Kamerstuk 34008-32

Antwoord op de vraag naar aanleiding van de motie van het lid Klaver c.s. over rapporteren door pensioenfondsen over hun reële dekkingsgraad

Dossier: Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie)

Gepubliceerd: 28 mei 2015
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34008-32.html
ID: 34008-32

Nr. 32 Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2015

Naar aanleiding van een motie van het lid Klaver c.s.1 wordt in het wetsvoorstel pensioencommunicatie voorgesteld pensioenfondsen te verplichten hun reële dekkingsgraad in het jaarverslag te rapporteren. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in uw Kamer op 25 februari jl. heb ik een schriftelijk antwoord toegezegd op de vraag van de heer Klaver of de reële dekkingsgraad mede wordt bepaald door het toekomstig overrendement (Handelingen II 2014/15, nr. 56, item 7). Met deze brief kom ik deze toezegging na.

Wat is de dekkingsgraad?

De dekkingsgraad drukt de verhouding uit tussen het aanwezige vermogen (activa) en de pensioenverplichtingen (passiva) van een pensioenfonds, dat wil zeggen alle pensioenen die nu en in de toekomst moeten worden uitgekeerd. Een dekkingsgraad van 100% betekent dat een pensioenfonds voldoende middelen in kas heeft om de gedane pensioentoezeggingen te kunnen financieren.

Wat is de reële dekkingsgraad?

De reële dekkingsgraad houdt bij de berekening van de pensioenverplichtingen rekening met de toekomstige indexatie over de tot nu toe opgebouwde pensioenen. De reële dekkingsgraad geeft daardoor de verhouding weer tussen het actueel aanwezige vermogen en het vermogen dat nodig is om – bovenop de nominale pensioenverplichtingen – ook de voorwaardelijke indexatie op het niveau van de prijsontwikkeling te kunnen verstrekken. Een reële dekkingsgraad van 100% houdt dus in dat een fonds voldoende middelen in kas heeft om niet alleen de nominale pensioenverplichtingen maar ook de voorwaardelijke indexatie daarover te kunnen financieren. Het hanteren van de prijsindexatie als uitgangspunt voor alle fondsen maakt het mogelijk om de reële dekkingsgraad tussen pensioenfondsen te vergelijken.

Uitgangspunten bij berekening van de reële dekkingsgraad

Een centraal uitgangspunt van het financieel toetsingskader is marktconforme waardering van de verplichtingen. De nominale pensioenverplichtingen hebben een hoge mate van zekerheid: ze kunnen pas in het uiterste geval worden verlaagd als een fonds uiteindelijk op basis van een herstelplan niet meer in staat blijkt om de dekkingsgraad met andere sturingsmiddelen voldoende te herstellen.

De nominale pensioenverplichtingen worden daarom, zoals bekend, berekend aan de hand van een risicovrije rente (zie ook Kamerstukken II 2012/13, 32 043, nr. 151).

De indexatietoezegging heeft een voorwaardelijk karakter, dit in tegenstelling tot de nominale pensioentoezegging. Voor de consistentie is het van belang om ook bij de waardering van de voorwaardelijke indexatieverplichtingen uit te gaan van marktconforme waardering. Een voorwaardelijke toezegging heeft een andere (lagere) waarde dan een even grote onvoorwaardelijke toezegging. Er wordt daarom voor de bepaling van de kosten van de indexatietoezegging – en alleen daarvoor – gerekend met een overrendement bovenop de risicovrije rente. De hogere rekenrente voor de indexatietoezegging weerspiegelt het voorwaardelijke karakter ervan.

De berekening van de reële dekkingsgraad sluit aan op de indexatieregel in het herziene financieel toetsingskader, die op dezelfde wijze onderscheid tussen de onvoorwaardelijke nominale toezegging en de voorwaardelijke indexatietoezegging maakt. Daarmee is de wijze waarop binnen het financieel toetsingskader wordt omgegaan met indexatie op een consistente manier vormgegeven.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma