Kamerstuk 34000-XVII-5

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2015

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2015

Gepubliceerd: 4 november 2014
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-XVII-5.html
ID: 34000-XVII-5

Nr. 5 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 november 2014

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 9 oktober 2014 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 31 oktober zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

1

Hoe worden Nederlandse bedrijven gefaciliteerd om zaken te doen op buitenlandse markten? Wat waren de resultaten daarvan het afgelopen jaar? Wat kan beter?

Antwoord van het kabinet:

In de Kamerbrieven «Ondernemen op Buitenlandse Markten», TK 33 625, nr. 45 van 10 oktober 2013, «Versterking van de positie van Nederland in mondiale waardeketens, TK 33 625, nr. 105 van 16 mei 2014 en «Versterking van de economische dienstverlening aan het Nederlandse bedrijfsleven wereldwijd», TK 33 625, nr. 116 van 7 juli 2014 wordt ingegaan op enerzijds de modernisering van het bedrijfsleveninstrumentarium en anderzijds op het bestendigen en verbeteren van de kwaliteit van de economische dienstverlening.

In de laatste brief van 7 juli 2014 worden extra stimuleringsmaatregelen voor het mkb aangekondigd. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 113. Daarnaast wordt ingezet op het bestendigen en verbeteren van de kwaliteit van de economische dienstverlening door standaardiseren van de dienstverlening en vergroten van de transparantie en door het instellen van een eigen bijdrage. Zie hiervoor het antwoord op vraag 112 en 114.

2

Welke ondersteuningsmogelijkheden zijn er, gericht op het wegnemen van belemmeringen op buitenlandse markten? Kunt u daar een overzicht van geven?

Antwoord van het kabinet:

In de Kamerbrief «Ondernemen op Buitenlandse Markten», TK 33 625, nr. 45 van 10 oktober 2013 wordt ingegaan op het belang van economische diplomatie om belemmeringen op buitenlandse markten weg te nemen binnen en buiten Europa. Dat doen we via gesprekken met buitenlandse overheidsvertegenwoordigers, zowel multilateraal als bilateraal, en met de inzet van de ambassades, consulaten en Netherlands Business Support Offices (NBSO’s). Tijdens economische missies worden ook belemmeringen die Nederlandse ondernemers ervaren aan de orde gesteld.

Zie verder ook de kamerbrief «Versterking van de positie van Nederland in mondiale waardeketens» d.d. 16 mei 2014 waarin meer specifiek wordt ingegaan op de inzet van Nederland op goed functionerende internationale markten en het belang van economische diplomatie.

3

Hoeveel tijd en geld is een bedrijf dat investeert in een ODA-DAC land gemiddeld kwijt aan bureaucratie die samenhangt met maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Antwoord van het kabinet:

Ongeacht in welk land een Nederlands bedrijf investeert of in welk land het handel drijft, heeft het de verantwoordelijkheid om zich bewust te zijn van de potentiële positieve en negatieve effecten in dat land, rechtstreeks en via zijn keten van toeleveranciers en afnemers. Bedrijven hebben hierbij een verantwoordelijkheid om risico’s in kaart te brengen, alert te zijn op signalen van stakeholders en de invloed die zij hebben om de situatie te verbeteren aan te wenden. In die zin is MVO onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering van een goed bedrijf. MVO beleid is geen «add-on», maar een onderdeel van het primaire proces. Als bedrijven voor deze activiteiten ondersteuning van de Nederlandse overheid wensen te ontvangen, dan dienen zij aan te tonen dat ze een gedegen MVO-beleid hebben. De hoeveelheid tijd die een bedrijf kwijt is aan deze procedure is niet aan te geven, aangezien dat uiteraard afhankelijk is van het bedrijf, de sector, het land en de risico’s die spelen. Maar een bedrijf dat het MVO-beleid op orde heeft, zal dit ook gemakkelijk kunnen aantonen als het ondersteuning van de overheid aanvraagt.

4

Wat gaat u in 2015 ondernemen om de investeringskosten voor bedrijven in buitenlandse markten te verlagen?

Antwoord van het kabinet:

De financiering van investeringen door Nederlandse bedrijven wordt op diverse manieren gefaciliteerd. Uitgangspunt hierbij is additionaliteit aan de markt. Toegang tot financiering wordt bewerkstelligd via verschillende programma’s, waarbinnen vormen van financiering beschikbaar zijn. Het betreft FOM (Fonds Opkomende Markten), FIB (Finance for International Business) en het DGGF (Dutch Good Growth Fund). Deze programma’s zijn ook in 2015 beschikbaar. Betreffende de toegang tot financiering voor buitenlandse investeringen zal het kabinet, mede gezien het gestelde in paragraaf 30 van de brief «Werken aan groei» van de Minister President (referentie: 3136644) over het verschaffen van «betere toegang tot financiering voor het exporterende bedrijfsleven», medio 2015 de Kamer nader informeren.

5

Met welke (ontwikkelingslanden) is de handelsrelatie geïntensiveerd en hoe is dit tot stand gekomen?

Antwoord van het kabinet:

Het betreft hier de zogenoemde overgangslanden Bangladesh, Benin, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mozambique en Oeganda. Het zijn landen die een forse economische ontwikkeling doormaken. Voor deze landen is het streven om de handelsrelatie met Nederland te versterken. Naast programma’s gericht op armoedebestrijding, steunen we deze landen bij het vergroten van hun markttoegang en het verbeteren van hun ondernemingsklimaat.

Naast deze landen geldt, meer algemeen, dat opkomende markten als Angola, Brazilië, China, Nigeria, Zuid-Korea, Maleisië, Mexico, Singapore, Colombia, Vietnam, Tanzania, India, Indonesië, Turkije, Zuid-Afrika en de Golfstaten de handelsrelatie is geïntensiveerd. Een voornaam deel van de wereldwijde economische groei wordt door dergelijke landen gerealiseerd en zij verwerven een steeds groter aandeel in de totale Nederlandse handel. Inmiddels staan minder traditionele handelspartners in de top-25 qua export (China, Rusland, Turkije, Mexico, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan) en/of import (China, Rusland, Maleisië, Brazilië, Saoedi-Arabië, India, Nigeria, Algerije en Indonesië). Over de hele linie geldt derhalve dat deze landen steeds belangrijker handelspartners worden voor Nederland. Voor al deze landen geldt dat zij prioriteit hebben binnen de economische diplomatie en de bevordering van de handelsrelaties.

6

Kunt u aangeven wanneer u een uitgave kwalificeert als juridisch verplicht?

Antwoord van het kabinet:

Een juridische verplichting is een verplichting die ontstaat op grond van een verdrag, wet, koninklijk besluit, ministeriële regeling, beschikking, verbintenis of een andere op controleerbare wijze vastgelegde afspraak tussen dienstonderdelen

7

Kunt u aangeven welke reserveringen er voor schuldkwijtschelding in eerste instantie waren voorzien voor de begroting van 2015 en welke er daadwerkelijk nog op staan en daarmee ook welke er zijn vervallen.

Antwoord van het kabinet:

De ODA-reservering voor schuldkwijtschelding aan ontwikkelingslanden in het kader van de exportkredietverzekering (EKI) bedroeg EUR 120 mln in 2015 en EUR 150 mln in 2016 en 2017. Conform de besluitvorming in het kabinet is deze reservering in de ODA-begroting op nul gezet. Indien in de Club van Parijs wordt besloten tot schuldkwijtschelding, zal het Nederlandse aandeel daarin aan de OESO worden gerapporteerd conform de OESO/DAC-criteria voor ODA; dit heeft geen budgettaire gevolgen voor de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

8

Kunt u een overzicht geven van alle NGO’s die in 2014 en 2013 subsidie ontvingen van de Nederlandse regering die onder de ODA-criteria viel? Kunt u aangeven welk deel van de inkomsten van deze NGO’s niet vanuit de overheid afkomstig was? Kunt u aangeven welke bedragen u van plan bent om in 2015 aan deze NGO’s te verstrekken?

Antwoord van het kabinet:

In de bijlage treft u per jaar een overzicht van alle NGO’s die subsidies ontvingen die onder ODA worden toegerekend in 2013 en 20141. Het overzicht toont alleen organisaties waaraan we gerealiseerde betalingen hebben gedaan en loopt t/m 30 september 2014. 196 organisaties werden gefinancierd vanuit het departement (inclusief MFS en de thematische subsidietenders) en 69 vanuit het postennetwerk (daarnaast ontving ABVAKABO FNV zowel vanuit de posten als vanuit het departement subsidies).

Voor een overzicht van 2015 verwijzen we u naar Bijlage 3, het subsidieoverzicht (p. 81), van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Het is niet mogelijk om aan te geven welk deel van de inkomsten van de NGO’s niet vanuit de overheid afkomstig was. Wel kan het Centraal Bureau Fondsenwerving hierin meer inzicht geven (zie http://www.cbf.nl/cijfers/baten-en-lasten/ http://www.cbf.nl/). Daarnaast geldt voor de MFS II-organisaties de eis dat minimaal 25% van de inkomsten uit andere bronnen afkomstig moet zijn.

9

In hoeveel landen besteedt Nederland ODA-middelen in 2014?

Antwoord van het kabinet:

Van 1 januari t/m 30 september 2014 ontvingen 67 landen ODA-middelen van Nederland. Het ging hierbij om alle voor specifieke landen geoormerkte uitgaven, zowel vanuit het departement als via multilaterale organisaties en NGO’s. Van deze geoormerkte uitgaven ging 79% naar de partnerlanden, 7% naar de exitlanden en 14% naar de overige landen. Deze laatste categorie betreft de landen die ODA ontvangen via o.a. noodhulp, het Mensenrechtenfonds en het bedrijfsleveninstrumentarium (waarvoor de landenlijst bestaat uit 60 landen).

10

Kunt u voor alle EU-landen een overzicht geven van het percentage van het BNP en de bedragen die in de laatste vijf jaar aan ontwikkelingssamenwerking zijn uitgegeven?

Antwoord van het kabinet:

In onderstaand overzicht zijn de netto ODA uitgaven van de EU-landen over de afgelopen 5 jaren opgenomen, zowel in bedragen als in percentage van het BNP.

11

Hoeveel hebben Nederlandse gemeenten uit eigen middelen in 2014 en 2013 aan ontwikkelingssamenwerking besteed?

Antwoord van het kabinet

Het ministerie heeft geen inzage in de hoeveelheid eigen middelen die Nederlandse gemeenten in 2014 en 2013 aan ontwikkelingssamenwerking hebben besteed.

12

Hoeveel burgemeesters zijn er in 2014 en 2013 mee geweest op een handelsmissie en welk bedrag betaalden burgemeesters hiervoor? En hoeveel is dit bij wethouders?

Antwoord van het kabinet:

Tot nog toe (inclusief economische missies in het kader van het Staatsbezoek naar Zuid-Korea en Japan begin november) hebben in 2013 en 2014 drie burgemeesters deelgenomen aan handelsmissies op kabinetsniveau. In alle gevallen was de deelnemersbijdrage 950 euro.

13

Kunt u een overzicht geven van de afdrachten aan de multilaterale organisaties en VN-instellingen, uitgesplitst naar verplichte en vrijwillige bijdragen?

Antwoord van het kabinet:

Bij de VN wordt gesproken over verplichte bijdragen indien lidstaten op basis van een ondertekend verdrag verplicht zijn een bepaalde contributie te betalen. Bij de internationale financiële instellingen, die voor een deel tot het VN-systeem behoren, wordt voor de harde en zachte leningen loketten doorgaans niet gesproken over verplichte of vrijwillige bijdragen maar eerder over bijdragen aan het aandelenkapitaal en bijdragen aan de middelenaanvulling voor de zachte loketten. Zuiver geredeneerd gaat het hier om vrijwillige bijdragen omdat Nederland niet verplicht is om mee te doen.

Genoemde bedragen in onderstaande tabel betreffen een momentopname. Het gaat hier om bedragen die op dit moment vastliggen in een overeenkomst. In de loop van 2015 worden ook nieuwe overeenkomsten gesloten met kasuitgaven in dat zelfde jaar.

Nederlandse geraamde uitgaven 2015 aan VN-instellingen en IFI's (in EURO’s)

Naam organisatie

VRIJWILLIG

VERPLICHT

Bijdrage aan het Aandelenkapitaal

Middelen aanvulling tbv het zachte leningenloket (inclusief compensatie schuldverlichting)

OPM

UNDP

40.955.328

       

UNWOMEN

7.132.382

       

UNFPA

42.492.938

       

UNEP

7.142.228

       

UNICEF

50.427.536

       

UNAIDS

20.000.000

       

WHO

10.063.000

2.666.570

     

PAHO

 

12.102

     

WFP

39.562.844

       

FAO

7.379.132

       

ILO

6.662.900

5.217.140

     

UNHCR

33.009.436

       

UNRWA

13.000.000

       

UNESCO

3.579.230

4.386.303

     

UNIDO

 

1.950.000

     

OHCHR

7.500.000

       

UN-Vredesmissies

102.000.000

       

UN

 

40.501.000

     

UNISDR

1.000.000

       

UNOCHA

45.000.000

       

UNODC

4.640.800

       

UNOPS

532.201

       

ITLOS + IZA

 

318.000

     

IMF

1.965.782

       

WB-IDA

     

284.818.389

 

WB-IBRD

4.420.000

 

10.983.192

   

IFC

27.892.138

       

Asian Dev. Bank

6.800.000

 

2.242.073

10.600.000

 

African Dev. Bank

1.250.000

 

3.255.834

96.619.778

 

EBRD

600.000

       

IFAD

     

19.000.000

 

Genoemde bedragen staan op de begroting van het Ministerie van Financiën.

14

Hoeveel en op welke speerpunten bezuinigt u precies en waarom?

Antwoord van het kabinet:

Voor 2015 moest in de ODA-begroting nog een BNP-korting van ca. EUR 300 mln worden verwerkt. Hiervan is EUR 105 mln verwerkt op twee speerpunten (voedselzekerheid en veiligheid), private sectorontwikkeling en klimaat (zie onderstaande tabel, mutaties t.o.v. Voorjaarsnota):

N.b.: in de Voorjaarsnota was voor 2015 al een korting van EUR 25 mln verwerkt op klimaat (art. 2.3). De resterende BNP-korting van EUR 183 mln is, conform de gebruikelijke systematiek, geparkeerd op artikel 5.2 en zal in de loop van het jaar worden ingevuld.

Bij het invullen van de bezuinigingen geldt als uitgangspunt om de speerpunten zoveel mogelijk te ontzien. Toch is onvermijdelijk dat ook de speerpunten worden gekort: buiten de speerpunten ligt het resterende budget grotendeels vast in doorlopende verplichtingen. Bij de invulling van de BNP-korting is rekening gehouden met de budgettaire omvang van het speerpunt en de mogelijkheden om daarbinnen betalingen door te schuiven.

15

Kan in tabelvorm van alle beleidsartikelen en uitgesplitst per artikelonderdeel (subartikel), zoals in Kamerstuk 33 400-V, nr. 11 beantwoording vraag 11, aangegeven worden welk percentage juridisch verplicht is en welk percentage niet juridisch verplicht is?

Antwoord van het kabinet:

Bijgaand het overzicht van de juridische verplichtingen per artikelonderdeel, het overige deel is niet juridisch verplicht. Op basis van de vastgestelde MJSP’s zijn nieuwe verplichtingen aangegaan op alle onderdelen van de begroting. Overigens zijn sommige uitgaven nog niet juridisch verplicht, maar al wel toegezegd of beleidsmatig ingevuld (via Kamerbrieven e.d.).

Artikel 1

     
 

1.1

Versterkt internationaal handelssysteem, met aandacht voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

75%

 

1.2

Versterkte Nederlandse Handels-en Investeringspositie en economische naamsbekendheid

100%

 

1.3

Versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden

93%

 

1.4

Dutch Good Growth Fund: intensivering van ontwikkelingsrelevante investeringen en handel met ontwikkelingslanden door het Nederlandse en het lokale bedrijfsleven, met de focus op het MKB en bij uitzondering en onder condities grootbedrijf

67%

Totaal art. 1

   

85%

Artikel 2

     
 

2.1

Toename van voedselzekerheid

91%

 

2.2

Verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitatie

95%

 

2.3

Duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen, tegengaan van klimaatverandering en vergrote weerbaarheid van de bevolking tegen onafwendbare klimaatverandering

86%

Totaal art. 2

   

91%

Artikel 3

     
 

3.1

Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/aids

90%

 

3.2

Gelijke rechten en kansen voor vrouwen

88%

 

3.3

Versterkt maatschappelijk middenveld

100%

 

3.4

Toename van het aantal goed opgeleide professionals, versterking van hoger- en beroepsonderwijsinstellingen en het bevorderen van beleidsrelevant onderzoek

96%

Totaal art. 3

   

95%

Artikel 4

     
 

4.1

Humanitaire hulp

90%

 

4.3

Rechtstaatontwikkeling, wederopbouw, vredesopbouw, versterkte legitimiteit van democratische structuren en tegengaan van corruptie

92%

 

4.4

Noodhulpfonds

0%

Totaal art. 4

   

91%

Artikel 5

     
 

5.1

Versterkte multilaterale betrokkenheid

100%

 

5.2

Overig armoedebeleid

100%

 

5.3

Bijdrage aan migratie en ontwikkeling

100%

Totaal art. 5

   

100%

16

Waarom is het percentage juridisch verplicht bij artikel 3 «sociale vooruitgang» en artikel 4 «vrede en veiligheid voor ontwikkeling» in de begroting 2015 hoger dan in de begroting 2014?

Antwoord van het kabinet:

Het percentage van juridisch verplichte uitgaven is voor artikel 3 «sociale vooruitgang» gestegen omdat er voor een hoger bedrag verplichtingen zijn aangegaan die in 2015 tot uitgaven leiden. Bijvoorbeeld voor UNICEF in het kader van SRGR (EUR 10 mln) en voor het UNFPA Global Programme to Enhance Reproductive Health Commodity Security (EUR 35 mln).

Bij artikel 4 «vrede en veiligheid voor ontwikkeling» is het percentage gestegen omdat het budget in 2015 daalt. Omdat over het algemeen meerjarige verplichting worden aangegaan blijft het bedrag van de verplichtingen op een vergelijkbaar niveau maar neemt dit bij een dalend budget een groter deel van dat budget in.

17

Kunt u aangeven wanneer u de Kamer informeert over de exacte opzet en uitvoering van het hefboomfonds conform uw toezegging in het AO over het Subsidiekader maatschappelijke organisaties op 12 juni jl., naar aanleiding van het verzoek van het lid Sjoerdsma (D66)?

Antwoord van het kabinet:

In vervolg op genoemd AO zijn mogelijkheden voor het al dan niet instellen van een hefboomfonds voor Nederlandse ontwikkelings-NGO’s geïnventariseerd. De Kamer zal hierover in november worden geïnformeerd.

18

Hoeveel budget besteedt u en welke activiteiten onderneemt u in 2015 op de taboedoorbrekende onderwerpen zoals SRGR, vrouwenrechten, abortus en vrouwenbesnijdenis?

Antwoord van het kabinet:

Aandacht voor het doorbreken van taboes op het gebied van Seksuele en Reproductieve Rechten en Gezondheid, inclusief HIV/Aids, is geïntegreerd in veel van de activiteiten en initiatieven die worden gefinancierd onder Beleidsartikel 3. Sociale Vooruitgang. De financiële middelen die zijn begroot voor 2015 voor Seksuele en Reproductieve Rechten en Gezondheid, inclusief HIV/Aids, bedragen € 391.784.000. Voor bevordering van vrouwenrechten is dit € 43.510.000. Ook via MFS II en het mensenrechtenfonds wordt geïnvesteerd in onder meer SRGR en vrouwenrechten.

Enkele initiatieven die specifiek gericht zijn op het helpen doorbreken van taboes:

  • AmplifyChange Fund (samen met Denemarken en de Hewlett en Packard Foundations), waaruit lokale NGO’s in ontwikkelingslanden worden ondersteund in lobby en advocacy in hun eigen omgeving en bij hun eigen autoriteiten op het gebied van gevoelige SRGR-thema’s zoals veilige abortus, vrouwenbesnijdenis, stigmatisering (LGBT, mensen met HIV/Aids) en kindhuwelijken.

  • Op het gebied van veilige abortus wordt samengewerkt met de WHO. Ook worden NGO’s als Ipas en International Planned Parenthood Federation (onder andere via het Safe Abortion Action Fund) ondersteund die veilige abortus mogelijk maken in landen waar de wet dit toelaat.

  • In de strijd tegen vrouwenbesnijdenis zijn er diverse voorbeelden van taboedoorbrekende aanpakken van door Nederland gesteunde NGO’s: een posteractie in Mali, voorlichtingsbijeenkomsten in Ethiopië gericht op het bespreekbaar maken van taboes en verspreiding van kennis, introductie van alternatieve «rites de passage» in Kenia en trainingen voor juridische experts in Arabische landen om vrouwenbesnijdenis bij wet te verbieden.

De aanpak van deze taboes is ook onderdeel van de brede Nederlandse inzet in internationale fora en diplomatieke onderhandelingen op SRGR en op de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes. Ik ga daartoe ook zelf de dialoog aan, onder andere met gesprekspartners die op veel vlakken een heel ander standpunt hebben, zoals het Vaticaan. Daarnaast speelt de Nederlandse ambassadeur voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief HIV/Aids een belangrijke rol in deze.

19

Kunt u per jaar en per organisatie aangeven, hoeveel u in 2015, 2016 en 2017 besteedt aan vrijwillige bijdragen voor VN-organisaties boven op de verplichte contributie en waar die vrijwillige bijdragen door de desbetreffende organisaties aan worden besteed?

Antwoord van het kabinet:

In het antwoord op vraag 13 zijn de bedragen voor 2015 genoemd. Voor 2016 en 2017 kunnen op dit moment nog geen concrete bedragen per organisatie worden genoemd. Veel van de vrijwillige bijdragen hebben een algemeen, ongeoormerkt karakter en komen ten goede aan uitvoering van het, met andere donoren, overeengekomen meerjarenprogramma van betrokken organisatie. Andere vrijwillige bijdragen betreffen specifieke trustfunds voor de uitvoering van veelal thematische of landenprogramma’s.

20

Nederland stimuleert private investeringen in het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP) van de Wereldbank via het private sector loket. In de Kamer is al in 2011 een motie aangenomen (Kamerstuk 31 250, nr. 89) die vraagt om hierbij prioriteit te geven aan steun voor kleinschalige en duurzame landbouw. Kunt u rapporteren over hoe deze motie is uitgevoerd?

Antwoord van het kabinet:

Als doelstelling voor het private sector loket van GAFSP is overeengekomen nieuwe en innovatieve financiering te steunen die het commerciële potentieel van kleine en middelgrote agri-bedrijven en boeren vergroot. Het steunen van duurzame landbouw met projecten die hogere productiviteit en lager gebruik van hulpbronnen aantonen, is een van de gekozen subdoelstellingen. Sinds de start van het private sector loket in 2012 is er een sterke focus geweest op stimulering van kleinschalige landbouw, vooral via het creëren van afzetmogelijkheden voor kleine boeren en het versterken van value chains. In 2013 waren bij de investeringen die het private sector loket steunden 404.000 boeren direct en indirect betrokken. Duurzame landbouw wordt gestimuleerd door adviseringsdiensten van IFC in te zetten voor bijvoorbeeld certificering van boeren, beperking van gebruik van water en pesticides, gebruik van hernieuwbare energie, en toepassing van de milieu en sociale standaarden van IFC. Een werkelijk duurzame landbouw in armere landen zal alleen op de langere termijn kunnen worden bereikt.

21

Vorig jaar heeft de Kamer u in de motie-Van der Staaij over infectieziekten (Kamerstuk 33 750-XVII-43) opgeroepen om de verbetering van toegang tot levensreddende vaccines tegen voorkombare infectieziekten zoals HPV, het rubella- en rotavirus, te verankeren in het SRGR-beleid. In uw reactie (brief 20 maart 2014) stelt u dat immunisatie een essentiële rol speelt in het terugdringen van ziekte en sterfte onder zwangere vrouwen, jonge moeders en kleine kinderen en zegt u toe de bijdrage aan de Global Alliance for Vaccination and Immunization (GAVI) na 2015 te handhaven. Deze toezegging is gedaan voordat de nieuwe GAVI-doelstellingen voor de periode 2016–2020 door de donoren en ontwikkelingslanden is vastgesteld, te weten het vaccineren van 300 miljoen kinderen en meisjes in vier jaar tijd, ten opzichte van 440 miljoen kinderen tussen 2000 en 2014. Hebben deze omhoog bijgestelde doelstellingen effect op de Nederlandse bijdrage aan GAVI?

Antwoord van het kabinet:

De nieuwe strategie van de Gavi Alliantie is ambitieus. Mede op Nederlands aandringen zal Gavi substantieel inzetten op HPV-vaccinaties, zodat in 2020 30 miljoen meisjes ingeënt zullen zijn. Om Gavi te steunen bij het realiseren van deze doelstelling heeft Nederland al in een vroeg stadium laten weten de huidige bijdrage in de komende periode te willen voortzetten. Daarnaast dringt Nederland er bij Gavi op aan ook actief nieuwe donoren aan zich te binden. Nederland zal Gavi, in aanvulling op de vastgestelde bijdrage, voor de periode 2016–2020 op de volgende manieren ondersteunen:

  • 1) politieke steun via internationale netwerken. Zo faciliteert de Nederlandse overheid contacten tussen de Gavi Alliantie en andere overheden en zal Nederland andere landen aansporen ook een bijdrage te leveren.

  • 2) de Nederlandse bijdrage aan het innovatieve financieringsmechanisme International Finance Facility for Immunisation (IFFIm). De deelname van Nederland en andere financieel stabiele landen maakt het aantrekkelijker voor landen in transitie om ook een bijdrage te geven via deze faciliteit.

  • 3) stimuleren van private sector bijdragen aan Gavi.

22

Kunt u uitleggen hoe het komt dat het bedrag onder verplichtingen voor sociale vooruitgang hoger is dan het bedrag voor die post onder uitgaven?

Antwoord van het kabinet:

In 2015 wordt voor EUR 900 mln aan verplichtingen aangegaan binnen het subsidiekader «Samenspraak en Tegenspraak» ten behoeve van het maatschappelijk middenveld. Dit subsidiekader gaat in op 1 januari 2016 in en loopt 5 jaar door.

23

Kunt u uitleggen hoe het komt dat het bedrag onder verplichtingen voor sociale vooruitgang 3,5 keer zo hoog is als op de begroting voor 2014?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 22.

24

Kunt u uitleggen waarom het bedrag voor het beleidsartikel vrede en veiligheid voor ontwikkeling met meer dan 40% is gedaald ten opzichte van de begroting van 2014?

Antwoord van het kabinet:

Zoals toegelicht op pagina 18 van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is het bedrag voor het beleidsartikel vrede en veiligheid voor ontwikkeling met EUR 295 mln gedaald ten opzichte van de begroting 2014. Dit komt vooral doordat het Budget Internationale Veiligheid (BIV) per 2015 wordt overgeheveld naar de defensiebegroting (EUR 250 mln). Daarnaast is er sprake van een BNP-korting op het speerpunt Veiligheid & Rechtsorde (45 mln).

25

Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft per partnerland. Kunt u daarbij ook aangeven wat uw verwachting is van de daling van het aantal mensen in extreme armoede aangezien u aangeeft dat hier sprake is van een snelle afname?

Antwoord van het kabinet:

In de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is aangegeven dat de sociale en economische ontwikkeling in veel delen van de wereld voor snelle afname zorgt van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft. Dit wordt ook geconstateerd in «The Millennium Development Goals Report 2014» van de VN, het Wereldbank-rapport «Prosperity for all: ending extreme poverty» (2014) en het «Global Monitoring Report 2014/2015 Ending Poverty and Sharing Prosperity» (Wereldbank en IMF).

In 1990 verdiende bijna 50% van alle mensen in ontwikkelingslanden minder dan $ 1,25 per dag. In 2010 was dat percentage gedaald naar 22%. Daarmee werd één van de MDG-doelstellingen (het halveren van het percentage van de bevolking dat minder dan $ 1,– per dag verdient) 5 jaar eerder dan verwacht gehaald. Het absolute aantal mensen dat in extreme armoede leeft daalde van 1,9 miljard in 1990 naar 1,2 miljard in 2010 en 1,01 miljard in 2011. Daarbij zijn er wel grote verschillen tussen de regio’s in de wereld.

De Wereldbank streeft naar het terugbrengen van extreme armoede naar 9% in 2020, dat een reële doelstelling is. Het zal echter een grote internationale inspanning vereisen om de ambitieuze doelstelling van 3% in 2030 te halen (via economische groei en focus op de allerarmste 40%), vooral in sub Sahara Afrika en fragiele staten. De Wereldbank heeft toegezegd om in plaats van iedere 3 jaar, jaarlijks te gaan rapporteren over de afname van armoede.

In de onderstaande lijst van partnerlanden zijn de meeste cijfers ontleend aan die van de Wereldbank, welke gebaseerd zijn op officiële «household surveys». Jaren variëren omdat de – kostbare – «household surveys» periodiek (ongeveer om de 5 jaar) en niet gelijktijdig in alle landen worden uitgevoerd. Cijfers over de afname van extreme armoede (in bovengenoemde rapporten) zijn grotendeels gebaseerd op ramingen en projecties en geven informatie op totaalniveau en per regio, maar niet per (partner)land.

LAND

Poverty headcount ratio at $ 1.25 a day (PPP) (% of population)

JAAR

BRON

Afghanistan

36

2008

VN

Burundi

81.3

2006

WB

Jemen

9.81

2005

WB

Mali

50.6

2010

WB

Palestijnse Gebieden

0.11

2009

WB

Rwanda

63

2010

WB

Zuid-Soedan

Geen gegevens; het land bestaat sinds 2011

Bangladesh

43.3

2010

WB

Benin

51.6

2011

WB

Ethiopië

36.8

2010

WB

Ghana

28.6

2005

WB

Indonesië

16.2

2011

WB

Kenia

43.4

2005

WB

Mozambique

60.7

2008

WB

Uganda

37.8

2012

WB

X Noot
1

In Jemen en Palestijnse gebieden hebben politieke en economische ontwikkelingen in de laatste 5 jaar tot een toename van armoede geleid, maar recente betrouwbare cijfers over extreme armoede ontbreken.

26

Hoe verklaart u de doelstelling «een moderne en efficiënte netwerkorganisatie is vereist, zowel in Den Haag als op de posten» in het licht van een recente uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken dat zowel het ministerie als de posten nu minimaal bezet zijn?

Antwoord van het kabinet:

De doelstelling «een moderne en efficiënte netwerkorganisatie is vereist, zowel in Den Haag als op de posten» verwijst naar de agenda die uiteen is gezet in de kamerbrief «Voor Nederland Wereldwijd, Samen werken aan toonaangevende diplomatie» die uw Kamer op 28 juni 2013 is toegegaan. De hervormingen die het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder de noemer van modernisering diplomatie hierbij doorvoert gaan hand in hand met forse bezuinigingen van Rutte I en Rutte II op de organisatie. In 2018 zullen de apparaatskosten 20–25% lager zijn dan in 2010, inclusief de ombuiging als gevolg van de uitwerking van de motie Sjoerdsma. Zowel op de posten als in Den Haag leiden deze bezuinigingen tot een bezetting die niet verder terug te brengen is zonder dat fundamentele keuzes gemaakt moeten worden in de kerntaken van Buitenlandse Zaken.

27

«Zo kan de handel in natuurlijke grondstoffen en mineralen een belangrijke stimulans zijn voor de economie, maar dat moet wel op een duurzame en inclusieve manier gebeuren. Economische vooruitgang is nodig, maar mag niet ten koste gaan van mens en milieu.» Welke gevolgen heeft dit voor het beleid?

Antwoord van het kabinet:

Het beleid richt zich op het versterken van economische vooruitgang, rekening houdend met gevolgen daarvan voor mens en milieu.

Voor handel in natuurlijke grondstoffen heeft verduurzaming van internationale handelsketens een centrale plaats, met als doel dat zowel de economische- als sociale en milieu elementen expliciet onderdeel van de besluitvorming zijn. Hiertoe wordt samengewerkt met onder meer het Initiatief Duurzame Handel (IDH), Solidaridad en IFC, maar ook met de Tropical Forest Alliance 2020 van de Consumers Good Forum. De meeste programma’s zijn gericht op agro-grondstoffen zoals thee, cacao, palmolie, soja, hout.

Waar mogelijk zal verkend worden of de aanpak voor agro-grondstoffen ook toepasbaar is voor handelsketens voor mineralen ter plaatse, en bij voorkeur ook in Nederland. De samenwerking van een aantal bedrijven en een Nederlandse kennisinstelling op het gebied van Lithiumwinning en -verwerking in Bolivia is hiervan een mooi voorbeeld. Het Conflict Free Tin Initiative in de Democratische Republiek Congo richt zich op het openhouden van de handelsketen voor tin rekening houdend met de sociale en mensenrechten aspecten verbonden met deze keten.

28

Kunt u aangeven met welke bedrijven u strategisch samenwerkt?

Antwoord van het kabinet:

Samenwerking met het bedrijfsleven is een belangrijk kenmerk van de agenda gericht op hulp, handel en investeringen. Met programma’s als Fonds Duurzaam Water, Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid, het Partners for International Business programma, het Young Expert Programme en het programma Geodata for Agriculture and Water worden met bedrijven strategische partnerschappen gevormd. Hieraan nemen tientallen bedrijven deel, variërend van multinationals (zoals Unilever en DSM) tot MKB (zoals Hatenboer-Water, Rijk Zwaan- Voedsel) en van adviesbureaus (zoals Royal Haskoning-DHV) tot drinkwaterbedrijven (zoals Aquanet). Binnen verschillende kennisplatforms denken bedrijven mee over kennis- en beleidsvraagstukken of schrijven zij in op programma’s als het Applied Research Fund.

In multilateraal kader wordt eveneens vaak samengewerkt met de private sector, bijvoorbeeld in VN- en Wereldbank kader, maar ook specifiek t.a.v. FAO, WFP en IFAD. Met name binnen de speerpunten water en voedselzekerheid en op het thema private sector ontwikkeling is de samenwerking intensief en de lijst met bedrijven lang.

Binnen deze samenwerkingsverbanden wordt steeds gestreefd naar balans met andere betrokken partijen uit maatschappelijk middenveld en wetenschap.

29

Kunt u toelichten wat u precies verstaat onder de duurzame en inclusieve manier van handel in natuurlijke grondstoffen en mineralen?

Antwoord van het kabinet:

Daaronder wordt verstaan een ketenaanpak die leidt tot betere leef- werkomstandigheden van boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden en die rekening houdt met de gevolgen van handel voor het milieu.

30

Kunt u toelichten hoe de EU impact assessments worden opgevolgd?

Antwoord van het kabinet:

De Commissie heeft recentelijk een publieke consultatie uitgezet over de herziening van de interne Commissie-richtsnoeren voor toekomstige impact assessments. Nederland heeft aangedrongen op meer aandacht in de richtsnoeren voor de impact op derde landen, daar de Commissie bewust dient te zijn van coherentieaspecten. De Commissie zal de ontvangen bijdragen op de consultatie analyseren en verwerken. Op basis van de resultaten van de openbare raadpleging zal de Commissie de herziening van haar richtsnoeren voor effectbeoordelingen afronden.

31

Welke conclusies zijn er getrokken uit de coherentiepilots in Ghana en Bangladesh? En hoe worden deze conclusies concreet omgezet in beleid?

Antwoord van het kabinet:

Uit de coherentiepilots blijkt dat er op de beleidsterreinen handel en financiële stromen, voedselzekerheid, klimaat en migratie voortgang te boeken valt. Dit wordt onder meer bewerkstelligd door inzet op verbeteringen op het gebied van ketenverantwoordelijkheid van Nederlandse bedrijven in Bangladesh en activiteiten in OESO- en G20 verband voor een sterkere positie van ontwikkelingslanden ter voorkoming van belastingontduiking en -ontwijking en versterking van hun belastinggrondslag. Zoals bekend heeft Nederland aan 23 ontwikkelingslanden aangeboden om anti-misbruikbepalingen op te nemen in de belastingverdragen. Aan Ghana is hiertoe inmiddels een concreet voorstel gedaan. Nu de onderhandelingen over een Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) met West-Afrika zijn afgerond zet Nederland zich in voor een snelle ratificatie van de EPA met West-Afrika. Het is zaak om te zorgen voor effectieve monitoring tijdens het implementatieproces van de EPA tussen West-Afrika en de EU, zodat op gepaste wijze tegemoet gekomen wordt aan de ontwikkelingsbehoeften van de betrokken ACS landen (zie ook vraag 32 en 41). Nederland blijft zich inzetten voor de afronding van de drie EPAs die nog niet uitonderhandeld zijn (de EPA met de landen in de Stille Oceaan, Centraal Afrika en Zuidelijk en Oostelijk Afrika), voor snelle ratificatie van de EPA’s die wel uitonderhandeld zijn (West-Afrika, Oost-Afrika en Zuid-Afrika) en voor effectieve monitoring van de uitvoering ten behoeve van een optimale bijdrage aan ontwikkeling.

Verder komt uit de pilots het belang naar voren om concrete doelen en indicatoren voor Beleidscoherentie voor Ontwikkeling (BCO) te ontwikkelen en deze ook toe te passen. Nederland heeft de resultaten van de pilots gepresenteerd aan de Europese partners en ze zijn ook als best practice gepubliceerd in het jaarlijkse OESO Flagship Report. Daarbij is het belang van concrete doelen en indicatoren voor BCO naar voren gebracht. De OESO werkt aan een monitoringsmechanisme voor beleidscoherentie op het gebied van voedselzekerheid, illegale financiële stromen en groene groei.

Dit zal worden besproken tijdens een OESO-seminar in december 2014. Nederland neemt actief deel aan deze discussie en beziet of dit mechanisme ook toegepast kan worden voor monitoring van het Nederlandse beleid. De EU heeft nationale rapportages uitgevoerd in 62 landen over de coherentie van EU beleid en de gevolgen daarvan ter plekke. Een van de conclusies was dat de dialoog over coherentie met partnerlanden versterking behoeft. Nederlandse ambassades in partnerlanden zal worden gevraagd hier aan bij te dragen.Verder heeft de EU mede op aandringen van Nederland beleidscoherentie opgenomen in haar Impact Assessments, die vooraf mogelijke gevolgen van haar beleid voor derde landen onderzoeken. Nederland zal er op toezien dat waar sprake is van mogelijke negatieve gevolgen deze worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende voorstel.

32

Kan worden aangegeven hoe Nederland thema's als het Vrijhandelsakkoord tussen de EU en de VS (TTIP) en de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA‘s) heeft opgepakt en op wat voor manier daarin het belang van ontwikkelingslanden naar voren is gebracht? Hoe wordt gewaarborgd dat in deze onderhandelingen de handels- en ontwikkelingsbelangen in balans zijn?

Antwoord van het kabinet:

Een handelsakkoord tussen de twee grootste economische blokken, de EU en de VS, zal effecten hebben op derde landen. Nederland heeft traditioneel de belangen van lage- en middeninkomenslanden in het multilateraal stelsel verdedigd. Ook met oog op de interactie tussen handel en ontwikkelingssamenwerking blijft het kabinet aandacht vragen voor de impact van TTIP op lage-en middeninkomenslanden, waarbij het Kabinet ernaar streeft dat TTIP ook een positieve impact heeft voor lage- en middeninkomenslanden. Nederland ziet zich hierin gesteund door de VS, die tijdens bilaterale contacten hebben aangegeven met Nederland te willen samenwerken op dit onderwerp, als de contouren van TTIP duidelijker zijn.

Hoewel voor specifieke producten en landen handelsverlegging en preferentie-erosie plaats kan vinden, lijken de positieve effecten van TTIP op lage- en middeninkomenslanden zwaarder te wegen dan de negatieve effecten. Dit hangt echter wel af van de specifieke afspraken in het akkoord, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de belangen van andere landen, zoals bijvoorbeeld bij de afspraken over oorsprongsregels. Dit geldt ook voor producten uit de agrofood sector. In een studie van de University of Sussex is in meer detail gekeken naar de impact van TTIP in ontwikkelingslanden op productniveau, waaruit geen algemeen beeld naar voren kwam.2

Het kabinet blijft bij de Europese Commissie en de VS het belang van het ontwikkelingsaspect benadrukken. Tegelijkertijd heeft NL voor de EU-VS ontwikkelingsdialoog de handelspreferenties met ontwikkelingslanden geagendeerd. Dit aspect is daarmee een integraal onderdeel van de Nederlandse inzet, waarbij een continue afweging tussen handels-en ontwikkelingsbelangen wordt gemaakt. Het kabinet heeft onder meer prioriteiten voor markttoegang voor de sectoren chemie, land- en tuinbouw, hightech en maritiem.

EPA’s zijn in het leven geroepen op basis van het Cotonou akkoord, waarin de belangrijkste doelstellingen de bestrijding en uiteindelijk uitroeiing van armoede en geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie zijn, zonder de doelstelling van duurzame ontwikkeling uit het oog te verliezen.

Via de EPA’s zijn de EU markten voor deze landen direct en volledig open; daarentegen mogen ACS-landen er langer – 15 tot 25 jaar – over doen om hun markten gedeeltelijk te openen. ACS landen behouden de mogelijkheid tot het instellen van vrijwaringsmaatregelen door invoer vanuit EU te beperken indien als gevolg van liberalisering schade optreedt voor hun lokale economie. Tevens is er de mogelijkheid tot technische assistentie van de EU voor de ACS-landen.

33

U geeft aan dat veiligheid en stabiliteit absolute randvoorwaarden zijn voor ontwikkeling. Kunt u aangeven waarom u er voor kiest om het budget voor vrede en veiligheid te laten dalen en hoe dit in verhouding staat tot uw uitspraak over het belang van veiligheid en stabiliteit?

Antwoord van het kabinet:

Veiligheid en stabiliteit zijn randvoorwaarden voor ontwikkeling. Zoals aangegeven in de nota Wat De Wereld Verdient zijn de budgetten voor de speerpunten echter afhankelijk van de ontwikkeling van het BNP. Aangezien voor 2015 nog een BNP-korting moet worden ingeboekt, is het onvermijdelijk dat hierdoor ook het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde wordt geraakt. Wel komt bij Voorjaarsnota 2015 nog EUR 30 mln ODA beschikbaar voor het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde uit het BIV.

34

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingshulp die door onze partnerlanden gegeven wordt? Kunt u daarbij ook aangeven of gebonden hulp ook deel uitmaakt van de hulp die wordt gegeven?

Antwoord van het kabinet:

De Nederlandse partnerlanden verstrekken geen ontwikkelingshulp, met uitzondering van Indonesië. De OESO heeft bedragen beschikbaar vanaf 2010, toen de Indonesische ontwikkelingsinspanning USD 9,9 miljoen bedroeg. Voor 2011 en 2012 waren de bedragen respectievelijk USD 7,1 en USD 18,7 miljoen. Voor 2013 is (nog) geen informatie beschikbaar. Zoals in «Wat de wereld verdient» beschreven gaat Nederland de handelsrelatie met Indonesië verder uitbouwen en de hulp (geleidelijk) afbouwen.

China en Brazilië zijn ook voorbeelden van landen die hulp ontvangen en ook zelf ontwikkelingssamenwerking met andere landen ondernemen. De totale officiële ontwikkelingshulp (ODA) van deze landen is onbekend, omdat ze geen lid zijn van de DAC en hun ontwikkelingsuitgaven niet rapporteren. Ook maken geen van deze landen informatie over ontwikkelingsuitgaven openbaar via IATI.

De Brazilian Cooperation Agency (ABC) geeft geen inzicht in de hoogte van de ontwikkelingsuitgaven van Brazilië. Uit internationale studies (o.a. Wereldbank, Overseas Development Institute, Global Humanitarian Assistance) kan worden afgeleid dat het een beperkt percentage betreft van het BNP (0,02% in 2011). In absolute termen variëren de schattingen van USD 400 miljard tot USD 1,2 miljard per jaar. De OESO rapporteert een bedrag van USD 499,7 miljoen voor het jaar 2010. De gegevens voor latere jaren zijn niet beschikbaar. Voor China geldt dat de schattingen nog meer uiteen lopen: van circa USD 3 miljard tot circa USD 25 miljard per jaar. De OESO komt uit op een bedrag van USD 2,8 miljard voor 2012, en USD 3,1 miljard voor 2013.

De genoemde landen hebben geen informatie beschikbaar over de binding van hun ontwikkelingsuitgaven.

35

Hoe wordt door Nederland aangestuurd op een nieuwe ODA-definitie waarbij er sterke focus is op de allerarmste en fragiele landen? Zijn er landen die Nederland hierin steunen? Zo ja, welke? En hoe zou wat Nederland betreft zo'n ODA definitie met focus op de allerarmsten er concreet uit zien?

Antwoord van het kabinet:

Een sterke focus op de armste landen is een van de belangrijkste prioriteiten in de Nederlandse inzet in de DAC bij de hervorming van de ODA-definitie. Nederland wordt daarin gesteund door onder andere landen in de Nordic+: Zweden, Finland, Denemarken, Noorwegen, IJsland, Ierland en het VK. Nederland pleit samen met deze landen voor een besluit door de High Level Meeting (HLM) van de DAC op 15 en 16 december a.s. om de trend van dalende hulp aan de MOLs te keren. Nederland is er voorstander van dat de DAC-leden toezeggen de VN-target te behalen om 0.15%-0.2% van het BNP als ODA in of aan MOLS te besteden. Daarom zet Nederland zich sterk in voor de aanname door de HLM van een actieplan dat ertoe moet leiden dat leden toewerken naar de VN-target van 0,15-0,2% BNP. Een grotere focus op de MOLs zou worden vergemakkelijkt door inkorting van de DAC-landenlijst. Nederland zet hier op in door rijke middeninkomenslanden (zoals China en Brazilië) niet langer voor ODA te laten kwalificeren, maar daarvoor is vooralsnog maar zeer beperkte steun.

36

Kunt u voor de jaren 2010 tot en met 2017 een overzicht geven van de (te verwachten) besteding (bedragen en percentages) van ODA-middelen over de verschillende kanalen?

Antwoord van het kabinet:

Hieronder treft u een overzicht aan van de gerealiseerde uitgaven per kanaal in de jaren 2010 tot en met 2013. De bedragen hebben betrekking op de uitgaven op de begrotingen Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De verwachte uitgaven voor 2014 t/m 2017 zijn niet opgenomen in het overzicht: er wordt niet gestuurd op hulpkanalen of actoren, het beleid is ingericht op het bereiken van resultaten. De categorie «Toerekeningen» omvat de uitgaven die aan de ODA-begroting worden toegerekend: eerstejaarsopvang van asielzoekers, apparaatsuitgaven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Nederlandse aandeel in de OS-uitgaven op de EU-begroting en EKI-schuldkwijtschelding.

Gerealiseerde uitgaven naar kanaal (in miljoenen)

Kanaal

2010

2011

2012

2013

Overheid

976

535

364

304

NGO

1.171

1.063

967

987

PPP of netwerk

43

46

68

57

Multilaterale organisatie

1.440

1.758

1.562

1.594

Onderzoeksinstellingen

291

204

211

239

Bedrijven

172

225

224

249

Toerekeningen

790

877

984

796

         

Eindtotaal

4.883

4.708

4.380

4.226

Aandeel gerealiseerde uitgaven naar kanaal

Kanaal

2010

2011

2012

2013

Overheid

20%

11%

8%

7%

NGO

24%

23%

22%

23%

PPP of netwerk

1%

1%

2%

1%

Multilaterale organisatie

30%

37%

36%

38%

Onderzoeksinstellingen

6%

4%

5%

6%

Bedrijven

4%

5%

5%

6%

Toerekeningen

16%

19%

22%

19%

         

Eindtotaal

100%

100%

100%

100%

37

Kunt u voor de jaren tot en met 2017 een overzicht geven van de (te verwachten) besteding (bedragen en percentages) van ODA-middelen aan maatschappelijke organisaties via directe financiering, tenders, ambassades en eventuele andere wegen? Kunt u hierbij expliciet vermelden welk deel directe en welk deel indirecte financiering betreft?

Antwoord van het kabinet:

In onderstaande tabel is een onderverdeling opgenomen van de gerealiseerde ODA-uitgaven in miljoenen aan maatschappelijke organisaties in de periode 2010–2013:

In de eerste kolom wordt aangegeven of het een bijdrage, een opdracht of een subsidie betreft. Bij een bijdrage is zowel de verstrekker als de ontvanger buiten de EU gevestigd. Alle bijdragen vanuit het departement en ambassades binnen de EU vallen in de categorie «subsidies». Ook ambassades buiten de EU kunnen subsidies verstrekken aan NGO’s binnen de EU. Een opdracht is een overeenkomst waarbij de opdrachtnemer (i.c. de NGO) in ruil voor betaling aan de opdrachtgever (i.c. het ministerie) bepaalde diensten of goederen levert.

In de tweede kolom is aangegeven of de uitgave is verstrekt door ambassades of door het departement. Tevens is binnen de modaliteit «subsidies» aangegeven welk bedrag is uitgegeven aan maatschappelijke organisaties in het kader van het Medefinancieringsstelsel (MFS). Tenders vallen in de categorie «subsidies»; de uitgaven verstrekt door ambassades vallen onder «directe financiering».

De verwachte uitgaven voor 2014 t/m 2017 zijn, net zoals bij het antwoord op vraag 36, niet opgenomen in het overzicht. Het beleid is ingericht op het bereiken van resultaten; er wordt niet gestuurd op hulpkanalen of actoren.

38

Kunt u aangeven hoe Nederland zich gaat inzetten voor een eigenstandige doelstelling op gebied van water in de post-2015 agenda? Is het u ook opgevallen dat de toegang tot water en sanitatie op scholen, in gezondheidsklinieken en in vluchtelingenkampen niet in de doelstelling is opgenomen? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten?

Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft binnen de VN onderhandelingen consequent en actief gepleit voor een zelfstandig en integraal doel op het gebied van water en dit zal ook de inzet zijn het komende jaar. Als het gaat om toegang tot water en sanitatie wordt nu gesproken over universele toegang voor allen en daar vallen ook scholen, gezondheidsklinieken en vluchtelingen kampen onder. Nederland steunt het noemen van deze specifieke doelgroepen.

39

Hoe bekijkt u of investeringsverdragen moeten worden aangepast? Wat zijn hiervoor de criteria en wat is het doel van deze herziening?

Antwoord van het kabinet:

Onlangs is een onderzoek van het CPB en de UNCTAD naar de effecten van Nederlandse investeringsverdragen (IBO’s) en geschillen op basis van die verdragen afgerond. In de appreciatie van dat onderzoek zal het kabinet zijn visie geven in hoeverre op basis van dat onderzoek verdere vernieuwing van de Nederlandse verdragen nodig is.

40

«Ook wanneer de EU over bilaterale handels- en investeringsverdragen onderhandelt, zoals nu met de onderhandelingen over het VS-EU Vrijhandelsakkoord, maakt Nederland zich er sterk voor de effecten op lage- en middeninkomenslanden te onderzoeken en waar nodig en mogelijk de gevolgen te mitigeren.» Is dit een hoofddoel van de Nederlandse inzet bij deze onderhandelingen? Wat zijn de hoofddoelen van de Nederlandse inzet bij deze onderhandelingen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 32.

41

Kunt u aangeven met welke landen de onderhandelingen over de EPA’s in een afrondende fase zijn en wanneer wij de daadwerkelijke afronding mogen verwachting?

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen van de EU met zowel West-Afrika als Zuid-Afrika over een EPA zijn beide in juli 2014 afgerond. De onderhandelingsteksten over de EPA met West-Afrika zijn inmiddels voor legal scrubbing voorgelegd aan het raadssecretariaat waarbij juristen zorgen voor consistentie in de verdragsteksten. Vervolgens worden de teksten vertaald. Daarnaast worden de onderhandelingsteksten over de EPA met Zuidelijk Afrika op dit moment voorbereid voor legal scrubbing. Daarna moeten de akkoorden worden ondertekend, goedgekeurd door de Raad en geratificeerd in het Europese parlement. Dit hele proces zal naar verwachting 15 tot 18 maanden in beslag nemen. Ook de nationale procedures moeten vanaf de ondertekening van het akkoord worden doorlopen, die in sommige gevallen langer duren dan de Europese procedures.

De onderhandelingen over een EPA met Oostelijk Afrika zijn in oktober 2014 afgerond. Het resultaat van deze onderhandelingen wordt op dit moment voorbereid voor legal scrubbing, en zal daarna hetzelfde proces doorlopen als de andere EPA’s. De EPA met de landen in het Caribisch gebied is sinds 2009 in werking.

42

Op welke manier zal het nieuwe subsidiekader voor SRGR zich richten op abortus en op kind huwelijken? Wordt hier een specifiek budget voor vrijgemaakt? En zo ja, hoe hoog is dit budget?

Antwoord van het kabinet:

Het nieuwe subsidiekader op het gebied van SRGR wordt in 2015 uitgewerkt voor subsidieverstrekking vanaf 2016. Inzet is om een aantal, nu nog afzonderlijke, subsidiekaders samen te voegen tot één geïntegreerd kader. Dit zal helpen de verschillende onderwerpen binnen het SRGR-beleid in samenhang te bezien. Bij de vormgeving van dit nieuwe kader worden de ervaringen meegenomen met de voorgaande instrumenten, alsook de recente ervaringen met het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak. Het totale budget voor dit kader wordt in de loop van 2015 vastgesteld en heeft geen gevolgen voor de begroting van 2015. Om een zo effectief mogelijke inzet van deze middelen mogelijk te maken is een zorgvuldige afweging nodig over eventuele oormerking naar specifieke thema’s zoals veilige abortus en kindhuwelijken. Deze besluitvorming is nog niet afgerond. Wel zal het kabinet, in lijn met de toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 12 februari 2014 over de beleidsdoorlichting SRGR 2007–2012, in het nieuwe kader jaarlijks een bedrag reserveren van € 5 miljoen voor veilige abortus.

43

Op welke wijze zal Nederland een faciliterende rol spelen bij de afronding van de EPA-onderhandelingen en hoe zal Nederland zich in gaan zetten voor de goede implementatie van de EPA’s?

Antwoord van het kabinet:

Op ad-hoc basis en in nauw overleg met de Commissie kan Nederland dialogen faciliteren met sleutelspelers uit overheden, bedrijven en NGO’s tussen de belangrijkste voor- en tegenstanders. Op deze manier kan het draagvlak voor EPA’s vergroot worden. Op dit moment zijn er drie EPA’s waarbij concreet zicht is op daadwerkelijke afronding nu de EPA’s zijn uitonderhandeld, namelijk de EPA met Westelijk-Afrika, Oostelijk Afrika en met Zuidelijk-Afrika. De daadwerkelijke ratificatie vindt echter pas plaats na afronding van de legal scrubbing, vertaling, goedkeuring door de Raad en ratificering door het Europese parlement. Dit proces zal naar verwachting nog 15 tot 18 maanden in beslag nemen. Tegelijkertijd moeten ook de nationale parlementen hun goedkeuring verlenen, wat in sommige gevallen langer duurt dan de Europese procedure. Hierdoor is de implementatie nog niet aan de orde. Naarmate het ratificatieproces verder vorm krijgt zal bezien moeten worden hoe Nederland zich op een constructieve manier kan inzetten voor de implementatie.

44

Op welke wijze vraag u als co-voorzitter van het Global Partnership for Effective Cooperation (GPEDC) aandacht voor het Global Monitoring Framework? Hoe rapporteert Nederland zelf over deze afgesproken indicatoren?

Antwoord van het kabinet:

Het Monitoring Framework is integraal onderdeel van het Global Partnership for Effective Development Cooperation. Het Global Partnership werkt aan de verbetering van indicatoren als transparantie, betrokkenheid van private sector en maatschappelijk middenveld. Het monitoring framework staat centraal tijdens de jaarlijkse Busan Global Partnership workshop in Korea begin november, waar opgedane ervaring uit een groot aantal landen wordt ingebracht om het raamwerk aan te scherpen. Tevens zal monitoring een belangrijk onderwerp zijn tijdens de vergadering van het Global Partnership Steering Committee in januari 2015 te Den Haag. Uitgangspunt is dat het monitoring framework een bijdrage zal leveren aan het verhogen van de effectiviteit en kwaliteit van internationale samenwerking op landenniveau en zal aansluiten op de post-2015 agenda.

In de aanloop naar de High Level meeting in Mexico heeft Nederland over de indicatoren gerapporteerd aan het Global Partnership. Nederland heeft input gegeven op twee indicatoren, te weten transparantie en voorspelbaarheid. De data op de overige acht indicatoren zijn vanuit de focal points van de 15 partnerlanden aan het Global Partnership aangeleverd.

45

Wat is de Nederlandse inbreng als honest broker geweest? Op wat voor manier zijn de belangen dichter bij elkaar gebracht?

Antwoord van het kabinet:

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft zich persoonlijk ingezet voor afronding van de EPA’s, onder andere door tijdens verschillende missies de EPA’s te agenderen. De rol van honest broker heeft zich voornamelijk gericht op het vooruithelpen van de destijds vastgelopen onderhandelingen in drie ACS-regio’s, voornamelijk de EPA’s met Zuidelijk Afrika, Oost-Afrika en West-Afrika. Over de uitkomsten van deze Nederlandse rol is de Commissie geïnformeerd.

Nederland is het afgelopen jaar bijzonder actief geweest op het EPA dossier in een rol als honest broker. Zo zijn middels bijeenkomsten, georganiseerd in opdracht van Nederland met behulp van lokale organisaties uit Zuidelijk- en Oostelijk Afrika (o.a. Trademark East-Africa, Trade Law Centre for Southern Africa, Trade Policy Training Centre in Africa en South African Institute of International Affairs) en het International Centre for Trade and Sustainable Development (ICTSD), verschillende belanghebbenden bijeengebracht, waaronder vertegenwoordigers vanuit overheden, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Op deze manier kregen de sleutelspelers die voorheen geen stem hadden in het onderhandelingsproces ook de mogelijkheid om hun zorgen over het voetlicht te brengen, waarmee waardevolle inzichten zijn verkregen in de ideeen die leven bij bedrijven en maatschappelijke organisaties. Tevens was er de mogelijkheid om de belanghebbenden informatie te verschaffen over wat EPA’s beogen en hoe het proces en de planning van de onderhandelingen liep en is er kennis en expertise uitgewisseld. Dit heeft ertoe geleid dat mispercepties en vooroordelen over de EPA’s uit de wereld zijn geholpen, en dat het draagvlak voor de EPA’s is vergroot. Ook is er in de discussies ingegaan op de kansen en uitdagingen met betrekking tot regionale integratie. Dit heeft bij alle belanghebbenden meer duidelijkheid gecreëerd over de mogelijke voordelen die de EPA’s kunnen opleveren voor economische groei en regionale integratie in de Afrikaanse regio’s.

Ook is Nederland in gesprek met regionale organisaties, waaronder ECOWAS, Hub Rural (een West- en Centraal Afrikaans georiënteerde organisatie die zich richt op plattelandsontwikkeling) en de Centraal-Afrikaanse organisatie ENDA-CACID om projecten te ondersteunen gericht op regionale integratie in West-Afrika in het verlengde van de EPA.

46

Nederland maakt zich er sterk voor dat effecten van handelsakkoorden op lage- en middeninkomenslanden worden onderzocht. Heeft de inzet van Nederland effect en wordt dergelijk onderzoek ook werkelijk uitgevoerd? Zo ja, zijn de effecten over het algemeen positief of negatief? Kunnen de resultaten openbaar gemaakt worden? Kan met name ingegaan worden op de agrofood sector, als sector waar Nederland groot in is, en waar de belangen van de ontwikkelingslanden ook groot zijn?

Antwoord van het kabinet:

Specifiek voor het handelsakkoord tussen de EU en de VS (TTIP) zijn er al verschillende studies gedaan naar de economische impact op de EU, VS en op derde landen. Uit een studie van de Europese Commissie blijkt bijvoorbeeld dat het effect van een ambitieus akkoord tussen EU en VS tussen de 86 en 99 miljard euro kan opleveren voor derde landen. De minst ontwikkelde landen (MOLs) zien een economische groei van 0,2%, ongeveer 2,4 miljard euro.

Er zijn ook studies die specifiek kijken naar de handelsverlegging door het wegnemen van tarieven, zonder mogelijke positieve effecten mee te nemen: zo laat een studie van het Centre for the Analysis of Regional Integration at Sussex (CARIS) bijvoorbeeld een klein negatief effect zien voor ontwikkelingslanden, waarbij de effecten op producten uit de agrofood sector geen eenduidig beeld geven.3 Hoewel voor specifieke producten en landen handelsverlegging en preferentie-erosie plaats kan vinden, lijken de positieve effecten van TTIP op lage- en middeninkomenslanden per saldo zwaarder te wegen dan de negatieve effecten. Het kabinet zal de effecten op lage-en middeninkomenslanden gedurende het hele onderhandelingsproces nauwkeurig in de gaten houden.

47

«Ook maakt Nederland zich er in OESO-verband sterk voor om agressieve belastingplanning waardoor overheden belastinginkomsten mislopen, tegen te gaan.» Hoe probeert Nederland dit in OESO-verband te bereiken?

Antwoord van het kabinet:

Het tegengaan van agressieve belastingplanning waardoor overheden belastinginkomsten mislopen, is een probleem dat een mondiale aanpak vereist. Op verzoek van de G20 heeft de OESO daarvoor in 2013 een actieplan opgesteld dat bekend staat als het actieplan tegen BEPS (Base Erosion & Profit Shifting). Nederland werkt intensief mee in dit project waarvan de OESO op 16 september 2014 een tussenrapportage publiceerde aan de G20. De Staatssecretaris van Financiën heeft het parlement op diezelfde dag per brief (kst-25087–77) over de tussenrapportage van de OESO en de actieve Nederlandse medewerking aan het BEPS-project geïnformeerd.

48

Waarom wordt ORIO vervangen door DRIVE? En kunt u meer toelichting geven op DRIVE en de bijbehorende financiering?

Antwoord van het kabinet:

In zijn doorlichting van het privatesectorontwikkelingsbeleid constateerde IOB4 dat de Nederlandse inzet op infrastructuurontwikkeling ontwikkelingsrelevanter kan. Volgens de ORIO-review van Carnegie Consult 5 is de opzet van ORIO bovendien complex, hetgeen onzekerheid met zich meebrengt voor ondernemers, en is er weinig aandacht voor de restfinanciering van projecten. Op basis van de ervaringen met ORIO, de conclusies van IOB en de aanbevelingen in de ORIO-review is daarom besloten om het ORIO-programma te vervangen door DRIVE.

Deze nieuwe faciliteit zet in op meer focus en samenhang met andere programma’s en initiatieven, meer flexibiliteit in de projectcyclus en concessionele financiering voor het gehele project. Meer daarover is te lezen in de brief aan de Tweede Kamer inzake een nieuw instrument voor infrastructuurontwikkeling van 25 april 20146.

DRIVE gaat in het voorjaar van 2015 van start. In 2015 worden de eerste verplichtingen aangegaan en zullen de uitgaven nog beperkt zijn. Het toekomstige budgettair beslag hangt mede af van de vormgeving van DRIVE en de mate waarin de uitfinanciering van het ORIO-programma de komende jaren onder begrotingsartikel 1.3 tot uitgaven leidt. De Tweede Kamer zal hierover te zijner tijd via de reguliere begrotingsmomenten worden geïnformeerd.

49

Nederland zet in op duurzame en inclusieve groei, met speciale aandacht voor de hoge en groeiende ongelijkheid. Wordt er binnen de programma’s voor voedselzekerheid, SRGR en gelijke rechten en kansen voor vrouwen een budget gereserveerd voor maatregelen die zijn gericht op het bereiken van de allerarmsten? En zo ja, welke omvang heeft dit budget?

Antwoord van het kabinet:

Met inzetten op duurzame en inclusieve groei wordt bedoeld dat het uitgangspunt is dat achtergestelde groepen deel uitmaken van deze groei. Het gaat hierbij met name om armen en vrouwen. Het bestrijden van armoede, en dus het bereiken van de armen, staat centraal in de landen waarmee Nederland een hulprelatie onderhoudt. Ook in de landen waarmee Nederland een overgangsrelatie onderhoudt zal de komende jaren nog aandacht worden besteed aan armoedebestrijding. Ten aanzien van de doelgroep vrouwen is het tegengaan van genderongelijkheid uitgangspunt voor het totale ontwikkelingsbeleid, met waar mogelijk gender-specifieke interventies. In de programmering voor het speerpunt SRGR is al veel aandacht voor het bereiken van de allerarmsten en kwetsbare groepen. Het streven naar meer gelijkheid zal in de toekomstige programmering een nog sterkere nadruk krijgen. Bij het programma voor voedselzekerheid is het vertrekpunt bovendien dat elke interventie is gericht op het tegengaan van ongelijkheid, onder meer door het betrekken van kleinschalige boer(inn)en.

Ik verwijs ook naar mijn toezegging tijdens het AO van 7 oktober j.l. over de voortgang op de Speerpunten OS om de Kamer in het voorjaar 2015 een brief te sturen over de mogelijkheden om inclusiviteit (in de programmering) te bevorderen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de hiervoor beschikbare middelen.

50

Wat heeft het Dutch Good Growth Fund (DGGF) tot dusver opgeleverd aan investeringen?

Antwoord van het kabinet:

Sinds de start op 1 juli 2014 zijn nog geen aanvragen gehonoreerd. Voor de verschillende onderdelen van het DGGF is een aantal aanvragen in behandeling en in voorbereiding. Daarbij biedt het DGGF maatwerk dat past bij de financieringsbehoefte van de ondernemer. Dit proces is nu in volle gang, maar vergt tijd en zorgvuldigheid onder andere wegens de samenwerking met andere financiële partijen. Wel is sinds de start van het DGGF al duidelijk geworden dat de belangstelling voor het fonds groot is. Meer dan 100 ondernemers en investeringsfondsen toonden in de eerste 3 maanden hun belangstelling voor het DGGF. Met enkele tientallen van deze groep zijn we nu in onderhandeling over facilitering van hun activiteiten. Het gaat in veel gevallen om bedrijven en investeringsfondsen die willen investeren in of exporteren naar Afrika.

De verwachting is dat de eerste contracten in het najaar van 2014 zullen worden getekend. De mid-term review is eind 2015 gepland.

51

Kunt u aangeven wat de sterkere inzet op duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen in bilaterale investeringsverdragen in concreto inhoudt?

Antwoord van het kabinet:

In nieuwe bilaterale investeringsverdragen van Nederland is de inzet om een specifieke bepaling op te nemen over het bevorderen van internationaal erkende standaarden op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de toepassing van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen te ondersteunen. Tevens is de inzet om een specifieke bepaling op te nemen waarbij het verlagen van standaarden op het terrein van milieu en arbeid met het oog op het aantrekken van investeringen voorkomen moet worden.

Daarnaast worden deze verplichtingen in Europese handels- en investeringsverdragen verder aangevuld met betrekking tot duurzame ontwikkeling, bescherming van milieu en arbeidsomstandigheden; dit laatste veelal met een verwijzing naar de ILO-conventies.

52

Hoe zal de Taskforce Vrouwenrechten en Gendergelijkheid concreet worden ingevuld? Is artikel 3.2 alleen gericht op deze taskforce?

Antwoord van het kabinet:

De Taskforce Vrouwenrechten en Gendergelijkheid is sinds maart jl. operationeel. De Taskforce vormt een organisatorisch samenwerkingsverband en een centraal aanspreekpunt binnen het Ministerie van BZ voor alle thema’s op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid. De coördinatie van de aanwending van middelen onder artikel 3.2. ligt bij de Taskforce.

De Taskforce Vrouwenrechten en Gendergelijkheid speelt binnen het Ministerie en voor de posten een initiërende en ondersteunende rol bij de integratie van vrouwenrechten en gendergelijkheid in nieuwe en lopende activiteiten. Voor inhoudelijke ondersteuning van de posten en directies binnen het Ministerie is onder andere een externe expertpool (de Gender Resource Facility) opgericht die door de taskforce wordt aangestuurd. De Taskforce speelt ook een belangrijke rol bij het implementeren van de toezegging van de Minister aan de Kamer tijdens het AO Speerpunten OS van 7 oktober om vrouwenrechten en gendergelijkheid zoveel mogelijk een zichtbare plaats te geven in alle activiteiten.

53

Kunt u toelichten hoe de MVO-convenanten tot stand komen? Zullen deze convenanten ook klachtenmechanismen bevatten?

Antwoord van het kabinet:

MVO-convenanten komen tot stand wanneer bedrijven en andere partijen, waaronder de overheid, besluiten, op grond van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen afspraken te maken over het vermijden of verminderen van risico’s in de productieketen van de betreffende bedrijven ter vermijding van schendingen op het gebied van mensenrechten, slechte arbeidsomstandigheden, kinderarbeid en milieuverontreiniging. Conform SER-advies «IMVO-convenanten» is het kabinet van mening dat het initiatief voor convenanten bij de betreffende bedrijfssectoren ligt. Met de sectoren die binnen een redelijk termijn geen initiatief tonen, zal ik in gesprek gaan over de obstakels/beweegredenen die daar aan ten grondslag liggen.

Het SER-advies stelt dat afspraken over behandeling van geschillen over voortgang en/of resultaat een belangrijk element van IMVO convenanten kunnen zijn. Het kabinet deelt deze visie en zal daar in zijn betrokkenheid bij de totstandbrenging van convenanten de aandacht op vestigen.

54

Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse regering om actie te ondernemen tegen bedrijven die niet bereid zijn zich aan de OESO-richtlijnen te houden? Hoe denkt u op te treden tegen bedrijven die geen aandacht wensen te besteden aan de MVO-kwesties die in de MVO sector risico analyse worden geagendeerd? Welke rol ziet u voor maatschappelijke organisaties in de MVO sector risico analyses en de MVO-convenanten?

Antwoord van het kabinet:

De overheid kan partijen, die zich in relatie tot in de sector risico analyse (SRA) geïndiceerde risico’s onvoldoende inspannen om tot IMVO afspraken te komen, ter verantwoording roepen en daarover rapporteren aan de Kamer.

Maatschappelijke organisaties kunnen als partij (deelnemen aan convenant besprekingen) bijdragen met kennis, trainingen en ervaring zich inzetten om risico’s in ketens aan te pakken. Daarnaast zijn er maatschappelijke organisaties die als stakeholder in de zin van «watchdog» in het convenantenproces kunnen meewerken en die kunnen bijdragen aan het achterhalen van gegevens en alerteren daar waar misstanden ontstaan of blijven voortduren.

55

Blijkens uw brief van 10 oktober 2013 aan de Tweede Kamer (DSO/GA-341/13) zet Nederland in op het voorkomen en bestrijden van kinderarbeid. Spreekt u het (internationale) bedrijfsleven expliciet aan op de verantwoordelijkheid om kinderrechten te respecteren, op basis van de Conventies van de International Labour Organization (ILO), de UN Principles on Business and Human Rights en de in 2012 gelanceerde Child Rights and Business Principles, alsook expliciet op grond van het VN-Kinderrechtenverdrag?

Antwoord van het kabinet:

Ja. De verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te eerbiedigen beperkt zich niet tot een bepaalde categorie van rechten. Deze verantwoordelijkheid omvat alle relevante mensenrechten(verdragen) waaronder kinderrechten. Bedrijven hebben dus de verantwoordelijkheid om kinderrechten, zoals beschreven in genoemde instrumenten, te respecteren. Het kabinet spreekt bedrijven hier dan ook op aan. Ook in activiteiten die de overheid onderneemt om bedrijven bewust te maken van hun verantwoordelijkheden op het gebied van mensenrechten komt het volledige spectrum van de mensenrechten aan bod, inclusief kinderrechten. Het kabinet wil de Child Rights and Business Principles ook betrekken bij de uitvoering van het Nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten, en beziet nog op welke manier dit het beste vorm kan krijgen.

56

Hoe wordt gewaarborgd dat belangen van de armen niet ondergesneeuwd raken bij de financiering door bedrijven van klimaatactiviteiten? Zal het bedrijfsleven ook klimaatadaptatieactiviteiten financieren?

Antwoord van het kabinet:

De allerarmsten worden het hardst geraakt door klimaatverandering. Om deze groep weerbaar te maken zullen publieke investeringen nodig blijven in toegang tot water, voedselzekerheid en toegang tot schone energie. De uitdagingen die samenhangen met klimaatverandering zowel hier als in ontwikkelingslanden kunnen echter niet opgelost worden door de publieke sector alleen.

Nederland zet zich er voor in dat de betrokkenheid van de private sector zich niet beperkt tot uitsluitend de rijkere landen. Instrumenten zoals het Fonds Duurzaam Water, het Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid, de programma’s van FMO zijn instrumenteel om dit vorm te geven. In deze instrumenten is de armoede focus in de criteria gewaarborgd. Internationale fondsen zoals die bij de ontwikkelingsbanken, het GEF, WB-IDA etc. kennen een groeiend aandeel klimaatprojecten waarbij private partijen worden betrokken. Nederland juicht dit toe en bepleit dat bij de allocatie-criteria expliciet aandacht wordt besteed aan de belangen van de allerarmsten. Bij het Groene Klimaatfonds werd bijvoorbeeld mede op aandringen van Nederland besloten dat de helft van het nieuwe fonds aan adaptatie moet worden besteed waarvan de helft moet toekomen aan de Minst Ontwikkelde Landen. Private investeringen in mitigatie vormen vooralsnog het overgrote deel van de mondiale private geldstromen voor klimaat. Nederland zoekt in samenwerking met private partijen naar mogelijkheden om meer goede adaptatie projecten te vinden die privaat kunnen worden gefinancierd om iets aan deze scheve verhouding te doen.

57

Kunt u een overzicht geven van de informele kosten van handelen waar u over spreekt?

Antwoord van het kabinet:

Met de informele kosten van handelen wordt bedoeld dat een toenemend aantal actoren bij handel betrokken is, elke markt een andere aanpak vereist en in elke markt nieuwe partners moeten worden gezocht. Dat kost ondernemers tijd en geld. Goede economische dienstverlening kan deuren openen voor ondernemingen en kennisinstellingen en deze informele kosten van handelen aanzienlijk verlagen.

58

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Vrijhandelsakkoord met Japan en op welke wijze en tijdstippen wordt in de onderhandelingen daarover aandacht besteed aan de walvisjacht en de dolfijnslachtingen van Japan?

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen met Japan over een vrijhandelsakkoord werden ruim een jaar geleden geopend, verlopen vooralsnog voorspoedig en de voortgang is in lijn met de Nederlandse wensen. Inmiddels hebben zeven onderhandelingsrondes plaatsgevonden. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Ten aanzien van het standaard politiek kaderakkoord dat onderdeel is van de EU-onderhandelingsinzet, wordt er in de EU aan consensus gebouwd om binnen de kaderovereenkomst te onderhandelen over de walvisjacht en dolfijnenslachtingen.

59

Wat zijn de voorwaarden voor investeringen vanuit het Dutch Good Growth Fund in de praktijk sinds juli 2014?

Antwoord van het kabinet:

Om in aanmerking te komen voor financiering vanuit het DGGF moeten initiatieven in elk geval:

  • bijdragen aan de ontwikkeling van de lokale economie, onder andere door het creeren van werkgelegenheid, de vergroting van de lokale productiekracht en kennisoverdracht in het ontwikkelingsland;

  • voldoen aan voorwaarden op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

Daarnaast geldt voor alle initiatieven dat er voldoende rentabiliteit en continuïteit moet zijn om de financiering te dragen en dat de financiering vanuit DGGF additioneel is aan de markt. Een compleet overzicht van de voorwaarden is te vinden op de website www.rvo.nl/dggf.

60

De Nederlandse regering heeft er bij de EU op aangedrongen om indicatoren en resultaatketens te ontwikkelen om te meten in hoeverre het beleid de belangen van ontwikkelingslanden niet schaadt. De discussie over de aanpak en invulling van deze mechanismen bevond zich vorig jaar nog in een verkennend stadium, waarbij Nederland heeft aangegeven hier actief op te willen blijven inzetten. Kunt u aangeven op welke wijze Nederland hiervoor steun verwerft onder andere EU lidstaten? Wat zal de verdere inzet van de Nederlandse regering zijn?

Antwoord van het kabinet:

Op aandringen van Nederland heeft de EU Raad Buitenlandse Zaken in december 2013 Raadsconclusies aangenomen waarin wordt opgeroepen tot een meer op feiten gebaseerde aanpak en voor meer inzet voor een resultaatgerichte benadering van Beleidscoherentie voor Ontwikkeling, met speciale aandacht voor doelen en indicatoren.

De opvolging hiervan gebeurt op verschillende manieren. Nederland heeft de uitkomsten van de coherentiepilots in Ghana en Bangladesh gepresenteerd in de EU en bij de OESO. In het kader van het EU onderzoeksprogramma Horizon 2020 wordt onderzoek gefinancierd naar het meten van en indicatoren voor coherentie voor ontwikkeling. Bij de consultatie over de herziening van de interne Commissie-richtsnoeren voor impact assessments heeft het kabinet aangedrongen op meer aandacht in de richtsnoeren voor de impact op derde landen, daar de Commissie bewust dient te zijn van coherentieaspecten.

61

Worden de gegevens over alle afzonderlijke financieringen en garanties uit het DGGF en andere bedrijfsleveninstrumenten – in het kader van open data en transparantie – op de speciale webpagina gepubliceerd?

Antwoord van het kabinet:

Zoals toegezegd aan de Kamer voor ex-ante transparantie worden alle goedgekeurde voorstellen 30 dagen voor goedkeuring gepubliceerd op de webpagina van het DGGF: www.rvo.nl/dggf.

Verder heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in juni van dit jaar een speciale webpagina gelanceerd waarop alle uitgaven voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te vinden zijn per begrotingsartikel, uitvoeringskanaal en land. Het ministerie werkt samen met uitvoerende organisaties aan de vergroting van de transparantie van ontwikkelingssamenwerking door het beschikbaar stellen van gegevens en het investeren in de aansluiting bij de standaard van het International Aid Transparancy Initiative (IATI).

62

De coherentiepilots die uitgevoerd zijn in Ghana en Bangladesh dienen als aanleiding om nog sterker in te zetten op coherentie van het Nederlandse beleid. Op welke manier bent u van plan concreet opvolging geven aan de coherentiepilots in Ghana en Bangladesh? Op welke wijze hebben de uit de pilots in Ghana en Bangladesh geleerde lessen het Nederlandse beleid helpen bepalen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 31.

63

Kunt u voorbeelden noemen waar de coherentiecheck heeft geleid tot aanpassingen in voorstellen van de Europese Commissie?

Antwoord van het kabinet:

Vanuit het perspectief van Beleidscoherentie voor Ontwikkeling (BCO) wordt regelmatig een inbreng gegeven op Commissievoorstellen. Een voorbeeld is de recente Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité «Handel, groei en intellectuele eigendom – Strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen». De door Nederland uitgedragen positie is in lijn met de beantwoording van de motie Sjoersdma over intellectuele-eigendomsrechten en ontwikkelingslanden. Nederland zet zich er voor in dat de Commissie geen TRIPS-plus-bepalingen (dit zijn striktere eisen t.a.v. de bescherming van Intellectuele Eigendomsrechten dan in het TRIPS-verdrag van de WTO is overeengekomen en legt vast hoe lidstaten de Intellectuele Eigendomsrechten moeten beschermen) vraagt in akkoorden die de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om gebruik te maken van flexibiliteiten ten behoeve van de volksgezondheid en voeding onnodig inperken. Nederland zal onderhandelingsresultaten hierop beoordelen. Nederland zal daarnaast bepleiten dat in de EU per ontwikkelingsland het ambitieniveau van het akkoord wordt vastgesteld en onderbouwd en zal aandacht vragen voor randvoorwaarden zoals een langere implementatietermijn, en hulp bij capaciteitsopbouw als het ambitieniveau omhoog gaat.

Een ander voorbeeld van een inzet voor BCO is de inzet op de rol als honest broker om de wensen van de EU en ACS-landen dichter bij elkaar te brengen om daarmee de impasse in de onderhandelingen tussen de EU en ACS regio’s over interim-EPA’s voor de ACS-landen te doorbreken.

64

Hoeveel geld is er de komende jaren beschikbaar voor het Dutch Good Growth Fund?

Antwoord van het kabinet:

Voor de jaren 2014 t/m 2017 is er EUR 700 miljoen beschikbaar op de begroting voor het Dutch Good Growth Fund.

65

Kunt u aangeven of Nederland en marge van de bijeenkomst van het Global Partnership for Education heeft aangespoord tot het handhaven van de financiële steun voor onderwijs of deze steun ook zelf heeft verhoogd?

Antwoord van het kabinet:

Gegeven de afbouw van het beleid voor basisonderwijs en hiermee ook de afbouw van de Nederlandse steun aan het Global Partnership for Education was Nederland niet vertegenwoordigd op de GPE Replenishment Meeting van 25 en 26 juni j.l. Iin de aanloop naar deze conferentie heeft Nederland andere donoren aangespoord om financiële steun aan onderwijs te blijven geven. In een brief aan EU Commissaris Piebalgs heeft Nederland een oproep gedaan om steun te blijven verlenen aan onderwijs. Ook in bijeenkomsten van Nordic+ vertegenwoordigers (10 en 11 juni) en EU lidstaten (5/6 mei wn 3 juni) heeft Nederland andere donoren aangespoord om te blijven investeren in onderwijs.

66

Op welke wijze spoort Nederland andere donoren aan om de financiële steun aan onderwijs te handhaven? En wordt de afbouw van de Nederlandse financiering aan onderwijsprojecten gecompenseerd door de inzet van andere donoren?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 65. In de meeste landen is de afbouw van de Nederlandse financiering aan onderwijsprojecten gecompenseerd door een nieuwe bijdrage van het Global Partnership for Education en/of andere donoren zoals het VK, Australië, Luxemburg en de Wereldbank.

67

Nederland spreekt donoren aan op het handhaven of verhogen van de financiële steun aan onderwijs. Toch bouwt Nederland de verschillende onderwijsactiviteiten zelf «verantwoord» af. Op welke wijze vindt de afbouw» «verantwoord plaats»?

Antwoord van het kabinet:

Nederland werkt in overeenstemming met de richtlijnen en aanbevelingen die internationaal worden gehanteerd om een uitfaseringsproces succesvol uit te voeren (zie kamerbrief 32 605 nr. 60 van 14 november 2011). Gekozen is voor een geleidelijke afbouw, terwijl het overleg dat tegelijkertijd wordt gevoerd met collega donoren gericht is op compensatie van de Nederlandse terugtrekking. Hierbij is in het bijzonder een rol weggelegd voor het Global Partnership for Education. Nieuwe bijdragen vanuit het GPE kunnen in veel landen de Nederlandse afbouw compenseren. Om dit mogelijk te maken heeft Nederland een bijdrage aan het GPE voor de periode 2011–2014 met EUR 120 miljoen gecommiteerd.

68

Kwalitatief goed basisonderwijs is een elementaire voorwaarde om uit armoede te komen. Hoe verhoudt de afbouw zich tot toename van het aantal goed opgeleide professionals, versterking van het hoger- en beroepsonderwijs en het bevorderen van beleidsrelevant onderzoek?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft voor die prioriteiten van beleid gekozen waar Nederland het meest effectief is en de grootste meerwaarde heeft en die eveneens bijdragen aan armoedevermindering, zoals voedselzekerheid, water en SRGR (seksuele en reproductieve gezondheid en rechten). De afbouw van basisonderwijs heeft plaatsgemaakt voor een ondersteunende rol van hoger- en beroepsonderwijs om resultaten te behalen op de genoemde speerpunten.

69

Wordt in de geplande doorlichting van het beleid voor voedselzekerheid ook specifiek aandacht besteed aan de rol van nutrition binnen het beleid voor voedselzekerheid, en dan met name in het kader van het tegengaan van «stunting»?

Antwoord van het kabinet:

Ja. Jonge kinderen tot hun tweede levensjaar en hun moeders vormen een kwetsbare groep. De fysieke schade die kinderen tot twee jaar oplopen als gevolg van ondervoeding kan de rest van hun leven niet meer hersteld worden. Inname van voldoende en gevarieerd voedsel van goede kwaliteit is essentieel in deze fase van hun leven en is daarom integraal onderdeel van het Nederlandse voedselzekerheidsbeleid en zal daarom in de in 2016 geplande doorlichting specifieke worden meegenomen.

70

Wanneer kan de Kamer een beleidsdoorlichting tegemoet zien op artikel 5.3 «bijdrage aan migratie en ontwikkeling» nu de komende jaren extra budget is vrijgemaakt voor eerstejaarsopvang?

Antwoord van het kabinet:

De toerekening aan ODA van de kosten van eerstejaars asielopvang vormt geen onderdeel van artikel 5.3 «bijdrage aan migratie en ontwikkeling». In 2012 is een externe beleidsevaluatie uitgevoerd van het programma voor migratie en ontwikkeling (een programma van 9 miljoen euro per jaar). Het rapport ging u toe op 4 juli 2012. Op korte termijn wordt geen nieuwe beleidsdoorlichting voorzien.

71

Wanneer kan de Kamer in 2015 de beleidsdoorlichting over humanitaire hulp en over rechtstaatontwikkeling, democratisering en corruptiebestrijding tegemoet zien?

Antwoord van het kabinet:

De beleidsdoorlichting humanitaire hulp zal medio 2015 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Zoveel als mogelijk zullen recente rapportages en evaluaties over de humanitaire hulp in de Syrië crisis die voor het einde van 2014 en begin 2015 beschikbaar komen worden meegenomen in de beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichting Rechtstaatontwikkeling zal eind derde kwartaal 2015 uw Kamer toegaan.

72

In het onderhandelingsproces over de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) heeft u zich als honest broker ervoor ingezet dat het lokale bedrijfsleven en de consumenten in ontwikkelingslanden daadwerkelijk de voordelen van deze akkoorden genieten. U benadrukt het belang van monitoring van de EPA-effecten na ratificatie. Op welke wijze committeert u zich concreet aan een zorgvuldige monitoring van de EPA-effecten na ratificatie? Hoe kan bevorderd worden dat de monitoring sneller gerealiseerd wordt dan in het geval van de EPA EU-CARIFORUM, waar het proces van komen tot monitoring 5 jaar heeft geduurd?

Antwoord van het kabinet:

De rol van honest broker heeft zich voornamelijk gericht op het vooruithelpen van de destijds vastgelopen onderhandelingen in drie ACS-regio’s (landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan), voornamelijk de regio’s Zuidelijk Afrika, Oost-Afrika en West-Afrika. Zie ook het antwoord op de vragen 43 en 45.

De EPA’s, zoals ook vastgelegd in het Cotonou Akkoord artikel 15, zullen periodiek geëvalueerd worden door de Joint Council. Ook is er een belangrijke taak voor de Implementation Committee vastgelegd om te kijken naar de behaalde resultaten op het gebied van handel en ontwikkeling, en kan waar nodig maatregelen nemen om onder andere de duurzaamheid van het akkoord te evalueren en aanbevelingen doen tot verbetering. Dit comité zal een jaarlijks rapport aan de Joint Council voorleggen waarin haar bevindingen uiteen gezet worden. Daarnaast behouden de lidstaten de mogelijkheid om te vragen om een evaluatie.

73

Wat is uw visie op de rol die het zuidelijke en noordelijke bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties kunnen spelen in het voeren van een structurele dialoog met elkaar en met de eigen overheden rondom de effecten van de EPA’s?

Antwoord van het kabinet:

Het is noodzakelijk om in verschillende situaties het belang van EPA’s te blijven benadrukken. Bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties moeten in de gelegenheid blijven worden gesteld en worden gestimuleerd om een bijdrage leveren aan een constructieve dialoog op lokaal en nationaal niveau zowel in Afrika als in Europa. Het moeten inclusieve dialogen betreffen, waarbij onder de aandacht wordt gebracht wat de EPA’s beogen te bereiken. Tevens bieden deze dialogen een uitstekende mogelijkheid om input te verkrijgen over lokale en nationale aandachtspunten die spelen met betrekking tot de EPA’s. Het International Centre for Trade and Sustainable Development (ICTSD), een onafhankelijke denktank op het gebied van handel en ontwikkeling en een bewezen onafhankelijke partner met een uitgebreid netwerk van verschillende partners in de verschillende regio’s in Afrika, zou hier als onpartijdige organisatie deze dialogen kunnen faciliteren.

74

De Nederlandse regering heeft in het recente verleden aangegeven dat het probleem van dumping in essentie niet zozeer de Europese export is, als wel het handelsbeleid van het importerende land. Het importerende land moet een balans zien te vinden tussen de ontwikkeling van de lokale productie en de mogelijkheid om de eigen bevolking te voorzien van levensmiddelen tegen een betaalbare prijs. Hiervoor hebben overheden diverse (handelspolitieke) middelen voorhanden. Hoe garandeert u dat landen deze bewegingsvrijheid in voldoende mate hebben binnen de EPA-bepalingen, na ratificatie ervan?

Antwoord van het kabinet:

De landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) die een EPA-overeenkomst ratificeren hebben volgens de overeenkomst onverkort het recht antidumpingmaatregelen te nemen tegen producten uit de EU. Dit staat bijvoorbeeld expliciet zo vermeld in de EPA van CARIFORUM en de EU (artikel 23).

De bewegingsvrijheid die de betreffende landen als WTO-lid hebben, wordt niet ingeperkt. Of de landen ook gebruik maken van deze bewegingsvrijheid is aan hun zelf, en hangt samen met het vinden van de genoemde balans tussen de ontwikkeling van de lokale productie en de mogelijkheid om de eigen bevolking te voorzien van levensmiddelen tegen een betaalbare prijs. Op basis hiervan moeten overheden beslissen of ze willen optreden tegen gedumpte importen. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat goedkope importen niet per definitie gedumpte importen zijn en dat landen profijt kunnen hebben bij goedkope importen.

75

Wat is uw visie op de rol die het zuidelijke en noordelijke bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties kunnen spelen in het voeren van een structurele dialoog met elkaar en met de eigen overheden rondom de effecten van de EPA’s?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 73.

76

Een belangrijk aspect van duurzame ketenontwikkeling is de wijze waarop de keten institutioneel vormgegeven is. In hoeverre zet Nederland actief in op de vorming dan wel versterking van productschappen («interbranches» of «filieres») in ontwikkelingslanden? Op welke wijze krijgt die inzet vorm?

Antwoord van het kabinet:

Met diverse programma’s wordt ingezet op een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden (zie Kamerbrief Ondernemen voor Ontwikkeling, kst-33 625-38). Goede brancheorganisaties, boerenorganisaties en productschappen, zijn onderdeel van een sterk ondernemingsklimaat en essentieel om ketenverduurzaming lokaal te laten wortelen. Duurzame ketenontwikkeling wordt meer en meer een proces dat vanuit producerende landen wordt gedreven. In een aantal ketenprogramma's van Solidaridad en het Initiatief Duurzame Handel (IDH) wordt succesvol samengewerkt met lokale brancheorganisaties. Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van de lokale trustea standaard in India (www.trustea.org). De Tea Board of India heeft met Indiase en internationale bedrijven en NGO’s een nationale standaard ontwikkeld voor de duurzame productie van thee.

77

Leveringszekerheid is cruciaal om voedselketens duurzaam te versterken. Gebrekkige naleving van getekende contracten en ook het ontbreken van adequate juridische middelen om zich hiertegen te beschermen, zijn een realiteit in veel ontwikkelingslanden. Heeft dit vraagstuk de aandacht van de regering? Kan Nederland met haar ervaring op het terrein van goed bestuur bijdragen aan een beter juridisch toezicht op de naleving van privaatrechtelijke contracten op dit gebied?

Antwoord van het kabinet:

Voor goed functionerende voedselketens is vertrouwen tussen de verschillende partijen van groot belang. Deze zijn daar ieder voor zich primair zelf voor verantwoordelijk. Nederland bevordert dat partijen meer gaan samenwerken en ook gezamenlijk knelpunten gaan aanpakken om te komen tot een efficiënte en tijdige levering van voedsel van boer tot consument. Waar noodzakelijk zal daarin eveneens moeten worden nagegaan hoe ook overheden daarin hun verantwoordelijkheid kunnen nemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de aanleg van infrastructuur, het stroomlijnen van douaneprocedures of, indien aan de orde, toezicht op naleving van gemaakt afspraken. Voor specifieke deelterreinen, zoals land(gebruiks)rechten, verleent Nederland ondersteuning via Nederlandse instellingen of via internationale organisaties.

78

Kunt u een overzicht geven van de financiële toezeggingen die gedaan zijn op de donorconferentie van het Global Partnership for Education, eind juni jl.? Hoe verhouden de toezeggingen zich tot de behoeften die het GPE geformuleerd had? Welke trends en uitdagingen ziet de regering als het gaat om «domestic financing» van onderwijs door ontwikkelingslanden zelf? Op welke wijze zal Nederland in 2015 concreet andere donoren aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven of te verhogen?

Antwoord van het kabinet:

Tijdens de Global Partnership for Education Replenishment Conference van juni jl. zijn in totaal 85 financiële- en beleidstoezeggingen gedaan door ontwikkelingslanden, donoren, maatschappelijk middenveld en private sector. Het volledige overzicht kunt u vinden op: http://globalpartnership.org/content/pledge-report-gpe-replenishment-conference-june-2014. De belangrijkste financiële toezeggingen zijn:

  • 27 ontwikkelingslanden hebben toegezegd de eigen bijdrage aan onderwijs te verhogen met een totaal bedrag van US$ 26 miljard. Dit is US$ 10 miljard meer dan verwacht.

  • 11 bilaterale donoren hebben US$ 2.1 miljard toegezegd aan het GPE fonds (m.n. EU, Noorwegen, Denemarken, Zweden en het VK). Dit is 60% van het gestelde doel van US$ 3.5 miljard en US$ 600 miljoen meer dan tijdens de replenishment van 2011. Een aantal bilaterale donoren heeft toegezegd een bijdrage te zullen leveren maar kon tijdens de conferentie nog geen bedrag noemen (Canada, Frankrijk en Zuid-Korea).

  • De Islamic Development Bank heeft een bedrag van US$ 400 miljoen aan innovatieve financiering beschikbaar gesteld.

  • Voor het eerst hebben twee foundations (Children’s Investment Fund en Dubai Cares) een bijdrage toegezegd aan het GPE Fund.

Naast bovengenoemde verhoging van de eigen bijdrage aan onderwijs, hebben 21 landen toegezegd het onderwijsbudget te verhogen tot 20% of meer van de totale overheidsbegroting in 2018. Een andere groep van 12 landen heeft toegezegd om tenminste 45% van het onderwijsbudget te bestemmen voor lager onderwijs. Hoewel deze toenemende eigen bijdrage van ontwikkelingslanden een positief signaal is, blijven er grote uitdagingen om het algehele overheidsbudget te vergroten via verbeterde belastingheffing en het vergroten van de effectiviteit van bestedingen. Naast de uitdaging van een verhoging van het overheidsbudget, geldt daarbinnen de verhoging van het aandeel van onderwijs tot minimaal 20% van de begroting in het algemeen en een verhoogde bijdrage aan basisonderwijs in het bijzonder. Een andere belangrijke uitdaging ligt op het terrein van versterking van de accountability via toezicht vanuit het parlement en het maatschappelijk middenveld.

Net zoals het afgelopen jaar zal Nederland in de daartoe geëigende fora (EU, Nordic+ en VN) andere donoren in het kader van arbeidsdeling blijven aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven en/of te verhogen.

79

Waarom zal er een kasschuif van 2016 naar 2014 en 2015 voor het DGGF plaatsvinden?

Antwoord van het kabinet:

Via het amendement-Voordewind c.s. is in 2014 EUR 50 mln extra ingezet voor noodhulp en welzijn van kinderen. Dekking hiervoor kwam uit het DGGF-budget voor 2014. Als gevolg van het amendement is de totale omvang van het DGGF verlaagd van EUR 750 mln naar EUR 700 mln. Het kabinet heeft vervolgens besloten om het DGGF via de kasschuif in 2014 weer op het oorspronkelijke niveau van EUR 100 mln te brengen; het totaal beschikbare bedrag voor het DGGF is echter ongewijzigd, namelijk EUR 700 mln.

80

Kunt u het overzicht op p. 18 van de begroting zodanig aanpassen dat daarin duidelijk zichtbaar wordt welke mutaties nieuw zijn ten opzichte van de laatste geaccordeerde stand, dat wil zeggen ten opzichte van de Voorjaarsnota?

Antwoord van het kabinet:

In het Verdiepingshoofdstuk bij de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (bijlage 1, p. 60–62) treft u informatie over de budgettaire aansluiting tussen de Ontwerpbegroting 2014 en de Ontwerpbegroting 2015, inclusief de mutaties ten opzichte van de Voorjaarsnota (zie regel «nieuwe mutaties 2014»).

81

Wat is de oorzaak van de stijging van de uitgaven op artikel 5 «Versterkte kaders voor ontwikkeling»?

Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven op blz. 19 van de begroting hangen deze mutaties samen met de daling van het BNP en het daaraan gekoppelde ODA-budget. De omvang van het ODA-budget wordt bijgesteld bij elke aanpassing van de BNP-ramingen door het CPB. Deze bijstellingen worden in eerste instantie geparkeerd op artikel 5 en later ingevuld, d.w.z. verdeeld over de andere artikelen in de begroting.

In de ontwerpbegroting 2014 was voor 2014 een negatieve BNP-aanpassing van EUR 206 mln geparkeerd op artikel 5 (als een min-post). Een groot deel daarvan is in de loop van het jaar verdeeld over de andere artikelen. De negatieve BNP-aanpassing die in 2014 resteert op artikel 5 is daardoor gedaald naar EUR 81 mln; als gevolg hiervan is de stand van artikel 5 gestegen (de min-post is immers kleiner geworden). Ook in 2015 wordt de stijging verklaard doordat een deel van de BNP-korting reeds is ingevuld en de op artikel 5 geparkeerde min-post dus lager is geworden (waardoor de stand van het artikel is gestegen). De stijging in 2017 wordt veroorzaakt door een kasschuif van EUR 120 mln met de ODA-begroting in 2019, terwijl de dalingen in 2016 en 2018 worden verklaard doordat de nog te verdelen BNP-korting groter is geworden (de min-post is gestegen, waardoor de stand van het artikel daalt).

82

Waarom heeft u besloten dat er nog meer geld naar DGGF gaat via de kasschuif van 2016 naar 2014 en 2015?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 79.

83

Kan een overzicht worden gegeven van welke bedrijven een beroep op het DGGF hebben gedaan?

Antwoord van het kabinet:

De vraag naar financiering en verzekering via het DGGF is uit verschillende sectoren afkomstig zoals bijvoorbeeld de medische sector, de agri & food sector en de tuinbouwsector. Tevens hebben zich verschillende lokale en (inter)nationale investeringsfondsen (en co-investeerders) voor samenwerking met het DGGF gemeld. Deze partijen zullen in een latere fase de financiering van lokale MKB bedrijven op zich nemen.

84

Hoe wordt de 570 miljoen euro voor het Noodhulpfonds gefinancierd? Waarom is dit zowel in de begroting als in de Miljoenennota niet terug te vinden?

Antwoord van het kabinet:

De middelen die ter beschikking zijn gesteld voor het Noodhulpfonds zijn in 2014 toegevoegd aan de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en zijn ten tijde van de augustusbesluitvorming additioneel vrijgemaakt door het kabinet. Het Noodhulpfonds wordt vermeld in de begroting van BHOS in de tabel op bladzijde 53.

85

Waarom wordt het budget op artikel 1 «duurzame handel en investeringen» en artikel 2 «duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water» structureel verlaagd? Welke gevolgen heeft deze verlaging voor het beleid op deze onderwerpen en waarom geeft u hier geen duidelijkheid over in de begroting?

Antwoord van het kabinet:

De budgetten voor «duurzame handel en investeringen» en «duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water» zijn aangepast als gevolg van de BNP-korting op het ODA-budget. De gevolgen hiervan voor het beleid zullen in de komende maanden duidelijk worden, o.a. in het licht van de voorstellen van ambassades hierover. Een volledig overzicht van de gevolgen van de verlaging van het budget zal in de voorjaarsnota 2015 worden verwerkt.

86

Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het besluit om het Budget Internationale Veiligheid (BIV) naar de Defensie begroting over te hevelen? Wat zijn de gevolgen van deze overheveling voor de doelstelling om alle activiteiten van het BIV «ontwikkelingsrelevant» te maken?

Antwoord van het kabinet:

De meeste uitgaven uit het Budget Internationale Veiligheid worden gedaan door het Ministerie van Defensie. Hierdoor ligt het in de rede om het BIV over te hevelen naar de defensiebegroting. Met de overheveling is alleen het budgethouderschap over gegaan naar het Ministerie van Defensie. De overige afspraken ten aanzien van het BIV blijven ook in 2015 gehandhaafd.

87

Waarom gaat het Budget Internationale Veiligheid (BIV) terug van Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking naar de begroting van Defensie nadat in de Kamer uitvoerig is gesproken over de invulling van het BIV en het pas sinds 2014 op de begroting staat?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 86.

88

Blijft de resterende 60 miljoen euro van het BIV structureel of incidenteel beschikbaar voor Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Wordt dat geld vanuit de begroting van Defensie ieder jaar overgeheveld naar Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en zo ja, onder welke voorwaarden? Welke deel vloeit naar Buitenlandse Zaken en welke naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord van het kabinet:

Ook na overheveling van het BIV van de BH&OS begroting naar de defensiebegroting blijft structureel EUR 60 beschikbaar voor BZ en BH&OS voor activiteiten die passen in de geïntegreerde 3D-benadering. Na interdepartementale besluitvorming in het voorjaar worden deze middelen jaarlijks overgeheveld naar de begrotingen van BZ en BH&OS. Over de definitieve invulling van deze. EUR 60 mln in 2015 (waarvan EUR 30 mln. ODA en EUR 30 mln. non-ODA) moet nog besloten worden.

89

Ten gunste van welke activiteiten kan die 60 miljoen euro die resteert van het BIV straks worden besteed?

Antwoord van het kabinet:

De 60 miljoen euro die beschikbaar is voor BZ en BH&OS zal besteed worden aan activiteiten in het kader van de geïntegreerde benadering, dat wil zeggen gericht op veiligheid en stabilisatie die tegelijkertijd ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan oplossingen op lange termijn. Concreet gaat het om activiteiten op het gebied van veiligheidssectorhervorming, vredesopbouw, rechtsstaatontwikkeling, capaciteitsopbouw en bescherming van hoog risicoposten. Over de precieze invulling vindt jaarlijks interdepartementale besluitvorming plaats.

90

Is het BIV bij overheveling ontmanteld en de voorgenomen invulling ervan niet langer aan de orde of gaat het BIV verder in gewijzigde vorm en zo ja, welke Minister legt daarover straks verantwoording af?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is voornemens om de vooruitstrevende rol van Nederland op het gebied van de geïntegreerde benadering te behouden en verder uit te bouwen. Bij de overgang van het BIV naar de Defensiebegroting is alleen het budgethouderschap overgegaan. Bestaande afspraken over het BIV ten aanzien van gezamenlijke besluitvorming en verantwoording blijven in 2015 gehandhaafd.

91

Waarom staat het volledige bedrag voor het noodhulpfonds van 570 miljoen euro reeds op de begroting van 2014 en niet de beoogde 100 miljoen euro die in 2014 extra zal worden ingezet met doorschuiving van de overige 470 miljoen euro naar de daarop volgende jaren?

Antwoord van het kabinet:

De extra middelen voor noodhulp zijn ter beschikking gesteld in de vorm van een begrotingsfonds, dat in zijn geheel ten laste van de begroting 2014 wordt gebracht. Met een dergelijk fonds kunnen de middelen gedurende de kabinetsperiode in de jaren 2014–2017 flexibel worden ingezet. Budget dat in 2014 niet wordt uitgegeven wordt meegenomen naar latere jaren.

92

Waarom verwacht u in het kasritme van het Noodhulpfonds in 2015 een hogere noodhulp uitgave dan in 2014 en 2016, 2017?

Antwoord van het kabinet:

De middelen binnen het Noodhulpfonds kunnen in de jaren 2014–2017 flexibel worden ingezet. Het begrote kasritme is indicatief. Naar verwachting zullen de uitgaven in 2015 relatief hoog zijn door het grote aantal huidige crises met een niveau 3-classificatie dat financieel nog niet volledig gedekt is. Uitgaven in 2014 zijn relatief lager omdat de middelen pas vanaf september 2014 ter beschikking zijn gesteld.

93

Is het Noodhulpfonds officieel onderdeel van ODA en verhoogt het Noodhulpfonds zodoende de toerekening aan ODA of staat het hier los van?

Antwoord van het kabinet:

Het Noodhulpfonds is onderdeel van het ODA-budget; de extra middelen die voor het Noodhulpfonds ter beschikking zijn gesteld leiden dus tot een verhoging van de ODA-prestatie. De verhoging is, conform het kasritme, indicatief vastgesteld op: EUR 100 mln (2014) – EUR 170 mln (2015) – EUR 150 mln (2016) – EUR 150 mln (2017).

94

Waaruit wordt het Noodhulpfonds precies gefinancierd, vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zelf en zo ja, aan welk beleid wordt daardoor minder uitgegeven? Of komt de financiering van buiten de begroting en zo ja waarvandaan dan precies?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 84.

95

Waarom slaat de bezuiniging in verband met de BNP-aanpassing vooral neer bij klimaat en milieu?

Antwoord van het kabinet:

Voor 2015 moest in de ODA-begroting nog een BNP-korting van bijna EUR 300 mln worden verwerkt. Hiervan is EUR 105 mln verwerkt op twee speerpunten (voedselzekerheid en veiligheid), private sectorontwikkeling en klimaat (zie onderstaande tabel, mutaties t.o.v. Voorjaarsnota):

De resterende BNP-korting van bijna EUR 200 mln is, conform de gebruikelijke systematiek, geparkeerd op artikel 5.2 en zal in de loop van het jaar worden ingevuld.

In de Voorjaarsnota was voor 2015 al een korting van EUR 25 mln verwerkt op klimaat. Hierbovenop komt dus de BNP-korting van EUR 10 mln. Bij het invullen van de bezuinigingen geldt als uitgangspunt om de speerpunten zoveel mogelijk te ontzien; klimaat is echter geen speerpunt. Bij de invulling van de BNP-korting zijn meegewogen de budgettaire omvang van het speerpunt, de mogelijkheden om daarbinnen betalingen door te schuiven en de afspraak dat bij Voorjaarsnota EUR 30 mln ODA wordt overgeheveld vanuit het BIV (op de begroting van Defensie) naar het speerpunt veiligheid en rechtsorde.

96

Kunt u een overzicht geven van de financiële toezeggingen die gedaan zijn op de donorconferentie van het Global Partnership for Education, eind juni? Hoe verhouden de toezeggingen zich tot de behoeften die het GPE geformuleerd had? Welke trends en uitdagingen ziet u als het gaat om «domestic financing» van onderwijs door ontwikkelingslanden zelf? Op welke wijze zal Nederland in 2015 concreet andere donoren aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven of te verhogen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 78

97

Op het moment van schrijven van de begroting waren er nog geen garanties afgegeven binnen het DGGF fonds. Kunt u de huidige stand van zaken weergeven?

Antwoord van het kabinet:

Er zijn nog geen garanties of verzekeringen afgegeven. Wel is er een aantal aanvragen ontvangen. Deze worden nu beoordeeld. Zie ook het antwoord op vraag 50.

98

Kunt u aangeven hoeveel procent van het DGGF-budget is begroot voor Nederlands MKB, hoeveel voor lokaal bedrijfsleven in ontwikkelingslanden en hoeveel voor Nederlands grootbedrijf? Zijn hiervoor richtlijnen?

Antwoord van het kabinet:

De focus van het DGGF is op het MKB, zowel lokaal als hier. In eerste instantie is er voor de onderdelen 1 en 3 (beide gericht op ondersteuning van het Nederlandse MKB dat wil investeren in of exorteren naar DGGF-landen) ieder EUR 175 miljoen beschikbaar gesteld en voor onderdeel 2 (gericht op het lokale MKB dat lokaal wil investeren) ook EUR 175 mln. Voor de onderdelen 1 en 3 van het DGGF kunnen ook grotere ondernemingen in aanmerking komen voor zover dat noodzakelijk is voor het MKB waarmee zij samenwerken en als in die samenwerking het accent op het MKB ligt.

99

Wat zijn de exacte voorwaarden waaronder het Nederlandse grootbedrijf financiering kan krijgen uit het DGGF?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 98.

100

Kunt u in toekomstige begrotingen de belangrijkste beleidsmatige mutaties ten opzichte van de Voorjaarsnota presenteren, in plaats van ten opzichte van de ontwerpbegroting van het jaar eerder, bijvoorbeeld conform de begroting 2015 van Economische Zaken, p. 24?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 80.

101

Kunt u aangeven hoeveel van het Nederlandse ontwikkelingsbudget er naar de regionale ontwikkelingsbanken gaat? Kunt u daarbij ook aangeven welk deel van deze budgeten juridisch verplicht is en hoe lang de contracten lopen met deze banken?

Antwoord van het kabinet:

Zodra Nederland zich bij de regionale ontwikkelingsbanken committeert tot een bijdrage aan het aandelenkapitaal, de middelenaanvulling voor het zachte-leningen-loket, compensatie voor schuldverlichting of meerjarige trust funds is sprake van een juridische verplichting. In 2015 zijn de volgende bedragen in EURO’s voor de regionale ontwikkelingsbanken voorzien.

Naam organisatie

Deelname aan Trust Funds

Aandelenkapitaal

Middelenaanvulling (incl. compensatie schuldverlichting)

Aziatische Ontwikkelingsbank

6.800.000

2.242.073

10.600.000

Afrikaanse Ontwikkelingsbank

1.250.000

3.255.834

96.619.778

EBRD

600.000

   

Juridisch verplichte bijdragen aan EBRD, AfDB en AsDB:

Kapitaalaanvullingen: verplichting loopt t/m 2020

Middelenaanvullingen: verplichting loopt t/m 2021

Schuldverlichting: verplichting loopt t/m 20547

Lopende Trust Funds: diverse einddata

102

Kunt u voor de jaren 2010, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 een overzicht geven van de (te verwachten) besteding (bedragen en percentages) van ODA-middelen aan het private sectorkanaal? Kunt u hierbij expliciet vermelden welk deel direct of indirect ten goede is gekomen/naar verwachting komt aan het Nederlandse bedrijfsleven, en welk deel aan bedrijven in ontwikkelingslanden?

Antwoord van het kabinet:

Het beleid is ingericht op het bereiken van resultaten; er wordt niet gestuurd op hulpkanalen of actoren. De begroting is daarom ook niet ingedeeld naar kanalen. Wel zijn in de brief over effectieve privatesectorontwikkeling door focus en synergie van 25 april jl. (kst-33625–96) ramingen gegeven van de middelen waar het (Nederlandse) bedrijfsleven aanspraak op kan maken.

Het betreft de volgende binnen begrotingsartikel 1.3 vallende ODA-middelen:

Begrotingsartikel 1.3 (in miljoenen euro’s)

2014

2015

2016

2017

Maximaal budget waar (Nederlandse) bedrijfsleven aanspraak op kan maken

71,8

126,1

171,3

177,5

Als percentage van totale ODA-middelen

2%

3%

4%

5%

De uitgaven voor dezelfde programma’s bedroegen in 2010 en 2013 respectievelijk EUR 134,5 miljoen (3%) en EUR 67,4 miljoen (2%). Het relatief hoge bedrag in 2010 werd veroorzaakt door een piek in de ORET-uitgaven.

Het voorgaande betreft de ODA-middelen die direct ten goede (kunnen) komen aan het bedrijfsleven. In verband met het ongebonden karakter van de programma’s wordt niet bijgehouden welk deel aan Nederlandse bedrijven is toegekend en welk deel aan bedrijven in ontwikkelingslanden. Vaak is dat onderscheid ook niet te maken. In het geval van bijvoorbeeld het Private Sector Investeringsprogramma betreft het financiering van joint ventures en profiteren zowel Nederlandse als lokale bedrijven. In de recent verstuurde brief Voortgang prioritaire thema’s ontwikkelingssamenwerking van 29 september jl. (kst-33 625-125) zijn de in 2013 behaalde resultaten gerapporteerd, waaronder het gegeven dat zo’n 150 Nederlandse bedrijven mede dankzij de Nederlandse programma’s actief zijn geworden in partnerlanden.

Het deel van de ODA-middelen dat indirect ten goede komt aan de private sector betreft in ieder geval het gehele begrotingsartikel 1.3. Een verbeterd ondernemingsklimaat biedt het bedrijfsleven immers betere kansen tot ontwikkeling. Ook vanuit de budgetten voor de speerpunten wordt het nodige gedaan ten gunste van zowel het lokale als het Nederlandse bedrijfsleven. Het Dutch Good Growth Fund komt ook geheel ten goede aan bedrijven die willen investeren in lage- en middeninkomenslanden. Het DGGF heeft een budget van EUR 700 miljoen voor de periode 2014–2017.

103

Kunt u aangeven hoe de motie (Kamerstuk 31 250, nr. 83) over het ontwikkelen en toepassen van criteria voor armoedebestrijding en lokale duurzame ontwikkeling bij de beoordeling van aanvragen voor Publiek-Private Partnerschappen (PPP’s) en de bedrijfsleveninstrumenten is uitgevoerd?

Antwoord van het kabinet:

Voor de beoordeling van aanvragen voor Publiek-Private Partnerschappen, en ook voor andere bedrijfsleveninstrumenten, wordt gewerkt met een brede set van criteria op het gebied van lokale duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Ten aanzien van de beoogde resultaten, wordt gekeken in welke mate voorstellen bijdragen aan het aantal gecreëerde banen, inkomensverbetering en toegang tot diensten voor kleine boeren, ondernemers, producenten en consumenten. Bij de beoordeling van de duurzaamheid wordt behalve naar milieu en klimaat aspecten, ook bezien of het initiatief kan leiden tot een rendabele onderneming of dienstverlening en tot duurzame verbetering van het ondernemingsklimaat.

Voor de lopende tenderronde van het Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) wordt o.a. expliciet gevraagd naar voorstellen die vrouwelijke ondernemers ondersteunen. Ook voor voorstellen gericht op verbetering van voedselzekerheid, wordt gekeken naar het effect op de positie van vrouwen. Om een goede aansluiting bij de lokale economie te bevorderen wordt in de beoordeling meer gewicht toegekend aan de deelname van lokale organisaties in de partnerschappen. Voor de beoordeling op de internationale MVO-standaarden, is voor elk bedrijfsleveninstrument een toetsingskader ontwikkeld.

104

Welk budget is er beschikbaar voor exportkredietverzekeringen in de komende jaren, en wordt er bij het toekennen van deze budgeten onderscheid gemaakt per sector?

Antwoord van het kabinet:

Voor de exportkredietverzekering is in de begroting van het Ministerie van Financiën een bedrag van € 10 mld. opgenomen als plafond voor hoeveel de Staat jaarlijks aan nieuwe verplichtingen kan aangaan. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar sectoren.

105

Welke eisen worden er gesteld aan het verkrijgen van een exportkredietverzekering, bijvoorbeeld op het gebied van MVO, mensenrechten, duurzaamheid en/of dierenwelzijn?

Antwoord van het kabinet:

Exporttransacties en investeringen worden uitsluitend door de Nederlandse overheid in verzekering genomen als de betreffende export niet in verband wordt gebracht met onaanvaardbare milieu en sociale gevolgen, omkoping en/of fundamentele schending van arbeidsnormen. Om die reden worden exporttransacties onderworpen aan een milieu en sociale beoordeling. Het Nederlandse beleid voor de exportkredietverzekering en de werkwijze voor de beoordeling van exporttransacties is gebaseerd op afspraken in OESO verband. Voor verdere informatie over het MVO beleid verwijst het Kabinet u naar Kamerbrief «Het MVO beleid voor door de Nederlandse Staat verzekerde exportkredieten» (vergaderjaar 2012–2013. Kamerstuk 26 485 nr. 146).

106

Hoe zullen de kaders voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in het kader van de VN, OESO, EU en voluntary principles on security and human rights worden bevorderd? En wat wordt er verstaan onder een «realistische» invulling van ketenverantwoordelijkheid?

Antwoord van het kabinet:

Internationale afspraken zijn essentieel voor een effectief MVO-beleid en zorgen voor een gelijk speelveld voor bedrijven. Hiervoor en ook voor het vergroten van het internationale gezag van de OESO-richtlijnen heeft het kabinet de OESO voor vier jaren een speciaal vertegenwoordiger voor de OESO-richtlijnen ter beschikking gesteld in de rol van voorzitter van de OESO Werkgroep over MVO. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn voor de overheid het uitgangspunt voor verantwoord internationaal ondernemen en vormen daarom de kern van de IMVO-kaders van het buitenlandinstrumentarium van de Nederlandse overheid en voorlichting over MVO. Nederland dringt aan op en draagt bij aan formele trajecten van de OESO ter verduidelijking van de Richtlijnen, zoals bijvoorbeeld op het vlak van conflictmineralen, financiële instellingen en agrarische toeleveringsketens.

In de VN was Nederland het tweede land met een nationaal actieplan voor bedrijfsleven en mensenrechten, na het Verenigd Koninkrijk. Met dit actieplan laat het kabinet zien hoe zij invulling geeft aan de verantwoordelijkheden zoals die in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights zijn geschetst. Dit actieplan wordt ook gepresenteerd binnen de VN, OESO en de EU, waarbij andere landen aangespoord worden een eigen actieplan op te stellen.

Daarnaast zal het kabinet tijdens het EU-voorzitterschap IMVO als beleidsprioriteit verder onder de aandacht brengen. Waar mogelijk zullen MVO-initiatieven, zoals de sectorrisicoanalyse, en samenwerkingsverbanden van bedrijven onder de aandacht gebracht worden om zo opschaling en een gelijk speelveld te bevorderen.

Het belang van multi-stakeholder initiatieven, zoals de Voluntary Principles on Security and Human Rights, wordt door Nederland uitgedragen bij economische missies en in gesprekken met bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld. Nederland propageert dit initiatief onder overheden en bedrijven in de delfstoffenindustrie als een sectorale aanzet tot due diligence op het vlak van veiligheid en mensenrechten.

Onder een realistische invulling van ketenverantwoordelijkheid wordt verstaan dat een bedrijf kan aantonen dat ze aan hun due diligence voldoen, dat ze duidelijk hebben welke risico’s er zijn, daar beleid op voeren en dat ze hierover in gesprek zijn met de belanghebbenden. Dit verschilt per sector en land.

107

Hoe geeft Nederland vorm aan zijn regisseursrol op het gebied van «het bevorderen van kaders voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van de VN, OESO, EU en voluntary principles»?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 106.

108

De Nederlandse regering streeft naar maximale synergie tussen ontwikkelingsdoelstellingen en de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, mede door inzet van het Dutch Good Growth Fund. Wat doet u in situaties waarin de belangen van het bedrijfsleven botsen met ontwikkelingsdoelstellingen of slechts een beperkte synergie tonen? Hoe wordt dit criterium geoperationaliseerd voor de beoordeling van ingediende voorstellen van bedrijven?

Antwoord van het kabinet:

Het doel van het DGGF is het intensiveren van ontwikkelingsrelevante investeringen in, en handel met lage- en middeninkomenslanden. Aanvragen moeten enerzijds een goede business case bieden en anderzijds voldoen aan de gestelde ontwikkelingsdoelstellingen. Deze beide uitgangspunten worden in samenhang bekeken en pas als aan beiden is voldaan zal een aanvraag goedgekeurd worden.

Ontwikkelingsrelevantie wordt geoperationaliseerd op basis van de volgende drie criteria: 1) additionele werkgelegenheid in lage- en middeninkomenslanden in de vorm van banen, 2) verbetering van de productiekracht van betrokken bedrijven, bijvoorbeeld door hogere productiviteit en/of verbetering van de positie van de bedrijven op de lokale markt, de mate waarin investeringen renderend zijn gebleken voor bedrijven (in lage- en middeninkomenslanden) en lokale innovatie, en 3) duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technieken in de vorm van trainingen aan medewerkers van betrokken MKB bedrijven. Speciale aandacht is er voor de positie van de vrouwelijke ondernemer, de jonge ondernemer en de ondernemer in fragiele staten.

109

Wordt binnen het DGGF ook 100% revolverendheid nagestreefd voor investeerders die zich richten op MKB-bedrijven in fragiele staten? Welke instrumenten en middelen (b.v. technische assistentie) zullen worden ingezet om dit voor elkaar te gaan krijgen?

Antwoord van het kabinet:

Ja, ook bij investeringen die zich richten op MKB-bedrijven in fragiele staten wordt gestreefd naar 100% revolverendheid. Hiertoe zullen investeringen worden geselecteerd die een hoge mate van commerciële haalbaarheid hebben, maar desondanks niet in staat zijn om krediet te krijgen van bestaande banken en kredietverstrekkers. Om de revolverendheid en ontwikkelingsrelevantie van deze investeringen te ondersteunen wordt daar waar nodig gebruik gemaakt van technische assistentie en wordt tevens gebruik gemaakt van lokaal aanwezige organisaties die de markt goed kennen en een goede inschatting kunnen maken van risico’s en rendementen, zoals lokaal aanwezige investeringsfondsen.

110

Bent u van plan het instrument van garanties uit te breiden naar Spoor 2 van het DGGF?

Antwoord van het kabinet:

Onderdeel 2 van het DGGF heeft het instrument van garanties reeds ter beschikking en zal dat inzetten waar nodig en nuttig.

111

Hoe groot is tot op heden de belangstelling voor het DGGF? Kan een overzicht gegeven worden van 1. Het aantal aanvragen per spoor en de gemiddelde grootte van de financieringsaanvraag per spoor? 2. Het aantal financieringstoekenningen per spoor en de grootte daarvan? Wordt nog steeds uitgegaan van een mid-term review van het DGGF eind 2015?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 50.

112

U geeft aan dat er pilots lopen op het gebied van private bijdragen voor en standaardisering van de dienstverlening bij het postennet. Kunt u aangeven wat deze pilots inhouden en hoe de voorlopige bevindingen hiervan zijn?

Antwoord van het kabinet:

Het vragen van een eigen bijdrage voor economische dienstverlening wordt verder uitgebreid. Voor het einde van het jaar gaat een pilot van start in de markten Frankrijk, Duitsland en Brazilië. Doel is te onderzoeken of het vragen van een financiële bijdrage voor meer producten en diensten dan de handelsmissies en de zakenpartnerscans bijdraagt aan het in stand houden van een brede en kwalitatief betere dienstverlening, of de eigen bijdrage niet prohibitief werkt en of het bedrijfsleven via publiek-private samenwerking directer kan worden betrokken bij de dienstverlening door de posten. In het Algemeen Overleg d.d. 9 september is vastgesteld dat uw Kamer na afloop van de pilot van twee jaar wordt geïnformeerd over de uitkomsten.

Tegelijkertijd is deze zomer op basis van het rapport van Technopolis «Onderzoek standaarden» (Nr. 426/2013, mei 2014) een begin gemaakt met het stroomlijnen van de kwaliteit, meetbaarheid en zichtbaarheid van de economische dienstverlening over het gehele postennet. Op dit moment wordt er gewerkt aan een producten-dienstencatalogus voor de economische dienstverlening op de posten. Hiermee wordt 1) dienstverlening naar het bedrijfsleven transparanter en de kwaliteit van die dienstverlening beter, 2) resultaatmeting op de posten eenvoudiger en gemakkelijker te rapporteren, en 3) de betaalde dienstverlening verder ingevuld.

113

Welke stimuleringsmaatregelen worden er genomen om het MKB beter van dienst te zijn bij internationalisering?

Antwoord van het kabinet:

MKB is van vitaal belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het MKB is niet alleen een zelfstandige speler op internationale markten, maar heeft ook een belangrijk rol als dienstverlener, toeleverancier, partner of onderaannemer in de waardeketen. Ondernemers hebben behoefte aan algemene informatie, aan betrouwbare partners en aan hulp op maat. Zie hiervoor ook de brief van 7 juli jl., Kamerstuk 33 625.

Er komt een brede campagne om nog meer MKB bedrijven te bereiken. Focus ligt op informatie over en bewustwording van de kansen die internationalisering biedt. De dienstverlening door het postennet staat hierin centraal. Als onderdeel van deze campagne wordt onder meer samen met Fenedex en MKB Service Desk een internationale wegwijzer voor ondernemers ontwikkeld. Ook vinden er regionale intervisie bijeenkomsten plaats, onder leiding van een coach. Ondernemers hechten veel waarde aan het onderlinge contact en uitwisselen van ervaringen. Dit ga ik faciliteren.

Daarnaast wordt het programma SIB (Starters International Business) geïntensiveerd. SIB biedt de internationaal onervaren MKB ondernemer, die bereid is tijd en geld te investeren, ondersteuning bij het in kaart brengen van mogelijkheden en knelpunten. Het aantal private aanbieders van SIB wordt uitgebreid, waardoor het bereik toeneemt. Ook kunnen ondernemers eenmalig tegen een gereduceerd tarief deelnemen aan een economische missie georganiseerd door een private partner.

114

Welke pilots worden er momenteel gedraaid op het gebied van private bijdrages voor en standaardisering van de dienstverlening? En wanneer worden de evaluaties van deze pilots verwacht?

Antwoord van het kabinet:

Zie vraag 112

115

Op welke manier wordt het Nederlandse bedrijfsleven gebruikt voor het programma Duurzame handel en investeringen?

Antwoord van het kabinet:

Het begrotingsartikel voor Duurzame handel en investeringen omvat regelingen en instrumenten waarmee Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen worden gestimuleerd om internationaal te ondernemen en om ontwikkelingsrelevant te investeren in ontwikkelingslanden. Daarmee wordt het Nederlands bedrijfsleven geholpen om de handel te stimuleren en vergroten we ons verdienvermogen. Daarnaast geeft het Nederlands bedrijfsleven met innovatieve oplossingen een impuls aan duurzame en inclusieve groei van economieën in ontwikkelingslanden.

116

Waarom zijn de budgettaire gegevens voor de jaren 2016 tot en met 2019 niet inzichtelijk gemaakt in de tabellen omtrent budgettaire gevolgen van beleid?

Antwoord van het kabinet:

De budgettaire gevolgen van beleid worden sinds de MvT 2013 in een aangepaste tabelvorm gepresenteerd. De Tweede Kamer is hierover op 1 juni 2012 middels Kamerstuk 33 000, nr. 149 geïnformeerd. Het aantal activiteiten en het aantal financiële instrumenten binnen de BHOS-begroting is aanzienlijk. Daarnaast zijn in sommige gevallen de instrumenten nog niet bekend omdat de programma’s pas na het verschijnen van de begroting worden gestart. Gezien deze complexiteit kunnen de instrumenten alleen voor het voorliggende begrotingsjaar en het lopende jaar worden gepresenteerd.

117

Kunt u al de tabellen nogmaals naar de Kamer sturen waarbij de jaren 2016 tot en met 2019 ook voor specifieke budgetregels wordt ingevuld?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 116.

118

Wat zijn de beleidsmatige en financiële gevolgen van de verlaging van het budget voor versterkt privaat ondernemerschap (artikel 1 «Duurzame handel en investeringen»)?

Antwoord van het kabinet:

Vanwege kortingen op het ODA-budget als gevolg van het afgelopen jaar gedaalde BNP, is het budget voor versterkt privaat ondernemerschap, onderdeel van artikel 1 «Duurzame handel en investeringen», meerjarig verlaagd. Hierdoor neemt dit budget minder snel toe dan eerder begroot. Beleidsmatig betekent dit dat de groei van de betreffende programma’s iets minder ambitieus zal zijn dan eerder voorzien.

119

Kunt u aangeven waarom er voor 2015 bij de Package4Growth ODA geen bedrag aangegeven is?

Antwoord van het kabinet:

Package4Growth is in 2012 omgevormd naar het instrument Finance International Business (FIB). De resterende budgetten dienen ter uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen. Er worden geen ODA-uitgaven meer verwacht in 2015 voor Package4Growth.

120

Agrarische ondernemers in partnerlanden hebben behoefte aan een adequaat aanbod van commerciële banken van toegesneden financiële producten om investeringen te kunnen doen in hun bedrijfsvoering. In hoeverre maakt kapitalisering van commerciële banken door nationale ontwikkelingsbanken/fondsen onderdeel uit van de dialoog die Nederlandse ambassades voeren met ministeries van Financiën of Handel ter plekke?

Antwoord van het kabinet:

Om de toegang tot adequate financiële producten voor agrarische ondernemers te verbeteren zijn er verschillende programma’s die vooral met de Wereldbank en IFC worden uitgevoerd. Zo noem ik bv de bijdrage aan het Global Agriculture and Food Security Program («private window»). Een ander programma is de Global Index Insurance Facility, een programma voor het ontwikkelen van landbouwverzekeringen voor agrarische ondernemers. De Wereldbank is gewoonlijk een invloedrijke actor in landen. In de dialoog tussen de ambassade en de ministeries kan hierop voortgebouwd worden. Er zijn vooralsnog geen directe discussies tussen de ambassade en de landen over de kapitalisering van commerciële banken.

121

Kunt u aangeven waarom de subsidie voor technische assistentie voor het DGGF in 2015 stijgt?

Antwoord van het kabinet:

Technische assistentie is 10% van het investeringsbudget van het DGGF. In absolute termen stijgt het budget voor technische assistentie in 2015 door de kasschuif (zie antwoord bij vraag 79) uit 2016, maar in relatieve zin niet. In 2016 krimpt het budget voor technische assistentie in absolute termen door deze kasschuif.

122

In de «Voortgang prioritaire thema's ontwikkelingssamenwerking» staat: «De goede resultaten op toegang tot aidsremmers, voorbehoedsmiddelen en vaccins bevestigen het belang van een substantiële Nederlandse betrokkenheid bij en financiële bijdrage aan fondsen als Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM)» (p. 18). Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de bezuiniging op het GFATM (3.1), waar Nederland in 2013 nog 67 mln. euro aan bijdroeg, en 75 mln. euro in 2014? Welke gevolgen heeft de lagere Nederlandse bijdrage aan het GFATM voor de aidsbestrijding?

Antwoord van het kabinet:

De hogere bijdragen aan het GFATM in 2013 en 2014 ten opzichte van 2015 zijn een gevolg van twee amendementen van Uw Kamer op de begroting van 2013 en 2014. In die jaren was er dus sprake van een eenmalige verhoging van de bijdrage. De begrote bijdrage voor 2015 van € 55 miljoen is gelijk aan de oorspronkelijk begrote bijdragen over 2013 en 2014, zoals eerder gecommuniceerd aan GFATM.

123

U geeft aan dat van de middelen voor het Dutch Good Growth Fund de helft juridisch verplicht is. Hoe verklaart u dat van de middelen binnen een fonds dat nog geen half jaar is geopend voor aanvragen nu al de helft juridisch verplicht is? Kunt u daarbij ook een overzicht geven van welke onderdelen juridisch verplicht zijn en wat de reden hiervoor is per onderdeel?

Antwoord van het kabinet:

Van de EUR 700 miljoen aan beschikbare middelen voor het DGGF is EUR 525 miljoen juridisch verplicht doordat 3 contracten ter waarde van EUR 175 miljoen zijn aangegaan met de drie uitvoerders van de respectievelijke onderdelen van het DGGF: RVO voor onderdeel 1, PwC/Triple Jump voor onderdeel 2 en Atradius DSB voor onderdeel 3.

124

Hoe is de 100 miljoen euro uit het DGGF verdeeld en hoe gaat de 200 miljoen euro uit het DGGF worden verdeeld?

Antwoord van het kabinet:

In 2014 is EUR 100 miljoen beschikbaar voor het DGGF en in 2015 EUR 150 miljoen. Deze bedragen worden gelijkelijk verdeeld over de drie onderdelen van het DGGF.

125

Kunt u de DGGF evalueren gezien de verdrievoudiging van het budget?

Antwoord van het kabinet:

Het DGGF wordt na vijf jaar in zijn geheel geëvalueerd via een zogenaamde beleidsevaluatie of beleidsdoorlichting. Voor de periode van vijf jaar is gekozen om het DGGF de tijd te geven voor het behalen van een daadwerkelijke en beklijvende impact. De beleidsevaluatie zal maximaal gebruik maken van de uitkomsten van drie impactevaluaties van de afzonderlijke onderdelen van het DGGF die eveneens na vijf jaar zullen plaatsvinden.

126

Waarvoor verwacht u de 300 miljoen euro voor 2017 nodig te hebben? Waarom is er voor DGGF wel een verdere specificatie in de tabel gegeven en niet bij de andere budgetregels? Kan de nadere specificatie voor de jaren 2016 tot en met 2019 voor alle budgetregels worden gegeven?

Antwoord van het kabinet:

De EUR 300 miljoen voor 2017 is nodig om uitvoering te geven aan het DGGF waarvoor in totaal EUR 700 miljoen op de begroting is gereserveerd. Een deel hiervan, namelijk EUR 175 miljoen is achter de hand gehouden en zal worden toebedeeld aan de drie onderdelen op basis van de mid-term review eind 2015. De specificatie voor het DGGF wijkt niet af van andere budgetregels. Dat voor het DGGF het budget tot en met 2019 gespecificeerd is, komt omdat het DGGF een separaat begrotingsartikel (1.4) betreft. Andere begrotingsartikelen omvatten meerdere programma’s/activiteiten die slechts tot en met 2015 worden gespecificeerd.

127

Wordt het DGGF per 2018 opgeheven?

Antwoord van het kabinet:

Nee, het DGGF revolveert en loopt in principe door na 2018.

128

Kunt u aangeven waarom de kosten voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in 2015 stijgen?

Antwoord van het kabinet:

De geraamde stijging van de uitvoeringskosten komt door een combinatie van factoren waaronder een extra investering in de dienstverlening aan het Nederlands bedrijfsleven, de ondersteuning van ambassades op het terrein van private sector ontwikkeling (o.a. de één loket functie) en een aantal arbeidsintensieve processen zoals de afhandeling van grote calls en de ontwikkeling van DRIVE.

129

Kunt u aangeven waarom de verwachte ontvangsten voor het DGGF relatief laag zijn? Wat zeggen deze bedragen over de revolverendheid van het fonds?

Antwoord van het kabinet:

Voor het DGGF zijn vooralsnog in de begroting geen ontvangsten voorzien. De ontvangstenregel in de tabel van artikel 1 heeft betrekking op ontvangstenartikel 1.10 (ontvangsten voor FIB en renteontvangsten uit NIO-leningen). De revolverendheid van het DGGF wordt niet via de begroting inzichtelijk gemaakt maar via jaarlijkse DGGF-rapportages aan de Kamer. Overigens vallen er pas na enkele jaren uitspraken te doen over de revolverendheid, aangezien het veelal lange termijn investeringen en exporten betreffen met terugbetaling op termijn.

130

Kunt u het feit dat ruim de helft van de middelen voor het Dutch Good Growth Fund juridisch verplicht is nader toelichten? Om welke verplichtingen gaat het?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 123.

131

De transitiefaciliteit wordt gebruikt in Vietnam, Zuid Afrika en Colombia om de transitie van een bilaterale ontwikkelingsrelatie naar een wederzijds profijtelijke economische relatie mogelijk te maken. Hoe wordt dit geld precies besteedt en hoe wordt dit doel behaald? Hoe wordt het lokale en Nederlandse bedrijfsleven hierbij betrokken?

Antwoord van het kabinet:

De in 2012 gestarte Transitiefaciliteit (TF) is geen instrument, maar een aanpak met geïntegreerde inzet van instrumenten ter bevordering van private sectorontwikkeling en economische diplomatie. Zowel de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als de ambassades in deze landen zijn uitvoerder van de TF. De uitvoerders signaleren kansen en mogelijkheden voor interventies die het ondernemingsklimaat in het transitieland ten goede komen en de (duurzame) handel, investeringen en diensten door Nederlandse bedrijven vergroten. De uitvoerders spelen een actieve makelaarsrol in het bij elkaar brengen van publieke en private partners, kennisinstellingen en NGO’s. Nederlandse bedrijven worden door RVO actief benaderd om ze te wijzen op mogelijkheden in het transitieland. Hierin bestaat een directe link met de Topsectoren.

Het budget van de TF voor 2015 bestaat uit een ODA en een non-ODA deel en wordt beheerd door RVO en de posten gezamenlijk. In 2015 is er voor de TF EUR 15,3 mln gereserveerd.

De middelen worden besteed aan demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en kennisverwerving, beursinzendingen, versterking van het lokale ondernemingsklimaat, samenwerking tussen kennisinstellingen en matchmaking.

132

Kunt u toelichten welke ervaringen er zijn opgedaan met de Transitiefaciliteit?

Antwoord van het kabinet:

De ervaringen met de TF zijn positief. De ambassades hebben de afbouw van het bilaterale OS-programma goed kunnen toelichten aan de overheden van de transitielanden door in te zetten op een wederzijds profijtelijke economische relatie. De rol van de private sector in de ontwikkeling van deze landen is groot, via de TF kan Nederland bijdragen aan zowel versterking van het lokale ondernemingsklimaat als bijdragen aan succes voor Nederlandse bedrijven.

Zo wordt via de TF bijgedragen aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Het Global Reporting Initiative (GRI) in Colombia heeft bijvoorbeeld een zogenoemd Focal Point gevestigd, deels gefinancierd uit de TF. Dit Focal Point heeft als doel lokale netwerken en MVO-bewustzijn te ontwikkelen. Het bevordert daartoe de dialoog over MVO en MVO-verslaglegging en voorziet in capaciteitsopbouw over MVO-verslaglegging door bedrijven die actief zijn op de Colombiaanse markt. Het GRI-Focal Point werkt nauw samen met de Colombiaanse regering.

Een ander voorbeeld is het Nederlandse bedrijf The Waste Transformers dat met slimme technologie afval omzet in elektriciteit, warmte of groen gas. En dat doen ze met succes. Met hulp van de Transitiefaciliteit (TF) van RVO en ZMA Pretoria wist het bedrijf voet aan de grond te krijgen in Durban, Zuid-Afrika.

In Vietnam is dankzij de TF een strategische samenwerking tot stand gekomen tussen de Nederlandse en Vietnamese tuinbouwsectoren. Een alliantie van private sector, overheden en kennisinstellingen heeft geleid tot duurzame versterking van de tuinbouwsector in Vietnam, maar ook kansen gecreëerd voor het Nederlandse bedrijfsleven om hun economische activiteiten in Vietnam uit te breiden.

133

Op welke wijze worden de «lessons learned» van de infrastructuurprogramma’s ORIO in DRIVE geïmplementeerd?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord bij vraag 48.

134

Hoe verhoudt het MASSIF-programma zich tot andere programma’s om de financiële sector in ontwikkelingslanden te versterken?

Antwoord van het kabinet:

Anders dan andere programma’s op dit gebied richt MASSIF zich op het ontwikkelen van de financiële sector als geheel in ontwikkelingslanden en het institutioneel en financieel versterken van financiële instellingen die de onderkant van de bancaire markt bedienen. Daartoe verstrekt MASSIF leningen, participaties, garanties en andere financiële producten, alsook capaciteitsopbouw. MASSIF financiert alleen in die gevallen waar het risico/rendement van de financiering niet acceptabel is voor FMO’s eigen kapitaal (FMO-A).

135

Wordt er bijvoorbeeld samengewerkt met de Nederlandse belastingdienst en het International Bureau of Fiscal Documentation die technische assistentie verlenen om bij te dragen aan de belastinginkomsten van ontwikkelingslanden?

Antwoord van het kabinet:

De Nederlandse overheid heeft een technisch assistentie programma dat zich onder meer richt op het helpen verbeteren van belastingheffing en -inning in ontwikkelingslanden. Voor deze steun stellen het Ministerie van Financiën en de Nederlandse Belastingdienst technische expertise beschikbaar op basis van een convenant dat de ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken met elkaar zijn aangegaan. Daarnaast is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in juli 2013 een raamovereenkomst aangegaan met het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) voor aanvullende expertise en training aan belastingdiensten in ontwikkelingslanden. Voor een voortgangsverslag over de concrete activiteiten van de Nederlandse Belastingdienst en het IBFD wordt verwezen naar de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer van 19 september jl. (kst-34 000-XVII-4).

136

Kunt u toelichten welke «extra committeringen» u voor ogen heeft om de drinkwaterdoelstelling te behalen? Kunt u toelichten op welke manier deze extra committeringen worden gefinancierd?

Antwoord van het kabinet:

Met «extra committeringen» wordt verwezen naar nieuwe drinkwaterprogramma’s; deze nieuwe committeringen zullen als gevolg van de zeer beperkte financiële ruimte naar verwachting pas in 2016 mogelijk zijn. Om op korte termijn het aantal mensen dat toegang krijgt tot veilig drinkwater te kunnen vergroten wordt onderzocht hoe we op een kosteneffectieve wijze meer mensen kunnen bereiken, bijvoorbeeld door meer nadruk te leggen op rehabilitatie van bestaande watervoorzieningen die niet, of niet goed, functioneren. Tevens wordt onderzocht hoe de hefboomwerking van Nederlandse middelen kan worden vergroot. In december wordt in dit kader een multi-donor bijeenkomst georganiseerd met UNICEF, de Wereldbank en diverse bilaterale donoren.

137

Met welke organisaties en bedrijven werkt u samen op de gebieden van het bevorderen van voedselzekerheid en landbouw in het Zuiden?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 28.

138

Welke voorwaarden op het gebied van duurzaamheid stelt u aan uw investeringen op het gebied van landbouw (denk aan het uitsluiten van bepaalde pesticiden etc.)?

Antwoord van het kabinet:

Het streven is om op duurzame wijze bij te dragen aan landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden zodat in 2050 9 miljard mensen goed gevoed kunnen worden. Het betreft sociale, economische en ecologische duurzaamheid. Hiervoor zijn veel instrumenten en richtlijnen die door Nederland gehanteerd worden, o.a. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de Committee on Food Security principes voor «responsible agricultural investment», de OESO richtlijnen en het kader over landrechten uit de IFC performance standards. Voor wat betreft pesticiden gelden de FAO/WHO richtlijnen. Een van de middelen om duurzaamheid te bevorderen is certificatie, zoals bijvoorbeeld bij cacao- en koffieketens. Veel van de publieke sector investeringen in de landbouw in ontwikkelingslanden zijn gericht op duurzaamheid. Voorbeelden zijn investeringen gericht op het behoud van bodemvruchtbaarheid, vergroting van de weerbaarheid van kleinschalige boeren tegen de effecten van klimaatverandering, risico management door verzekeringen, en vergroting van toegang tot markten.

139

Kunt u aangeven of u met WASH het onderdeel van UNICEF of de alliantie van zes Nederlandse NGO’s bedoelt?

Antwoord van het kabinet:

De referentie naar WASH op p. 38 van de begroting refereert aan de financiële bijdrage aan alle drinkwater, sanitatie en hygiëne (WASH) programma’s, dus inclusief die van UNICEF en de WASH alliantie.

140

Welke inzichten leverde de beleidsdoorlichting voor private sector ontwikkeling van 2013 precies op? En hoe worden deze inzichten omgezet in beleid?

Antwoord van het kabinet:

In de Kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting voor privatesectorontwikkeling van 25 april jl. (kst-33625–96), is beschreven hoe de aanbevelingen van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) worden vertaald naar de uitvoering van het beleid voor privatesectorontwikkeling. Kernpunten zijn:

  • versterking van synergie tussen de programma’s voor privatesectorontwikkeling;

  • meer aandacht voor de additionaliteit van programma’s om marktverstoring te voorkomen;

  • versterkte inzet op ontwikkelingsrelevantie en impact;

  • sterkere aansturing van de uitvoeringsorganisaties door het ministerie.

141

Kunt u aangeven wat de invloed zal zijn van de actualisatie van het beleid voor voedselzekerheid voor het budget voor voedselzekerheid?

Antwoord van het kabinet:

De Kamerbrief over voedselzekerheid zal de visie van het kabinet weergeven. Hoofdlijnen van beleid zijn voeding van kwetsbare groepen, ontwikkeling van de voedsellandbouw en verduurzaming van voedselsystemen. Voor de uitvoering hiervan is budget een belangrijke randvoorwaarde. Waar vrij besteedbare ruimte binnen het budget beschikbaar komt zullen de nieuwe accenten in het beleid in concrete activiteiten worden vertaald. Geleidelijk zal de activiteitenportefeuille zodoende toegroeien naar een evenwichtige inzet op de drie hoofdlijnen.

142

Kunt u toelichten hoe de verdeling van 50% urbaan – 50% ruraal van de investeringen op het gebied van drinkwater en sanitatie er uit ziet over de periode 2013 tot en met 2017?

Antwoord van het kabinet:

Gezien wereldwijde ontwikkelingen, zoals de verwachte sterke groei van middelgrote steden in ontwikkelingslanden en de wens om meer Nederlandse expertise in te zetten ligt een geleidelijke verschuiving naar een grotere stedelijke inzet voor de hand. Op dit moment is slechts een klein deel van de portefeuille voor drinkwater (10%) en sanitatie (5%) gericht op stedelijke gebieden. Hoe de verschuiving van de inzet precies gaat uitwerken in de periode tot en met 2017 is nog niet te zeggen aangezien nieuwe programma’s nog ontwikkeld moeten worden. In elk geval zal minimaal 50% van de investeringen voor WASH gereserveerd blijven voor rurale gebieden én zal conform motie Voordewind minimaal een-derde van het totale budget voor water gereserveerd blijven voor WASH. De Kamer zal jaarlijks op de hoogte gehouden worden van deze ontwikkelingen.

143

Op welke manier wordt het Nederlandse bedrijfsleven gebruikt voor het programma Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 28 voor samenwerking met private sector over totale breedte van art 2.1. De programma’s Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) en Fonds Duurzaam Water (FDW) richten zich specifiek op het bevorderen van publiek-private samenwerking die bijdraagt aan resultaten op de genoemde gebieden. Bij veel partnerschappen zijn (Nederlandse) ondernemingen betrokken. Bedrijven dragen bij met investeringsmiddelen, goederen, diensten en expertise. Wanneer initiatieven een business case omvatten waarborgen de bedrijven die de investeringen dragen de economische duurzaamheid van het initiatief.

144

Kunt u aangeven welke programma’s en uitgaven vallen onder de 9% niet juridisch verplichte uitgaven op het gebied van duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet gaat in 2015 een aantal nieuwe bijdragen toe kennen aan programma’s op het gebied van duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water. De belangrijkste daarvan zijn: Wereldbank programma «Global Water Practice», voorgenomen financiering voor klimaatmitigatie en -adaptatie via multilateraal kanaal, nieuwe «call for proposals» voor Fonds Duurzaam Water, bilateraal programma op het gebied van geïntegreerd waterbeheer in Rwanda en bilateraal programma voor voedselzekerheid in Burundi.

145

Op pagina 39 van de Rijksbegroting, onder punt 2.1 Toename van voedselzekerheid, onder het kopje subsidies, staat dat de geplande uitgaven voor «voeding» toenemen van 16,1 miljoen euro naar 17,2 miljoen euro. Kunt u specificeren waar dit bedrag voor bedoeld is en of dit bedrag ook juridisch verplicht is?

Antwoord van het kabinet:

Zie beantwoording vraag 148.

146

Kunt u in de tabel over de budgettaire gevolgen van het beleid specificeren onder welk kopje de verbetering van toegang tot nutriëntrijk voedsel valt, wat voor budget u hiervoor uittrekt, en wat uw inzet zal zijn in 2015 ten behoeve van dit punt?

Antwoord van het kabinet:

De verbetering van toegang tot nutriëntrijk voedsel valt onder het kopje «voeding» dat onderdeel is van beleidsartikel 2.1 toename voedselzekerheid. Ook onder de landenprogramma’s voedselzekerheid is aandacht voor dit thema. Er is voor 2015 17,2 miljoen euro begroot. Voor de specifieke inzet in 2015, zie beantwoording vraag 148.

147

Kunt u aangeven in hoeverre u van plan bent het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de verbetering van toegang tot nutriëntrijk voedsel?

Antwoord van het kabinet:

Partnerschappen zijn sleutelonderdeel van de Nederlandse inzet op het gebied van voedselzekerheid, inclusief de verbetering van toegang tot nutriëntrijk voedsel. De publieke sector, private sector, kennisinstituten en het maatschappelijke middenveld werken op voedingsgebied gezamenlijk aan herkenbare resultaten. Het Amsterdam Initiative against Malnutrition (AIM) is hierbij een aansprekend voorbeeld dat laat zien dat samenwerking meer oplevert dan de som der delen. ICCO en Hivos zijn de belangrijkste partners in AIM vanuit het maatschappelijk middenveld.

148

Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn in 2015 voor de specifieke verbetering van voedselzekerheid van kinderen, en dan met name met betrekking tot het tegengaan van «stunting»?

Antwoord van het kabinet:

Vooral jonge kinderen tot hun tweede levensjaar en hun moeders vormen een kwetsbare groep. De fysieke schade die kinderen tot twee jaar oplopen als gevolg van onvoldoende en eenzijdig voedsel kan de rest van hun leven niet meer hersteld worden. Inname van voldoende en gevarieerd voedsel van goede kwaliteit is essentieel in deze fase van hun leven.

Nederland zal daarom een actieve rol spelen in internationale initiatieven voor betere voeding van jonge kinderen, zoals in de Scaling Up Nutrition (SUN) beweging en de VN Zero Hunger Challenge. Daarnaast worden in partnerlanden als Indonesië, Bangladesh, Rwanda, Burundi, Mozambique en Ethiopië door Nederland concrete programma’s ondersteund om op lokaal niveau ondervoeding van jonge kinderen te bestrijden, onder meer in samenwerking met UNICEF, de Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN), het Food Fortification Initiative (FFI) en private, maatschappelijke en publieke partners binnen het Amsterdam Initiative against Malnutrition (AIM). Deze programma’s zijn juridisch vastgelegd in contracten en verplichtingen.

149

Wat zijn de beleidsmatige en financiële gevolgen van de verlaging van het budget voor marktontwikkeling, duurzame voedselproductie en het versterken van het ruraal ondernemerschap en voor een verlaging van het budget voor de Landenprogramma’s voor integraal waterbeheer en drinkwater en sanitatie (artikel 2 «Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water»)?

Antwoord van het kabinet:

De financiele en beleidsmatige gevolgen van de verlaging van de budgetten voor «duurzame handel en investeringen» en «duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water» zullen in de komende maanden duidelijk worden, o.a. in het licht van de voorstellen van ambassades hierover. Een volledig overzicht van de gevolgen van de verlaging van de budgetten zal in de voorjaarsnota 2015 worden verwerkt.

150

Kunt u specificeren waaruit de post Subsidies Drinkwater en sanitatie bestaat en kunt u dit specificeren voor de jaren 2015-2016-2017-2018?

Antwoord van het kabinet:

De centrale middelen voor drinkwater en sanitatie worden ingezet voor een aantal programma’s. De hoogte van de jaarlijkse bijdragen hangt af van de voortgang van de activiteiten en is daarom steeds aan wijziging onderhevig. De belangrijkste programma’s worden hieronder genoemd met vermelding van het voor 2015 geraamde bedrag.

  • Fonds Duurzaam Water (EUR 10 mln),

  • Football for Water/KNVB (EUR 3,2 mln),

  • PPP AKVO fase III (EUR 1 mln),

  • UNICEF WASH -West Afrika (EUR 15 mln),

  • IRC (EUR 1,4 mln).

151

In de begroting staat dat Nederland in 2015 een deel van de financiering voor klimaatmitigatie en -adaptatie via het multilaterale kanaal zal leiden. Kunt u aangeven wanneer in 2015 dit zal gebeuren? Kunt u ook aangeven of de aanname juist is dat als deze verplichtingen nog niet zijn vastgelegd de Kamer hier nog invloed op kan hebben?

Antwoord van het kabinet:

Het deel van de financiering voor klimaatmitigatie en adaptatie dat via het multilateraal kanaal zal worden geleid ligt grotendeels vast en betreft onder andere uitgaven voor het Climate Investment Fund voor duurzame energie (SREP), het GEF en UNEP. Op dit moment wordt overwogen om ook een bijdrage te geven aan het Groene Klimaatfonds. Indien wordt besloten tot een bijdrage aan het fonds zal de juridische verplichting hiertoe in de loop van 2015 worden aangegaan.

Nederland heeft tijdens de klimaattop op 23 september jl. in New York internationaal aangekondigd een bijdrage aan het fonds te overwegen. De beperkte flexibiliteit in het budget hangt o.a. samen met deze verplichting. Het is juist dat de Kamer nog invloed heeft op deze verplichting.

152

Kunt u toelichten waarom er gekozen is om de Nederlandse inzet op het gebied van natuurlijke hulpbronnen en klimaat te richten op regionale en mondiale programma’s?

Antwoord van het kabinet:

Duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen, mede in het licht van klimaatverandering, overschrijdt landsgrenzen en betreft vaak actoren die internationaal opereren. Regionale en mondiale programma’s zijn belangrijk om deze partijen te beïnvloeden. Daarnaast zorgt samenwerking in regionale of mondiale programma’s voor inbedding van de Nederlandse inzet in internationale initiatieven waardoor middelen en denkkracht gebundeld worden.

153

Kunt u toelichten wat u bedoelt met «verdere verduurzaming van de WASH-investeringen zal worden nagestreefd»?

Antwoord van het kabinet:

Duurzame dienstverlening staat centraal in zowel nieuwe als lopende WASH programma’s. Nieuwe programma’s op dit gebied worden mede beoordeeld op duurzaamheidscriteria (Financieel, Institutioneel, Ecologisch, Technisch en Sociaal), in nieuwe beschikkingen wordt de duurzaamheidsclausule opgenomen en periodieke «checks» op duurzaamheid zijn verplicht. In een zogenaamd «duurzaamheidscompact» wordt de overdracht van verantwoordelijkheden (onderhoud en beheer) aan de betreffende overheden na de projectperiode vastgelegd. Bij bestaande programma’s wordt tijdens de uitvoering toegezien op de uitvoering van bovengenoemde duurzaamheidsinstrumenten. Indien nodig wordt er technische ondersteuning verleend. Hiernaast zal het streven naar duurzame dienstverlening en het gebruik van instrumenten daarvoor wereldwijd worden gedeeld via internationale fora, zoals het Sanitation and Water for All (SWA) initiatief.

154

Welk budget is er beschikbaar voor het Initiatief Duurzame Handel in de komende jaren, en op welke wijze wordt dit budget besteed?

Antwoord van het kabinet:

De subsidiebeschikking van IDH loopt tot en met 2015. Er is nog EUR 30 miljoen beschikbaar, dat wordt besteed aan programma's in 16 sectoren. Het jaarplan van IDH is beschikbaar op hun website: www.idhsustainabletrade.com.

Op dit moment is een subsidieaanvraag van IDH voor financiering in de jaren 2016–2020 in behandeling.

155

Hoeveel geld gaat er in 2015 voor adaptatie naar multilaterale kanalen en welke multilaterale organisaties zijn dit?

Antwoord van het kabinet:

Nederland maakt jaarlijks een inschatting van de klimaatuitgaven. Ambassades en directies worden gevraagd een beschrijving te geven van de raakvlakken van klimaat met hun programma’s en een indicatie te geven van de te verwachte klimaatrelevante uitgaven. Na afloop van het jaar wordt met behulp van de OESO Rio-markers gerapporteerd over de gerealiseerde uitgaven. Pas op dat moment is een uitsplitsing zoals gevraagd te maken. In 2013 betroffen de Nederlandse uitgaven voor klimaat (multilateraal en bilateraal) 33% adaptatie-uitgaven en 39% mitigatie, plus 28% relevant voor zowel adaptatie als mitigatie.

De belangrijkste NL bijdragen voor adaptatie via het multilateraal kanaal gaan naar de Wereldbank, FAO, IFAD, CGIAR, ICRAF en mogelijk in 2015 het Green Climate Fund.

156

Hoeveel geld gaat er in 2015 voor mitigatie naar multilaterale kanalen en welke multilaterale organisaties zijn dit?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 155.

157

Wat voor soort projecten /programma’s worden met het Nederlandse geld vanuit genoemde fondsen gefinancierd? Oefent Nederland invloed uit op de keuze van de besteding van die fondsen en zo ja hoe? Wat zijn de onderliggende afwegingen en criteria voor de Nederlandse overheid hierop?

Antwoord van het kabinet:

Het meeste geld wordt gebruikt voor financiering van klimaatmitigatie projecten en programma’s.

Nederland oefent invloed uit op de besteding van de fondsen door deelname aan de beheersraden van deze fondsen. Bij de meeste fondsen worden de programma’s tevoren goedgekeurd door deze raden, al dan niet via een stilteprocedure. Invloed uitoefenen werkt via beoordeling van (1) strategie en business plannen, wat Nederland altijd doet, (2) investeringsplannen, wat Nederland bij CIFs doet, en (3) projecten. Op dit laatste niveau oefent Nederland soms invloed uit. Bij de beoordelingen let Nederland bijvoorbeeld op ontwikkelingsrelevantie, (sub)sectortransformatie, betrokkenheid van private sector en de inzet op gender.

158

Welke pro poor criteria handhaaft de Nederlandse overheid bij beoogde bijdragen aan de multilaterale bestaande fondsen en het nieuw op te richten Green Climate fonds en hoe wordt de impact van het klimaatbeleid op de armsten gemeten?

Antwoord van het kabinet:

Het groene klimaatfonds (GCF) is een uitkomst van de internationale onderhandelingen bij de Klimaatconventie en gericht op financiering van klimaatactiviteiten (mitigatie en adaptatie) in ontwikkelingslanden.

Het Fonds zal groene economische groei in ontwikkelingslanden bevorderen. Zo zal het fonds inzetten op het versnellen van toegang tot hernieuwbare energie (zon, water, wind, geothermie) en het stimuleren van klimaatrelevante private investeringen via de Private Sector Facility.

Nederland zet consistent in op armoedevermindering zoals ook bij het GCF. Binnen dit fonds maakt Nederland zich sterk voor drie prioriteiten: (a) garanderen van toegang tot het fonds voor de lage inkomenslanden; (b) bevorderen van genderbeleid omdat gelijkheid tussen man en vrouw de transformatie naar een groene economische groei versnelt; en (c) het bevorderen van betrokkenheid van de private sector en maatschappelijke organisaties (NGOs) bij klimaatrelevante investeringen in ontwikkelingslanden. Deze drie prioriteiten dragen bij aan armoedebestrijding.

Het GCF heeft – net zoals andere multilaterale fondsen – de prestatienormen van de IFC (International Finance Corporation) overgenomen als interim- prestatienormen (GCF/B.08/11). De definitieve prestatienormen zullen naar verwachting in een resultaten framework worden vastgelegd. Hierin zullen klimaatrelevante indicatoren worden opgenomen, maar ook bijvoorbeeld distributie-effecten en gender relevante aspecten zullen worden gemeten. Dit framework wordt momenteel in de board besproken.

159

Hoe wordt voorkomen dat de beoogde bijdragen aan het nieuwe Green Climate Fund niet ten kosten gaan van bijdragen aan reeds bestaande en impactvolle programma’s voor ontwikkelingslanden waar transitie naar inclusieve groene groei, toegang tot energie en resilience centraal staan, zoals het Africa Biogas Partnership, BMZ, ESMAP, Energy for All, Access to Energy en de CIFs?

Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft meerjarige bijdragen verleend aan genoemde multilaterale programma’s. Deze loopt voor het Africa Biogas Partnership Program en Sustainable Energy for All tot en met 2017, voor ESMAP tot medio 2016 en voor het FMO Access to Energy Fund tot en met 2018. Hierdoor zal de beoogde bijdrage aan het Green Climate Fund niet ten koste gaan van bijdragen aan deze bestaande hernieuwbare energieactiviteiten ten behoeve van klimaatmitigatie en de transitie naar inclusieve groene groei in de armste landen.

Bovendien zal Nederland zich inzetten om de succesvolle hernieuwbare energie activiteiten voor hun verdere opschaling aansluiting te laten vinden bij de financieringsmogelijkheden van het Green Climate Fund.

Met betrekking tot de Climate Investment Funds (CIFs) geldt dat deze door de multilaterale ontwikkelingsbanken zijn opgericht om snel invulling te kunnen geven aan multilaterale klimaatfinanciering in afwachting van het Green Climate Fund. De CIFs kennen een sunset clausule die bepaalt dat ze geen nieuwe fondsen accepteren na het operationeel worden van het Green Climate Fund. De beheersraad van de CIFs zal zich bij haar volgende bijeenkomst uitspreken over de uitvoering van deze clausule.

160

Veel agrarische ondernemers hebben moeizaam toegang tot krediet omdat zij niet als bedrijf geregistreerd staan bij een Kamer van Koophandel, of omdat zij niet voorkomen in de gegevens van het nationale Kredietregistratiebureau. Zij opereren volledig in de informele sector. In hoeverre voeren partnerlanden een beleid dat erop gericht is om boerenondernemers bij te staan zich als bedrijf te laten registreren? In hoeverre heeft dit vraagstuk een plek in het Nederlandse beleid ten behoeve van voedselzekerheid en boerenondernemerschap in ontwikkelingslanden?

Antwoord van het kabinet:

Dit vraagstuk heeft zeker de aandacht. In de jaarlijkse «Doing Business» index is het gemak en de snelheid waarmee bedrijven zich kunnen registreren een indicator. Dit is op dit moment nog niet toegespitst op specifiek agrarische ondernemers. De knelpunten die voor de niet-agrarische ondernemers gelden zijn meestal zeker ook van toepassing voor de ondernemers in de agrarische sector. Landen hechten veel waarde aan de «Doing Business» index. Ze gaan zelfs onderling «concurreren» om een goede score. Ze werken dus proactief aan verbetering van de randvoorwaarden voor ondernemerschap. Het vergt echter transparantie en goed bestuur om ondernemers te overtuigen dat registratie van het bedrijf voor hen voordelig is in termen van verschaffing van voorzieningen, wegen, publieke infrastructuur e.d. Dit is een proces van lange adem. Voor wat betreft de eisen bij kredietverlening, dit varieert per land. De ondernemers moeten zich weten te identificeren, ze moeten kunnen aantonen dat ze voldoende betalingsdiscipline hebben e.d. het gaat meestal niet om een formele inschrijving bij de Kamer van Koophandel of het kredietregistratie bureau. Die zijn vaak niet of zeer gebrekkig aanwezig. Voor kredietverlening kunnen betalingsgegevens van een telefoon maatschappij, andere reguliere verplichtingen, bewijs van legitiem landgebruik/-eigendom, vaak dienen als voldoende bewijs van kredietwaardigheid.

161

Wat zal het totale budget zijn van het geïntegreerde SRGR subsidiekader dat in 2015 wordt opgezet? Worden de budgetten van de genoemde bestaande SRGR gerelateerde fondsen (SRGR Fonds, Key Populations Fonds, Keuzen en Kansen Fonds, Kindhuwelijken Fonds) die in 2015 aflopen bij elkaar opgesteld? Welke thema’s zullen er in dit nieuwe kader gefinancierd worden, en in welke mate zullen deze thema’s geoormerkt worden?

Antwoord van het kabinet:

De besluitvorming over het totale budget voor het geïntegreerde SRGR subsidiekader is nog niet afgerond. Deze is mede afhankelijk van ontwikkelingen op de totale begroting en de uitkomsten van de evaluatie van de PDP’s. Het uitgangspunt daarbij is wel dat minimaal hetzelfde bedrag beschikbaar blijft. De precieze inrichting van het fonds is nog niet bekend, maar de onderwerpen waarop Nederland duidelijke meerwaarde heeft zullen een belangrijke plaats gaan innemen in dit kader. Zie ook antwoord op vraag 42.

162

Wat is uw inzet om de rechten van meisjes en jonge vrouwen beter te beschermen via ratificatie van Conventie nr. 189 van de International Labour Organization (ILO) on Domestic Workers?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderschrijft de doelstelling van Conventie nr. 189 van de ILO om de positie van huishoudelijk werkers wereldwijd te verbeteren. De conventie zendt een helder signaal uit dat misbruik en uitbuiting van huishoudelijk werkers bestreden moet worden. Ook in lage- en middeninkomenslanden wordt gewerkt aan de bescherming van huishoudelijk werkers, bijvoorbeeld via de organisaties WIEGO (Women in Informal Employment: Globalizing and Organizing), CAWF (Central-American Women’s Fund), ITUC (International Trade Union Confederation) en het Global Fund for Women. Deze organisaties ondersteunen vrouwen op de informele arbeidsmarkt met informatie, juridische bijstand en bescherming van hun beroepsveiligheid en met het lobbyen voor verbeterde werkomstandigheden. WIEGO en CAWF richtten zich ook met succes op de ratificatie van de ILO Conventie 189, onder meer in Uruguay, Paraguay, Bolivia en Nicaragua. Nederland ondersteunt deze organisaties vanuit het FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women) programma.

Daarnaast draagt Nederland bij aan de ILO-programma’s en zet Nederland als lid van de Beheersraad in op wereldwijde naleving van de fundamentele verdragen gericht op de uitbanning van kinder- en dwangarbeid, het recht op vakvereniging en vrije onderhandelingen en het verbod op discriminatie op de werkvloer. Naleving van deze fundamentele verdragen is van groot belang voor de verbetering van de positie van meisjes en jonge vrouwen wereldwijd.

163

Op welke wijze wordt de samenwerking op bilateraal niveau, binnen de EU en internationale fora op het gebied van SRGR geïntensiveerd?

Antwoord van het kabinet:

Op het gebied van SRGR vertaalt de intensivering van de samenwerking zich met name in inspanningen om SRGR, inclusief HIV/Aids, en vrouwenrechten stevig en expliciet verankerd te krijgen in de Post-2015 agenda. Ook spant Nederland zich hard in om er voor te zorgen dat de internationale gemeenschap in het vervolg op de International Conference on Population Development in Caïro in 1994 bevolkingsvraagstukken blijft aanpakken met aandacht voor alle aspecten van SRGR. Hiertoe werkt Nederland nauw samen met gelijkgezinde landen in voorbereiding op internationale onderhandelingen in onder meer EU- en VN-verband. Daarnaast wordt zowel in multilateraal verband als bilateraal het gesprek aangegaan met non-likeminded partners.

164

Is er ook gebruik gemaakt van het lokale bedrijfsleven (mogelijk in combinatie met het Nederlandse) voor het programma Sociale vooruitgang?

Antwoord van het kabinet:

Binnen beleidsartikel 3, Sociale Vooruitgang, wordt inderdaad binnen verschillende initiatieven ook samengewerkt met of gebruik gemaakt van lokaal bedrijfsleven. Zo wordt zogeheten social marketing ondersteund, evenals andere werkwijzen, waarbij een groot deel van de distributie en verkoop van anticonceptie en geneesmiddelen via de private sector verloopt, van zelfstandige apotheken tot lokale ondernemers en kleine kioskhouders. Een interessant voorbeeld is Movercado in Mozambique, een initiatief dat mobiele telefonie, winkeltjes en gezondheid verbindt met vouchers voor bijv. condooms en klamboes. Verder is in veel landen de gezondheidszorg niet alleen in publieke handen. Ook private en diverse vormen van non-for-profit klinieken dragen bij aan de gezondheidszorg. Een gedeelte van de Nederlandse inzet binnen Beleidsartikel 3 bereikt en benut ook deze, gedeeltelijk commerciële kanalen. Zo wordt vanuit het regionale HIV/Aids programma in Zuidelijk Afrika samengewerkt met de North Star Alliance die een dertigtal mobiele klinieken beheert langs transportroutes voor de bestrijding en behandeling van hiv, soa’s en TB bij vrachtwagenchauffeurs.

165

Als de bedragen onder punt 3.1 SRGR van de bijdragenovereenkomst, subsidies en bijdragen (inter)nationale organisaties bij elkaar worden opgeteld komt er een ander bedrag uit dan het totaalbedrag dat in de begroting wordt weergegeven. Kunt u dit verschil van ruim 8 miljoen euro verklaren?

Antwoord van het kabinet:

Zoals in de leeswijzer is te lezen (p. 4) is er geen uitputtende opsomming van de financiële instrumenten per artikelonderdeel. In sommige gevallen zijn instrumenten nog niet bekend, omdat de programma’s na het verschijnen van de begroting worden gestart en dan duidelijk wordt via welk instrument financiering plaats vindt.

166

In het memorie van toelichting van 2013–2014 was de afdracht aan het United Nations Population Fund (UNFPA) in totaal 83 miljoen euro (35 miljoen euro voor UNFPA en 48 miljoen euro voor Global Programme to Enhance Reproductive Health Commodity Security). Kunt u uitleggen waarom in het memorie van toelichting voor 2014–2015 de uiteindelijke afdrachten aan UNFPA op 69 miljoen euro uitkomen?

Antwoord van het kabinet:

De totale bijdrage aan UNFPA in 2014 komt uit op 68 miljoen euro. Daarvan is 35 miljoen euro voor de algemene vrijwillige bijdrage aan UNFPA (core contribution). Dit bedrag is onveranderd gebleven. Daarnaast draagt Nederland in 2014 25 miljoen euro bij aan het door UNFPA beheerde Global Programme to Enhance Reproductive Health Commodity Security. Dit is een verlaging van de begrote 48 miljoen euro in 2013. Omdat in 2014 ook een achtergebleven betaling uit 2013 is gedaan, komt de totale bijdrage aan het Global Programme voor 2014 uit op 33 miljoen euro. Het bedrag van 25 miljoen euro in 2015 komt overeen met de gemiddelde jaarlijkse bijdrage van ruim 23 miljoen euro aan het Global Programme in de periode 2006–2013. Door verlaging van de bijdrage aan het Global Programme wordt ook ruimte geschapen voor nieuwe prioriteiten binnen het SRGR-budget zoals voor kindhuwelijken en de trilaterale samenwerking tussen Tunesië, Jemen en Mali.

167

Heeft u voor 2015 een apart budget gereserveerd voor Global Programme to Enhance Reproductive Health Commodity Security? En zo ja, hoeveel?

Antwoord van het kabinet:

Ja. Voor dit programma is voor 2015 een bedrag gereserveerd van € 25 miljoen.

168

Onder welke budgettaire regel valt de meerjarige financiering van de Product Development Partnerships (PDP's)?

Antwoord van het kabinet:

De meerjarige financiering van de Product Development Partnerships is onderdeel van de subsidies onder de Centrale programma’s SRGR en HIV/Aids onder subartikel 3.1.

169

Wat is het budget voor de PDP's voor de jaren 2015–2019?

Antwoord van het kabinet:

Zoals eerder aan uw Kamer gemeld wordt een evaluatie uitgevoerd naar de door de Product Development Partnerships bereikte resultaten en de beleidsrelevantie en effectiviteit van het PDP-fonds. Op grond van deze evaluatie zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besluiten over de toekomst van dit fonds.

170

Kunt u bevestigen of u in januari een gender-aanvraag zult publiceren? Zo ja, kunt u hier een toelichting op geven?

Antwoord van het kabinet:

Nee, er wordt in januari geen nieuwe gender aanvraag of tender gepubliceerd.

171

Kunt u aangeven hoe u precies wilt gaan zorgen voor meer aandacht voor de kwetsbaarheid van vrouwen en kinderen bij het verlenen van noodhulp? Op welke wijze zult u bij de vormgeving en uitvoering van humanitaire hulpprogramma’s er op toe zien dat al het mogelijke wordt gedaan om vrouwen en kinderen (kwetsbare groepen) te beschermen en passende maatregelen te nemen, zodat zij niet onevenredig zullen worden getroffen?

Antwoord van het kabinet:

Bij elke crisis waarvoor het Kabinet besluit tot een bijdrage uit het Noodhulpbudget of het Noodhulpfonds zal aandacht worden gevraagd voor de kwetsbare positie van vrouwen en kinderen en erop worden toegezien dat speciale maatregelen worden getroffen. Nederland zal dit punt bij geëigende fora consequent opbrengen. Ook zal bij het monitoren van de verschillende noodhulpactiviteiten in het bijzonder worden gekeken naar het effect van de hulp op de positie van vrouwen en kinderen. In dit kader zal het Kabinet ook vanaf 2015 15 miljoen euro aan jaarlijkse ongeoormerkte bijdrage aan UNICEF beschikbaar stellen.

172

Waarom is het percentage juridisch verplicht bij artikel 3 «sociale vooruitgang» en artikel 4 «vrede en veiligheid voor ontwikkeling» in de begroting 2015 hoger dan in de begroting 2014?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 16.

173

Waaruit bestaan de «Centrale programma’s SRGR & HIV/Aids»? Kunt u deze uitsplitsen naar de verschillende bijdragen en programma’s die daar onder vallen? Wat is de oorzaak van de daling van het budget voor deze centrale programma’s met 10 miljoen euro ten opzichte van 2014?

Antwoord van het kabinet:

Onder deze centrale programma’s SRGR & HIV/Aids vallen onder andere de volgende bijdragen en subsidiekaders:

  • Product Development partnerships

  • SRGR-fonds

  • Opstapfonds

  • Kindhuwelijkenfonds

  • Key Population fonds

  • Gavi

Omdat op de begroting 2014 uw Kamer het amendement Voordewind heeft aangenomen is voor dit jaar een extra bijdrage van € 33 miljoen naar artikel 3.1 gegaan (SRGR). Hiervan wordt een deel op het centrale programma uitgegeven (o.a. kindhuwelijkenfonds). Het budget 2015 is dus in feite gelijk gebleven aan het oorspronkelijke budget voor 2014.

174

Kan voor al de budgetregels op artikel 3.1 worden verklaard waarom er wordt bespaard dan wel geïnvesteerd in de betreffende regel? Waarom wordt er zo bespaard op dit speerpunt?

Antwoord van het kabinet:

Er wordt niet bezuinigd op het speerpunt SRGR incl HIV/Aids. De Kamer heeft vorig jaar het amendement Voordewind aangenomen. Daardoor is in 2014 een extra bijdrage van € 33 miljoen naar artikel 3.1 gegaan. Het budget 2015 is dus in feite gelijk gebleven aan het oorspronkelijke budget voor 2014 (zie ook antwoord op vraag 173).

Op het onderdeel «Bijdrageovereenkomsten» (hieronder vallen de landenprogramma’s in de 8 partnerlanden waar SRGR één van de thema’s is waarop de ambassade zich concentreert) is een stijging van het budget te zien; dit is het gevolg van het starten van het regionale SRGR-programma in de Grote Meren regio en een intensivering op dit terrein in Mali en Benin.

Voor de mutaties onder de «Bijdragen aan internationale organisaties» geldt:

  • Unicef SRGR: in 2014 is als gevolg van het amendement Voordewind € 5 miljoen extra toegevoegd aan het reguliere budget van € 10 miljoen.

  • Strategische Alliantie Internationale NGO’s: zie beantwoording vraag 175.

  • GFATM: zie beantwoording vraag 122.

  • UNFPA, WHO-PAHO dit betreft aanpassingen als gevolg van koerswijzigingen.

175

Wat is de oorzaak van de daling in het budget voor «SRGR Strategische Allianties Internationale NGO’s met 5,2 miljoen euro in vergelijking met 2014? Welke organisaties worden hieruit gefinancierd?

Antwoord van het kabinet:

Onder dit begrotingsinstrument is een deel van het budget voor het Fonds Keuzes en Kansen opgenomen. Dit fonds liep oorspronkelijk van 2011 tot en met 2014. Om die reden is in de MvT geen budget voorzien in 2015. Inmiddels is besloten dit fonds te verlengen tot eind 2015, zodat de looptijd van dit fonds gelijk loopt aan vier andere subsidiekaders voor SRGR en kan worden ondergebracht bij het nieuw te formeren subsidiekader voor SRGR. De financiële implicaties hiervan worden meegenomen in de Voorjaarsnota.

De uit het Fonds Keuzes en Kansen gesteunde organisaties zijn: IPPF (International Planned Parenthood Federation, jongeren), Ipas (veilige abortus) en PSI (Population Services International, social marketing van voorbehoedsmiddelen).

176

Kunt u aangeven hoe het komt dat het budget onder punt 3.4 (onderwijs) in eerste instantie afneemt maar over een aantal jaren weer zal toenemen?

Antwoord van het kabinet:

Het onderwijsbudget op artikel 3.4 (Toename van het aantal professionals en versterking van hoger- en beroepsonderwijs en het bevorderen van beleidsrelevant onderzoek) wordt afgebouwd naar EUR 41,3 mln vanaf 2018. De daling in 2017 naar EUR 36,3 mln wordt veroorzaakt door een gewijzigd betalingsritme waarbij EUR 5 mln is verschoven van 2017 naar 2016 en is technisch van aard.

177

Kunt u specificeren hoe concreet uw verwachting is dat in de praktijk 25–26% van de ODA-middelen via maatschappelijke organisaties betaald zal blijven worden (Kamerstuk 33 625, nr. 77 en uitspraak Minister tijdens AO over Subsidiekader maatschappelijke organisaties van 12 juni jl. (stenogram, blz. 15)), terwijl uit de begroting 2015 (blz. 47) blijkt dat de uitgaven voor «versterkt maatschappelijk middenveld» verminderen van 452,340 mln. in 2015 via 335,282 mln. in 2016 naar 219 mln. vanaf 2017?

Antwoord van het kabinet:

Onderdeel van de nieuwe beleidsagenda voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – verwoord in de nota «Wat de wereld verdient» – is het loslaten van het «kanaal-denken». Het kabinet wil naar meer flexibele en pragmatische samenwerking met verschillende (combinaties van) partners waarmee de beste resultaten geboekt kunnen worden: hier én op het internationale speelveld. En dan vooral in ontwikkelingslanden.

In 2013 is circa 25% van het totale ODA-budget via maatschappelijke organisaties besteed. Dat weerspiegelt de rol van maatschappelijke organisaties bij het behalen van beleidsresultaten. Er is geen reden om aan te nemen dat dit percentage in de toekomst sterk zal afwijken.

Financiering van maatschappelijke organisaties geschiedt niet alleen vanuit het artikel «versterkt maatschappelijk middenveld». Bij andere fondsen en programma’s is er vaak ook een rol voor maatschappelijke organisaties. Bij de speerpunten wordt bijvoorbeeld samengewerkt met (combinaties van) maatschappelijke organisaties, multilaterale instellingen, bedrijven en kennisinstellingen. De afgelopen jaren is gemiddeld 25% van de begroting voor de speerpunten via maatschappelijke organisaties gerealiseerd. Ook in de begroting voor 2015 en daarna zijn voor speerpuntthema’s middelen gereserveerd die het mogelijk maken met maatschappelijke organisaties samen te werken. Ook bij de uitvoering van multilaterale fondsen wordt vaak samengewerkt met maatschappelijke organisaties.

178

In de begroting staat dat financiering van «versterkt maatschappelijk middenveld terugloopt van 452,340 mln. in 2015 via 335,282 mln. in 2016 naar 219 mln. vanaf 2017. Kunt u voor de jaren 2010, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 aangeven welk percentage besteed werd/wordt aan «versterkt maatschappelijk middenveld» in relatie tot het totale ODA budget voor die betreffende jaren?

Antwoord van het kabinet:

Jaar

 

ODA – prestatie

(in miljarden)

Uitgaven artikel «versterkt maatschappelijk middenveld»

2010

Realisatie

4.877

12,1%

2013

Realisatie

4.224

10,7%

2014

Raming

4.681

9,6%

2015

Budget

3.708

12,2%

2016

Budget

3.829

8,7%

2017

Budget

3.594

6,1%

De gepresenteerde percentages hebben alléén betrekking op het begrotingsartikel 03.03 «versterkt maatschappelijk middenveld». Dat is het bedrag dat o.m. voor het huidige MFSII en het toekomstige subsidiekader «Samenspraak en Tegenspraak» gereserveerd is. Naast deze uitgaven zijn er ook andere budgetten die via maatschappelijke organisaties verlopen, zie de antwoorden op vraag 36, 37 en 177. Het totale ODA-budget dat via maatschappelijke organisaties verloopt is in de praktijk daardoor een stuk hoger.

179

Wordt ook artikel 3.4 «toename van het aantal professionals en versterking van hoger- en beroepsonderwijsinstellingen; en het bevorderen van beleidsrelevant onderzoek» opgenomen in een beleidsdoorlichting? Hoe verhoudt uw uitspraak dat artikel 3.4 «voor het huidige kabinet geen prioriteit» is, zich tot de verplichting in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) om iedere zeven jaar een beleidsdoorlichting te doen? Behoeft beleid dat geen prioriteit heeft niet juist geëvalueerd te worden?

Antwoord van het kabinet:

De instrumenten en programma’s die onder artikel 3.4 vallen zijn te divers van aard om op beleidsdoelstellingniveau een beleidsdoorlichting uit te voeren. Wel zullen de normale evaluaties op programma- en activiteitenniveau gewoon uitgevoerd worden, zoals de hoger onderwijsprogramma’s NICHE en NFP en het kennisbeleid. De afbouw van het basisonderwijs wordt meegenomen in de evaluatie van de exitstrategieën.

180

Is het bedrag voor het Noodhulpfonds waarvoor in de Miljoennota in 2015 570 miljoen euro beschikbaar is, flexibel inzetbaar voor de jaren 2014–2017? Waarom staan de meerjarige uitgaven voor het Noodhulpfonds (volgens de verwachting van de Minister 100 miljoen euro in 2014, 170 miljoen euro in 2015 en 150 miljoen euro in 2016 en 2017?) niet op deze manier verwerkt in de begroting?

Antwoord van het kabinet:

De extra middelen voor noodhulp zijn ter beschikking gesteld in de vorm van een begrotingsfonds, dat in zijn geheel ten laste van de begroting 2014 wordt gebracht. Met een dergelijk fonds kunnen de middelen in de jaren 2014–2017 flexibel worden ingezet. Budget dat in 2014 niet wordt uitgegeven kan worden meegenomen naar latere jaren.

181

Kunt u onderbouwen hoe u bij het Noodhulpfonds komt tot een kasritme van 100 miljoen euro, 170 miljoen euro, 150 miljoen euro, 150 miljoen euro voor 2014–2017?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 92.

182

Hoe flexibel is het Noodhulpfonds? Kan met het bedrag voor het Noodhulpfonds onbeperkt worden geschoven over de begrotingsjaren 2014–2017 heen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 92.

183

Wordt het Noodhulpfonds gefinancierd uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, aan welk beleid wordt minder uitgegeven en waar staat dat op de begroting? Zo nee, waaruit wordt het Noodhulpfonds gefinancierd?

Antwoord van het kabinet:

Nee. De middelen die ter beschikking zijn gesteld voor het Noodhulpfonds zijn in 2014 toegevoegd aan de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, uit algemene middelen. Instelling van het Noodhulpfonds leidt dus niet tot verlagingen op andere onderdelen van de begroting.

184

Verhoogt het Noodhulpfonds de toerekening aan ODA of staat het hier los van?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 93.

185

Kunt u aangeven of u voor het nieuwe Noodhulpfonds al juridische verplichtingen bent aangegaan?

Antwoord van het kabinet:

Er zijn op dit moment nog geen juridische verplichtingen aangegaan. Wel zijn in de Kamerbrieven over de uitwerking van het fonds en de besteding van 100 miljoen euro in 2014 toezeggingen gedaan aan verschillende organisaties. Die worden zo snel mogelijk omgezet in verplichtingen en zoveel mogelijk betaald.

186

Kunt u toelichten hoe het verkleinen van risico’s op rampen wordt meegenomen in de het hele ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?

Antwoord van het kabinet:

Nederland neemt actief deel aan de beleidsdiscussie voor het vaststellen van internationale afspraken op het gebied van rampenrisicovermindering. Daarnaast is rampenrisicovermindering door de Ambassades in de Nederlandse partnerlanden opgenomen in hun meerjarig strategisch plan. Tevens zullen bij OS-inspanningen de rampenrisico’s worden beoordeeld. Ten slotte zijn veel activiteiten op het gebied van voedselzekerheid en klimaatverandering directe bijdragen aan rampenrisicovermindering.

187

Kunt u concrete voorbeelden geven van manieren waarop een gunstig ondernemingsklimaat in fragiele staten wordt gestimuleerd?

Antwoord van het kabinet:

Nederland draagt zowel bilateraal als in multi-donor verband bij aan verbetering van het ondernemingsklimaat in fragiele staten. Bilateraal gebeurt dit o.a. via versterking van economische instituties, wet- en regelgeving, strategische economische missies en matchmaking tussen Nederlandse en lokale ondernemers. Een goed voorbeeld is de samenwerking tussen de belastingdiensten van Nederland en Burundi met als doel het opzetten van een belastingtelefoon waardoor de Burundese ondernemer duidelijkheid krijgt over de voor hem of haar van toepassing zijnde regels.

In multi-donor verband steunt Nederland het Conflict Affected States in Africa programma (CASA II). Eén van de doelen van dit programma is verbetering van het ondernemingsklimaat. Voorbeelden van activiteiten onder het CASA-programma zijn onder meer:

  • 1) Een bijdrage aan een «one stop shop for business registration» in Burundi.

  • 2) Vereenvoudiging en goedkoper maken van registratieprocedures en verstrekken van vergunningen in Ivoorkust.

  • 3) Een groot adviseringstraject voor overheid en banken in Zuid-Sudan, waardoor 22 wetten tot stand kwamen ter bevordering van het ondernemingsklimaat. Ook werd de South Sudan Chamber of Commerce & Agriculture ondersteund. Inmiddels zijn meer dan 12,500 bedrijven geregistreerd.

188

Blijft het bedrag van 60 miljoen euro vanuit het Budget voor Internationale Veiligheid structureel of incidenteel beschikbaar voor Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? In het eerste geval: waarom blijft dit niet structureel staan op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? In het tweede geval: kunt u aangeven in welk jaar welk bedrag beschikbaar zal zijn?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoorden op vraag 88 en 90.

189

Welk deel van de 60 miljoen euro die uit het Budget voor Internationale Veiligheid beschikbaar blijft voor Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en welk deel is voor Buitenlandse Zaken bestemd?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 88.

190

Onder welke voorwaarde wordt de 60 miljoen euro uit het Budget voor Internationale Veiligheid jaarlijks van Defensie naar Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking overgedragen?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 89.

191

Hoe en door welke Minister wordt verantwoording afgelegd over het Budget Internationale Veiligheid, nu dit budget vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt overgeheveld naar Defensie en delen bij de Voorjaarsnota ook weer beschikbaar zullen komen voor de begrotingen van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 90.

192

U schrijft «de wereldwijd in te zetten core bijdragen aan internationale bij noodhulp meest betrokken organisaties zijn al wel juridisch vastgelegd.» Kunt u aangeven hoe het komt dat u in de begroting aangeeft dat de bijdragen juridisch zijn vastgelegd, maar in de brief over de verdeling van het Relief Fund staat dat de daadwerkelijke uitgaven afhangen van de uitwerking van de verschillende onderdelen van het fonds en actuele ontwikkelingen?

Antwoord van het kabinet:

De core bijdragen aan noodhulp die juridisch zijn vastgelegd betreffen de jaarlijkse ongeoormerkte algemene bijdragen aan de VN organisaties OCHA, UNHCR, UNWRA en WFP, en de bijdragen aan CERF en ICRC. Deze bijdragen komen uit het reguliere noodhulpbudget. Met de instelling van het Noodhulpfonds worden de bijdragen aan CERF en ICRC voor de periode 2015–2017 met 15 miljoen euro per jaar verhoogd. Ook wordt in dezelfde periode een algemene ongeoormerkte bijdrage gegeven aan UNICEF van 15 miljoen euro per jaar. Al deze vrij inzetbare bijdragen stellen hulporganisaties in staat snel in actie te komen bij nieuwe crises.

De rest van het humanitaire budget en het Noodhulpfonds wordt besteed aan specifieke crises, afhankelijk van de noden en beschikbaarheid van fondsen.

193

Kunt u aangeven op basis van welke wegingscriteria u medische noodhulp beschikbaar zult stellen? Aan welke criteria dienen (nood)hulporganisaties te voldoen om hiervoor in aanmerking te komen?

Antwoord van het kabinet:

Nederland geeft zelf geen medische noodhulp in het buitenland, maar steunt organisaties die medische hulp geven. Aan deze organisaties worden hoge eisen gesteld op het gebied van kwaliteit en uitvoeringscapaciteit. Nederland ziet erop toe dat de medische hulp die wordt geboden voorziet in een behoefte in het door een ramp getroffen land of regio. In het geval van de Ebola crisis ziet Nederland erop toe dat de Nederlandse hulp voorziet in de behoefte die is vastgesteld door organisaties als de Wereldgezondheidsorganisatie WHO.

194

Waarom staat het Noodhulpfonds voor 2014 ingeboekt? Kunt u aangeven dat de bedragen die worden genoemd streefbedragen zijn omdat het budget zo flexibel mogelijk moet worden ingezet de komende jaren?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 180.

195

Voor welke periode van 2015 zijn de beleidsdoorlichtingen van artikel 4.1 en 4.3 gepland om te worden opgeleverd?

Antwoord van het kabinet:

De oplevering van de beleidsdoorlichting van beleidsdoelstelling 4.1 staat gepland voor de zomer van 2015. De oplevering van de beleidsdoorlichting van beleidsdoelstelling 4.3 staat gepland voor eind 2015.

196

Kan met het bedrag voor het Noodhulpfonds onbeperkt worden geschoven?

Antwoord van het kabinet:

Ja, zie het antwoord op vraag 180.

197

Verhoogt het Noodhulpfonds de toerekening aan ODA of staat het hier los van?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 93.

198

Kunt u aangeven of er ook voor (institutionele) paraatheid gekeken kan worden naar niet-natuurrampen (bijvoorbeeld gewapende conflicten of andere man-made disasters)?

Antwoord van het kabinet:

Rampenrisicovermindering wordt in de regel gebruikt in de context van natuurrampen. Paraatheid is het onderdeel van rampenrisicovermindering dat in de laatste fase voor een ramp van belang is, en dus directe effecten heeft op de humanitaire hulpverlening die na de ramp nodig is. Ook hier ligt het voor de hand om vooral te kijken naar natuurrampen. Institutionele paraatheid is daarentegen ook relevant bij gewapend conflict. Het gaat hier immers over het voorbereiden van (hulp)organisaties op het geven van hulp. Te denken valt aan het trainen van hulpverleners of het aanleggen van voorraden hulpgoederen. Uitgangspunt hierbij is dat beter en sneller humanitaire hulp gegeven kan worden, daar waar dat nodig is.

199

Waarom kon u niet voor of tijdens het overleg ebola melden dat Nederland een vrachtschip aanbiedt aan de EU en de VN om hulpgoederen te vervoeren in strijd tegen ebola? Waaruit wordt de 7 miljoen euro bekostigd? Uit de 100 miljoen euro voor 2014? Heeft dit nog een effect op andere bijdragen?

Antwoord van het kabinet:

Er zijn concrete afspraken gemaakt met het Ministerie van Defensie, de EU en de VN om tot inzet van het Nederlandse marineschip te komen. Tijdens het overleg over Ebola waren deze afspraken nog niet volledig afgerond. De Nederlandse humanitaire bijdrage ten behoeve van de strijd tegen Ebola bedraagt EUR 20,8 miljoen. Hiervan wordt EUR 15 miljoen gefinancierd uit de EUR 100 miljoen voor 2014. De overige EUR 5,8 miljoen komt uit het reguliere budget voor humanitaire hulp in 2014.

De kosten van het marineschip komen hier nog bij en worden gefinancierd uit non-ODA middelen op de begroting van BH&OS. De Europese Commissie draagt ook een deel bij (55% van de transportkosten van goederen vanuit EU-lidstaten).

200

Kunt u een overzicht verschaffen van alle geplande uitgaven in 2015 aan beroepsonderwijs, met een uitsplitsing naar hoger en lager beroepsonderwijs, en eveneens met een verbijzondering van het agrarisch beroepsonderwijs? Via welke kanalen worden deze middelen besteed? Hoe is het financiële perspectief voor beroepsonderwijs in de jaren 2016–2017?

Antwoord van het kabinet:

De geplande uitgaven aan beroepsonderwijs bedragen in 2015 in totaal 85 miljoen euro, waarvan 60 miljoen euro voor lager beroepsonderwijs. De geplande uitgaven voor agrarisch beroepsonderwijs in 2015 bedragen 43 miljoen euro.

Deze middelen worden besteed via het maatschappelijk middenveld (o.a. Woord en Daad/Red een Kind alliantie), publiek private partnershappen (Edukans i.s.m. private partijen), bilaterale ambassadeprogramma’s (Oeganda en Bangladesh) en kennisinstellingen (NICHE-programma (Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education). De intentie is om de financiële bijdrage op hetzelfde niveau te houden voor de jaren 2016 en 2017.

201

Kunt u aangeven op welke wijze u uitvoering geeft aan de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 33 625, nr. 27)? Op welke wijze wordt expertise van Nederlandse maatschappelijke organisaties en beroepsonderwijsinstellingen daarbij betrokken? Hoe wordt een goede integratie van dit beroepsonderwijs met het Nederlandse beleid voor voedselzekerheid en water gewaarborgd?

Antwoord van het kabinet:

In 2013 hebben ruim 80 activiteiten geheel of gedeeltelijk bijgedragen aan ondersteuning van lager beroepsonderwijs binnen de speerpunten. Bij de uitvoering van deze activiteiten wordt expertise van Nederlandse maatschappelijke organisaties en instellingen voor beroepsonderwijs betrokken. Voorbeelden zijn de programma’s van de Woord en Daad/ Red een Kind alliantie binnen het MFS-2; de publiek-private partnerschap tussen Nederlandse maatschappelijke organisaties en beroepsonderwijsinstellingen binnen het Learn4Work programma in 5 Afrikaanse landen en een bilateraal programma voor lager agrarisch beroepsonderwijs in Oeganda uitgevoerd door het ICCO consortium. Lager- en hoger beroepsonderwijs is een van de randvoorwaarden om de Nederlandse beleidsdoelstellingen voor voedselzekerheid en water te realiseren. In veel partnerlanden is de versterking van beroepsonderwijs een wezenlijk onderdeel van het Nederlandse beleid voor voedselzekerheid en water.

202

In 2011 is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een verkennende studie gedaan naar het vraagstuk van agrarisch beroepsonderwijs. In hoeverre is, mede naar aanleiding van die studie, verbetering van het aanbod en de kwaliteit van agrarisch beroepsonderwijs onderdeel geworden van de beleidsdialoog die de Nederlandse ambassades in de partnerlanden voeren met de relevante vakministeries? Kunnen daarvan voorbeelden gegeven worden?

Antwoord van het kabinet:

Verbetering van het aanbod en de kwaliteit van agrarisch beroepsonderwijs is, in samenhang met een verbeterde aansluiting op de arbeidsmarkt, onderdeel geworden van de beleidsdialoog voor voedselzekerheid die de Nederlandse ambassades in de partnerlanden voeren met de relevante vakministeries.

Een voorbeeld hiervan is het door Nederland gefinancierde «Agri Skills 4 You» programma in Oeganda, waarbij als onderdeel van de beleidsdialoog van de Nederlandse ambassade met het Oegandese Ministerie van landbouw een bijdrage wordt geleverd aan het versterken van het agrarisch beroepsonderwijs.

203

U ziet het als uw taak lokale sport- en culturele organisaties in 6 partnerlanden te steunen. Kunt u aangeven welke 6 partnerlanden dit betreft?

Antwoord van het kabinet:

Lokale sport- en culturele organisaties worden ondersteund in Kenia, Egypte, de Palestijnse gebieden, Zuid-Afrika, Suriname, Indonesië en Mali.

204

Kunt u een overzicht geven van alle schuldverlichting die er wordt gegeven door de Club van Parijs, de Wereldbank en de regionale banken? Kunt u daarbij ook aangeven welk deel van de schuldverlichting door Nederland wordt betaald?

Antwoord van het kabinet (tevens op vraag 209):

Aangezien niet goed te voorspellen is welke landen in de toekomst in betalingsproblemen komen en een onhoudbare schuld krijgen, waarop kwijtgescholden moet worden, worden er slechts ramingen voor schuldkwijtschelding gemaakt. De Club van Parijs maakt geen overzichten van ramingen. Voor Nederland zijn, na de afschaffing van de reservering voor de EKI toerekening aan het ODA budget, alleen reserveringen gemaakt voor kwijtschelding van leningen, die destijds onder het ODA-budget zijn verstrekt, en voor compensatie van schuldverlichting door de multilaterale ontwikkelingsbanken. Voor 2014 en 2015 zijn hiervoor bedragen gereserveerd.

In 2014 krijgt alleen Birma/Myanmar schuldverlichting op een in het verleden verstrekte ODA-lening. Compensatie voor schuldverlichting door multilaterale banken onder het MDRI-initiatief gebeurt bij de Wereldbank via IDA-onderhandelingen en bij de Afrikaanse Ontwikkelingsbank via het Ontwikkelingsfonds AfDF. Compensatie van schuldkwijtschelding aan de IFI’s onder het HIPC-initiatief wordt gegeven via het Debt Relief Trust Fund. De landen waar het hier om gaat zijn landen die onder het HIPC- initiatief het eindpunt hebben gehaald. Alleen Eritrea, Somalië en Sudan zijn nog niet aan het HIPC-traject begonnen. Tsjaad heeft het eindpunt nog niet bereikt. Naar verwachting zullen in 2014 de totale uitgaven voor schuldverlichting EUR 47,5 miljoen bedragen. Indien het gereserveerde bedrag niet in z’n totaliteit wordt gebruikt, komt het ten goede aan andere onderdelen van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

205

Welke initiatieven op het vlak van migratie en ontwikkeling zullen worden ondersteund en in welke landen worden deze initiatieven ondersteund?

Antwoord van het kabinet:

Op het vlak van migratie en ontwikkeling worden initiatieven ondersteund gericht op:

  • migratiemanagement, bijvoorbeeld capaciteitsversterking van overheden en opvang in de regio met oog voor relatie van vluchtelingen met gastgemeenschappen in landen als Egypte, Ethiopië, Kenia, Jemen, Libanon, Jordanië en Irak;

  • migratiedialogen, waaronder regionale samenwerkingsverbanden, Global Forum on Migration and Development;

  • circulaire migratie en brain gain, zoals tijdelijke terugkeer van hoger opgeleide migranten naar herkomstlanden als Afghanistan, Armenië, Kaapverdië, Georgië, Ghana, Irak, Marokko, en Somalië;

  • betrokkenheid van migrantenorganisaties bij ontwikkeling van herkomstlanden en stimuleren van migrantenondernemerschap in herkomstlanden waaronder Afghanistan, Burundi, Ghana, Irak, Marokko, Somalië en Suriname;

  • bevorderen van vrijwillige terugkeer en herintegratie van ex-asielzoekers.

206

Als u spreekt over «een bijdrage leveren in relevante fora» in het kader van de hervorming van de multilaterale ontwikkelingsarchitectuur, welke fora bedoelt u dan? En kunt u toelichten wat de bijdrage zal zijn?

Antwoord van het kabinet:

Nederland zet binnen de Uitvoerende Raden van een groot aantal VN fondsen en programma's en gespecialiseerde (normerende) VN organisaties actief in op hervorming van de multilaterale ontwikkelingsarchitectuur. Inzet richt zich op structurele toepassing van de uitgangspunten van System Wide Coherence, op optreden conform het One UN-initiatief en op spoedige implementatie van de Quadrennial Comprehensive Policy Review (QCPR) richtlijn van eind 2012.

Al deze stappen beogen een betere onderlinge coördinatie van beleid en uitvoering om zo te komen tot een efficiënt opererend en effectief VN-ontwikkelingssysteem.

207

Kunt u aangeven welke uitgavenpost u voor de United Nations Industrial Development Organization (UNIDO) ziet voor de jaren 2016 en verder?

Antwoord van het kabinet:

De uitgavenpost voor de United Nations Industrial Development Organization (UNIDO) betreft de verplichte contributie die voortvloeit uit het lidmaatschap van deze gespecialiseerde VN-instelling. Voor 2014 bedraagt deze contributie EUR 1,741,048.

208

Kunt u de post nog te verdelen in verband met wijzigingen BNP en/of toerekeningen nader uitleggen? Wat voor berekening ligt ten grondslag aan de negatieve bedragen? Waarom daalt het bedrag met meer dan 100 miljoen euro? Kan de regel als een soort aanvullende post of lening worden gezien? Betekent het negatieve bedrag dat er een dekking moet worden gevonden in de komende jaren?

Antwoord van het kabinet:

Het budget voor ontwikkelingssamenwerking blijft gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP. De BNP-ramingen worden periodiek door het CPB aangepast; het ODA-budget wordt vervolgens bijgesteld met 0,7% van elke BNP-aanpassing. Deze bijstellingen worden in eerste instantie «geparkeerd» op subartikel 5.2 en later ingevuld, d.w.z. verdeeld over de andere artikelen in de begroting. Ondanks de economische groei zijn de BNP-ramingen nog steeds lager dan verwacht ten tijde van het Regeerakkoord. Om die reden moeten voor 2014 en 2015 nog BNP-kortingen van resp. EUR 81 mln en EUR 183 mln worden ingevuld. Omdat het gaat om kortingen, zijn de bedragen negatief. De invulling van de kortingen wordt gedurende het uitvoeringsjaar bepaald, aan de hand van het tempo van uitputting op de verschillende begrotingsartikelen. Omdat het jaar 2014 inmiddels vergevorderd is, is de BNP-korting die nog staat geparkeerd op subartikel 5.2 lager dan in 2015 (immers: hoe later in het jaar, hoe kleiner de mogelijkheid wordt om bij te sturen).

209

Voor schuldenverlichting staat voor 2014 48.111 mln. euro gereserveerd en voor 2015 48.667 ml. euro. Kunt u aangeven voor welk(e) landen dit geld gereserveerd staat en of u verwacht dat het geld ook daadwerkelijk wordt uitgegeven. Wat gebeurt er met het gereserveerde bedrag voor 2014 wanneer dit niet aan schuldenverlichting gespendeerd zal worden?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord onder 204.

210

Kunnen de subsidies op de begrotingspost «migratie en ontwikkeling» ook worden gebruikt voor partnerships van migranten-, diaspora- en ontwikkelingsorganisaties, inclusief MFS-beneficiënten?

Antwoord van het kabinet:

Ja, migranten-, diaspora- en ontwikkelingsorganisaties, inclusief MFS-beneficianten, kunnen verzoeken om subsidie vanuit het programma voor migratie en ontwikkeling. Partnerschappen worden aangemoedigd om versnippering tegen te gaan.

211

Welke kennisuitwisseling is voorzien op het terrein migratie en ontwikkeling?

Antwoord van het kabinet:

Zowel in EU, regionaal als internationaal verband wordt intensief samengewerkt en wordt kennis uitgewisseld op het terrein van migratie en ontwikkeling. Hierbij vraagt BZ geregeld om input vanuit diaspora-organisaties en kennisinstellingen in Nederland. Vanuit het programma voor migratie en ontwikkeling ondersteunt BZ meerdere projecten die migratiemanagement in herkomst- en transitlanden versterken, zoals op maat gemaakte trainingen door Nederlandse experts, capaciteitsopbouw om diaspora meer te betrekken bij ontwikkeling van hun herkomstland, en een opleiding Migratiemanagement bij de Universiteit van Maastricht voor overheidsfunctionarissen uit ontwikkelingslanden.

212

Hoe wilt u de positieve bijdrage van migratie aan ontwikkeling integreren in uw visie op de post-2015 ontwikkelingsagenda?

Antwoord van het kabinet:

Nederland staat achter het «OWG outcome document» waarin onder doel 8.8, 10.7 en 10.10 aandacht uitgaat naar migratie en ontwikkeling.

213

Kunt u aangeven welk bedrag er beschikbaar is voor NGO’s die activiteiten uitvoeren op het terrein van migratie en ontwikkeling? Kunt u aangeven welke voorwaarden er worden gesteld en hoe de monitoring en evaluatie hiervan loopt?

Antwoord van het kabinet:

Per jaar is EUR 9.000.000 beschikbaar onder het programma voor migratie en ontwikkeling. De beoordelingscriteria en het aanvraagformulier zijn opgenomen in subsidiebesluit 2014 (Stcr. Nr. 29967 van 29 oktober 2013). Monitoring geschiedt aan de hand van voortgangsgesprekken en rapportages. Evaluatie per activiteit is de verantwoordelijkheid van de uitvoerende organisatie, maar BZ (inclusief ambassades) kijkt kritisch mee.

214

Waarom staat er geen beleidsdoorlichting gepland voor artikel 5.3 «bijdrage aan migratie en ontwikkeling»? Hoe verhoudt dit zich tot de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) waarin staat dat ieder beleidsartikel minimaal iedere 7 jaar geëvalueerd moet worden? Wanneer kan de Kamer deze beleidsdoorlichtingen verwachten?

Antwoord van het kabinet:

De meest recente beleidsdoorlichting voor beleidsdoelstelling 5.3 werd in 2012 afgerond als onderdeel van de beleidsdoorlichting consulaire dienstverlening. Beleidsdoelstelling 5.3 zal in 2017 opnieuw worden geëvalueerd. Deze evaluatie is nu opgenomen in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder beleidsdoelstelling 4.1 Consulaire dienstverlening.

215

Welke programma’s / financiële instrumenten worden gekort als het gaat om marktontwikkeling, duurzame voedsel en ruraal ondernemerschap versterking?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 85.

216

In welke landen worden de waterprogramma’s gekort?

Antwoord van het kabinet:

Het totaal budget voor het artikel «Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water» is gekort, maar alleen voor voedselzekerheid en duurzame ontwikkeling (milieu en klimaat) en niet voor water. Er vinden echter wel verschuivingen plaats tussen landenbudgetten en het budget voor drinkwater en sanitatie en waterbeheer.

217

Wat zijn de beleidsmatige en financiële gevolgen van de verlaging van het budget voor versterkt privaat ondernemerschap? (artikel 1 «Duurzame handel en investeringen»)

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 118.

218

Wat zijn de beleidsmatige en financiële gevolgen van de verlaging van het budget voor marktontwikkeling, duurzame voedselproductie en het versterken van het ruraal ondernemerschap en voor een verlaging van het budget voor de Landenprogramma’s voor integraal waterbeheer en drinkwater en sanitatie (artikel 2 «Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water»)?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 149.

219

Waarom wordt op artikel 5 «versterkte kaders» in 2016 en 2018 minder uitgegeven, terwijl in 2014, 2015 en 2017 juist meer wordt uitgegeven? Waarom geeft de begroting geen verdere toelichting over de oorzaak van het verloop van deze meerjarige reeks, en over de oorzaak van de stijging van de uitgaven op dit artikel?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord vraag 81.

220

In hoeverre blijven het OS-budget en de ODA-uitgaven gekoppeld aan de norm van 0,7% BNP? Welke gevolgen heeft de nieuwe rekenmethode van de EU als het gaat om het BNI?

Antwoord van het kabinet:

Het budget voor ontwikkelingssamenwerking blijft gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP. De BNP-ramingen worden periodiek door het CPB aangepast; het ODA-budget wordt vervolgens bijgesteld met 0,7% van elke BNP-aanpassing. Een uitzondering wordt hierbij gemaakt voor de gevolgen van de invoering van de nieuwe BNP-definitie (ESA2010). Deze heeft geen gevolgen voor de omvang van het ODA-budget. Wel zijn extra middelen beschikbaar gesteld door het kabinet voor noodhulp (EUR 570 mln tot en met 2017).

221

Kunt u een overzicht geven van de meetbare doelen per partnerland uit de speerpuntenbrief en daarbij aangeven hoe de evaluatie van deze doelen zal lopen (n.a.v. motie 33 625, nr. 102)?

Antwoord van het kabinet:

De laatste speerpuntbrief8 beschrijft de voortgang en resultaten van de speerpunten via een rapport, in 15 landenfiches (één per partnerland) en in 48 thematische resultaatfiches die per speerpunt en per ambassade/themadirectie zijn opgesteld. Het rapport en de fiches zijn te vinden op rijksoverheid.nl9. Elk landenfiche bevat een overzicht van de belangrijkste behaalde resultaten in één van de 15 partnerlanden en geven inzicht in de belangrijkste doelen per partnerland en de Nederlandse inzet daarop.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (IOB) voert een evaluatieprogrammering uit voor alle beleidsterreinen. In het afgelopen jaar zijn beleidsdoorlichtingen uitgevoerd voor de thema’s genderbeleid, private sector development (PSD) en SRGR en HIV/Aids. Tot 2017 zijn beleidsdoorlichtingen voor de thema’s hernieuwbare energie en OS (2014), humanitaire hulp (2015), rechtstaatsonwikkeling, democratisering en corruptiebestrijding (2015), voedselzekerheid en landbouwontwikkeling (2016), maatschappelijk middenveld (2016), synthese onderzoek UN organisaties (2016), maatschappelijk verantwoord ondernemen (2017), Nederlandse handels- en investeringspositie (2017) en waterbeheer (2017) voorzien. U kunt deze evaluatieprogrammering vinden in bijlage 4 bij de Rijksbegroting 2015 voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking10.

222

Kunt aangeven wanneer de Kamer een reactie kan verwachten op de gewijzigde motie Leegte (Kamerstuk 33 916 , nr. 6) over het creëren van een platform waar vraag en aanbod elkaar kunnen vinden?

Antwoord van het kabinet:

Op 15 oktober jl. hebben het Ministerie van Buitenlandse Zaken, VNO-NCW en Partos het vernieuwde platform www.ondernemeninontwikkelingslanden.nl gelanceerd. Dit platform heeft een forumfunctie waar vraag en aanbod elkaar gemakkelijk kunnen vinden. Ook is er ruimschoots aanbod van kennis en kunde vanuit ruim 25 ontwikkelingsorganisaties, de overheid en de Rijksdienst voor ondernemend Nederland. Voor de aansluiting met het bedrijfsleven is samenwerking gezocht met VNO-NCW. Het platform biedt aan ondernemers de mogelijkheid om vragen te stellen aan experts op een breed scala aan thema’s, landen en sectoren. Het platform zal de komende periode breed onder de aandacht worden gebracht van het MKB.

223

Kunt u aangeven wanneer de Kamer een reactie kan verwachten op de gewijzigde motie Leegte en Agnes Mulder (Kamerstuk 33 916, nr. 9) over mogelijkheden om de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven bij nationale en internationale instrumenten te vergroten?

Antwoord van het kabinet:

De Kamer zal hier in het voorjaar van 2015 nader over worden geïnformeerd.

224

Kunt u aangeven welke aanknopingspunten de Child Rights and Business Principles voor Nederland kunnen bieden? Bent u van zin om deze principles expliciet te betrekken bij de uitvoering van het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten?

Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 55.

225

Hoeveel budget trekt u volgend jaar uit voor het verbeteren van kinderrechten? Via welke kanalen loopt dit en hoeveel is hiervan al juridisch verplicht?

Antwoord van het kabinet:

In 2014 heeft Nederland een bedrag van EUR 277 miljoen begroot voor bestedingen ten gunste van kinderrechten.11 Dit bedrag omvat zowel programma’s die zich volledig richten op kinderrechten, als programma’s die deels bijdragen aan het verbeteren van de positie van kinderen. Voor 2015 is het beeld op gebied van bestedingen aan kinderrechten in grote lijnen vergelijkbaar met 2014.

226

Kunt u aangeven wanneer Nederland de Optional Protocol to the Convention on the Rights of the Child on a Communications Procedure (OP3) gaat ratificeren?

Antwoord van het kabinet:

Het proces van standpuntbepaling over het Derde Facultatieve Protocol bij het Kinderrechtenverdrag door het kabinet is nog gaande.

227

Kunt u aangeven of, en zo ja, op welke wijze Nederland betrokken is bij de ontwikkeling van de UN General Comment on Public Spending to Realize Children’s Rights?

Antwoord van het kabinet:

General Comments over de interpretatie van mensenrechtenverdragen worden opgesteld door de betreffende verdragscomités, in dit geval het Kinderrechtencomité. Het comité gaat in bepaalde gevallen de dialoog aan met statenpartijen.

228

Kunt u aangeven of, en zo ja, op welke wijze Nederland betrokken is bij de jaarlijkse bijeenkomst van de VN-Mensenrechtenraad over kinderrechten die in maart 2015 zal worden gehouden met als titel «Towards Better Investment in the Rights of the Child»?

Antwoord van het kabinet:

Nederland neemt in EU-verband deel aan de bijeenkomst van de VN-Mensenrechtenraad over kinderrechten.

229

Op welke wijze gaat u zich in 2015 inzetten voor de uitvoering van de Lucens Guidelines?

Antwoord van het kabinet:

De Global Coalition to Protect Education from Attack (GCPEA) is een samenwerkingsverband van ngo’s en VN-organisaties ter bescherming van onderwijs in conflictsituaties. In 2012 heeft deze coalitie het initiatief genomen om richtlijnen op te stellen over de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik in gewapende conflicten. Dit heeft in 2013 geleid tot de totstandkoming van een eerste versie van de «Lucens Guidelines». Het voornemen van de GCPEA is om de richtlijnen af te ronden op basis van een brede consultatie.

Nederland is nauw betrokken bij dit consultatieproces, en dringt aan op betrokkenheid van andere staten, waaronder staten die zelf partij zijn bij een gewapend conflict. Of en zo ja hoe Nederland zich zal inzetten voor uitvoering van de richtlijnen zal worden beoordeeld op basis van de uiteindelijke tekst daarvan.

230

Kunt u aangeven wanneer de Kamer de brief over de 3D-benadering ontvangt?

Antwoord van het kabinet:

Uw kamer zal de brief over de 3D benadering ruim voor de begrotingsbehandeling ontvangen.

231

Kunt u de maandoverzichten wapenexport naar de Kamer sturen voor het jaar 2013 en 2014?

Antwoord van het kabinet:

De maandoverzichten met de kerngegevens van afgegeven vergunningen voor de uit- en doorvoer van militaire goederen worden niet naar de Tweede Kamer gezonden, maar worden gepubliceerd op de website over exportcontrole: www.rijksoverheid.nl/exportcontrole. De overzichten voor het jaar 2013 zijn in bewerking en zullen vóór het Algemeen Overleg Wapenexport, dat voor 11 december a.s. is geagendeerd, gepubliceerd worden.

De Kamer ontvangt een jaarrapport over het Nederlandse wapenexportbeleid met statistieken over de waarde van de afgegeven vergunningen per land van bestemming en per goederencategorie. Die statistieken worden geschoond voor dubbeltellingen door verlengingen van de looptijd van vergunningen of niet-definitieve transacties zoals tijdelijke uitvoer voor demonstratie. Hierdoor ontstaat een zo realistisch mogelijk en internationaal vergelijkbaar beeld van de uitvoer van militaire goederen uit Nederland.

Bij de maandoverzichten vindt deze opschoning niet plaats. De publicatie van maandoverzichten komt dan ook niet voort uit de wens om de Kamer een zo realistisch mogelijk beeld te geven, maar is het gevolg van opeenvolgende beroepen op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken) door individuele journalisten en omroeporganisaties. Een juridische procedure tot en met de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft zo’n tien jaar geleden duidelijk gemaakt welke gegevens wel en niet openbaar moeten worden gemaakt. Toen is eveneens besloten de openbaar te maken gegevens proactief in maandoverzichten toegankelijk te maken voor journalisten, non-gouvernementele organisaties, actiegroepen en andere geïnteresseerden.

De ruwe data voor die maandoverzichten die uit de bestanden van de douane worden gegenereerd, bevatten echter gegevens die bij een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur onder de uitzonderingsgronden vallen. Deze gegevens dienen te worden verwijderd uit de maandoverzichten. De bewerking van de ruwe data spitst zich dan ook toe op het anonimiseren van goederenomschrijvingen en het verwijderen van exacte hoeveelheden of aantallen. De rapportage geeft aan wat er aan welk land voor welke waarde is vergund, maar vermijdt de openbaarmaking van commercieel vertrouwelijke bedrijfsgegevens, zoals de stuksprijs die een specifieke exporteur heeft bedongen.

Over 2014 zijn door de douane nog geen ruwe data aangeleverd.

232

Is het mogelijk dat de F-16's die Nederland aan Jordanië gaat leveren door dit land zonder VN-mandaat boven Syrië worden ingezet?

Antwoord van het kabinet:

Voordat de F-16’s worden uitgevoerd zal een uitvoervergunning moeten worden aangevraagd door het Ministerie van Defensie. Deze aanvraag zal op basis van de dan geldende situatie worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt, incl. regionale stabiliteit. Levering van de F-16’s is voorzien voor 2015/2016.

233

Waarom zijn de maandoverzichten wapenexport voor het jaar 2013 nog niet naar de Kamer gestuurd?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 231.

234

Wat is uw definitie van climate smart agriculture, en aan welke criteria moet landbouw voldoen om in aanmerking te komen voor het dragen van deze naam?

Antwoord van het kabinet:

Landbouw is «climate smart» als het hoog productief is en tegelijk bijdraagt aan aanpassing aan klimaatverandering en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Criteria hiervoor zijn productiviteit, klimaatweerbaarheid en klimaatmitigatie. «Climate smart agriculture» voldoet in principe aan alle drie criteria (zgn. «triple win»). Echter, in geval van duurzame intensivering van de kleinschalige landbouw in ontwikkelingslanden worden op de eerste plaats productiviteit en klimaatweerbaarheid als criteria gehanteerd. Mitigatie is in dat geval meestal wel een bij-effect van landbouwontwikkeling.

235

U hebt toegezegd de Kamer in deze begroting te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de drie landen waarbij sprake is van problemen bij de uitfasering (Nicaragua, Bolivia, Tanzania). Kunt u bevestigen dat dit niet is gedaan? Kunt u deze informatie alsnog geven?

Antwoord van het kabinet:

Tijdens het Algemeen Overleg van 27 maart 2014 (over de MJSP’s 2014–2017, de uitfasering van bilaterale ontwikkelingssamenwerking en de Nederlandse ondersteuning van politievrouwen in fragiele staten) is de toezegging gedaan dat bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2015 de Tweede Kamer geïnformeerd zal worden over de laatste stand van zaken met betrekking tot de drie landen waarbij sprake is van problemen bij de uitfasering (Nicaragua, Bolivia, Tanzania).

De Tweede Kamer is over het Nederlandse uitfaseringsbeleid in voormalige OS-partnerlanden jaarlijks, in meerdere Kamerbrieven, geïnformeerd12. Nederland heeft een verantwoord exit-beleid heeft gevoerd, maar in een aantal gevallen kon de overdracht niet gewaarborgd worden. In Tanzania bleek het lastig om een aantal OS-programma’s over te dragen aan andere donoren, mede door het feit dat veel donoren tegelijk uitfaseerden.

Met het oog op een zorgvuldige uitfasering, is de looptijd van een aantal activiteiten verlengd tot begin 2014, waarmee terugtrekking zoveel mogelijk samenviel met een nieuwe planningsperiode van andere donoren, NGO’s, private sector en lokale overheid. Tanzaniaanse autoriteiten besteden veel aandacht aan het betrekken van nieuwe donoren zoals bijvoorbeeld in de gezondheidssector met het Big Results Now programma.

Voor Bolivia is in 2014, conform plan, sprake van afronding van de programma’s op gebied van onderwijs en water. Voor het waterprogramma is continuïteit geborgd door extra aandacht voor de opleiding van Boliviaanse medewerkers gedurende de looptijd van het programma. Het emancipatiefonds heeft nog een looptijd tot eind 2016 en verloopt volgens plan. Voor onderwijs is geen uitzicht op financiering van andere donoren en financiering vindt plaats met verhoogde eigen middelen van de overheid.

Ook in Nicaragua was het, vanwege gelijktijdig uitfaseren van veel donoren, moeilijk om de OS-programma’s over te dragen aan andere donoren. De overheid draagt thans wel meer bij aan de gezondheidszorg, maar minder dan de eerdere bijdragen van donoren. Nederland droeg met name bij op gebied van seksuele gezondheidszorg voor vrouwen. Door de beëindiging van deze middelen hebben NGO’s minder financieringsmogelijkheden. Inmiddels draagt Nederland wel in een andere vorm bij aan de gezondheidszorg, namelijk door middel van een ORIO-bijdrage voor een ziekenhuis. Daarnaast is er via het Midden-Amerika Programma nog steeds aandacht voor veiligheid, justitie en mensenrechten in Nicaragua, doorlopend tot eind 2015. Ook het DGGF en het LED (Leads for Economic Development) staan open voor Nicaragua en ook het MFS en VNG-programma financieren nog activiteiten in Nicaragua.

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) evalueert de effecten van de Nederlandse uitfasering op de voormalige OS-partnerlanden en de uitgefaseerde programma’s. Tanzania, Bolivia en Nicaragua maken specifiek onderdeel uit van het IOB-onderzoek. De resultaten van deze evaluatie worden voor de zomer 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.

236

Kunt u aangeven wanneer de Kamer de brief mag verwachten over de uitkomst van het onderzoek naar de toepassing van unsolicited proposals binnen DRIVE?

Antwoord van het kabinet:

Het streven is DRIVE in het voorjaar van 2015 te lanceren. De Tweede Kamer wordt daarover geïnformeerd. Daarbij wordt de Tweede Kamer ook geïnformeerd over de eventuele toepassing van unsolicited proposals binnen DRIVE.

237

Kunt u aangeven wanneer de Kamer de brief over de oprichting van een hefboomfonds mag verwachten zoals toegezegd bij het AO Subsidiekader maatschappelijke organisaties?

Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 17.