Kamerstuk 34000-J-7

Lijst van vragen en antwoorden over het Deltaprogramma 2015. Werk aan de delta. De beslissingen om Nederland veilig en leefbaar te houden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2015

Gepubliceerd: 11 november 2014
Indiener(s): Tjeerd van Dekken (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-J-7.html
ID: 34000-J-7

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 november 2014

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 16 september 2014 inzake het Deltaprogramma 2015. Werk aan de delta. De beslissingen om Nederland veilig en leefbaar te houden (Kamerstuk 34 000 J, nr. 4).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 november 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

De griffier van de commissie, Sneep

Vraag 1

Op welke wijze worden de deltabeslissingen vertaald naar mogelijkheden voor innovaties, onder andere binnen de topsector water en daarmee als exportproduct?

Antwoord 1

Een essentieel onderdeel van de aanpak van het Deltaprogramma, zoals beschreven in DP2015, is de inzet van alle beschikbare kennis en kunde, ontwikkeling van nieuwe kennis en het stimuleren van innovaties. Eén van de belangrijkste bouwstenen voor ontwikkeling van innovaties is het nieuwe Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat. Daarin bundelen vanaf 2015 overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven (vertegenwoordigd via de Topsector Water) hun kennisontwikkeling en innovaties.

Nederland heeft eerder laten zien in staat te zijn om innovaties in het buitenland te verkopen en een proeftuin voor de rest van de wereld te vormen. Om de stap naar export te kunnen maken worden momenteel kansrijke innovaties in de praktijk getest, zoals bijvoorbeeld bij de Zandmotor het geval is geweest. Gedacht wordt aan vraagstukken m.b.t. het kustgedrag, slim watermanagement, de klimaatbestendige stad en de vervanging van waterbouwkundige kunstwerken.

Daarnaast is ook de opzet van het Deltaprogramma op zichzelf een internationaal exportproduct. Wereldwijd geniet de «Dutch Delta Approach» grote belangstelling. Op verzoek van andere landen wordt de meest adequate en innovatieve aanpak bepaald om hun lokale opgaven aan te pakken. Op deze manier worden deuren geopend om de marktkansen voor Nederland te vergroten.

Vraag 2

Is het bestaan van een deltacommissaris en het Deltaprogramma in de toekomst nog noodzakelijk. Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Conform de met de Deltawet gewijzigde Waterwet is het Deltaprogramma een op uitvoering gericht programma. Naast de wettelijke taken van de deltacommissaris om jaarlijks een voorstel voor het Deltaprogramma te doen en het overleg te bevorderen tussen betrokken bestuursorganen, bedrijven en maatschappelijke organisaties, is het bewaken van de voortgang van de uitvoering van het Deltaprogramma een taak. Met het uitbrengen van het Deltaprogramma 2015 (DP2015) is de beleidsvoorbereidende fase afgerond en komt het Deltaprogramma in een nieuwe fase, gericht op de verdere uitwerking en implementatie van het nieuwe beleid en het uitvoeren van maatregelen die horen bij de gebiedsgerichte strategieën. De Deltawet, met daarbij onder andere de taakomschrijving van de deltacommissaris, wordt vóór 2017 geëvalueerd.

Vraag 3

Hoe is de verantwoordelijkheid tussen Rijk, provincie, gemeente en waterschap verdeeld per voorgestelde deltabeslissing en kan daarbij ook de financiële verantwoordelijkheid toegelicht worden?

Antwoord 3

Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gaan vanuit hun eigen bestaande verantwoordelijkheid aan de slag met de uitkomsten van het DP2015. Daarnaast blijven partijen over hun grenzen heen samenwerken aan de wateropgaven.

Het Rijk gaat verder met de uitwerking van de deltabeslissing Waterveiligheid, onder andere met het wettelijk vastleggen van de nieuwe normen. Het Rijk heeft met de waterschappen afgesproken om de kostenverdeling op basis van het Bestuursakkoord Water, waarbij de waterschappen 50% van de kosten betalen, ook te laten gelden voor de kosten om aan de nieuwe normen te voldoen. Daarnaast is afgesproken dat een besparing op een dijkversterking door te kiezen voor rivierverruiming of een slimme combinatie indien mogelijk kan worden aangewend voor dergelijke maatregelen. Om een betekenisvolle start te kunnen maken met rivierverruiming heeft het Rijk zijn aandeel in de meerkosten van rivierverruiming € 200 mln. in het Deltafonds gereserveerd.

Voorwaarde voor rivierverruiming is dat betrokken regionale overheden meebetalen. De uitwerking van de deltabeslissing Zoetwater en van de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie vindt elk plaats onder voortzetting van de gezamenlijke nationale programmastructuur. Het investeringsprogramma voor zoetwater is samengesteld op basis van een landelijk investeringsagenda (maatregelen in het hoofdwatersysteem), regionale uitvoeringsprogramma’s van de zoetwaterregio’s en uitvoeringsprogramma’s van gebruiksfuncties (zie tabel 13 in DP2015). Het Rijk heeft voor de start van de eerste tranche van maatregelen (2015–2021) € 150 mln. in het Deltafonds gereserveerd. Tezamen met de bijdragen van de regio’s gaat het om een bedrag van ca. € 465 mln. aan maatregelen in deze periode.

Voor de gebiedsgerichte deltabeslissingen blijven de regionale bestuurlijke verbanden van belang om de deltaopgaven in samenhang met andere gebiedsopgaven te kunnen bespreken. De regio’s zijn aan zet om voor het vervolg een passend interbestuurlijk verband te kiezen, waarbij alle betrokken partijen aan tafel zitten, waaronder ook het Rijk. Bij integrale maatregelen die meer doelen dienen dan alleen waterveiligheid en zoetwater, zullen eventuele meerkosten voor de extra doelen gefinancierd moeten worden uit andere financieringsbronnen dan het Deltafonds.

Vraag 4

Op welke wijze dragen de voorgestelde deltabeslissingen bij aan de vermindering en vereenvoudiging van regelgeving voor de land- en tuinbouw?

Antwoord 4

De deltabeslissingen hebben geen effect op de regelgeving en de lasten voor de land- en tuinbouw.

Vraag 5

Leidt de uitvoering van de deltabeslissingen tot meer lasten of regelgeving voor de land- en tuinbouw?

Antwoord 5

Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 6

Is het terugdringen van vissterfte en de visstand onderdeel van de deltabeslissingen?

Antwoord 6

Het terugdringen van vissterfte en de visstand is geen onderdeel van de deltabeslissingen. Indirect beïnvloedt een verandering van de inrichting van het watersysteem wel de visstand. Bij de uitvoering van maatregelen wordt getracht de verschillende wateropgaven aan elkaar te koppelen en dat betekent dat rekening gehouden wordt met natuurlijke processen en het streven naar een meer natuurlijke inrichting, wat gunstig is voor een gezonde visstand.

Vraag 7

Hoe zijn de land- en tuinbouwsector betrokken bij het verbeteren van de (bodem)waterkwaliteit en het opstellen van het Deltaprogramma?

Antwoord 7

De land- en tuinbouwsector is bij de Kaderrichtlijn Water en het Deltaprogramma betrokken via themabijeenkomsten, regionale klankbordgroepen en nationaal via het Overleg Infrastructuur en Milieu (OIM). Het initiatief Deltaplan Agrarisch Waterbeheer van LTO speelt een rol bij maatregelen ter verbetering van de (bodem)waterkwaliteit, die zijn opgenomen in de ontwerpstroomgebiedbeheerplannen Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de periode 2016–2021, en is betrokken bij het investeringsprogramma in het Deltaplan Zoetwater. Gebruikers, zoals de land- en tuinbouwsector, worden betrokken bij het opstellen van de voorzieningenniveaus voor zoetwater.

Waterkwaliteit maakt geen onderdeel uit van het Deltaprogramma, maar de maatregelen worden wel op elkaar afgestemd.

Vraag 8

Op welke wijze zijn de veiligheidsregio’s betrokken en zijn de deltabeslissingen verankerd en verwerkt in de huidige plannen?

Antwoord 8

De veiligheidsregio’s zijn bij het Deltaprogramma Waterveiligheid betrokken bij de inschatting van de evacuatiefracties als onderdeel van de norm. Bij het berekenen van de normen is rekening gehouden met slachtoffers en de mogelijkheid om preventief te evacueren (de zgn. evacuatiefracties). Met de veiligheidsregio’s zijn afspraken gemaakt om de samenwerking voort te zetten om zo in de toekomst de evacuatiemogelijkheden in een gebied beter te kunnen valideren.

Met de veiligheidsregio’s en andere relevante crisispartners is besproken dat er voor een adequate rampenbeheersing bij overstromingen nog een aantal stappen dienen te worden gezet om de crisisorganisaties op orde te hebben. Samen met het Ministerie van VenJ, de Veiligheidsregio’s en de water- en netwerkbeheerders is afgesproken om de samenwerking op het gebied van water en evacuatie te versterken. In het Veiligheidsberaad van 16 mei 2014 is door de leden van het Veiligheidsberaad ingestemd met de Strategische Agenda Versterking veiligheidsregio’s om uitvoering te geven aan zestal geprioriteerde inhoudelijke thema’s, waaronder het thema Water en Evacuatie.

Er is afgesproken dat door de veiligheidsregio’s en de partners betrokken bij de Stuurgroep MWO (SMWO) gezamenlijk uitvoering zal worden gegeven aan het thema Water en Evacuatie. Op dit moment wordt gewerkt aan een gezamenlijk plan van aanpak met als doel een structurele aanpak te realiseren waarmee de veiligheidsregio’s samen met de betrokken crisispartners kunnen zorgen voor een adequate rampenbeheersing bij overstromingen.

Daarnaast ben ik samen met de crisispartners waaronder de veiligheidsregio’s de publiekscampagne «Ons Water « gestart met als doel het waterbewustzijn onder burgers te vergroten. Als onderdeel hiervan is in september de app en site www.overstroomik.nl gelanceerd.

Vraag 9

Welke prognoses van klimaatverandering zijn gebruikt bij het opstellen van de Deltaplannen? De positieve, negatieve of een gemiddelde?

Antwoord 9

De deltabeslissingen en voorkeursstrategieën die zijn ontwikkeld binnen het Deltaprogramma zijn gebaseerd op vier Deltascenario’s en de daarbij behorende bandbreedte van toekomstige klimatologische en sociaaleconomische verwachtingen. De bandbreedte voor klimaatverandering is gebaseerd op de KNMI scenario’s uit 2006 en gaat uit van matige klimaatverandering (15 cm zeespiegelstijging in 2050 en 35 cm in 2100) tot snelle klimaatverandering (35 cm zeespiegelstijging in 2050 en 85 cm in 2100).

Bij het opstellen van de voorkeursstrategieën is tevens gebruik gemaakt van de geactualiseerde klimaatscenario’s (KNMI2014/IPCC2014), die voor wat betreft waterveiligheid nauwelijks afwijken van de scenario’s uit 2006. De voorkeursstrategieën houden bovendien rekening met snellere of langzamere klimaatverandering en zijn daarmee adaptief van karakter.

Vraag 10

Wilt u, om het bewustzijn van burgers over waterveiligheid te verhogen, makkelijk en toegankelijk inzichtelijk maken welke waterkeringen niet aan de oude en/of nieuwe veiligheidsnormen voldoen?

Antwoord 10

Ik vind het belangrijk dat burgers zich meer bewust worden dat een grote overstroming in ons land nooit kan worden uitgesloten. Daarbij hoort dat burgers weten wat de gevolgen van een grote overstroming zijn en wat het handelingsperspectief is als zo’n overstroming plaats vindt. Om die reden heb ik onlangs de app en website «Overstroom ik» gelanceerd die in samenwerking met onder andere de waterschappen en veiligheidsregio’s tot stand is gekomen. Hiermee is op postcodeniveau te zien hoe hoog het water komt bij een grote overstroming en wat je kunt doen bij zo’n overstroming. De nadruk ligt op de boodschap dat het altijd een keer mis kan gaan, ondanks de continue inspanningen die zijn gericht op het bieden van een basisniveau van bescherming voor iedereen die achter een waterkering woont. De app en website «Overstroom ik» zijn onderdeel van de publiekscommunicatie over «Ons Water» (met onder andere de portal www.onswater.nl), een gezamenlijk initiatief van de waterpartners om het waterbewustzijn van het publiek te vergroten.

Naast de publiekscommunicatie voor waterbewustzijn is veel (technische) informatie over waterveiligheid, waaronder de rapportages met de landelijke toetsingsresultaten van de primaire waterkeringen, openbaar beschikbaar via onder andere de Helpdesk Water.

Vraag 11

Kunt u een opsomming geven van alle adagia in de trant van «zacht waar het kan, hard waar het moet» en «spuien als het kan, pompen als het moet» in het Deltaprogramma en gerelateerde besluiten? Kunt u aangeven of u heeft gestuurd op het formuleren van adagia in deze stijl?

Antwoord 11

Ik heb niet gestuurd op adagia in die stijl. Het «zacht waar het kan, hard waar het moet» is voor kustverdediging al langer beleid en is herbevestigd in het Deltaprogramma. «Spuien als het kan, pompen als het moet» is een belangrijk adagium dat is ontwikkeld in het deelprogramma IJsselmeergebied. In het deelprogramma rivieren is het motto: «Dijkversterking en rivierverruiming in een krachtig samenspel». Er worden meer adagia in de door u genoemde vorm gehanteerd, maar die zijn niet zo algemeen geldend dat ik ze hier zou willen noemen.

Vraag 12

Kunt u kwantificeren hoe groot het deel klimaatadaptatie in het Deltaprogramma is?

Antwoord 12

De totale opgave van het Deltaprogramma, bovenop het reguliere Beheer en Onderhoud, komen tot en met 2050 uit op ca. € 20 mld. (verwezen wordt naar hoofdstuk 5, tabel 15 van het DP2015).

In het Deltaprogramma zijn de kosten voor de opgave waterveiligheid onderzocht, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de kosten voor de nieuwe norm en kosten voor autonome ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de sterkte van de dijk. In deze autonome ontwikkelingen zijn bodemdaling en klimaatverandering en de kosten hiervan ingeschat tussen de circa € 2,5 en € 6 mld. Voor wat betreft het zandsuppletieprogramma worden de totale kosten als gevolg van bodemdaling en klimaatverandering tot 2050 ingeschat op circa € 250 mln.

Vanuit de deelprogramma’s Ruimte adaptatie en Zoetwater is niet kwantitatief aan te geven welk deel eenduidig als klimaatadaptatie is te bestempelen.

Vraag 13

Zijn er generieke criteria voor het zo goed mogelijk afstemmen van de wateropgave met andere gebiedsfuncties zoals wonen en natuur? Zo ja, wat zijn deze en hoe wordt gezorgd dat deze zo breed mogelijk worden toegepast? Zo nee, gaat u hiervoor aan de slag?

Antwoord 13

Het afstemmen op verschillende schaalniveaus van wateropgaven met andere gebiedsfuncties, zoals wonen en natuur, is bij uitstek maatwerk. Welke maatregelen verstandig zijn verschilt per situatie. Keuzevrijheid voor lokale en regionale partijen in de manier waarop verbinding wordt gezocht met andere functies is essentieel voor een (kosten)effectieve werkwijze. Het Deltaprogramma heeft aansluiting gezocht bij het handelen van actoren in de stedelijke ontwikkeling en bij de eigen taken en verantwoordelijkheden van overheden. Het langs deze weg bereikte bestuurlijke commitment blijkt uit het brede draagvlak voor de Bestuursovereenkomst Deltaprogramma en voor de Algemene Intentieverklaring Ruimtelijke Adaptatie. Het Deltaprogramma heeft ook diverse faciliterende instrumenten ontwikkeld. Daaronder zijn ook instrumenten die specifiek gericht zijn op het afstemmen van verschillende gebiedsfuncties. Deze instrumenten zijn voor een brede groep van actoren toegankelijk via www.ruimtelijkeadaptatie.nl.

Specifiek voor projecten in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) zijn er generieke spelregels die vragen om in elk van de projectfasen andere ruimtelijke belangen mee te wegen, waaronder vroegtijdige inzet van ruimtelijk ontwerp en toepassing van een MKBA. Ook projecten in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) zullen deze MIRT-werkwijze volgen. Daarnaast kijkt in het HWBP de betreffende provincie expliciet naar de wijze waarop landschap, natuur en cultuur zijn meegewogen. Verder zijn er generieke regels die volgen uit natuurwetgeving.

Vraag 14

Kunt u een overzicht geven van maatregelen die voortvloeien uit dit Deltaprogramma en die fysiek in stedelijk gebied uitgevoerd moeten worden?

Antwoord 14

De fysieke maatregelen die uit een oogpunt van ruimtelijke klimaatadaptatie in stedelijk gebied uitgevoerd kunnen worden zijn divers naar aard en omvang. Op www.ruimtelijkeadaptatie.nl is een breed overzicht van mogelijke maatregelen te vinden. Welke maatregelen op welk moment genomen moeten worden hangt af van de aard van de bedreigingen en kansen die op lokaal of regionaal niveau worden voorzien. Gezocht moet worden naar de mogelijkheden om de aanpak te verbinden met trajecten voor bijvoorbeeld woningbouw, vervanging van riolering of beheer van de openbare ruimte. Het is een verantwoordelijkheid van lokale en regionale partijen die betrokken zijn bij stedelijke (her)ontwikkeling en beheer (overheden en niet-overheden) om een strategie te ontwikkelen die verzekert dat te nemen maatregelen kosteneffectief zijn en op draagvlak kunnen rekenen. De fysieke opgaven op het gebied van waterveiligheid zullen vanaf 2017 in beeld komen op het moment dat de primaire keringen zullen worden getoetst aan de nieuwe normeringen. Pas bij de start van de bijbehorende projecten zullen de specifieke maatregelen worden ontwikkeld.

Vraag 15

Wat verstaat u onder «plausibele verwachtingen voor klimaatverandering»?

Antwoord 15

Zie het antwoord op vraag 9.

Vraag 16

Hoe verklaart de Minister, gezien het feit dat er in het Deltaprogramma gesproken wordt over «adaptief deltamanagement», «nieuwe kansen, inzichten en omstandigheden», dat er in een dergelijk breed kader geen specifieke aandacht is voor de problematiek rond slappe klei- en veengronden, bodeminklinking en de gevolgen voor de gebouwde omgeving?

Antwoord 16

Om het verder vergroten van de opgave voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening in de toekomst te voorkomen, is het van belang aandacht te geven aan het afremmen van bodemdaling. In de deltascenario’s, die de achtergrond vormen voor de probleemanalyses van het Deltaprogramma, is bodemdaling meegewogen. Deze inzichten zijn benut voor vaststelling van de nieuwe normspecificaties voor waterveiligheid en het bepalen van de knelpunten voor zoetwater.

In de aanloop naar de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie is deze problematiek onderzocht voor het stedelijk gebied. Geconcludeerd is dat de primaire focus moet liggen op het lokale en regionale niveau vanwege het locatiespecifieke karakter van de problematiek. Het is daarom belangrijk dat partijen met elkaar samenwerken om tot een gerichte aanpak te komen.

In het kader van de Structuurvisie Ondergrond zal aandacht worden besteed aan de relatie tussen ondergrondse activiteiten en bodeminklinking.

Vraag 17

In hoeverre is er budget ingecalculeerd voor de «mogelijke maatregelen op de plank voor het geval de veranderingen sneller verlopen dan verwacht»?

Antwoord 17

In de nieuwe aanpak staat «adaptief deltamanagement» centraal: vooruitkijken naar de opgaven op lange termijn en met dat inzicht op tijd (kosten-)effectieve maatregelen nemen en flexibel inspelen op nieuwe kansen en inzichten. Het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma werkt met een jaarlijks voortrollend programma. Hierbij wordt jaarlijks op basis van urgentie en nieuwe inzichten de programmering van de projecten voor de eerstvolgende zes jaar vastgesteld, waarbij alleen de voor de eerstvolgende twee jaar geprogrammeerde projecten onomkeerbaar vaststaan. Aangezien de budgetten niet op projectniveau maar op programmaniveau vastliggen, is er ruimte om bepaalde maatregelen eerder uit te voeren dan andere, minder urgente maatregelen. Deze werkwijze kent daarmee de benodigde flexibiliteit om snel in te kunnen spelen op nieuwe inzichten en opgaven.

Vraag 18

Kan de Minister toelichten wat de concrete doelstellingen zijn voor wat betreft het klimaatbestendiger maken van de ruimtelijke inrichting? Houdt de Minister bij de ruimtelijke inrichting rekening met de gevolgen van bodeminklinking in West- en Noord-Nederland? Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de doelstellingen en voortgang van het programma?

Antwoord 18

De concrete doelstelling voor wat betreft het klimaatbestendiger maken van de ruimtelijke inrichting is verwoord in de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en bestuurlijk verankerd in de bestuursovereenkomst Deltaprogramma. Hierin staat dat:

  • Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de gezamenlijke ambitie vastleggen dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht en bij (her)ontwikkelingen geen extra risico op schade en slachtoffers ontstaat voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.

  • klimaatbestendig en waterrobuust inrichten uiterlijk in 2020 onderdeel is van het beleid en handelen van deze partijen. Dit wordt bereikt door bij hun regionale en lokale ruimtelijke afwegingen de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid van het eigen plangebied te analyseren («weten»), de resultaten van deze analyse te vertalen in een gedragen ambitie en een adaptatiestrategie met concrete doelen («willen») en de beleidsmatige en juridische doorwerking van deze ambitie te borgen voor uitvoering («werken»).

Bij de ruimtelijke inrichting wordt rekening gehouden met de waterhuishouding en daarmee met de gevolgen van bodeminklinking. De ruimtelijke inrichting is gedecentraliseerd. Daar waar het speelt zal bodeminklinking dus onderdeel moeten zijn van de lokaal en regionaal op te stellen adaptatiestrategieën. Zie tevens het antwoord op vraag 16.

Uw Kamer wordt via de rapportage jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de deltabeslissingen.

Vraag 19

Welke economische waarden die nu nog niet goed beschermd zijn moeten beter beschermd worden?

Antwoord 19

De mate van bescherming van de verschillende gebieden wordt geborgd via normspecificaties voor dijktrajecten. Deze zijn gebaseerd op twee doelen:

  • 1. Iedereen in Nederland achter de primaire waterkering krijgt voor 2050 ten minste een beschermingsniveau van 10-5 per jaar (de kans op overlijden als gevolg van een overstroming is voor een individu niet groter dan 1 op 100.000 per jaar).

  • 2. Meer bescherming wordt geboden op plaatsen waar sprake kan zijn van grote groepen slachtoffers en/of grote economische schade en of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

Verspreid over heel Nederland komen trajecten voor waar de normspecificaties zijn aangescherpt op basis van grote economische waarde. Gebieden die in het oog springen zijn het rivierengebied, waar het met name gaat om waarde van wonen en werken en het noordoosten van Groningen, waar de aanwezigheid van de gasinfrastructuur zorgt voor strenge normen.

Vraag 20

Op welke manier wordt in de toekomst aandacht besteed aan het verbeteren van de zelfredzaamheid van burgers en bedrijven?

Antwoord 20

Wat betreft waterveiligheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.

Wat betreft zoetwater is één van de nationale doelen het zuiniger en efficiënter omgaan met water. Bij het realiseren van deze ambitie, die bijdraagt aan de zelfredzaamheid, speelt met name het bedrijfsleven een belangrijke rol. Bij de uitwerking van het voorzieningenniveau worden de gebruikers betrokken en worden per gebied de waterbeschikbaarheid en de risico’s op tekort aangegeven. Dit biedt gebruikers een transparant handelingsperspectief waarop zij hun investeringen voor zelfredzaamheid nader kunnen invullen.

Vraag 21

Welke extra kosten zijn eraan verbonden om alle Nederlanders een beschermingsniveau van 1:1.000.000 jaar te garanderen?

Antwoord 21

Het verschil in kosten tussen een beschermingsniveau van sec 10-5 en 10-6is ca. € 5 mld. De kosten voor het kabinetsvoorstel voor de nieuwe normering, met een basisbeschermingsniveau van 10-5 èn extra bescherming op plaatsen waar sprake kan zijn van grote groepen slachtoffers en/of grote economische schade en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang, bedraagt tot 2050 circa € 15 mld. De kosten voor het verhogen van het basisbeschermingsniveau naar 10-6, inclusief het handhaven van extra bescherming op plaatsen waar sprake kan zijn van grote groepen slachtoffers, en/of grote economische schade, kost € 3 mld. meer. Ook zal dit beschermingsniveau leiden tot een grotere ruimtelijke impact op de omgeving.

Het betreft een voorlopige inschatting van de kosten, aangezien in de vierde toetsronde de primaire waterkeringen voor het eerst worden getoetst op basis van de nieuwe normering.

Vraag 22

Met betrekking tot Volkerak-Zoommeer wordt er gesproken over een complex vraagstuk. Op welke wijze wordt dit nu verkend, welke belangen worden er afgewogen en wat zijn de financiële en maatschappelijke consequenties?

Antwoord 22

De normen voor de primaire keringen zijn gebaseerd op de uitgangspunten zoals in het Deltaprogramma 2015 en in mijn brief van 2 juni 2014 (Kamerstuk 33 750 J, nr. 20) zijn verwoord (zie ook het antwoord op vraag 19). De systematiek gaat uit van gelijke veiligheid tegen overstromen voor iedere Nederlander achter de dijk en eventueel extra veiligheid wanneer grote groepen mensen of gebieden met grote economische waarde en/of vitale infrastructuur nog beter moeten worden beschermd.

Wanneer voor de keringen rond het Volkerak-Zoommeer normen worden afgeleid volgens deze landelijke werkwijze leidt dat voor een aantal keringen tot een norm, uitgedrukt in gemiddelde overstromingskans per jaar, die soepeler is dan de inzetfrequentie van de bergingsmaatregel op het Volkerak-Zoommeer (norm van 1:300, 1:1000 t.o.v. inzet berging 1:1430). Daardoor ontstaat de indruk dat het gebied rond het Volkerak-Zoommeer mag overstromen wanneer er water op het meer geborgen wordt, terwijl dat uiteraard niet de bedoeling is.

Op dit moment wordt door het Rijk en de regio onderzocht welke normen moeten worden gesteld aan de keringen rondom bergingsgebieden in het algemeen en dit gebied in het bijzonder. Daarbij is het de bedoeling dat wordt voldaan aan de landelijke uitgangspunten zoals die zijn gehanteerd voor alle dijktrajecten én dat extra water door waterberging veilig gekeerd kan worden. Op dit moment is nog onduidelijk wat de financiële consequenties precies zijn.

Vraag 23

Welke inspanning wordt van ondernemers gevraagd om de afspraak naar zoetwater te verminderen en hoe ziet de verdeling eruit tussen de industrie- en de landbouwsector?

Antwoord 23

De inspanning die van ondernemers wordt gevraagd is het zo zuinig en efficiënt mogelijk omgaan met zoetwater. Hoe de verdeling er uitziet tussen de verschillende gebruikers is niet in zijn algemeenheid aan te geven. In crisissituaties is er de verdringingsreeks die de verdeling bepaalt. In overige situaties is het maatwerk dat in de uitwerking van het voorzieningenniveau zijn beslag krijgt.

Vraag 24

Biedt het Deltaprogramma voldoende ruimte voor de vraag naar schoon zoetwater voor de Nederlandse tuinbouwsector? Wat zijn de financiële gevolgen voor de Nederlandse tuinbouwsector?

Antwoord 24

Met de uitvoering van het Deltaplan Zoetwater blijft voor de korte termijn de beschikbaarheid van zoetwater voor vrijwel alle gebruikers en gebieden op het huidige niveau en worden bestaande knelpunten aangepakt. Voor de lange termijn kan via de adaptieve strategie worden bekeken welke maatregelen nodig zijn om de beschikbaarheid op peil te houden en de maatschappelijke afweging plaatsvinden of uitvoering van deze maatregelen gewenst is.

Vraag 25

Op welke wijze spant de rijksoverheid zich in om ondernemers te garanderen dat er voldoende zoetwater beschikbaar is voor een betaalbare prijs?

Antwoord 25

Het hoofdwatersysteem vormt een belangrijke aanvoerroute en buffer van zoetwater. Het Rijk gaat deze buffer en aanvoerroute de komende jaren versterken, bijvoorbeeld door aanpassing van de Irenesluis t.b.v. de watervoorziening van West Nederland en door flexibel peilbeheer van het IJsselmeer. Verder zal het Rijk zich de komende jaren inspannen om via het voorzieningenniveau duidelijkheid te geven over de rol van een ieder in de zoetwatervoorziening, ook over de taken en verantwoordelijkheden van het Rijk. Garanties op voldoende zoetwater kan de rijksoverheid namelijk niet geven: het betreft een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting.

Vraag 26

Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de doelstelling om de concurrentiepositie van waterafhankelijke sectoren te beïnvloeden en hoe worden de belangen tussen sectoren hier tegen elkaar afgewogen?

Antwoord 26

Een goede zoetwatervoorziening zorgt ervoor dat onze waterafhankelijke sectoren een sterke concurrentiepositie hebben ten opzichte van het buitenland. Met het Deltaplan Zoetwater blijft de zoetwatervoorziening op het huidige goede niveau en kan het voor een aantal sectoren worden verbeterd. Versterking van de concurrentiepositie sluit aan bij de doelstellingen van het topsectorenbeleid. Verbindingen liggen dan ook voor de hand met de topsectoren Water, Logistiek, Agri&Food en Tuinbouw.

Het afwegen van belangen tussen sectoren heeft een plek in de uitwerking van het voorzieningenniveau. Deze uitwerking gebeurt stapsgewijs. Eerst wordt samen met de sectoren de huidige en toekomstige beschikbaarheid in kaart gebracht. Vervolgens wordt gekeken of het nodig is aanpassingen te doen in verband met bijvoorbeeld doelmatigheid. In deze fase kunnen afwegingen tussen sectoren aan de orde zijn. Deze zullen expliciet worden gemaakt, zodat er bestuurlijke besluitvorming over kan plaatsvinden.

Vraag 27

Op welke wijze worden de voorzieningenniveaus verankerd in nationale spelregels? Welk kader wordt er hierbij aan regionale overheden en gebruikers gegeven? Wat betekent in concrete zin de term inspanningsverplichting in dit verband?

Antwoord 27

Voor de uitwerking van de voorzieningenniveaus is nationale coördinatie nodig. Hiervoor zorgt het Deltaprogramma Zoetwater. Er zijn inmiddels een aantal spelregels opgesteld die zullen bijdragen aan samenhang in de uitwerking, zoals een goede afstemming tussen de uitwerking voor regionale watersystemen en het hoofdwatersysteem. De spelregels, die zo nodig verder zullen worden ontwikkeld, maken voor regionale overheden en gebruikers duidelijk wat van hen verwacht wordt in de uitwerking met een bijbehorende planning. Het verankeren van de voorzieningenniveaus gebeurt in bestaande instrumenten, zoals waterakkoorden en peilbesluiten en kan doorwerking hebben in ruimtelijke structuurvisies.

De term inspanningsverplichting betekent in dit verband dat in de uitwerking van het voorzieningenniveau de taken en verantwoordelijkheden expliciet worden gemaakt. Daarmee wordt inzichtelijk welke inspanningen de overheden doen voor de zoetwatervoorziening, alsmede welke risico’s op tekort spelen in het betreffende gebied en wat de restrisico’s voor de gebruikers zijn.

Vraag 28

Kunt u aangeven wanneer de uitkomsten van de stresstest van het hoofdwatersysteem worden verwacht? Wanneer worden deze gedeeld met de Kamer?

Antwoord 28

Bij het ontwikkelen van de voorkeursstrategie voor zoetwater is door Deltares onderzoek gedaan naar de vraag naar en het aanbod van zoetwater in het hoofdwatersysteem. Daarbij zijn ook meer extreme klimaat- en economische scenario’s beschouwd. Er is via een knelpuntenanalyse voldoende kennis verzameld om de strategie en een doelmatig maatregelenpakket voor de komende jaren op te baseren en deze te onderbouwen. Voor het verder ontwikkelen van de strategie en het programmeren van de maatregelen na 2021 wordt verder onderzoek gedaan naar bepaalde delen van het hoofdwatersysteem (IJsselmeer en Rijn/Maas monding) en naar het effect van potentiële ontwikkelingen. De stresstest zal worden gekoppeld aan reeds in gang gezet onderzoek. In het voorjaar 2015 worden de uitkomsten van het onderzoek verwacht. De stand van zaken zal in het Deltaprogramma 2016 worden gerapporteerd.

Vraag 29

Kunt u toelichten op welke wijze de uitkomsten van de stresstest meegenomen worden in het besluit tot verzilting van het Volkerak-Zoommeer?

Antwoord 29

Het is niet nodig om de uitkomsten van de stresstest af te wachten voordat er besluiten over het Volkerak-Zoommeer kunnen worden genomen, omdat bij het opstellen van de Deltabeslissing Zoetwater een robuustheidstoets is uitgevoerd met betrekking tot het weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer. Daaruit is gebleken dat het Volkerak-Zoommeer niet van nationaal belang is voor wat betreft de zoetwatervoorziening. Bovendien zijn er maatregelen in beeld gebracht voor de zoetwatervoorziening bij het weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer. Uit onderzoek in het kader van de rijksstructuurvisie bleek dat deze maatregelen tot een betere watervoorziening (betere kwaliteit, meer leveringszekerheid) leiden dan de huidige situatie. Verder blijkt uit onderzoek dat de voorgenomen maatregel voor het Brielse Meer (aanpassen inlaat) voldoende is om de mogelijke extra verzilting vanuit het Volkerak-Zoommeer in extreme droogtesituaties op te vangen. De stresstest die gaat worden uitgevoerd draagt bij aan de verdere kennisontwikkeling over het watersysteem.

Vraag 30

Welke gevolgen heeft verzilting van het Volkerak-Zoommeer voor de voorkeursstrategie?

Antwoord 30

Het zout maken van het Volkerak-Zoommeer past in de voorkeursstrategie voor zoetwater. De compenserende zoetwatermaatregelen dragen bij aan het vergroten van de robuustheid van het huidige systeem.

Zie ook het antwoord op vraag 29.

Vraag 31

Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het verzilten van het Volkerak-Zoommeer voor de zoetwatervoorziening in de toekomst?

Antwoord 31

De samenwerkende partijen rond het Volkerak-Zoommeer hebben een aantal maatregelen geformuleerd. Deze zijn in de ontwerprijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer opgenomen. Deze maatregelen zijn eveneens nodig om een antwoord te geven op de verzilting als gevolg van de klimaatverandering en leveren een betere watervoorziening op dan de huidige situatie.

Zie ook het antwoord op vraag 29.

Vraag 32

Bij het vaststellen van de voorkeursstrategie zijn de huidige trapjeslijn en het bellenscherm als niet kosteneffectief beoordeeld. Is de toenmalige analyse van deze twee maatregelen hetzelfde als bij de verdiepte Nieuwe Waterweg?

Antwoord 32

Bij de afweging van de voorkeursstrategie voor West-Nederland is vastgesteld dat herstel van de trapjeslijn en het bellenscherm minder kosteneffectief zijn dan de gekozen aanpak via uitbreiding van de Kleinschalige Wateraanvoer. Voor de verdieping van de Nieuwe Waterweg is het Havenbedrijf Rotterdam de initiatiefnemer. Dit initiatief is MER-plichtig. Naar verwachting zijn de trapjeslijn en bellenscherm ook bij verdieping van de Nieuwe Waterweg niet kosteneffectief.

Vraag 33

Op welke manier(en) zullen gebruikers inzicht krijgen in de beschikbaarheid van water en de kans op watertekorten?

Antwoord 33

Eén van de doelen van de introductie van het voorzieningenniveau is het inzicht bieden aan gebruikers wat ze kunnen verwachten aan inspanningen van de overheid met betrekking tot de zoetwatervoorziening en welke beschikbaarheid van zoetwater van voldoende kwaliteit dit oplevert. De uitwerking zal daarom gericht zijn op wat gebruikers zelf aan informatie nodig hebben. Uit pilots blijkt dat dit per gebruiker en per regio kan verschillen. Gebruikers zullen direct worden betrokken bij de uitwerking van het voorzieningenniveau voor het hoofdwatersysteem en voor de regionale watersystemen. De manier waarop inzicht in de beschikbaarheid en kans op tekorten wordt gegeven zal in deze uitwerking nader worden ingevuld. Op dit moment wordt gedacht aan een digitale informatievoorziening die voor alle gebruikers toegankelijk is.

Vraag 34

Welke mogelijkheden zijn er voor het Rijk om beslissingen te forceren als partijen er onderling niet uitkomen? Wat wordt verstaan onder een lichte nationale afstemming?

Antwoord 34

Als partijen er onderling niet uitkomen kan gebruik worden gemaakt van het bestaande beleidsinstrumentarium in het waterbeheer. De verantwoordelijkheidsverdeling op basis van de Waterwet is daarbij uitgangspunt. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem, de provincie en waterschappen zijn verantwoordelijk voor de regionale watersystemen. Indien nodig kan het Rijk richting geven via het nationale waterbeleid dat wordt vastgelegd in het Nationaal Waterplan. De ambitie binnen het Deltaprogramma is echter om via een gezamenlijke aanpak met alle betrokken partijen tot oplossingen te komen die acceptabel zijn voor alle betrokkenen.

Onder lichte nationale afstemming wordt verstaan dat gezocht wordt naar een governancestructuur waarbij ambtelijke en bestuurlijke drukte zoveel mogelijk wordt voorkomen. De nadruk zal komen te liggen op de uitvoering van maatregelen en de uitwerking van het voorzieningenniveau door het Rijk voor het hoofdwatersysteem en de provincie en waterschappen voor de regionale watersystemen. De opvolger van het deelprogramma Zoetwater zal verantwoordelijk worden voor de afstemming tussen de verschillende processen die gaan lopen bij het Rijk en in de regio’s en het borgen van de samenhang.

Vraag 35

Kunt u een nadere toelichting geven op de nadere uitwerking van het profijtbeginsel en het veroorzakingsbeginsel voor afspraken over de verdere verbetering van de voorzieningenniveaus? Wat wordt er nu uitgewerkt en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord 35

Zoals ik uw Kamer in het AO waterkwaliteit op 11 juni 2014 heb toegezegd(Kamerstuk 27 625, nr. 328), zal ik u voor het eind van het jaar verder informeren over de manier waarop ik zaken als het profijtbeginsel een plaats geef.

Vraag 36

Hoe staat het met de gesprekken over de meekoppeltoets?

Antwoord 36

Het gesprek met de Coalitie van Natuurlijke Klimaatbuffers, dat ik heb toegezegd in het algemeen overleg waterveiligheid van 19 juni 2014, is gevoerd. Ik heb uw Kamer daarover inmiddels geïnformeerd bij brief van 5 november 2014.

Vraag 37

Hoe staat het met de gesprekken over de Watertoets?

Antwoord 37

Uitgangspunt is dat de watertoets als wettelijk procesinstrument ook in de Omgevingswet wordt opgenomen. Over de wijze waarop dit zal gebeuren zal nog een afrondend bestuurlijk overleg plaatsvinden.

Vraag 38

Op welke manier wordt bij de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie rekening gehouden met het effect van bodeminklinking en -beweging in relatie tot (extreme) wateroverlast?

Antwoord 38

Met de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is afgesproken dat Rijk, provincies en gemeenten samen met waterschappen de stappen «weten, willen, werken» doorlopen (zie het antwoord op vraag 18). Daarmee wordt geanalyseerd welke effecten de klimaatverandering kunnen hebben. Daarnaast worden doelen en een bijbehorende adaptatiestrategie geformuleerd en wordt gezorgd voor doorwerking daarvan in ruimtelijk beleid en in projecten. Ik ga ervan uit dat de oorzaken, effecten en maatregelen ter beperking of voorkoming van bodeminklinking nadrukkelijk onderdeel zullen uitmaken van deze stappen.

Vraag 39

Hoe wilt u de democratische controle op de «weten, willen en werken»-aanpak op vitale en kwetsbare functies faciliteren, gezien de uitdagingen die hierbij komen kijken omdat informatie over vitale en kwetsbare infrastructuur vertrouwelijk behandeld moet worden?

Antwoord 39

Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de implementatie van de aanpak met betrekking tot vitale en kwetsbare functies. Hierbij zal worden gerapporteerd over de voortgang van het doorlopen van de stappen «weten, willen en werken». Deze rapportage betreft geen vertrouwelijke informatie over de kwetsbaarheid van functies voor een overstroming. Informatie in dit kader die mogelijk wel vertrouwelijk is, wordt door het betreffende vakdepartement behandeld conform de daartoe geldende regels.

Vraag 40

Welke gevolgen heeft de voorgestelde deltabeslissing voor de visserijsector?

Antwoord 40

Er wordt geen effect verwacht van de deltabeslissing IJsselmeergebied op de visserij in het IJsselmeergebied.

Vraag 41

Welke gevolgen heeft de voorgestelde deltabeslissing voor de scheepvaartsector?

Antwoord 41

Er zijn geen gevolgen te verwachten voor de scheepvaartsector.

Vraag 42

Als de inzet van zandsuppleties voor andere doeleinden dan waterveiligheid tot meerkosten leiden dragen andere partijen bij aan de financiering, betekent dit dat alle meerkosten voor rekening van andere partijen komen? Zo nee, waarom niet? Welke spelregel wordt er dan afgesproken?

Antwoord 42

Uitgangspunt is dat als het Rijk een maatregel betaalt en die wordt op verzoek van een andere partij of overheid gecombineerd met een andere maatregel, die een ander doel dient, die andere partij ook de kosten draagt van die andere maatregel.

Vraag 43

Deelt u de mening dat naast het rivierengebied, het waddengebied en de kust ook andere gebieden in Nederland gevaar lopen door bodeminklinking en de gevolgen van extreem weer? Waarom is niet tevens gekozen voor een voorkeursstrategie gericht op het gedeelte van Nederland dat te maken heeft met slappe veen- en kleigronden (West- en Noord-Nederland)?

Antwoord 43

Bodemdaling (bijvoorbeeld door slappe veengrond) en de gevolgen daarvan voor de risico’s door overstromingen zijn voor heel Nederland meegenomen bij het afleiden van de nieuwe normen. Daarnaast wordt bij het uitvoeren van maatregelen aan keringen en kunstwerken rekening gehouden met de ondergrond, bijvoorbeeld door extra hoogte aan te brengen bij de versterking van dijken in een gebied waar veel inklinking wordt verwacht. In de gebieden die u noemt is bodemdaling aan bod gekomen bij de uitwerking van de (voorkeurs)strategieën, bijvoorbeeld die van Rijnmond-Drechtsteden. De bedoeling van voorkeursstrategieën is juist om per regio een antwoord op alle aspecten van de waterveiligheidsopgave te geven en daar is bodemdaling er één van. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 16.

Vraag 44

Kunt u toelichten of een vaste kering in de nieuwe waterweg in beeld komt bij het slechtste KNMI1 scenario?

Antwoord 44

Voor de deltabeslissing Rijn-Maasdelta zijn meerdere alternatieven onderzocht waaronder varianten met een zeesluis ter plaatse van de Maeslantkering en een voorgestelde variant met sluizen in de Oude en de Nieuwe Maas. Hierbij is rekening gehouden met verschillende klimaatscenario’s. Ook bij het slechtste KNMI-scenario komen deze varianten niet in beeld om nu al te gaan uitvoeren. De uitgevoerde onderzoeken laten zien dat ook bij de extremere omstandigheden met betrekking tot zeespiegelstijging en rivierafvoer (zoals behorend bij het slechtste scenario van het KNMI) de huidige infrastructuur met een open Nieuwe Waterweg met Maeslantkering voldoende is om de veiligheid te waarborgen.

Bij extremere lage afvoeren in de zomer en de gevolgen daarvan voor de zoetwatervoorziening is een afsluiting van de Waterweg een mogelijke oplossing. Een oplossing kan echter ook bereikt worden met de veel minder ingrijpende maatregelen die het Deltaprogramma beschrijft, namelijk het vergroten van de Kleinschalige Water Aanvoer (KWA) naar Gouda en omgeving. Deze alternatieven kosten slechts een fractie van afsluiting van de Nieuwe Waterweg.

Vraag 45

Kunt u toelichten of de baten van de kering in de Nieuwe Waterweg voor de veiligheid en de zoetwatervoorziening in beeld zijn gebracht? Zo ja, wat zijn deze baten?

Antwoord 45

Voor de deltabeslissing Rijn-Maasdelta en zoetwater zijn meerdere alternatieven onderzocht op kosten en baten waaronder varianten met een zeesluis ter plaatse van de Maeslantkering en een variant met sluizen in de Oude- en de Nieuwe Maas.

De kosten hebben onder andere betrekking op aanleg en het beheer en onderhoud van de nieuwe sluizen en keringen, hinder voor de scheepvaart vanwege het schutten en compensatiemaatregelen voor verloren estuariene natuur. De baten van een vaste kering in de Nieuwe Waterweg of de Oude en de Nieuwe Maas bestaan uit een besparing op toekomstige dijkversterkingen en een besparing op schade door watertekorten. Uit de afweging van de kosten en de baten blijkt dat een vaste kering in de Nieuwe Waterweg of in de Oude en de Nieuwe Maas minder kosteneffectief zijn dan de voorkeursstrategie van het Deltaprogramma. De baten wegen dus niet op tegen de kosten. Daarbij is overigens een oplossing, zoals deze zes ingenieurs voorstellen, ook nog steeds mogelijk mochten lange termijn ontwikkelingen daar in de toekomst aanleiding toe geven.

Vraag 46

Waarom stelt u dat het gehele «rivierengebied een hoger beschermingsniveau nodig heeft», maar is er geen extra aandacht voor de gevolgen van slappe klei- en veengrond in het rivierengebied?

Antwoord 46

Dit aspect is meegenomen in de waterveiligheidsopgave in het rivierengebied en uitgewerkt in de Voorkeursstrategie voor het rivierengebied. De slappe ondergrond is een van de redenen waarom ook in de toekomst regelmatig in dijken geïnvesteerd moet worden. Het beschermingsniveau is gerelateerd aan de omvang van de gevolgen van een overstroming. Het feit dat een deel van de waterkeringen in het rivierengebied op klei- en veengronden ligt vergroot de inspanning die nodig is om de waterkeringen aan de norm te laten voldoen. Daar is in de maatschappelijke kosten-batenanalyse voor de normen rekening mee gehouden.

Vraag 47

Vindt er overleg met de Duitse autoriteiten plaats over de te verwachten piekaanvoer bij Lobith? Zo ja, op welke basis en met welke frequentie? Wat is de stand van deze besprekingen?

Antwoord 47

Ja, dat overleg vindt plaats via de internationale commissie ter bescherming van de Rijn (ICBR) en bilateraal met de deelstaat Noordrijn-Westfalen via de Duits-Nederlandse Werkgroep Hoogwater. In het Actieplan Hoogwater van de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn (ICBR), dat in de Rijnministersconferentie van 1998 is vastgesteld, zijn doelen en maatregelen opgenomen om de extreme waterstanden te verlagen. De voortgang van het Actieplan Hoogwater wordt geëvalueerd en gerapporteerd. Volgend jaar zullen de afspraken van het Actieplan Hoogwater opgaan in het gemeenschappelijk overkoepelend overstromingsrisicobeheerplan voor de Rijn dat door de lidstaten van de ICBR wordt opgesteld in het kader van de Richtlijn Overstromingsrisico.

De overleggen vinden enkele malen per jaar plaats. In de overleggen wordt vastgesteld wanneer er nieuwe studies worden gedaan naar de afvoer van de Rijn. Momenteel wordt in opdracht van de Rijn-Ministersconferentie in 2013 een eerste gezamenlijke Klimaatadaptatie strategie opgesteld met daarin aandacht voor hoog- en laagwater.

Vraag 48

Hoe beoordeelt u het voorstel van zes ingenieurs om een sluis in De Nieuwe Waterweg te bouwen?2

Antwoord 48

Voor de deltabeslissing Rijn-Maasdelta zijn meerdere alternatieven onderzocht en meegewogen, ook op kosten en baten. Ook het alternatief van deze zes ingenieurs met een zeesluis in Nieuwe en Oude Maas is geanalyseerd. De conclusie daaruit is, dat dit alternatief een verbetering is van een eerder alternatief voor een zeesluis in de Nieuwe Waterweg. Ik vind het dan ook een interessant alternatief, dat in de toekomst mogelijk nog van pas kan komen. Nadere uitwerking van het alternatief is dan wel nog nodig.

In de voorkeursstrategie van het Deltaprogramma worden ook bij het slechtste KNMI-scenario de doelen voor veiligheid en zoetwater gehaald, maar met minder gevolgen voor de economie en voor de ecologie dan bij bovengenoemde varianten met een zeesluis. De analyses laten ook zien dat deze voorkeursstrategie de beste kosten-batenverhouding heeft en ook kan rekenen op een groot draagvlak in de regio. Bovendien is de voorkeursstrategie, in tegenstelling tot het alternatief van deze zes ingenieurs, adaptief uit te voeren en kan dus aangepast worden aan voortschrijdende inzichten over de klimaatverandering. Daarbij is overigens een oplossing zoals deze zes ingenieurs voorstellen ook nog steeds mogelijk, mochten lange termijn ontwikkelingen daar onverwacht aanleiding toe geven. Afsluiten kan altijd nog, maar op dit moment is daar geen aanleiding voor, ook niet bij het slechtste KNMI-scenario.

Vraag 49

Bent u bekend met het voorstel van Spaargaren c.s. dat aan de Kamer is gestuurd3 over een alternatieve veiligheids- en zoetwaterstrategie voor Zuidwest-Nederland? Zo ja wat is uw reactie daarop? Deelt u de claim dat deze alternatieve strategie goedkoper is? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?

Antwoord 49

Ja, daar ben ik mee bekend. Voor mijn reactie hierop en de onderbouwing verwijs ik naar het antwoord op de vragen 44, 45 en 48. De claim dat de alternatieve strategie goedkoper is deel ik dus niet.

Vraag 50

Bent u bereid om naast een strategische adaptatieagenda voor buitendijkse gebieden waarin o.a. risicocommunicatie wordt ingezet voor waterveiligheid, ook een strategische adaptatieagenda te ontwikkelen voor gebieden met slappe klei- en veengronden waar de gevolgen van extreem weer grote maatschappelijke en economische schade kunnen aanrichten?

Antwoord 50

Het zijn met name de decentrale overheden die verantwoordelijk zijn voor de inrichting van de ruimte en van het waterbeheer in deze specifieke gebieden. Ik zie het om die reden niet als een taak van het Rijk om een dergelijke strategische adaptatieagenda te starten. Uiteraard houdt de beheerder van de kering bij de ontwikkeling en uitvoering van werken rekening met de bodemgesteldheid. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 16.

Vraag 51

Hoe bent u betrokken bij het Expertisecentrum Meerlaagsveiligheid? Welke andere partijen zijn hierbij betrokken? Kunt u de Kamer periodiek op de hoogte houden van de bevindingen van dit centrum?

Antwoord 51

Het Expertisecentrum Meerlaagsveiligheid is een netwerk in oprichting, begeleid door de gemeente Dordrecht, het waterschap Hollandse Delta, de veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en UNESCO-IHE. Het doel is via een netwerk van overheden en kennisinstellingen de kennis over meerlaagsveiligheid en waterrobuuste inrichting te ontwikkelen en te delen. Het Rijk is betrokken bij de gesprekken over ontwikkeling van dit centrum.

Ik ben graag bereid uw Kamer periodiek op de hoogte te brengen van nieuwe inzichten rond meerlaagsveiligheid. Waar relevant zal ik ook de inzichten uit het expertisecentrum meerlaagsveiligheid betrekken. Het in brede zin rapporteren over de bevindingen van dit centrum zie ik niet als een taak van het Rijk.

Vraag 52

Kunt u een overzicht geven van alle pilots die in voorbereiding zijn of al lopen op het gebied van «building with nature»?

Antwoord 52

Building with Nature, ofwel bouwen met de natuur is een belangrijke ontwikkeling voor het oplossen van onze wateropgaven. Dit geldt voor zowel waterveiligheid, als wateroverlast en zoetwatertekort. Vandaar dat de laatste jaren veel pilots zijn ontwikkeld in Nederland, waarvan de meest bekende de Zandmotor voor de Zuid-Hollandse kust is. Omdat de pilots bij veel verschillende partijen plaats vinden (Rijkswaterstaat, waterschappen, provincies) is het lastig een volledige lijst samen te stellen. Hieronder een aantal voorbeelden van verschillende pilots gericht op waterveiligheid:

  • De Zandmotor Zuid-Hollandse kust.

  • Werking zandige vooroever bij de Houtribdijk.

  • Ontwikkeling veiligheidsbuffer Oesterdam Zeeland.

  • Dempende werking Oesterriffen Oosterschelde.

  • Duinen als dijkversterking op Sophiastrand.

  • Vooroeververdediging Fort Steurgat.

Verdere informatie over lopende pilots en wat Rijkswaterstaat doet in het kader van bouwen met de natuur vindt u hier: http://www.rijkswaterstaat.nl/zakelijk/innovatie/innovatie_voor_waterveiligheid/lopende_projecten

Tevens zijn in het kader van bouwen met de natuur de afgelopen jaren vanuit het project Natuurlijke Klimaatbuffers in totaal twintig gebiedsprojecten en acht strategische projecten uitgevoerd. De natuurlijke klimaatbuffers helpen bij het oplossen van waterveiligheid, wateroverlast en zoetwatertekort. De klimaatbuffers stimuleren innovatie en synergie tussen partijen op natuurlijk gebied en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft daar € 17 mln. in geïnvesteerd. Zie voor de projecten: www.klimaatbuffers.nl.

Vraag 53

Een centraal onderdeel van de deltabeslissing «Ruimtelijke adaptie» is dat Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk afspreken om integraal «waterveiligheid en klimaatbestendigheid» mee te wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Is de Minister bereid om in deze afspraken ook de problematiek rondom de veranderingen in slappe bodems mee te nemen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 53

Daar waar het speelt zal bodemdaling / slappe grond onderdeel moeten zijn van de lokaal en regionaal op te stellen adaptatiestrategieën. Zie daarnaast het antwoord op vraag 16.

Vraag 54

Welke bandbreedtes voor klimaatverandering worden gehanteerd voor klimaatbestendige ruimtelijke inrichting onder het Stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie?

Antwoord 54

Voor klimaatbestendige ruimtelijke inrichting worden dezelfde bandbreedtes gehanteerd voor klimaatverandering als voor de andere onderdelen van het Deltaprogramma. Uitgangspunt is de bandbreedte zoals beschreven in de Deltascenario’s «druk, stoom, rust en warm». Deze scenario’s schetsen het speelveld waarbinnen de voor toekomstig waterbeheer en ruimtelijke inrichting relevante ontwikkelingen zich kunnen voltrekken. De scenario’s geven een indicatie van de mogelijke veranderingen in de fysieke en sociaaleconomische omgevingsfactoren als gevolg van klimaatverandering.

Vraag 55

Zijn er waterkeringen die momenteel niet aan de veiligheidsnormen voldoen, maar die onder het nieuwe normeringsstelsel wel aan de normen voldoen? Zo ja, welke?

Antwoord 55

Of waterkeringen voldoen aan de eisen die gesteld worden in het nieuwe stelsel wordt duidelijk tijdens de vierde toetsronde, die van start gaat in 2017 en loopt tot 2023. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk na afronding over de uitkomsten geïnformeerd. Naar verwachting zullen er keringen zijn die nu niet aan de vigerende norm voldoen maar straks wel voldoen aan de nieuwe norm. Dat komt doordat in de nieuwe normering, per dijktraject gekeken wordt naar de gevolgen van een overstroming. De oude normen gelden voor dijkringen en zijn op andere principes gebaseerd.

Vraag 56

Kunt u verder toelichten wat de projectoverstijgende-verkenning macrostabiliteit behelst?

Antwoord 56

Doel van de projectoverstijgende verkenning macrostabiliteit is om samen met de kennisinstellingen en het bedrijfsleven (de «gouden driehoek») te komen tot kennis- en productinnovaties, die kunnen worden toegepast bij de toekomstige dijkversterkingsprojecten en bijdragen aan de doelstelling van het Hoogwaterbeschermingsprogramma: beter, sneller en goedkoper.

De projectoverstijgende verkenning macrostabiliteit richt zich op de volgende onderwerpen:

  • Kennisinnovaties

    Hierbij gaat het om een betere benadering van de stabiliteit van de waterkering. Vanuit de praktijk is gebleken dat in de berekeningen verschillende aannames gedaan worden, die kunnen leiden tot een zwaarder ontwerp dan nodig is. Daarnaast kan met monitoring van het gedrag van de waterkering, een beter en scherper ontwerp worden verkregen.

  • Nieuwe technieken en materialen

    Klassieke maatregelen om de stabiliteit van een waterkering te verbeteren vragen om een vergroting van het ruimtebeslag en traditioneel wordt vaak extra grond aangebracht. Deze ruimte is soms niet aanwezig, waardoor dan kostbare constructies, zoals stalen damwanden, worden toegepast. Het is gewenst dat nieuwe technieken worden ontwikkeld die minder kostbaar en efficiënter zijn.

  • Vervroegde marktbenadering

    Bij de komende dijkversterkingen zal veelal worden gekozen voor een vervroegde marktbenadering. In de praktijk blijkt dat het nodig is dat de technische uitgangspunten eenduidiger worden bepaald, zodanig dat dit leidt tot een beter en scherper ontwerp.

In de programmering 2015–2020 van het Hoogwaterbeschermingsprogramma is circa 70 km aan dijktrajecten opgenomen, waarbij het faalmechanisme Macrostabiliteit aangepakt wordt.

Vraag 57

Kunt u aangeven of het project Inhaalslag Stroomlijn een negatief effect heeft op de natuurdoelen in de betreffende gebieden? Zo ja, waar en hoe worden deze gecompenseerd? Is er per plek ook gekeken of er geen alternatieven voorhanden zijn waarbij de natuur gespaard zou kunnen blijven? Kunt u hier voorbeelden van noemen?

Antwoord 57

Het project inhaalslag Stroomlijn heeft een beperkte invloed op de bestaande natuurdoelen. Het project wordt uitgevoerd binnen de geldende natuurwet- en regelgeving. Daar waar bestaande natuurdoelen in het kader van deze wet- en regelgeving niet gemitigeerd of gecompenseerd kunnen worden, zullen ze behouden blijven. Het streven is om de mitigatie en compensatie buiten de stroombaan te laten plaatsvinden. Per locatie zal de afweging gemaakt worden tussen de natuurdoelen, het veiligheidsbelang en andere belangen in de stroombaan. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover geïnformeerd in de Beleidsbrief vegetatiebeheer rivierbed van de grote rivieren van 23 oktober 2012 (Kamerstuk 31 710, nr. 27). In de uiterwaarden bij Beuningen is bijvoorbeeld de leefomgeving van een bijzondere kamsalamander gespaard gebleven.

Vraag 58

Is de bevordering van vismigratie (bijvoorbeeld door de aanleg van vistrappen) meegenomen in het opstellen van het Deltaprogramma? Zo ja, op welke wijze is dat terug te zien? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 58

Het bevorderen van vismigratie is niet meegenomen bij het opstellen van het Deltaprogramma. Dit komt aan de orde bij de stroomgebiedbeheerplannen, die worden opgesteld vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water. Bij de uitvoering van maatregelen worden de verschillende wateropgaven zo goed mogelijk aan elkaar gekoppeld.

Vraag 59

Kunt u het deltaplan Zoetwater afzetten tegen andere maatregelen, onderzoeken en kennisvragen die betrekking hebben op een duurzame zoetwatervoorziening, maar op provinciaal of ander decentraal bestuursniveau worden uitgezet? Hoe borgt u een zo integraal mogelijke werkwijze?

Antwoord 59

Het Deltaplan Zoetwater is tot stand gekomen in nauw overleg met de decentrale overheden. Het Deltaplan Zoetwater bevat een gezamenlijk voorstel voor de maatregelen en onderzoeken van centrale en decentrale overheden en gebruikers. Het Deltaprogramma Zoetwater heeft als taak om de uitvoering van de maatregelen richting een duurzame zoetwatervoorziening te volgen. Er wordt om hier invulling aan te geven gewerkt aan een monitorings- en evaluatieprogramma. Uitgangspunt is dat hierbij alle maatregelen, onderzoeken en kennisvragen worden betrokken dus ook die op provinciaal of ander decentraal bestuursniveau en bij gebruikers.

De maatregelen die in het Deltaplan Zoetwater zijn opgenomen zullen verder worden uitgewerkt in projectplannen en geborgd in de formele waterplannen. Een van de criteria waarop deze plannen worden beoordeeld is of er is in de uitvoering wordt gekeken naar meekoppelkansen en een zo integraal mogelijke werkwijze.

Vraag 60

Hoe wilt u, bijvoorbeeld via het nieuwe Nationale Waterplan, een integrale aanpak van waterveiligheid, voldoende zoetwater en waterkwaliteit stimuleren?

Antwoord 60

Bij het opstellen van het Deltaplan Zoetwater is gekeken naar de mogelijkheden voor een integrale aanpak voor de zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. Gebleken is dat waterschappen waar er mogelijkheden zijn deze reeds benutten. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 59, zal bij de maatregelen waaraan het Rijk via het Deltafonds bijdraagt expliciet gekeken worden of meekoppelkansen worden benut.

In het ontwerp van het NWP 2016–2021 neemt het kabinet «integraal waterbeheer» ook op als basisprincipe voor het waterbeleid. Het kabinet stuurt er samen met haar waterpartners op dat wateropgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit alsook gebruik van (zoet) water in samenhang worden beschouwd.

Verder heeft een aantal regio’s om een integrale aanpak te bevorderen gekozen voor een koppeling van waterkwantiteit en waterkwaliteit in het regionale bestuurlijke overleg Kaderrichtlijn Water. Dit betreft RBO’s Maas, Rijn Oost en Rijn Noord.

Vraag 61

Wanneer komt u met een integrale aanpak voor probleemstoffen in water?

Antwoord 61

Het kabinet hecht groot belang aan het halen van de ecologische en chemische KRW-doelstellingen in 2027 en aan het bestrijden van nieuwe stoffen die de chemische waterkwaliteit beïnvloeden, zoals medicijnen en microplastics. In het Nationaal Waterplan 2 zal ik ingaan op de integrale aanpak.

Vraag 62

Hoe vorderen de gesprekken met onder andere de farmaceutische industrie, de zorgsector en drinkwaterbedrijven over de aanpak van medicijnresten in water?

Antwoord 62

Zoals u weet sta ik een aanpak langs de hele keten voor, want zowel water- als zorgpartijen hebben met dit vraagstuk te maken. Een ketenaanpak levert bovendien de beste condities voor de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën. Met fabrikanten zijn wij in gesprek over de vermindering van de milieuimpact van medicijnen en ook in Europees verband sturen we hier op aan. Met de zorgsector werken we aan een «Green deal duurzame bedrijfsvoering zorg» die naar verwachting eind dit jaar gereed zal zijn. Daarnaast denken we met de apothekers-branche na over een betere inzameling van niet gebruikte medicijnen. Met waterschappen en drinkwaterbedrijven zijn we in gesprek over de mogelijkheden voor aanvullende zuivering.

Vraag 63

In hoeverre is het versnellen van de maatregelen (tot 2050) reëel en welke meerkosten brengt dit met zich mee?

Antwoord 63

Vooralsnog is er geen sprake van het versnellen van maatregelen. Eerst zullen de nieuwe normen wettelijk vastgelegd worden (2017). Daarna volgt de (vierde) toetsing en krijgen we beter zicht op de nieuwe opgave (rond 2023). In hoeverre er dan behoefte is aan het versneld uitvoeren van de maatregelen is op voorhand niet in te schatten.

De meerkosten van versnelling kunnen niet zomaar uitgerekend worden. Deze worden onder andere veroorzaakt door de rentekosten en/of hogere kosten van de aannemer om projecten versneld op te leveren.

Vraag 64

Welke medefinanciering is er precies van welke partijen nodig en zijn de huidige afspraken voldoende? Hoe worden de aanbevelingen van de OESO4 inzake toekomstbestendigheid van de bekostiging nu verwerkt in het Deltaprogramma?

Antwoord 64

Het Rijk en de Unie van Waterschappen hebben in het kader van de deltabeslissing Waterveiligheid afspraken gemaakt over de bekostiging en inpassing van de nieuwe normspecificaties, conform het voornemen uit het Bestuursakkoord water. De huidige kostenverdeling op basis van het Bestuursakkoord Water (50% Rijk, 40% solidariteitsdeel waterschappen, 10% projectgebonden aandeel voor het uitvoerende waterschap) gaat ook gelden voor de kosten om aan de nieuwe normspecificaties te voldoen. Uw Kamer is hierover schriftelijk geïnformeerd in de brief van 2 juni 2014 (Kamerstuk 27 625, nr. 318) in de aanloop naar het Algemeen Overleg Waterveiligheid van 19 juni 2014.

Voor de medebekostiging van de meerkosten van rivierverruimende maatregelen zullen afspraken met provincies, gemeenten en eventuele andere partners gemaakt worden in de aanloop naar de daadwerkelijke programmering van projecten. De haalbaarheid van rivierverruimende maatregelen wordt mede bepaald door de afspraken over medebekostiging hiervan.

Voor de maatregelen ter verbetering van de zoetwatervoorziening zijn in het investeringsprogramma zoetwater 2015–2021 duidelijke afspraken gemaakt over de rijksbijdrage (circa € 150 mln.) en regionale bijdragen (circa € 315 mln.) hieraan.

Over de aanbevelingen van de OESO inzake toekomstbestendigheid van de bekostiging heb ik in mijn reactie op het OESO-rapport aan uw Kamer bij brief van 17 maart 2014 (Kamerstuk 28 966, nr. 27) gemeld dat vraagstuk nader te zullen verkennen met de waterpartners. Eerst zal worden vastgesteld waar de uitdagingen liggen en waar eventueel nog nader onderzoek nodig is. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Waterkwaliteit op 19 juni 2014, zal ik uw Kamer in december informeren over de uitgangspunten.

Vraag 65

In hoeverre komen investeringen «vooral» terecht bij Nederlandse bedrijven, zowel in bedragen in euro’s als procentueel gezien?

Antwoord 65

Maatregelen voor aanleg en beheer en onderhoud worden volgens de Europese aanbestedingsregels op de markt gezet. Dat geldt ook voor dijkversterkingen die in het kader van bijvoorbeeld het Hoogwaterbeschermingsprogramma plaats vinden. In hoeverre deze investeringen vanuit het Deltafonds bij Nederlandse bedrijven terecht komen wordt dus met name bepaald door de markt zelf. Er wordt niet bijgehouden hoeveel investeringen daadwerkelijk bij Nederlandse bedrijven terecht komen.

Onderzoeken, verkenningen en planstudies worden op de markt gezet middels een bestaande raamovereenkomst voor ingenieursdiensten van Rijkswaterstaat. In de huidige raamovereenkomst bevinden zich vrijwel alleen maar Nederlandse bedrijven.

Vraag 66

In hoeverre is er zicht op dat provincies ook echt gaan bijdragen aan de meerkosten van rivierverruimingsprojecten, zoals bijvoorbeeld de provincie Gelderland bij het project bij Varik-Heesselt, aangezien volgens paragraaf 5.3. medebekostiging door provincies van toekomstige rivierverruimingsprojecten essentieel is?

Antwoord 66

Bij het Reevediep (IJsseldelta Zuid), Ooijen-Wanssum en WaalWeelde is sprake van gezamenlijke bekostiging door provincies, Rijk en andere partijen. Onder andere vanwege de combinatie met andere maatschappelijke en ruimtelijke doelen. Het Kabinet staat open voor regionale voorstellen om MIRT verkenningen voor rivierverruiming te starten als de veiligheidsbijdrage goed onderbouwd is en er sprake is van medefinanciering. Deze voorstellen, waaronder Varik Heesselt, worden door de regionale overheden uitgewerkt. Zij hebben nog geen concrete financiële bijdrage aangegeven. Vanaf 2015 zal hier meer duidelijkheid over komen.

De overheden hebben in het Deltaprogramma geconcludeerd dat er kansen zijn om meerdere maatschappelijke doelen te realiseren door middel van rivierverruiming, bijvoorbeeld op gebied van recreatie, natuur, economische ontwikkeling, agrarische structuurversterking en delfstoffenwinning. Dit type doelen kan aanvullende kostendragers opleveren.

Vraag 67

In welke mate zijn de doelstellingen, qua waterveiligheid en waterkwaliteit afhankelijk van internationale samenwerking? In welke mate zijn de investeringen in waterveiligheid en kwaliteit in het licht van de internationale afhankelijkheid doelmatig? Welke mogelijkheden zijn er om internationale samenwerking af te dwingen? Kan er een overzicht worden verstrekt van de benodigde internationale samenwerking per deltabeslissing, op welk niveau er reeds afspraken zijn gemaakt, welke afspraken er reeds zijn en welk commitment nog nodig is?

Antwoord 67

Nederland bepaalt zelf nationale doelen voor waterveiligheid en waterkwaliteit, waarbij we rekening houden met beleid en maatregelen van onze buurlanden en daarom voeren we regelmatig overleg.

In welke mate zijn de investeringen in waterveiligheid en kwaliteit in het licht van internationale afhankelijkheid doelmatig?

Het kabinet heeft met het verankeren van de deltabeslissingen in het NWP een aantal keuzes gemaakt om ook op de lange termijn Nederland veilig te houden voor overstromingen. Bij de nieuwe normen wordt rekening gehouden met mogelijke toekomstige scenario’s en maatregelen in het buitenland waardoor we de tijd hebben om te kijken hoe we maatregelen slim en doelmatig kunnen combineren. Verder gaan we periodiek na wat de nieuwste inzichten over klimaatverandering en maatregelen in Duitsland betekenen voor de veiligheid in het rivierengebied. Samen met onze directe buurlanden (Duitsland, Vlaanderen) wordt in onze bilaterale overleggremia gekeken naar de risico’s en opgaven die daaruit voorvloeien. Met als doel inzicht te krijgen in een effectieve bescherming van het grensgebied. Op die manier kunnen investeringen doelmatig worden gedaan.

Ook voor waterkwaliteit worden gezamenlijke afspraken gemaakt binnen de internationale riviercommissies. In de overkoepelende internationale stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water zijn gezamenlijke probleemstoffen vastgelegd met als doel de emissies van deze stoffen terug te dringen en soms ook afgestemde normstelling. Voor chemische stoffen is een aanpak op EU niveau, in de toelating, meestal het meest doeltreffend. Specifiek voor vismigratie is er binnen de riviercommissies een heel samenhangend pakket van vismigratiemaatregelen in de betreffende landen afgesproken. Voor Nederland is dit het Kierbesluit. De bovenstroomse landen zijn hier afhankelijk van deze benedenstroomse maatregel zodat trekvissen verder stroomopwaarts kunnen zwemmen. Zonder deze investering aan Nederlandse zijde zijn de investeringen die andere landen nemen voor hun vispasseerbaarheidmaatregelen minder zinvol.

Kan er een overzicht worden verstrekt van de benodigde internationale samenwerking per deltabeslissing, op welk niveau er reeds afspraken zijn gemaakt, welke afspraken er reeds zijn en welk commitment nog nodig is?

Het Deltaprogramma Waterveiligheid en deltabeslissing Rijn-Maas-Delta is gedeeld in de internationale rivierencommissies en de bilaterale overleggremia met Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen. Ook is de partiële herziening van het Nationaal Waterplan met daarin de beleidskeuzes inzake de deltabeslissingen toegezonden aan bovenstaande internationale rivierencommissies en bilaterale overleggen (o.a. Vlaams Nederlandse Bilaterale Maascommissie en de Duits-Nederlandse werkgroep Hoogwater met Noordrijn-Westfalen). Er is afgesproken dat internationale informatie-uitwisseling, en waar nodig afstemming,over de uitwerking van de Deltaprogramma plaatsvindt via deze kanalen. Nederland en Noordrijn-Westfalen gaan een gezamenlijke studie opzetten naar de betekenis van de nieuwe normering voor de grensoverschrijdende dijkringen, waarbij ook aandacht is voor de onderlinge samenhang en de gevolgen van dijkdoorbraken. De gebiedsgeriche uitwerking Zuid-Westelijke Delta is actief geagendeerd in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC). Dit heeft geleid tot een gezamenlijke Vlaams-Nederlandse Agenda voor de Toekomst van het Schelde-estuarium. In het kader van de gebiedsgerichte uitwerking Rijnmond Drechtsteden en de deltabeslissing IJsselmeergebied heeft geen apart internationaal overleg plaatsgevonden.

Het Deltaprogramma zoetwater heeft aandacht gevraagd voor laagwater in de internationale riviercommissies. In de internationale Maascommissie wordt al veel aandacht aan laagwater besteed. In de Rijncommissie zal er een nadere uitwerking van de klimaatadaptatie volgen op het gebied van laagwater. Dit is tijdens de Rijnministersconferentie in 2013 afgesproken.

Voor het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie is internationale samenwerking van belang, zowel binnen de EU als mondiaal van belang om scherp te blijven op ontwikkelingen die zich kunnen voordoen als gevolg van bijvoorbeeld klimaatverandering en economische ontwikkeling. Dit krijgt vorm door uitwisseling van praktische ervaringen, en concrete grensoverschrijdende samenwerking in stroomgebieden. Binnen de EU zijn richtlijnen en strategieën van belang. Als voorbeeld kunnen worden genoemd de richtlijn overstromingsrisico’s en de EU klimaatadaptatie Strategie. Voor het delen van kennis over de bescherming van delta’s wordt nauw samengewerkt met een aantal Deltalanden. Ook is hiertoe het platform Delta Alliance in het leven geroepen. Delta Alliance is een stichting voortgekomen uit het onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat en ondersteund door Partners voor Water.

Vraag 68

Wanneer verwacht u een uitkomst over de technische en financiële realiseerbaarheid van drijvende golfbrekers?

Antwoord 68

In een verkennend gesprek met de initiatiefnemers is afgesproken dat een aantal aandachtspunten meegenomen dienen te worden bij de uitwerking van hun businesscase. Ik ben in afwachting van de resultaten daarvan.

Vraag 69

Het Deltaprogramma heeft – zo blijkt na onderzoek van Teisman en Van Buuren5 – voornamelijk bijgedragen aan innovaties op het vlak van samenwerken en bestuurlijke processen. Kunt u aangeven op welke termijn technologische of methodologische innovaties beschikbaar zijn? Op welke manier richten deze innovaties zich op de problematiek van gebieden met slappe klei- en veengronden?

Antwoord 69

Het ontwikkelen van technologische en methodologische innovatie is een doorlopend proces waar we hard aan werken. Verschillende succesvolle voorbeelden zijn al ontwikkeld, en de komende jaren zullen er meerdere volgen. Zie daarvoor bijvoorbeeld de brochure van (technologische) innovaties die ik u 20 maart jl. heb doen toekomen (TK 33 750, nr. 19). In de begeleidende brief heb ik aangegeven hoe opdrachtgevers proberen experimenteerruimte beschikbaar te stellen en daarbij de markt op de juiste manier zo vroeg mogelijk te betrekken (methodologische innovatie). Bijvoorbeeld door functioneel aanbesteden. Daarnaast zijn de inspanningen in het kader van de topsector Water een voorbeeld van hoe bedrijfsleven, kennisinstituten en overheden gezamenlijk ruimte bieden om kansrijke innovaties op de (internationale) markt te laten komen.

De verantwoordelijkheid voor de bodemdaling en de aanpak daarvan wordt door provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk en per regio opgepakt. Dit is beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Maatregelen hoe om te gaan met bodemdaling door grondwatertekort in stedelijk gebied zijn opgenomen op het Kennisportaal Ruimtelijke Adaptatie (www.ruimtelijkeadaptatie.nl). Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 16.

Vraag 70

Richt onderzoek naar innovaties zich ook op de problematiek van gebieden met slappe klei- en veengronden?

Antwoord 70

Onderzoek naar innovaties kan ook betrekking hebben op de problematiek van gebieden met slappe klei- en veengronden.

Vraag 71

Deelt u de mening dat innovatieve dijkversterkingen en slimme dijken minder effect hebben in gebieden met slappe klei- en veengronden, omdat dijken en dammen meebewegen met de bodeminklinking? Welke innovaties voorziet u als het gaat om de bescherming van binnendijks gebied? Op welke manier bieden deze innovaties oplossingen voor de bescherming van de gebouwde omgeving in deze gebieden?

Antwoord 71

Ook in gebieden met slappe klei- en veengronden bieden innovatieve dijkversterkingen mogelijkheden om het binnendijks gebied tegen overstromingen te beschermen. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard bijvoorbeeld, heeft de Lekdijk tussen Bergambacht en Schoonhoven met, onder meer, betonnen diepwanden en stalen stabiliteitschermen versterkt. De binnendijkse bebouwing kon daarbij in stand blijven. De dijk voldoet nu weer aan de veiligheidsnormen.

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met Rijkswaterstaat en Deltares onderzoek gedaan naar de sterkte van veen. Dijken op veengrond blijken in de praktijk sterker dan tot nu toe werd aangenomen. De uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt om een verbeterd rekenmodel voor dijken op veen te maken.

Vraag 72

Kunt u aangeven bij welke keringen de normspecificatie een daling van het huidige beschermingsniveau inhoudt?

Antwoord 72

Ik streef ernaar overal in Nederland in 2050 aan de nieuwe normen te voldoen. Dat betekent veel werk in een aantal gebieden, vooral bij de rivieren. Er zijn echter ook gebieden in Nederland waar na uitvoering van het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma en Ruimte voor de Rivier al ruimschoots aan de nieuwe normen wordt voldaan. In die gebieden ligt de nadruk voor de veiligheid voor overstromingen op goed beheer en onderhoud van de primaire waterkeringen. Er is dus geen achteruitgang in de feitelijke fysieke situatie.

Dit geldt naar verwachting voor de volgende keringen/gebieden,

waarbij de nummers betrekking hebben op de respectievelijk dijktrajecten:6

  • Noordzeekust (duinen);

  • 6–2 en 6–4 Friesland-Groningen (Stavoren-Afsluitdijk langs het IJsselmeer, en ten westen van Lauwersmeer langs de Waddenkust);

  • 7–2 Noord-Oostpolder (achter Ramspolkering);

  • 13–2 Noord-Holland, Hondsbossche- en Pettemerzeewering

  • 14–2 en 14–3 Zuid-Holland Nieuwe Waterweg, ten westen en oosten van de Maeslantkering;

  • 18 Pernis;

  • 20–2 Voorne-Putten noordzijde;

  • 21–2 Hoekse Waard zuidzijde;

  • 28–1 Noord-Beveland;

  • 32–2 en 32–3 Zeeuws Vlaanderen (32–3 is bij Terneuzen; 32–2 ten westen daarvan);

  • 44–2 Kromme Rijn langs de randmeren;

  • 45–2 Gelderse Vallei langs de randmeren.

De gebieden achter deze keringen zijn heel veilig. Hier geldt dat de risico’s in het gebied erachter op dit moment (veel) kleiner zijn dan in andere gebieden in Nederland. Een nauwkeuriger beeld kan worden gegeven als de waterkeringen zijn getoetst op basis van de nieuwe normen (4e toetsing).