Gepubliceerd: 16 oktober 2014
Indiener(s): Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-IX-10.html
ID: 34000-IX-10

Nr. 10 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2014

Bij de Algemene financiële beschouwingen heeft het lid Merkies gevraagd (Handelingen II 2014/15, nrs. 2 en 3) om een nadere toelichting op figuur 1 uit de brief over vermogensongelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ondergetekende van 16 september jl. (Kamerstuk 34 000 IX, nr. 7). De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de procedurevergadering van 23 september verzocht om een toelichting waarbij ook rekening wordt gehouden met pensioenvermogens. Mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageer ik – in omgekeerde volgorde – op deze verzoeken.

Ten eerste het verzoek ten aanzien van het in de som betrekken van pensioenvermogens. De brief gaat hier op pagina 9, 10 en 11 uitgebreid op in. Tabel 3 op pagina 10 toont berekeningen van Caminada, Goudswaard en Knoef die laten zien hoe de cijfers over vermogensongelijkheid veranderen wanneer het pensioenvermogen in de som wordt betrokken.1 Figuur 4 op pagina 11 van de brief laat zien hoe de Gini-coefficient zich met en zonder pensioenvermogen per leeftijdsgroep ontwikkelt.

Ten tweede de toezegging richting het lid Merkies. Figuur 1 van de brief over vermogensongelijkheid laat in een reeks de ontwikkeling van het vermogensaandeel van de top 1 procent en top 5 procent meest vermogende huishoudens zien over de periode 1890 tot 2012. Deze reeks is gebaseerd op de historische analyse van de Amsterdamse hoogleraar Wilterdink2 en cijfers van het CBS over de recente decennia. Het lid Merkies vroeg of het combineren van deze data tot één reeks een exercitie is geweest van het ministerie, of dat deze samenstelling door hoogleraren of in andere onderzoeken is gefabriceerd. Figuur 1 uit de brief is door het kabinet geconstrueerd. Het combineren van twee bronnen om één langlopende reeks te verkrijgen is echter niet ongebruikelijk. Ook Piketty verzamelt in zijn bekende boek informatie uit verschillende bronnen. Ook voor het weergeven van de historische trend in Nederland is het combineren van deze twee bronnen niet nieuw. Onder andere de eerder aangehaalde studie van de Leidse hoogleraren Caminada, Goudszwaard en Knoef gebruikt dezelfde bronnen, op dezelfde wijze. Ook de Groningse hoogleraar De Kam gebruikt deze reeks in een bijdrage in het tijdschrift Socialisme en Democratie, een uitgave van de Wiarda Beckman Stichting.3 De Zweedse onderzoekers Roine en Waldenstrom gebruiken deze gecombineerde reeks ook in een recent overzichtspaper.4 Tot slot gebruikt ook de op het gebied van economische ongelijkheid zeer eminente hoogleraar Atkinson de reeks van Wilterdink voor historische cijfers over vermogensongelijkheid in zijn «Chartbook of Economic Inequality».5 Het gaat hierbij om studies die zijn uitgebracht voordat de kabinetsbrief naar de Kamer is gestuurd. Voor zover het kabinet bekend bestaan op dit moment geen andere schattingen dan de reeks van Wilterdink over de lange historische ontwikkeling van vermogensongelijkheid in Nederland. Het is uiteraard nooit uit te sluiten dat voortschrijdend inzicht leidt tot andere conclusies.

Ondanks dat de reeks dus regelmatig wordt gebruikt, kunnen vragen over de kwaliteit van de data worden gesteld. Dit voorbehoud maakt de eerder verzonden kamerbrief dan ook zeer expliciet. In de slotpassage van de inleiding wordt stellig benadrukt dat cijfers over vermogensongelijkheid niet zonder voorbehouden gaan. Er zijn maar weinig goede statistische bronnen over de vermogensverdeling beschikbaar en de bronnen die beschikbaar zijn, sluiten niet altijd goed bij elkaar aan.6 Dit betekent dat de cijfers altijd een zekere mate van onnauwkeurigheid kennen.

Deze onnauwkeurigheid betekent niet dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de algemene ontwikkeling van vermogensongelijkheid. Zo noteert Thomas Piketty in hoofdstuk 10 van zijn Capital in the Twenty-First Century bij de bespreking van Frankrijk: «Despite these uncertainties, however, there is no doubt that inequality of wealth today stands significantly below its level of a century ago» en generaliseert hij op basis van bestudering van Zweden en het VK: «the available data for the other European countries confirm that this has been a general phenomenon».7 Piketty wijst in dit hoofdstuk vooral op het ontstaan van een bezittende middenklasse, waar voorheen in het «Belle Epoque» vermogen veel meer aan de top was geconcentreerd. Los van de onnauwkeurigheid rond de exacte hoogte van de vermogensongelijkheid, kan op basis van de historische analyse van Wilterdink worden gesteld dat deze ontwikkeling zich ook in Nederland heeft voorgedaan. Tot slot is het goed te benadrukken dat de lange en maximaal consistente reeksen van het CBS, sinds begin jaren negentig, weinig veranderingen in het niveau van de vermogensongelijkheid laten zien. Dit laat een eerdere studie van Van Bavel en Frankema ook goed zien.8

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes