnemers om snel inzicht te krijgen in de hoogte van het netto ouderdomspensioen. In een diepere laag kan hij vervolgens inzicht krijgen in de pensioenbedragen gebaseerd op de scenario’s. Informatie over nabestaandenpensioen is reeds opgenomen in het pensioenregister en wordt verder uitgebreid. Dat geldt nog niet voor het arbeidsongeschiktheidspensioen. Er vindt hierover nog overleg plaats met de Stichting pensioenregister en de pensioensector.

De leden van de VVD-fractie denken dat het gelaagd communiceren kan bijdragen aan de begrijpbaarheid. Ook het zogenaamde handelingsperspectief kan waardevol zijn voor de deelnemers. Wel vragen deze leden of het nodig is of het inkomen vergeleken moet worden met de uitgaven. Is dit een wettelijke verplichting?

Het is van belang dat deelnemers niet alleen weten hoe hoog het te bereiken pensioeninkomen is, maar ook of dit naar verwachting voldoende is. In de lagere regelgeving zal daarom worden neergelegd dat het pensioenregister inzicht geeft in de hoogte van het te bereiken pensioen door onder meer beschikbaarstelling van een instrument over de toereikendheid van het pensioen in relatie tot de uitgaven. Het is daarbij overigens niet de bedoeling dat het pensioenregister zelf een vergelijking maakt van inkomen en uitgaven, maar alleen dat het register toegang biedt tot een instrument waarmee de deelnemer in staat is deze vergelijking op eenvoudige wijze te maken.

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat zaken als koopkracht en inflatie mee worden genomen. Bovendien vinden ze de zogenaamde scenario’s (optimistisch, verwacht en pessimistisch) een waardevolle toevoeging. Zijn er maximale bandbreedtes van deze (optimistische en pessimistische) scenario’s of mogen uitvoerders dit volledig zelf bepalen? Wanneer kan de regering de lagere regelgeving (inclusief rekenregels) hier over verwachten en wie gaat deze regels bepalen?

De maximale bandbreedtes zullen – in de vorm van de te hanteren percentielen voor de berekening van het pessimistisch en het optimistische scenario – worden neergelegd in lagere regelgeving. Het is de bedoeling dat deze lagere regelgeving tegelijkertijd met het onderhavige wetsvoorstel gefaseerd in werking treedt.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten van het vaker toesturen van informatie naar het pensioenregister door de pensioenuitvoerders. Kan de regering hierop ingaan?

In opzet en doorontwikkeling van het Pensioenregister werd en wordt getracht de kosten voor de pensioenuitvoerders zo laag mogelijk te houden. Dit gebeurt vooral door zoveel mogelijk aan te sluiten bij die informatie die uitvoerders toch al aan hun deelnemers verstrekken. De verplichting tot het vaker dan jaarlijks updaten van de informatie ten behoeve van het Pensioenregister, wordt daarom ook in eerste instantie beperkt tot die gevallen waarin een collectieve wijziging van pensioenaanspraken plaatsvindt. Uiteraard kunnen pensioenuitvoerders de gegevens vaker actualiseren.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom er toch voor wordt gekozen om de pensioengerechtigden onder te brengen in het pensioenregister. Hoe verhoudt de langzame ingroei zich tot de kosten en vooral het relatief korte tijdsaspect?

Het pensioenregister heeft meerwaarde voor pensioengerechtigden, omdat zij daarmee de invloed kunnen zien van inflatie en risico’s op hun pensioeninkomen. Ook na pensioeningang is er sprake van risico’s. Via het pensioenregister kunnen zij de pensioenbedragen over een periode van vijf of tien jaar zien gebaseerd op drie scenario’s. Er is gekozen voor een langzame ingroei in het pensioenregister om de kosten zoveel mogelijk te beperken. Deze langzame ingroei zal als volgt plaatsvinden. Alle personen die op een – bij koninklijk besluit te bepalen – tijdstip hun pensioenaanspraken kunnen inzien via het pensioenregister, kunnen ook na pensionering hun pensioenrechten bekijken. Dit tijdstip zal in overleg met de pensioensector en het pensioenregister worden bepaald.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal vragen over het pensioenregister. Waarom is het wenselijk om het pensioeninkomen op huishoudniveau zichtbaar te maken? Is er een uitputtende lijst van belangrijke gebeurtenissen in het leven, die wordt opgenomen in het pensioenregister? Kan de regering bevestigen dat deelnemers – in het kader van het bevorderen van het handelingsperspectief – geen commerciële aanbiedingen krijgen via het pensioenregister?

In antwoord op deze vragen zij opgemerkt dat vanuit deelnemers en pensioenuitvoerders zelf de wens is opgekomen om het pensioeninkomen op huishoudniveau zichtbaar te maken via het pensioenregister. Er is geen uitputtende lijst van levensgebeurtenissen beschikbaar. De Stichting pensioenregister pakt ook de uitbreiding van het register wat betreft dit onderwerp gefaseerd aan. Als eerste stap is ervoor gekozen de bestaande informatie in het pensioenregister over partnerpensioen en nabestaandenpensioen te verbeteren. Die verbetering houdt in dat behalve het tonen van informatie van de gevolgen van «overlijden nu» ook een aantal andere situaties getoond worden, te weten de gevolgen voor het nabestaandenpensioen bij overlijden na ontslag en de gevolgen voor het nabestaandenpensioen bij overlijden na pensionering. Ten slotte wordt bevestigd dat deelnemers geen commerciële aanbiedingen zullen krijgen via het pensioenregister.

De leden van de D66-fractie constateren dat het pensioenregister als gevolg van voorliggend wetsvoorstel nog meer in belang toeneemt en een centrale rol krijgt in de informatievoorziening over de pensioenopbouw. Dat roept bij deze leden vragen op ten aanzien van de governance van het pensioenregister. Acht de regering het ook voor de toekomst nog passend dat het register gezamenlijk wordt beheerd door de Sociale Verzekeringbank en de pensioenuitvoerders? Zij vragen de regering te reflecteren op alternatieve governancemodellen, zoals een zelfstandig bestuursorgaan. Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?

De regering acht de bestaande governancestructuur toereikend gezien het feit dat het register op dit moment alleen het aanvullend pensioen en de AOW omvat. Bij een eventuele toekomstige uitbreiding van het materiële bereik van het register, bijvoorbeeld wanneer er gekozen zou worden voor een algemene financieel register/planner, is een herbezinning op de governancestructuur op zijn plaats. Nu is het daarvoor te vroeg.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel actieve deelnemers reeds zijn aangesloten op het register, hoeveel procent dat is van alle actieve deelnemers en hoe vaak het pensioenregister momenteel wordt geraadpleegd (aantal unieke bezoekers, frequentie van bezoek)?

Alle actieve en gewezen deelnemers kunnen met behulp van hun DigiD hun pensioenaanspraken inzien via het pensioenregister. Het aantal bezoeken van het pensioenregister schommelt tussen de 150.000 en 250.000 per maand waarvan gemiddeld 62% unieke bezoekers zijn. Het aantal bezoeken in 2014 was op 24 oktober jl. 1.901.225.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat pensioengerechtigden niet in één keer allemaal in het pensioenregister opgenomen kunnen worden vanwege de hoge uitvoeringskosten, maar dat dit stapsgewijs zal plaatsvinden. Zit er een vooraf bepaalde volgorde in de wijze waarop pensioengerechtigden worden opgenomen in het pensioenregister? Hoe ziet de exacte tijdsplanning eruit?

De langzame ingroei van het pensioengerechtigden in het pensioenregister geschiedt als volgt. Alle personen die op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip hun pensioenaanspraken via het pensioenregister kunnen inzien, kunnen ook na hun pensionering hun pensioenrechten bekijken. Personen, die op dat tijdstip pensioengerechtigd zijn, kunnen echter geen gebruik maken van het pensioenregister.

De leden van de D66-fractie constateren dat het op termijn mogelijk is om het pensioeninkomen ook op huishoudniveau zichtbaar te maken. Wat is de reden dat dit niet direct zichtbaar kan zijn, wat moet er veranderen om dat zichtbaar te maken en op welke termijn verwacht de regering dat te realiseren?

Om het pensioeninkomen op huishoudniveau in één keer zichtbaar te maken zijn enige technische aanpassingen nodig. Dit betreft het mogelijk maken dat partners beiden kunnen inloggen op www.mijnpensioenoverzicht.nl waardoor een overzicht ontstaat in het pensioeninkomen van beide partners tezamen. De Stichting pensioenregister heeft aangegeven dat deze uitbreiding in de tweede helft van 2015 beschikbaar zal zijn.

De leden van de D66-fractie ondersteunen het belang dat de gegevens vaker worden geactualiseerd dan nu het geval is. Is de regering het met hen eens dat de pensioenuitvoerders in «real time» de laatste gegevens naar het pensioenregister zouden moeten sturen in plaats van dat periodiek te doen?

Sommige pensioenuitvoerders zijn op dit moment in staat om in «real time» de laatste gegevens naar het pensioenregister te sturen, maar dat geldt zeker niet voor alle pensioenuitvoerders. De regering wil hiermee rekening houden. In de lagere regelgeving wordt daarom opgenomen dat een wijziging van de pensioenaanspraken en pensioenrechten binnen vier maanden moet worden verwerkt in de gegevens die door middel van het pensioenregister worden verstrekt. Dit sluit aan bij een afspraak over actualisatie over pensioengegevens die door de Stichting Pensioenregister is gemaakt.

7. Inzicht in koopkracht en risico’s van het pensioeninkomen

De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk dat deelnemers zich bewust zijn van de risico’s van hun pensioen en wat deze risico’s voor effect op de koopkracht kunnen hebben. In hoeverre sluit de nieuw ontwikkelde rekenmethodiek aan bij de belevingswereld en wensen van deelnemers? Op welke manier wordt gecommuniceerd over de risicofactoren?, zo vragen deze leden.

Uit deelnemersonderzoek blijkt dat deelnemers graag persoonlijke informatie willen hebben, dat wil zeggen informatie over hun eigen pensioenaanspraken. Tevens willen zij deze informatie hebben in de vorm van concrete bedragen. De voorkeur gaat daarbij uit naar nettobedragen per maand, die een overzicht geven van het totale pensioeninkomen, dus van AOW en aanvullend pensioen gezamenlijk. Met deze wensen is rekening gehouden. De rekenmethodiek levert drie pensioenbedragen op: een pensioenbedrag gebaseerd op een pessimistisch scenario, een pensioenbedrag gebaseerd op een verwacht scenario en een pensioenbedrag gebaseerd op een optimistisch scenario. Deze bedragen worden zichtbaar via het pensioenregister, waardoor zij betrekking kunnen hebben op het totale pensioeninkomen en in de vorm van nettobedragen per maand kunnen worden weergegeven. Het verschil tussen het verwachte pensioenbedrag en het pessimistische pensioenbedrag geeft de deelnemer op individueel niveau een beeld van het negatieve risico dat hij loopt. Daarnaast is algemene informatie over risico’s opgenomen in de Pensioen 1-2-3 en ook op de website van de pensioenuitvoerder.

De leden van de D66-fractie steunen de poging om het pensioeninkomen inzichtelijker te maken voor de deelnemer door te informeren over de koopkracht en de risico’s die van invloed kunnen zijn op de uitkomst. Zij vragen wie de uniforme rekenmethodiek zal ontwikkelen en op welke termijn de Tweede Kamer over de uitkomst geïnformeerd zal worden. Heeft de regering ook onderzoek laten doen naar de wijze waarop voor veel deelnemers abstracte begrippen als koopkracht en inflatie op een simpele en begrijpelijke wijze gecommuniceerd kunnen worden?, zo vragen deze leden.

De rekenmethodiek is ontwikkeld in samenwerking met DNB, AFM, het CPB, de pensioensector en sociale partners. De basisprincipes van de rekenmethodiek zullen worden neergelegd in de lagere regelgeving. Het bijgevoegde concept ontwerpbesluit bevat bepalingen met betrekking tot deze rekenregels. Zoals in de aanbiedingsbrief bij deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, zal uw Kamer begin 2015 nader geïnformeerd worden over de uitkomsten. In onderzoek uitgevoerd door Ferro Explore en TNS Nipo zijn verschillende omschrijvingen en visualisaties van abstracte begrippen als koopkracht en inflatie getest. Het is wenselijk als het pensioenregister op de resultaten van deze onderzoeken voortbouwt.

De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat altijd een kans bestaat dat het uiteindelijke pensioeninkomen voor de deelnemer toch nog lager uitvalt dan in het slecht(st)e scenario is geraamd. Deelnemers kunnen dan het gevoel hebben dat zij minder krijgen dan hen is beloofd. Op welke wijze zal worden geborgd dat deelnemers zich hiervan voldoende bewust zijn?, zo vragen deze leden.

Het is belangrijk om deelnemers erop te wijzen dat het pensioenbedrag nog lager kan uitvallen dan het pessimistische pensioenbedrag. Dit laatste bedrag is dus geen vaste ondergrens. Ook in visualisaties kan dit tot uitdrukking worden gebracht.

In dit licht vragen de leden van de D66-fractie ook naar de juridische waarde van het pensioenregister en het UPO. In hoeverre kunnen deelnemers aan berekeningen daadwerkelijk (juridisch afdwingbare) rechten aan ontlenen?

Een deelnemer moet kunnen vertrouwen op de juistheid van de gegevens en bedragen die vermeld staan op het UPO. Het UPO kan niet inspelen op toekomstige wijzigingen en is in die zin een opgave van een individuele aanspraak die gebaseerd is op het op dat moment geldende pensioenreglement. Of er juridisch afdwingbare rechten aan kunnen worden ontleend hangt af van de omstandigheden, zo is bijvoorbeeld relevant of een foutieve opgave kenbaar is voor de deelnemer en of en zo ja, hoe vaak, de foutieve opgave wordt herhaald. Ook is relevant of er (negatieve) gevolgen voor de deelnemer aan verbonden zijn en in hoeverre de deelnemer mocht vertrouwen op de gegevens en bedragen die in het UPO zijn opgenomen.

Via het pensioenregister worden de gegevens verstrekt die door de pensioenuitvoerders op het UPO zijn opgenomen. Voor zover de informatie van de pensioenuitvoerder of het pensioenregister berekeningen betreft over het te bereiken pensioen of over toekomstige uitkeringen is sprake van indicatieve prognoses die niet afdwingbaar zijn.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vraagt zich hoe reëel die ambitie van het wetsvoorstel is. Kán de (gewezen) deelnemer wel «voldoende inzicht» geboden worden, en welke «zekerheid» kan hij hieraan ontlenen? De (gewezen) deelnemer zal vooral willen weten wat hij in koopkracht mag verwachten op het moment dat hij de toegezegde pensioenuitkeringen geniet. Die koopkracht echter, is afhankelijk van tal van onzekere factoren, zoals rendement, indexatie en inflatie, en dat over een langere termijn. Kortom: wat is de waarde van het inzicht dat geboden kan worden, en welke grenzen zijn daaraan verbonden? Is de regering het ermee eens, dat de mogelijkheid van het bieden van reëel inzicht zeker niet overschat moet worden, en hoe dan ook «problematisch» zal blijven, en dat daar bij de pensioencommunicatie met de (gewezen) deelnemer óók goed op zal moeten worden gewezen?

Deelnemers willen graag informatie verkrijgen over hun toekomstig pensioeninkomen in de vorm van een concreet bedrag. Op dit moment wordt in de vorm van een nominaal bedrag gecommuniceerd over het te bereiken pensioen. Een dergelijk nominaal bedrag geeft de deelnemer echter geen inzicht in de koopkracht en de risico’s van zijn pensioeninkomen. Van het nominale pensioenbedrag gaat de suggestie uit dat de koopkracht van het bedrag altijd hetzelfde zal zijn en dat er geen risico’s zullen optreden. De voorgestelde rekenmethodiek levert drie reële pensioenbedragen voor het te bereiken pensioen op die wel een beeld geven van de koopkracht en de risico’s van het toekomstig pensioeninkomen. Dit vormt de meerwaarde van deze nieuwe aanpak. Ook deze aanpak levert geen zekere pensioenbedragen op. Het is dan ook belangrijk om de deelnemer erop te wijzen dat de getoonde bedragen voor het te bereiken pensioenen een indicatief karakter hebben.

Scenario’s van het te bereiken pensioen kunnen volgens het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman inderdaad helpen om de risico’s inzichtelijk en persoonlijk relevant te maken. Een «uniforme rekenmethodiek» om tot deze scenario’s te komen wordt vastgelegd in lagere regelgeving. Kan nader ingegaan worden op deze rekenmethodiek, en deze lagere regelgeving? Deelt de regering de visie dat voorkomen moet worden dat deze uniforme rekenmethodiek te duur en te complex wordt? Hoe gaat de regering dit risico vermijden?, zo vraagt dit lid.

Het is de bedoeling dat alle pensioenuitvoerders – pensioenfondsen, verzekeraars en premiepensioeninstellingen – van dezelfde rekenregels uitgaan. Daardoor kunnen de uitkomsten van verschillende pensioenuitvoerders goed bij elkaar opgeteld worden in het pensioenregister. Naast het uitgangspunt van optelbaarheid van pensioenkomsten, is het van belang dat de methodiek vergelijkbaar is, dat wil zeggen dat de uitkomsten op basis van dezelfde grondslagen worden bepaald. Tenslotte is noodzakelijk dat de rekenmethodiek uitvoerbaar is. Dit om de administratieve lasten te beperken. De methodiek zal gevoed worden door de scenarioset van de Commissie Parameters met daarin ontwikkelingen van aandelenrendementen, rente en inflatie. Dit is dezelfde scenarioset als die onderdeel uitmaakt van de haalbaarheidstoets. Daarmee wordt aangesloten bij een toets die pensioenfondsen al moeten uitvoeren. De regering is nog in overleg met pensioenuitvoerders en toezichthouders, om te bekijken op welke wijze de ontwikkelde rekenmethodiek nog vereenvoudigd kan worden, zonder daarbij de kwaliteit van de getallen tekort te doen.

8. Overige wijzigingen en overgangsrecht

De leden van de VVD-fractie constateren dat met het wetsvoorstel een uitzondering wordt gemaakt op de geheimhoudingsplicht voor de zogenaamde statistische gegevens door DNB. Kan de regering aangeven over welke gegevens dit gaat?

Het gaat hierbij om de volgende gegevens:

  • a. de beleidsdekkingsgraad en de reële dekkingsgraad;

  • b. het vereist eigen vermogen;

  • c. de kwartaalrendementen;

  • d. het aantal deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden;

  • e. de toeslagverlening;

  • f. de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;

  • g. de uitvoeringskosten;

  • h. het belegd vermogen, en

  • i. de pensioenpremies.

De leden van de D66-fractie constateren dat pensioenfondsen de mogelijkheid zullen hebben naar de rechter te gaan om publicatie van individuele statistieken, zoals de dekkingsgraad, tegen te houden. Kan de regering aangeven of zij in het algemeen vindt dat de belangen van de pensioendeelnemers (inzicht krijgen in deze statistieken van zijn pensioenuitvoerder) zwaarder wegen dan de eventuele wens van een pensioenuitvoerder om die gegevens niet te publiceren?

Omdat het hier om een bevoegdheid gaat van de toezichthouder tot publicatie en geen wettelijke verplichting, dienen individuele pensioenfondsen de mogelijkheid te hebben om naar de rechter te gaan. Het is vervolgens aan de rechter om een belangenafweging te maken.

9. Reactie van de toezichthouders

De leden van de VVD-fractie steunen het kabinet in het voorstel om niet bij een voorgenomen besluit tot korten te communiceren (in reactie op het voorstel van De Nederlandsche Bank (DNB)). Kan de regering aangeven hoe er gecommuniceerd wordt over voorwaardelijke en onvoorwaardelijke kortingen? En ook over eventuele indexatie en herindexatie?

Voor communicatie over toekomstige kortingen en indexaties is het volgende van belang:

Op het moment dat DNB instemt met een herstelplan, waarvan een voorgenomen korting onderdeel uitmaakt, wordt deze korting definitief. Het is wenselijk dat pensioenfondsen deelnemers en pensioengerechtigden pas informeren nadat DNB akkoord is gegaan met het herstelplan en het een definitieve korting betreft. Dit informeren dient actief en schriftelijk te gebeuren. Het is wenselijk als in de brief zo concreet mogelijk wordt aangegeven welke gevolgen de korting heeft voor pensioenaanspraken en -rechten. Deze informatie dient uiterlijk 1 maand voorafgaand aan de korting te worden verstrekt.

Verder is het van belang dat deelnemers en pensioengerechtigden geïnformeerd worden over de mate waarin het fonds in de toekomst in staat zal zijn tot indexatie van aanspraken en uitkeringen. Daartoe is het wenselijk dat deelnemers en pensioengerechtigden een beeld kunnen krijgen van de dekkingsgraad van hun pensioenfonds, uiteraard gecombineerd met begrijpelijke beschrijving van wat dit betekent voor de indexatie. In de lagere regelgeving zal worden neergelegd dat dit een van de onderwerpen is die onderdeel zullen uitmaken van de Pensioen 1-2-3 (de nieuwe startbrief). Deze informatie zal daarmee – conform artikel 46a van de Pensioenwet en 57a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling – ook op de website van pensioenfondsen beschikbaar komen.

Informatie over kortingen en indexaties uit de afgelopen jaren verkrijgen deelnemers en pensioengerechtigden via het UPO. Ook zal deze informatie een plaats krijgen in de Pensioen 1-2-3.

De leden van de D66-fractie constateren dat de AFM ervoor pleit om de term «bevordert» ten aanzien van de algemene eisen te vervangen voor de term «zorgt». De regering stelt in de memorie echter dat zij ter zake geen resultaats- maar een inspanningsverplichting voor de pensioenuitvoerder ziet. Graag ontvangen genoemde leden een nadere, uitgebreidere toelichting van de regering. Bovendien vragen de genoemde leden zich af welke waarborgen er zijn voor deelnemers in dit licht?

Deze leden doelen op volgende twee bepalingen:

De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoeften en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde.

De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de pensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen.

Er is gekozen voor de term «bevorderen» omdat het in deze twee bepalingen alleen om een inspanningsverplichting van de pensioenuitvoerder kan gaan en niet om een resultaatsverplichting. Door het hanteren van de term «zorgen» in de eerste bepaling zou immers een verplichting voor de pensioenuitvoerder ontstaan om aan te sluiten bij de informatiebehoeften van elke individuele deelnemer, ook als deze aangeeft niet geïnteresseerd te zijn in pensioen. Dat is niet beoogd. Het is de bedoeling dat de pensioenuitvoerder zich ervoor inspant om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de behoefte van de doelgroep. Dit kan bijvoorbeeld door middel van onderzoek onder zijn deelnemerpopulatie, waarbij getoetst wordt of de informatie het gewenste doel bereikt. Het hanteren van de term «zorgen» in de tweede bepaling houdt geen rekening met het feit dat de pensioenuitvoerder niet alleen verantwoordelijk kan zijn voor het tot stand brengen van inzicht bij de deelnemer. De deelnemer is zelf mede verantwoordelijk voor een goed pensioen. De deelnemer wordt door de voorgestelde aanpassingen in de pensioenwetgeving meer dan voorheen ondersteund bij het verkrijgen van inzicht, onder andere in de risico’s van pensioen en in zijn keuzemogelijkheden. De deelnemer blijft echter zelf verantwoordelijk voor het lezen van de informatie die hij actief krijgt of die passief beschikbaar is via het pensioenregister, het beoordelen of hij op koers ligt met zijn pensioenopbouw en het nemen van eventuele beslissingen naar aanleiding van deze informatie.

Ook voor deze bepalingen geldt dat de AFM zal toezien op de naleving hiervan. Daarmee worden aan de deelnemers voldoende waarborgen geboden.

10. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre de nieuwe regelgeving (of maatregelen) bij een groep pensioendeelnemers getest is en wat de resultaten hiervan zijn. Is de regering voornemens om te evalueren of voorgenoemde maatregelen ook daadwerkelijk hebben bijgedragen?

Ter voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel is een aantal onderzoeken uitgevoerd.

  • TNS Nipo heeft in opdracht van het Ministerie van SZW onderzoek uitgevoerd naar de behoeften en barrières met betrekking tot pensioeninformatie van deelnemers. De aanbevelingen uit het rapport «Pensioen in duidelijke taal» zijn mede gebaseerd op de resultaten van dit onderzoek en op de daaraan voorafgaande evaluatie van de informatiebepalingen (Kamerstukken II 2011/12, 33 110, nr. 1).

  • Pensioencommunicatie bij indiensttreding stond centraal in het deelnemersonderzoek dat door Motivaction is verricht. De Pensioen 1-2-3 is in dit onderzoek meegenomen. De respondenten vonden de vormgeving van de Pensioen 1-2-3 als wijze van weergeven van de informatie over hun pensioenregeling inzichtelijk.

  • Over de communicatie over koopkracht en risico’s is zowel een kwalitatief deelnemersonderzoek door Ferro Explore uitgevoerd als een kwantitatief deelnemersonderzoek door TNS Nipo. De informatie werd grotendeels begrepen, behalve dat voor deelnemers niet altijd duidelijk was dat bedragen waarin koopkracht en risico’s zijn opgenomen niet de precieze bedragen zijn die je op je rekening krijgt.

  • Een subwerkgroep onder leiding van DNB heeft een uniforme rekenmethodiek ontwikkeld voor de berekening van de pensioenbedragen gebaseerd op drie scenario’s. De rekenmethodiek kent een stapsgewijze aanpak. Stap 1 betreft het voorschrijven van dezelfde uitgangspunten voor het maken van berekeningen voor alle pensioenuitvoerders. In stap 2 wordt op basis van deze uitgangspunten op regelingniveau het pensioenresultaat bepaald. Stap 3 vertaalt de uitkomsten op regelingniveau naar de resultaten voor een individuele deelnemer.

  • Daarnaast is er twee keer advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid over de rol van de werkgever bij pensioencommunicatie. De Stichting van de Arbeid heeft in haar Aanbeveling Pensioencommunicatie van 4 juli 2013 positief gereageerd op de door de pensioensector ontwikkelde checklist voor de werkgever en op de Pensioen 1-2-3.

De aanbevelingen uit het rapport «Pensioen in duidelijke taal» en de hierboven genoemde onderzoeken en adviezen zijn uitgangspunt geweest bij de voorgestelde wijzigingen in de pensioenwetgeving. Het kabinet is voornemens om drie jaar na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel na te gaan in hoeverre de genoemde maatregelen hebben bijgedragen aan een beter pensioenbegrip van de deelnemer.

De leden van de VVD-fractie vragen of volgens het kabinet de kloof tussen wat deelnemers verwachten en wat wordt gerealiseerd met dit wetsvoorstel wordt weggenomen? Communicatie kan een belangrijke bijdrage leveren, maar wat is er volgens de regering nog meer nodig?

De verwachting is dat door de transparantere communicatie over risico’s als gevolg van dit wetsvoorstel de kloof tussen wat deelnemers verwachten en wat gerealiseerd wordt, kleiner zal worden.

Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de lagere regelgeving. De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de lagere regelgeving bekend wordt gemaakt. De leden van de CDA-fractie merken op graag de concept gedelegeerde regelgeving te willen ontvangen met de nota naar aanleiding van het verslag. De leden van de ChristenUnie-fractie en het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vragen of de regering kan aangeven in welke fase de voorbereiding verkeert van de op grond van dit wetsvoorstel benodigde (wijziging van) lagere regelgeving. Tevens vragen deze leden zich af of de Kamer al inzicht kan krijgen in de (wijzigingsbesluiten van de) desbetreffende algemene maatregelen van bestuur (amvb’s)? De leden van de christenUnie-fractie en het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vragen of de regering kan toelichten welke van de in het wetsvoorstel aangekondigde amvb’s bij de Kamer zullen worden voorgehangen? Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman constateert dat een aantal onderdelen van het wetsvoorstel nog nader uitgewerkt zal worden in lagere regelgeving en vraagt zich af of de sociale partners bij de nadere invulling van lagere regelgeving worden betrokken.

Naar aanleiding van bovenstaande vragen is het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegd. Dit ontwerpbesluit bevat de lagere regelgeving behorend bij het onderhavige wetsvoorstel. De pensioensector is bij de invulling van de lagere regelgeving betrokken.

Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de beoogde datum van inwerkingtreding. De leden van de CDA-fractie en ChristenUnie-fractie vragen of de op dit moment beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel nog steeds 1 januari 2015 en of dit een realistische termijn is. Kan de regering nog aangeven welke vormen van overgangsrecht er nog toegepast zullen worden? De leden van de ChristenUnie vragen zich af of hierover overleg heeft plaatsgevonden met de pensioensector? Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vraagt in te gaan op de beoogde invoeringsdatum voor dit wetsvoorstel (1 januari 2015). Samenloop met andere trajecten, zoals uitvoering van het aangepaste Witteveenkader, de implementatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en het wetsvoorstel tot aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen zorgen voor een buitengewoon ambitieus project «werk in uitvoering». Is een voldoende zorgvuldige implementatie van wet- en regelgeving volgens dit krappe tijdpad nog wel mogelijk? Is een latere invoeringsdatum, en ruimere implementatietermijn, niet verstandiger?

In antwoord hierop zij het volgende opgemerkt: het is de bedoeling dat de planning van het wetsvoorstel pensioencommunicatie zoveel mogelijk aansluit bij de planning van het wetsvoorstel aanpassing van het financieel toetsingskader. Het is nodig dat over de gevolgen van het nieuwe financiële toetsingskader voor individuele deelnemers en pensioengerechtigden goed gecommuniceerd wordt. Bovendien ondersteunt goede communicatie het draagvlak voor het nieuwe financiële toetsingskader. Nu inwerkingtreding op 1 januari 2015 praktisch gezien niet meer mogelijk is, is 1 juli 2015 de beoogde invoeringsdatum. Het wetsvoorstel kent een bepaling over de inwerkingtreding, waardoor artikelen of onderdelen van artikelen op een verschillend tijdstip in werking kunnen treden. Dit maakt een gefaseerde invoering van het wetsvoorstel mogelijk. Daarnaast is er nog specifiek overgangsrecht voor verzekeraars voor zover het de websiteverplichting betreft en voor de langzame ingroei van pensioengerechtigden in het pensioenregister. Ook de uitbreiding van het pensioenregister geschiedt in fases. Over de gefaseerde invoering van het wetsvoorstel vindt overleg plaats met de pensioensector en de Stichting pensioenregister. Het voorgaande maakt een zorgvuldige implementatie van wet- en regelgeving mogelijk.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman vraagt hoe omgegaan zal worden met de communicatieverplichtingen over het grootste «risico», en de meest bepalende factor voor de hoogte van het pensioen en de pensioenopbouw: de overheid zelf. Dit lid merkt op dat wijzigingen in belastingtarieven, het Witteveenkader (fiscaal begunstigd pensioen opbouwen), de verhoging van de AOW-leeftijd en de aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen zéér grote invloed hebben op de hoogte van het pensioen en de vooruitzichten van pensioenopbouw. Mensen hebben er volgens het genoemde lid óók recht op, beter dan nu het geval is, actief, «correct», «evenwichtig», «duidelijk» en vooral voor de deelnemer begrijpelijk en hanteerbaar, geïnformeerd te worden over de (mogelijke) gevolgen van het overheidsbeleid voor de pensioenopbouw en -uitkering. Ook hier is volgens het aan het woord zijnde lid sprake van een «brengplicht» van informatie. Deze lijkt zeker voor verbetering vatbaar.

Het kabinet is met het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman eens dat ook informatie aan deelnemers en pensioengerechtigden over de gevolgen van overheidsbeleid voor het pensioen en de pensioenopbouw moet voldoen aan de algemene eisen «correct», «evenwichtig» en «duidelijk». De nieuwe algemene eisen aan pensioencommunicatie gelden voor alle informatie die pensioenuitvoerders verstrekken of beschikbaar stellen. Uiteraard moet ook de overheid er zelf voor zorg dragen dat de eigen informatie duidelijk en correct is.

Het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman merkt voorts op graag nadere informatie te krijgen over de financiële lasten en baten die gepaard gaan met dit wetsvoorstel. Implementatie- en uitvoeringskosten kunnen voor kleine pensioenuitvoerders al gauw oplopen. Kan de regering hier nader op ingaan?

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is een aparte paragraaf gewijd aan de effecten van de regeldruk, waarnaar hier wordt verwezen. In aanvulling hierop zij gemeld dat grote pensioenuitvoerders al ver zijn gevorderd met het digitaal aanbieden van informatie aan de deelnemer via de zogenaamde Mijnomgeving. Aan de andere kant zijn er ook nog kleine pensioenfondsen die nog niet beschikken over een website. Op het moment dat de pensioeninformatie elektronisch verstrekt wordt, kunnen de eenmalige kosten voor het maken van een website worden terugverdiend doordat de kosten voor het niet meer per post hoeven te versturen van informatie zullen afnemen. De fondsen, die nog geen website hebben, zullen een website moeten ontwerpen. De eenmalige nalevingkosten zijn voor de betrokken fondsen gezamenlijk naar verwachting minder dan € 0,1 miljoen.

Genoemd lid is er voorstander van een goede voorlichtingscampagne te organiseren met betrekking tot de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de informatievoorziening aan de burgers over hun pensioen. Hoe denkt de regering hierover?

De regering kan zich voorstellen dat pensioenuitvoerders samen met de Stichting pensioenregister een dergelijke publiekscampagne opstarten.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 46, eerste lid

De leden van de CDA-fractie vragen waarom ervoor wordt gekozen om wel de gewezen partner, maar niet de huidige partner het informatierecht op verzoek toe te kennen. Verder vragen zij waarom de kinderen, op wie een wezenpensioen van toepassing is, geen informatierecht hebben jegens de pensioenuitvoerder.

Ten aanzien van beide vragen geldt dat degene die op grond van de arbeidsrelatie pensioenaanspraken opbouwt ook de persoon is aan wie in eerste instantie de informatie wordt verstrekt. In een gezinssituatie kan worden aangenomen dat die informatie met potentiële rechthebbenden zoals partner en kinderen wordt gedeeld. Daarmee worden extra administratieve lasten voorkomen. Dit ligt anders in de situatie dat een ex-partner potentiële aanspraken op nabestaandenpensioen heeft. Vandaar dat deze een zelfstandig informatierecht is toegekend. Dit neemt niet weg dat in situaties waarin degene die pensioen opbouwt keuzes kan maken die het partnerpensioen raken, zoals uitruil en waardoverdracht van het partnerpensioen, er ter bescherming een instemmingsvereiste bestaat.

Artikel 46a, eerste lid

De leden van de CDA-fractie vinden het een ongelukkige keuze dat de informatie over het nabestaandenpensioen niet op het UPO vermeld staat, maar op de website. Zij verzoeken de regering ervoor te zorgen dan het UPO juist informatie bevat over nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen. Is de regering hiertoe bereid?

In reactie hierop zij vermeld dat informatie over nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen onderdeel blijft uitmaken van het UPO. Het onderhavige wetsvoorstel verandert dit niet.

Artikel 46a, tweede lid

Slechts deelnemers hebben recht op inzage in het financiële crisisplan en in het herstelplan en het geactualiseerde herstelplan. De leden van de CDA-fractie vinden dat enigszins inconsistent. Juist als informatie op de website van invloed zou moeten zijn op de keuze voor een baan of niet, dan zou een toekomstige deelnemer toch moeten weten of het pensioenfonds in crisis is of niet. De leden van de CDA- fractie verzoeken de regering deze elementen over te hevelen van het tweede lid naar het eerste lid van artikel 46a. Is de regering hiertoe bereid?

Het is van belang dat niet alleen deelnemers en pensioengerechtigden maar ook sollicitanten kennis kunnen nemen van de financiële situatie van een pensioenfonds. Het vermelden van de beleidsdekkingsgraad van het betreffende fonds in combinatie met een begrijpelijke beschrijving van de gevolgen in de zin van vermindering dan wel indexatie van pensioenaanspraken en -uitkeringen maken dan ook onderdeel uit van de Pensioen 1-2-3, die op de openbare website van pensioenuitvoerders wordt geplaatst. Ook geeft de Pensioen 1-2-3 een overzicht gegeven van de kortingen en indexaties in de afgelopen jaren. Hiermee wordt voldoende informatie over de financiële situatie van het pensioenfonds ter beschikking gesteld aan sollicitanten.

Artikel 48

Dit artikel verplicht de pensioenuitvoerder op zijn website het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst en/of het uitvoeringsreglement beschikbaar te stellen. Worden daaronder niet alleen de huidige documenten verstaan, maar ook de documenten zoals die in het verleden golden?, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Het zou in de ogen van de leden van de CDA-fractie ook goed zijn als deze documenten ergens centraal beschikbaar zijn. Vooral wanneer regelingen overgaan in een centrale regeling of een pensioenregeling in een groter fonds wordt opgenomen ontstaan nogal eens waardeoverdrachten die achteraf moeilijk te controleren zijn. Ziet de regering voor deze problematiek een oplossing?

De uitvoeringsovereenkomsten of reglementen die beschikbaar moeten worden gesteld op de website (op grond van het nieuwe artikel 46a Pensioenwet en artikel 57a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling) zijn de op dat moment geldende. Oude uitvoeringsovereenkomst of reglementen kan de deelnemer indien nodig opvragen bij de pensioenuitvoerder.

Artikel 49

De leden van de CDA-fractie voelen voor de suggestie van Adfiz om een centraal register op te zetten, waar digitale pensioenstukken in een centrale database opgeslagen worden. Is de regering bereid om zo’n opslag te creëren samen met de pensioenuitvoerders, bijvoorbeeld bij het pensioenregister, zodat iedereen zijn stukken kan terugvinden?, zo vragen deze leden.

De regering acht het creëren van een dergelijke centrale database – vanwege de daaraan verbonden uitvoeringskosten – te kostbaar. Bovendien heeft de berichtenbox van de website MijnOverheid.nl ook een archieffunctie, zodat deelnemers ook eerdere berichten van hun pensioenuitvoerder kunnen inzien. Verder is er de mogelijkheid tot downloaden en uitprinten van het bericht. Ook kan de deelnemer oude uitvoeringsovereenkomsten of reglementen opvragen bij de eigen pensioenuitvoerder.

Artikel 51

Graag vernemen de leden van de CDA-fractie wat precies een pessimistisch scenario, een realistisch scenario en een optimistisch scenario is. Welke rendementspercentages worden hiermee verondersteld?

Het is de bedoeling dat er gewerkt gaat worden met de scenarioset van de Commissie parameters. Deze scenarioset bestaat uit een groot aantal scenario’s, op grond waarvan pensioenresultaten over een horizon van 60 jaar kunnen worden bepaald. Het verwachte pensioenresultaat wordt vastgesteld aan de hand van het mediane scenario. Dit wordt ook wel het 50% percentiel genoemd. Dat wil zeggen dat in 50 procent van de gevallen de uitkering lager ligt dan de gepresenteerde te verwachten uitkering en in 50 procent van de gevallen hoger. Het pessimistisch scenario komt overeen met bijvoorbeeld het 10% percentiel. Dat betekent dat in 10 procent van de gevallen de uitkering lager ligt dan het gepresenteerde pessimistisch pensioenresultaat en in 90 procent van de gevallen hoger. Het optimistisch scenario komt dan overeen met het 90% percentiel. Hierbij ligt in 10 procent van de gevallen de uitkering hoger dan het gepresenteerde optimistische pensioenresultaat en in 90 procent van de gevallen lager. In de lagere regelgeving zal het te hanteren percentiel voor het pessimistisch en optimistisch scenario worden neergelegd. Daarbij kan ook een keuze worden gemaakt voor het 5% en 95% percentiel. Er wordt niet met vaste voorgeschreven rendementspercentages gewerkt. Deze variëren namelijk afhankelijk van de beleggingsmix van de individuele pensioenuitvoerder.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma