Kamerstuk 34000-VII-48

Kabinetsstandpunt ten aanzien van het Rfv advies ‘Tussen betalen en bepalen’

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2015

Gepubliceerd: 3 juni 2015
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-VII-48.html
ID: 34000-VII-48

Nr. 48 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2015

Bij deze stuur ik het door uw commissie op 28 november 2014 gevraagde kabinetsstandpunt toe ten aanzien van het Rfv advies «Tussen betalen en bepalen». Dit advies werd mij op 11 november 2014 in het provinciehuis van Zuid-Holland in een publieke bijeenkomst aangeboden door Rfv voorzitter Van Haersma Buma.

Aanleiding voor dit advies was de door mij op 27 juni 2013 gedane adviesaanvraag met als vraag wat de veranderende verhoudingen in de samenleving betekenen voor het financieel instrumentarium van de overheid om maatschappelijke initiatieven te ondersteunen en te faciliteren. Hierbij vroeg ik de Rfv in te gaan op de functie en inzet van dit instrumentarium, de kansen en risico’s en verantwoording ervan. Daarnaast is gevraagd wat de invloed is van deze financierings- en bekostigingswijzen en de daarmee samenhangende modellen op het financieringssysteem van de medeoverheden en het systeem van financiële verhoudingen tussen rijk en medeoverheden.

In het vervolg van deze brief treft u het kabinetsstandpunt aan op de in het Rfv advies getrokken conclusies en gedane aanbevelingen. In het advies wordt zowel ingegaan op de financiële verhoudingen van het Rijk richting medeoverheden als op de financiële verhouding tussen overheidsorganisaties en maatschappelijke initiatieven. Dit kabinetsstandpunt gaat afzonderlijk op beide verhoudingen in.

Financiële verhoudingen van het Rijk richting medeoverheden

De Rfv concludeert dat vermaatschappelijking vooralsnog geen betekenis heeft voor het stelsel van financiële verhoudingen.

Het kabinet onderschrijft de conclusie dat vermaatschappelijking vooralsnog geen betekenis heeft voor het stelsel van financiële verhoudingen tussen rijk en medeoverheden. Dat stelsel betreft namelijk de financiële relatie tussen rijksoverheid en medeoverheden en niet die van overheid met maatschappelijke initiatief.

In zijn aanbevelingen aan het Rijk stelt de Raad dat de ruimte die het kabinet wil geven aan maatschappelijke initiatieven leidt tot een pleidooi voor een globalere verdeling, een groter lokaal en herkenbaar provinciaal belastinggebied.

In de aan uw Kamer toegestuurde Agenda Lokale Democratie en in de brief over de herziening van het belastingstelsel van Prinsjesdag 2014 schrijft het kabinet dat het – in een breder kader – zal onderzoeken of en hoe een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied vorm en draagvlak zou kunnen krijgen. Het kabinet wil op de uitkomsten van dat onderzoek nog niet vooruitlopen, maar herkent de aanbeveling van de Rfv dat de herkenbaarheid van het decentrale belastinggebied een punt van aandacht is.

Financiële verhouding tussen overheidsorganisaties en maatschappelijke initiatieven

De Rfv concludeert dat vermaatschappelijking vooralsnog geen betekenis heeft voor het financieel instrumentarium van de overheid. De vaststelling van de Raad dat voor overheden het bestaande financiële instrumentarium effectief blijft voor het realiseren van gemeenschappelijke belangen, geldt volgens hem onverminderd wanneer deze wordt gerealiseerd door middel van financiële participatie in maatschappelijke initiatieven.

Het kabinet is blij met het door de Raad gegeven overzicht van de verschillende manieren om maatschappelijke initiatieven financieel te ondersteunen. Tevens neemt het kabinet met tevredenheid kennis van de bevinding van de Raad dat het bestaande financiële instrumentarium dat overheden hanteren richting maatschappelijke initiatieven ter realisering van gemeenschappelijke belangen zeer effectief is. Deze effectiviteit betekent echter niet dat het bestaande instrumentarium altijd optimaal is. Getuige de reacties vanuit het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) op het advies ervaren maatschappelijke initiatieven dat wanneer sprake is van een financiële relatie tussen overheid en initiatief (die dan vaak de vorm van een subsidie aanneemt) die niet altijd stimulerend werkt en eenvoudiger en transparanter kan.

Ook constateert het kabinet dat gemeenten, vanuit het streven naar een meer geschikte relatie met maatschappelijke initiatieven, hun subsidiebeleid aanpassen en op zoek zijn naar beter passende manieren om maatschappelijke initiatieven financieel te (blijven) ondersteunen.

Daarom komt het kabinet tot de conclusie dat de Rfv meer oog zou moeten hebben voor het gegeven dat het instrument van subsidie in de perceptie van maatschappelijke initiatieven, gemeenten en provincies meer past in een hiërarchische relatie tussen overheid en maatschappelijk initiatief en minder in een relatie op basis van samenwerking. Hoewel het vanuit het oogpunt van effectieve en doelmatige besteding van publieke middelen bovendien begrijpelijk is dat de overheid eisen stelt of kan stellen aan de inzet van subsidiegelden, kunnen ontvangers van subsidie dergelijke eisen als belemmerend ervaren. Kortom: technisch en juridisch gezien mag de Rfv gelijk hebben in zijn constatering dat het bestaande instrumentarium goed bruikbaar is, maar voor de maatschappelijke initiatieven en voor gemeenten en provincies die deze initiatieven optimaal willen ondersteunen kan het zinvol zijn om het bestaande instrumentarium uit te breiden met nieuwe, nog beter passende vormen van ondersteuning.

De Rfv geeft aan dat vermaatschappelijking of geëxpliciteerd gedeeld eigenaarschap van publieke belangen leidt tot andere vormen van (mede)zeggenschap over aanwending van publiek geld.

Het kabinet onderkent deze constatering en zet stappen om meer kennis te vergaren over andere vormen van zeggenschap en eigenaarschap. In de Agenda Lokale Democratie (die uw kamer op 5 januari 2015 is aangeboden) wordt hier nader op ingegaan bij de behandeling van de verdere ontwikkeling van de informele democratie. In dit kader is bijvoorbeeld een pilotprogramma Budgetmonitoring gestart waar in 6 gemeenten de gemeentelijke begroting inzichtelijk wordt gemaakt tot op wijkniveau. Het doel hiervan is transparant te maken welke geldstromen er rond gaan in een wijk, zodat bewoners over voldoende informatie beschikken om op een gelijkwaardige manier het gesprek aan te gaan met de lokale overheid over de besteding van die middelen.

De Rfv concludeert dat financiële betrokkenheid van overheden geen automatisme is wanneer overheid en initiatief elkaar vinden in een gedeeld belang.

Terecht geeft de Raad aan dat er ook andere manieren zijn waarop overheden initiatieven tegemoet komen. Het kabinet doet dit onder andere door de verlaging van regeldruk en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten, maar ook door het laten zien van goede voorbeelden van (niet financieel ingestoken) samenwerking tussen overheid en initiatieven, het (laten) ontwikkelen van kennis over niet financiële belemmeringen ten behoeve van zowel overheden als initiatieven en het stimuleren van het leerproces in de omgang van overheden met initiatieven. Ook lokale overheden doen al veel op dit vlak. Zo wordt leegstaand maatschappelijk vastgoed beschikbaar gesteld, initiatieven begeleid, maatschappelijk aanbesteed en netwerkbijeenkomsten georganiseerd.

De Rfv neemt waar dat de relatie tussen publiek geld en maatschappelijk initiatief volop in ontwikkeling is en dat de decentralisaties ruimte bieden waarbinnen nieuwe initiatieven zich zouden kunnen ontwikkelen.

Het kabinet erkent deze conclusie, net als de constatering van de Rfv dat uitspraken over een feitelijke invulling nog prematuur zijn. Vanuit het programma «gemeente van de toekomst» wijst BZK gemeenten op de potentiële kracht die kan uitgaan van het betrekken van nieuwe, maatschappelijke initiatieven bij de invulling van de gedecentraliseerde taken. Zoals vermeld in de kabinetsbrief inzake de participatiesamenleving1 wordt dit ondersteund binnen de WMO onder de noemer «Right to Challenge». Bewoners krijgen hiermee het recht om de gemeente uit te dagen als ze denken dat ze de zorg in hun buurt beter kunnen verlenen dan de gemeente. Het advies van de Raad biedt volgens het kabinet een handreiking voor de vormgeving van nieuwe publiek-private arrangementen. Voor zo’n handreiking zijn ook nog andere vragen relevant. Eén daarvan is die welke de Rfv ook noemt in zijn advies, maar- terecht geconstateerd – buiten zijn opzet vielen: de effecten van privaat geld op het realiseren van publieke belangen; BZK gaat onderzoeken hoe overheden hier mee kunnen omgaan.

De Rfv constateert dat er in toenemende mate ook andere dan publiek geldstromen worden ingezet voor publieke, maatschappelijke doelen/publieke belangen.

Aan het zicht op die andere dan publieke geldstromen draagt het kabinet reeds bij middels de samenwerking van diverse departementen met de stichting Society Impact (ontwikkelt en implementeert nieuwe financieringsarrangementen voor innovaties in het publieke domein, zoals Social Impact Bonds) en de betrokkenheid van BZK bij de totstandkoming van Lokale Fondsen Nederland. Ook wordt geëxperimenteerd met crowdfunding voor buurtinitiatieven in krimpregio’s via stichting Voor je Buurt.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie stelde Steven van Eijck – de voorzitter van de Samenwerkende Branchevereniging Filantropie (SBF) – aan als kwartiermaker en vroeg hem te onderzoeken of en hoe een structureel platform kan worden ingericht om de publiek private samenwerking tussen overheid, ondernemers en filantropen te bevorderen. Op 27 februari 2015 resulteerde dit in de oprichting van de Stichting Maatschappelijke Alliantie Nederland waar Van Eijck de functie van secretaris-generaal zal vervullen.

De Rfv stelt in zijn aanbeveling aan de decentrale overheden dat het verdelen van publiek geld is voorbehouden aan de raden en de staten

Het kabinet onderschrijft deze stelling, maar is desalniettemin belangstellend of het mogelijk is burgers een grotere rol te geven in die verdeling. De representatieve en participatieve democratie zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden en vullen elkaar aan. Te denken valt aan participatieve begrotingsprocessen, zoals die in enkele gemeenten al worden toegepast. Maatvoering is hierbij in de ogen van het kabinet een belangrijk aandachtspunt: het moet telkens punt van expliciete afweging zijn voor welke type budgetten gemeenteraden voor de verdeling directe invloed bij (groepen) bewoners neerleggen. In de Agenda Lokale Democratie die op 5 januari aan uw Kamer is gestuurd wordt hier nader op ingegaan (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 36).

Het kabinet is zich ervan bewust dat in de praktijk spanning kan ontstaan tussen formele en informele vormen van democratie. Daarom worden vanuit BZK, bijvoorbeeld samen met VNG en beroepsverenigingen van raadsleden, wethouders en griffiers, leerprocessen georganiseerd waarin wordt beproefd hoe deze spanning in de praktijk hanteerbaar en constructief kan worden gemaakt.

Daarnaast wordt door het Leer- en expertisepunt Open Overheid kennis verzameld en verspreid over de manier waarop financiële transparantie en vormen van participatie rondom begroting en besteding van publiek geld concreet vorm en inhoud kan worden gegeven.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk