Gepubliceerd: 14 oktober 2014
Indiener(s): Brigitte van der Burg (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33981-7.html
ID: 33981-7

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 14 oktober 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN

1

II.

Hoofdstuk 1: Algemene inleiding

2

III.

Hoofdstuk 2: Inhoud van het wetsvoorstel

7

IV.

Hoofdstuk 3: Dienstverlening aan werkgevers

14

V.

Hoofdstuk 4: Eerdere ervaringen

16

VI.

Hoofdstuk 5: De uitvoering

17

VII.

Hoofdstuk 6: Financiële paragraaf

20

VIII.

Hoofdstuk 7: Ontvangen commentaren en adviezen

21

IX.

Artikelsgewijze toelichting

22

X.

Bijlagen, uitvoeringstoetsen en lagere regelgeving

22

XI.

Overig

24

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking. Wel hebben deze leden zorgen over de uitwerking en uitvoering van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie zijn erg blij met het voorliggende wetsvoorstel. Het quotum is onlosmakelijk verbonden met de Participatiewet.1 Deze extra banen vergroten de kansen op de arbeidsmarkt voor de mensen met de zwakste positie. Deze leden hechten veel waarde aan de gemaakte banenafspraak in het sociaal akkoord, en zien het quotum arbeidsbeperkten als stok achter de deur voor het geval de afspraken niet nagekomen worden. Zij hebben nog aanvullende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zien aanleiding tot het stellen van vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden willen graag een aantal vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking is voor deze leden een belangrijk streven. De fractie hoopt dan ook dat er nu echt een wet met tanden voorligt. Deze leden maken zich daarnaast zorgen over de uitwerking van enkele aspecten van voorliggend wetsvoorstel en hebben daarom de behoefte tot het stellen van vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat het beste kan worden bereikt door werkgevers te stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen. Deze leden zouden het wrang vinden wanneer het wetsvoorstel leidt tot verdringing van de ene groep kwetsbaren door de andere groep en wanneer het wetsvoorstel leidt tot ongelijke kansen op werk voor specifieke groepen.

II. Hoofdstuk 1: Algemene inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 4 van de memorie van toelichting dat de regering het heel belangrijk vindt mensen met een arbeidsbeperking perspectief te kunnen bieden op een reguliere baan. Deze leden vragen zich af wat de regering in het kader van deze wet precies bedoeld met een reguliere baan? Kan de regering een definitie van dit begrip geven, zo vragen zij.

Op pagina 5 en 6, merken genoemde leden op, wordt beschreven dat er naast een quotum voor de marktsector ook een quotum voor de overheidssector komt van 25.000 plaatsen voor arbeidsbeperkten. Kan de regering aangeven wat op dit moment de stand van zaken is met betrekking tot het aantal arbeidsbeperkten dat bij de overheid in dienst is? Deze leden vragen wie deze voortgang monitort en wat de exacte consequenties zijn als de overheid deze baangarantie niet haalt? Wat zijn de mogelijke financiële gevolgen voor het niet behalen van de baangarantie en het opleggen van het quotum voor de verschillende overheden? Wie legt uiteindelijk de quotumheffing richting de overheid feitelijk op? Op welke manier vindt de nulmeting bij de overheid objectief plaats? Daarbij vragen deze leden zich af wat de gevolgen zijn van het niet behalen van de baangaranties door de overheid voor de agenda van het formele overlegmoment met sociale partners en gemeenten zoals aangeven in paragraaf 1.6 «Monitoring extra banen in de marktsector»? Als de overheid het aantal van 3.000 banen in 2015 niet haalt, is het bedrijfsleven dan nog wél gehouden aan het quotum als eind 2015 onverhoopt zou blijken dat in het bedrijfsleven net niet het aantal van 6.000 extra banen is gerealiseerd, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden merken op dat volgens de regering dat bedrijven die een positieve bijdrage leveren worden «beloond» met een lager quotumtekort ofwel, geen of een lagere boete. Zij vragen hoe de vele bedrijven die al vóór het dreigende quotum een positieve bijdrage leverden deze «beloning» moeten zien.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering komt met een wet voor het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking, die het sluitstuk vormt van de arbeidsdeelname voor mensen met een beperking zou moeten vormen. Deelt de regering de mening van deze leden dat deze maatregel eerder een sluitpost vormt op de bezuiniging op werk en inkomen van mensen met een arbeidsbeperking? Hoeveel moet deze maatregel de regering opleveren? Waarom schrapt de regering tegelijkertijd 70.000 banen eerlijke banen in de sociale werkvoorziening? Waarom is de regering van mening dat de laagste loonschalen moeten gaan gelden voor mensen met een arbeidsbeperking, in plaats van de cao-voorwaarden2 die thans gelden voor mensen met een contract in de sw?3 Waarom heeft de regering niet eerst gekozen voor een uitbreiding van het aantal banen alvorens het mes te zetten in bestaande voorzieningen? Erkent de regering dat dit vanwege financiële motieven is? Zo nee, zijn het mensen met een arbeidsbeperking of die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening die hebben gezegd: «alstublieft, schrapt u onze banen en kort u onze inkomens in de toekomst», zo willen deze leden weten.

De leden van deze fractie vragen in hoeverre de 125.000 extra banen die in het sociaal akkoord zijn vastgelegd daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Kan de regering aangeven waarom zij het reëel acht dat in een periode waarin 700.000 mensen werkloos zijn, 125.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking worden gerealiseerd? Wat is de reactie van de regering op de voorzitter van VNO-NCW die deze wet «symboolwetgeving» noemde? Kan de regering per regionale arbeidsmarkt het totaal aantal werkzoekenden, het aantal arbeidsgehandicapte werkzoekenden, het aantal beschikbare banen en het aantal banen dat het quotum moet opleveren in de desbetreffende regio, weergeven, zo vragen zij.

De genoemde leden constateren dat het cijfer voor de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten in 2013 in paragraaf 1.3 van de memorie van toelichting is afgeleid van de gemiddelde daling in 2013. Heeft de regering inmiddels actuele cijfers waarbij de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten in 2013 niet is berekend en afgeleid van de gemiddelde arbeidsdeelname? Kan de regering redenen geven waarom de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking de afgelopen jaren is gedaald, zo informeren zij.

Wat, zo willen deze leden weten, betekent het openstellen van de laagste loonschalen voor de inkomenspositie van de mensen met een arbeidsbeperking? Gaan deze mensen er ten opzichte van de cao van de sociale werkvoorziening op voor- of achteruit? Kan de regering aangeven om welke bedragen het gaat? Kan de regering aangegeven of het openstellen van lagere loonschalen voor ieder type werkgever goed te doen is, zo vragen zij.

De leden van deze fractie merken op dat in de Participatiewet is geregeld dat iemand die is aangewezen op loonkostensubsidie op 100% WML4 kan worden aangenomen. Kan de regering aangeven of deze wettelijke bepaling gaat gelden voor alle werkgevers, dus ook de werkgevers van wie de cao reeds is aangepast, of dat deze alleen geldt voor werkgevers van wie de cao op dat moment nog niet is aangepast, zo willen zij weten.

De genoemde leden vragen of het beleidwordt gecontroleerd en de uitvoering van de noodzakelijke werkvoorzieningen adequaat is. Kan de regering hier jaarlijks over rapporteren (tezamen met de voortgang van de metingen van de invulling van het aantal garantiebanen)? Kan de regering aangeven wat de beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is? Kan de regering uitleggen wat het doel is van het overleg met de sociale partners en gemeenten alvorens de quotumheffing in werking treedt, zo informeren zij.

De leden van deze fractie vragen ook welke middelen, anders dan een boete, de regering heeft om er voor te zorgen dat de werkgevers zich daadwerkelijk aan de banenafspraak houden? Kan de regering aangeven waarom het voorliggend wetsvoorstel de beste manier is om deze 125.000 banen daadwerkelijk te realiseren en om de werkgevers aan hun afspraak te houden? Deze leden vragen hoe de regering gaat voorkomen dat bedrijven die onvoldoende banen realiseren de boete niet gaan beschouwen als een jaarlijkse afkoopsom. Is de mogelijkheid onderzocht om bedrijven die aantoonbaar niet mee willen werken uit te sluiten van overheidsopdrachten? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, is de regering bereid om dit alsnog te doen? Waarop is de hoogte van de boete gestoeld? Wat heeft de regering doen besluiten tot de hoogte van het boetebedrag, zo vragen zij.

Moeten, zo willen deze leden weten, werkgevers die aantoonbaar voldoende vacatures hebben opengesteld voor mensen met een arbeidsbeperking, maar die onvoldoende mensen met een arbeidsbeperking in dienst hebben, wel de quotumheffing betalen? Kunnen gemeenten ook aanspraak maken op een deel van de opbrengsten van de quotumheffing? Zo ja, op welk deel? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen of de regering kan toelichten waarop de hoogte van de quotumheffing (van € 5.000) is gebaseerd. Kan de regering nader specificeren hoe de hoogte van de quotumheffing zich verhoudt tot de kosten voor een werkgever om aan de quotumplicht te voldoen, zo informeren genoemde leden.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het doel van de afspraak die de sociale partners in het Sociaal Akkoord5 hebben gemaakt, om zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen en zo te komen tot een meer inclusieve arbeidsmarkt. Het in dienst willen nemen van 125.000 extra mensen met een arbeidshandicap is een nobel streven. Deze leden gaan er vanuit dat deze afspraak serieus is en dat de sociale partners er alles aan zullen doen om de afspraak na te komen. Zij hebben er zeker begrip voor dat de regering hierbij een handje wil helpen, maar vragen zich af of de beoogde quotumheffing in onderhavig wetsvoorstel wel het juiste instrument is. De dreiging van een heffing kan weliswaar helpen als stok achter de deur, maar de vraag is of het wetsvoorstel het gewenste effect heeft als de afspraak tussen de sociale partners onverhoopt niet wordt gehaald en de quotumheffing moet worden geactiveerd. Bovendien zorgt de dreiging van een heffing tijdens de baangarantieperiode al voor prikkels bij bedrijven die niet bijdragen aan een inclusieve arbeidsmarkt en die kansen voor sommige arbeidsgehandicapten juist verslechteren.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering niet heeft gekozen voor een alternatief systeem met positieve prikkels, zoals een PSO?6 Zou een dergelijke prestatieladder, gekoppeld aan bijvoorbeeld aanbestedingsprocedures, niet dezelfde of zelfs betere resultaten kunnen behalen als het gaat om banen voor mensen met een arbeidshandicap? Is met sociale partners gesproken over een PSO als alternatief voor het quotum? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Is de regering bereid om bij te dragen aan de ontwikkeling van een PSO die kan dienen als alternatief voor een quotum? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de aanbestedingen die nu plaatsvinden in het kader van social return?

De leden van deze fractievragen de regering waarop de hoogte van de quotumheffing (€ 5.000) is gebaseerd? Kan de regering nader specificeren hoe de hoogte van de quotumheffing zich verhoudt tot de kosten voor een werkgever om aan de quotumplicht te voldoen, zo willen zij weten.

De leden van de D66-fractie vinden het erg belangrijk dat er voor meer mensen met een arbeidsbeperking banen beschikbaar komen bij reguliere werkgevers. Zij zijn verheugd met de banenafspraak uit het Sociaal Akkoord en verwachten van werkgevers in zowel de publieke als de private sector, dat zij deze afspraken zullen nakomen. Deze leden constateren dat, als de banenafspraak niet wordt nagekomen, het wetsvoorstel (mits aangenomen), in werking zal treden, waardoor werkgevers die onvoldoende mensen met een arbeidsbeperking aannemen beboet worden. Deze leden hebben aan algemene vraag over het instrument van een boete, om een sociale norm als het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking te stimuleren. Deze leden wijzen op het artikel van Gneezy en Rustichini,7 waaruit blijkt dat het beprijzen van een sociale norm een averechts effect kan hebben omdat de sociale norm verandert in een afkoopbare marktnorm. Is de regering zich hiervan bewust en hoe groot acht de regering het risico dat werkgevers massaal de quotumheffing zullen betalen in plaats van mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, zo vragen zij

De genoemde leden vragen waarom de heffing wordt vastgesteld op € 5.000 per niet ingevulde arbeidsplaats. Zij vragen de regering de hoogte van de heffing te onderbouwen. Kan de regering dit bedrag vergelijken met de kosten die een werkgever moet maken voor het in dienst nemen en houden van iemand met een arbeidsbeperking, zo willen deze leden weten.

De leden van deze fractie lezen in de memorie van toelichting dat de quotumheffing «na overleg met de sociale partners en gemeenten» wordt geactiveerd, als de banenafspraak niet gestand wordt gedaan. Zij vragen wat de betekenis van dit overleg is. Is het een mogelijke uitkomst van dit overleg, dat het quotum niet wordt geactiveerd? De genoemde leden vragen op welke wijze de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de banenafspraak.

Deze leden vragen de regering om de Kamer te informeren over de afspraken in de Werkkamer. Kan de regering uiteenzetten welke afspraken tot dusver gemaakt zijn en welke onderwerpen nog op de agenda staan? Binnen welke termijn worden afspraken over deze onderwerpen gemaakt? Verder vragen deze leden of het de bedoeling is dat de Werkkamer blijft bestaan als de Participatiewet is ingevoerd en het aan gemeenten is om het beleid verder vorm te geven.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke inschatting de regering maakt ten aanzien van de risico’s van stigmatisering van de doelgroep die onder de quotumregeling valt. Kan de regering toelichten hoe mogelijke nadelige effecten van stigmatisering worden voorkomen, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden vragen in hoeverre de regering verwacht dat de doelstellingen in de banenafspraak worden gehaald. Kan de regering een onderbouwde reactie geven op de vraag of er genoeg kwantitatief potentieel beschikbaar is om de doelstelling van 125.000 arbeidsplekken voor mensen met een beperking te behalen, zo vragen zij.

Deze leden willen weten op welke wijze voorkomen wordt dat het wetvoorstel leidt tot verdringing van andere groepen op de arbeidsmarkt, zoals mensen uit de Participatiewet die niet onder de quotumregeling vallen en de personen in de WAO/WIA.8 9

De regering geeft aan dat de quotumheffing voor de marktsector, na overleg met sociale partners en gemeenten, wordt geactiveerd. De leden van deze fractie vragen om een toelichting of dit inhoudt dat de mogelijkheid bestaat om de quotumheffing niet te activeren, ondanks dat de doelstelling niet behaald is. Welke criteria worden toepast om aan de hand van de genoemde onderwerpen voor het overleg te besluiten om toch niet over te gaan tot het activeren van de quotumheffing, zo willen deze leden weten. Genoemde leden vragen om een nadere toelichting of instemming van alle betrokkenen noodzakelijk is voor het activeren van de quotumheffing. Op welke wijze informeert de regering de Kamer over de uitkomsten van het overleg, zo informeren deze leden.

De leden van deze fractie willen weten waarom de regering ervoor heeft gekozen dat de quotumheffing slechts per wetswijziging kan worden ingetrokken als de banenafspraak op een later moment alsnog wordt gehaald, terwijl de inwerkingtreding per besluit wordt geregeld.

De genoemde leden vragen de regering om een nadere toelichting waarom de quotumheffing van € 5.000 voor werkgevers een voldoende prikkel zal vormen om mensen uit de doelgroep aan te nemen. Kan de regering onderbouwen hoe dit zich tot de wervings- en aanpassingskosten voor bedrijven verhoudt, zo vragen zij.

Deze ledenvragen hoe bij de quotumheffing rekening wordt gehouden met verschillen tussen sectoren en de regionale arbeidsmarkten.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat het belangrijk is om de quotumwet daadwerkelijk een wet met tanden te laten en dat de boete voor het niet nakomen van de quotumverplichting voor werkgevers daadwerkelijk een stok achter deur wordt om aan het quotum te voldoen. Deze leden zien niets in een verkapte werkgeversheffing waarbij de boete als een soort «aflaat» fungeert.

De genoemd leden lezen in de memorie van toelichting dat wanneer het afgesproken aantal banen niet wordt gehaald de quotumheffing voor de marktsector «kan» worden geactiveerd na overleg met sociale partners en gemeenten. Wat is de reden dat de quotumheffing wordt geactiveerd in lagere regelgeving, zo vragen de leden. Kan de regering uitleggen wat het doel is van het overleg met de sociale partners en met gemeenten alvorens de quotumheffing in werking treedt? Kan de regering een overzicht geven van de situaties waarin er weliswaar niet genoeg banen zijn gerealiseerd maar het quotum desondanks niet in werking treedt? Kan de regering aangeven wat zij precies beoogt te regelen in de lagere regelgeving rond de activering en monitoring van de quotumheffing, zo vragen zij.

De quotumheffing bedraagt € 5.000 per niet-gerealiseerde arbeidsplaats. Op basis waarvan is de hoogte van dit bedrag bepaald? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de verwachte gemiddelde kosten die het aannemen van een doelgroeper met zich meebrengt, vragen deze leden. Kan dit bedrag in de loop van de jaren nog veranderen? Verandert het bedrag mee met bijvoorbeeld de inflatie of veranderingen in het minimumloon, zo informeren zij.

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de hoogte van de quotumheffing per niet ingevulde arbeidsplaats in alle gevallen hetzelfde is. Heeft de regering overwogen de boete per onvervulde quotumplaats hoger te laten uitvallen voor werkgevers met een hoger quotumtekort? Heeft de regering overwogen de boete per onvervulde quotumplaats hoger te laten uitvallen wanneer werkgevers opeenvolgende jaren in gebreke blijven? Zo nee, waarom niet, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden constateren dat er voor werkgevers behalve een boete geen consequenties verbonden zijn aan het niet halen van de quotumverplichting. Heeft de regering overwogen bedrijven met een hoog quotumtekort uit te sluiten van overheidsaanbestedingen? Worden de werkgevers die een quotumheffing opgelegd hebben gekregen ergens openbaar gemaakt? Is de regering bereid de mogelijkheden voor aanvullend beleid op dit gebied te onderzoeken, zo willen zij weten.

Wat de leden van deze fractie betreft komt de opbrengst van de quotumheffing geheel ten goede van de integratie van arbeidsbeperkten op de arbeidsmarkt. Uit de memorie van toelichting blijkt dat ervoor gekozen is de opbrengst van de quotumheffing ten goede te laten komen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Kan de regering uiteenzetten hoe de quotumheffing vanuit het Arbeidsongeschiktheidsfonds precies de arbeidskansen van de doelgroep ten goede gaat komen, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan uitleggen waarom zij met een verstrekkende maatregel als het quotum komt om de achterblijvende arbeidsdeelname van de doelgroep te bevorderen, terwijl de stimulerende maatregelen tot op heden lang niet optimaal zijn ingezet. Deze leden wijzen op het voorbeeld van de verzilveringsproblematiek bij kleine werkgevers, die nog steeds aanwezig is. Is het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en proportionaliteit niet geboden om eerst tot het uiterste te gaan om werkgevers te stimuleren en pas daarna met voorstellen voor strafmaatregelen te komen, zo vragen deze leden.

III. Hoofdstuk 2: Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen zich af uit welke gegevens van het UWV10 en het CBS11 exact blijkt dat een persoon met een arbeidsbeperking gemiddeld 25 uur per week werkt (pagina 8 van de memorie van toelichting)? Kan de regering daarbij aangeven wat de verhouding parttime/fulltime is? Kan de regering daarnaast aangeven hoeveel procent van de mensen met een arbeidsbeperking een werkweek heeft van 20 uur of minder en hoeveel procent van mensen met een arbeidsbeperking een werkweek heeft van 20 uur of meer, zo vragen zij.

Op pagina 9 van de toelichting, zo merken deze leden op, wordt ingegaan op de doelgroep van het quotum en de afbakening daarvan. Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van de baangaranties en het quotum voor bijvoorbeeld mensen met een ernstige visuele beperking die niet onder de doelgroep van de Participatiewet vallen, maar die wel op de arbeidsmarkt zijn en middelbaar of hoog opgeleid zijn? De genoemde leden vragen of deze wet leidt tot verdringing van mensen met een arbeidsbeperking die niet voldoen aan de criteria van de Participatiewet? Leidt deze wet tot onderliggende ongewenste concurrentie tussen de verschillende doelgroepen zoals aangegeven door onder andere de VNG12 en vele belangengroepen waaronder de FNV-Wajonggroep» tijdens het rondetafelgesprek dat op 15 september 2014 over deze wet is gehouden? Kan de regering aangeven of deze wet stigmatiserend kan werken en wat de effecten daarvan zouden zijn op het zo veel mogelijk normaal mee kunnen doen bij reguliere werkgevers, zo vragen zij.

Is de regering het met de genoemde leden eens dat het geven van prioriteit aan Wajongers13 en Wsw-ers14 voor quotumplekken kan leiden tot verdringing van andere doelgroepen met een beperking? Kan de regering aangeven hoeveel arbeidsgehandicapten er zijn er die geen WML kunnen verdienen en hoeveel arbeidsgehandicapten er zijn die dat wel kunnen? Deze leden vragen zich af of er in het afgelopen jaar voldoende aanbod richting bedrijven is geweest van mensen die vallen onder de definitie van de quotumwet vanuit gemeenten, UWV en SW-bedrijven.

De leden van deze fractie lezen op pagina 10 van de toelichting over het doelgroepenregister dat door het UWV wordt ingericht. Zij vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot dit doelgroepenregister? Kan de wet functioneren op het moment dat het doelgroepenregister niet gereed of niet uitvoerbaar is, zo informeren zij.

Wat is de omvang, zo willen genoemde leden weten, van de groep beschut werk en gedetacheerden in het kader van Wsw die niet mee gaan tellen voor het quotum? Kan de regering bevestigen dat alle andere vormen zoals inlenen, payrolling en detacheren wel meetellen voor het quotum, zo vragen de leden van deze fractie.

De genoemde leden vragen of er mogelijke belemmeringen zijn op het gebied van privacy ten aanzien van het ophalen en het uitwisselen van gegevens met derden van mensen met een beperking. Op pagina 11 lezen deze leden namelijk het volgende: «Ook personen die onder de Participatiewet vallen en waarvan UWV oordeelt dat deze persoon niet in staat is WML te verdienen, worden door UWV geïnformeerd over de opname in het register. De persoon kan er niet voor kiezen om niet te worden geregistreerd.» Geldt dit ook voor nWajongers en oWajongers?15 Heeft de regering op dit punt advies gevraagd aan het CBP?16 Zo ja, wat was het advies in deze? Zo nee, waarom niet, zo willen de genoemde leden weten.

Daarnaast vragen de leden of er risico’s zijn ten aanzien van de betrouwbaarheid van het doelgroepenregister als het gaat over de incentives voor gemeenten? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringstoets op dit punt? Zijn er risico's met betrekking tot de ICT infrastructuur, zeker nu door het UWV is aangegeven dat de benodigde systeemondersteuning niet tijdig wordt aangeleverd? Hoe kunnen de nulmeting en de monitoring nu precies worden ingericht als het doelgroepenregister nog niet gereed is, maar er wel sprake is van een bepalend meetmoment met terugwerkende kracht op 1 januari 2013 waarbij de gegevens uit het doelgroepenregister belangrijk zijn? Kan de regering garanderen dat werkgevers over betrouwbare informatie over de doelgroep beschikken bij de invoering van de wet op 1 januari 2015? De leden van deze fractie vinden dat terecht aangeven wordt dat dit van cruciaal belang is om de afspraken rondom de banenafspraak en het quotum te kunnen nakomen.

De leden van deze fractie vragen wat de gevolgen zijn voor mensen die structureel weigeren informatie te geven voor het doelgroepenregister? Heeft de gemeente de mogelijkheid om mensen te korten die stelselmatig hun kansen op werk frustreren, zo willen zij weten.

Op pagina 16 van de toelichting lezen deze leden over de berekening van het quotumpercentage. Zij vragen zich af hoe hoog op dit moment het gemiddeld aantal verloonde uren ligt van mensen in de doelgroep? Is de genoemde 25 uur een afgerond getal of een fictief getal ter voorbeeld? Hoe komt de berekening van het gemiddeld aantal verloonde uren van de doelgroep überhaupt tot stand? Wordt er bij de baanafspraak ook gekeken naar het gemiddeld aantal verloonde uren? Zo nee, waarom niet? Wordt er dan gekeken naar een minimum aantal uren of wordt er dan gekeken naar het aantal plekken, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen waarom er in de berekening van het quotumpercentage voor 2017 wordt gekeken naar het totaal aantal banen bij grote werkgevers, terwijl op pagina 9 van de toelichting te lezen valt dat voor de banenafspraak ook de banen bij kleine werkgevers meetellen? Hoe worden extra banen bij kleine bedrijven dan meegenomen in de berekening die bepaalt of de banenafspraak is gehaald of niet, zo informeren de leden van deze fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt geregeld dat gemeenten niet te terughoudend zijn bij het doorsturen van mensen naar het UWV voor een toets op het kunnen verdienen van het WML? In hoeverre kan er tegemoet worden gekomen aan de zorgen van mensen met een arbeidsbeperking die wél zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen, dat zij op achterstand komen wat betreft kansen op de arbeidsmarkt door voorliggende wet? Deelt de regering de mening dat indien de doelgroep wordt uitgebreid naar mensen met een beperking die wél zelfstandig het WML kunnen verdienen, dat dan ook het totale aantal omhoog zou moeten, zo vragen zij.

De leden van deze fractie vragen of de regering al enig inzicht kan geven in de plannen en mogelijkheden om te voorkomen dat werkgevers en werknemers nadelige gevolgen ondervinden doordat iemand die eerst meetelde voor het quotum later – door positieve ontwikkeling – niet meer meetelt voor het quotum.

De leden vragen aandacht voor de regionale verschillen op de arbeidsmarkt. Het gaat met name over regio’s met een zwakke arbeidsmarkt en veel mensen uit de doelgroep. Wat kan de regering (extra) voor hen betekenen, naast de reeds aangepaste verdeelsystematiek van het Participatiebudget, zo willen zij weten.

In het Sociaal Akkoord zijn aanvullende afspraken gemaakt voor mensen met een WIA-uitkering. Wat is de stand van zaken van de uitwerking van deze afspraken, zo vragen deze leden? Wat is de stand van zaken van het aanleggen van het doelgroepregister door UWV?

Wat is de stand van zaken van de nulmeting op peildatum 1 januari 2013, zo informeren de genoemde leden.

Deze leden vragen of de regering kan uitleggen wat het doel is van het overleg met de sociale partners en gemeenten alvorens de quotumheffing in werking treedt? Bij de berekening van het quotumpercentage zijn er drie vaststaande gegevens, waaronder onderdeel C: het gemiddeld aantal verloonde uren van een baan van iemand uit de doelgroep. Wat gebeurt er als naar verloop van tijd dit aantal uren stijgt ten opzichte van het aantal uren uit de nulmeting, bijvoorbeeld van 25 naar 25,6 uren in 2019, zo vragen de genoemde leden.

De leden van deze fractie zouden het erg betreuren als een werkgever geen extra inspanning levert om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en slechts de quotumheffing betaalt. Is de regering, zo vragen zij, bereid te monitoren of bepaalde sectoren binnen de markt de quotumheffing gaan «afkopen».

De leden van de SP-fractie vragen zich af op welke wijze het wetsvoorstel daadwerkelijk een bijdrage levert aan duurzame arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking. Hoe wordt voorkomen dat mensen na één of twee contractverlengingen uiteindelijk niet in aanmerking komen voor een vast contract? Hoe groot acht de regering het risico dat grote groepen Wajongers na een jaarcontract alsnog in de bijstand belanden en dat hun inkomen erop achteruit gaat? Kan de regering dit voorkomen? Zo ja, op welke manier? Waaruit blijkt dat dankzij het wetsvoorstel mensen met een arbeidsbeperking dezelfde kansen op de arbeidsmarkt hebben als mensen zonder arbeidsbeperking, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen of de regering het denkbaar acht dat mensen met een ruim arbeidsvermogen een grotere kans op een baan maken, dan mensen met een arbeidsvermogen rond de 30%? Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat iedereen die is ingeschreven in het doelgroepenregister een gelijke kans heeft bij het vinden van een baan? Welke mogelijkheden zijn er, wanneer blijkt dat mensen met een beperkt arbeidsvermogen amper een baan vinden, om werkgevers er toe bewegen om ook deze mensen in dienst te nemen? Wat vindt de regering van de vrees van het praktijkonderwijs dat een deel van de leerlingen van de praktijkscholen nooit een betaalde baan zal vinden en in de bijstand zal belanden? Welke maatregelen gaat de regering nemen om deze leerlingen voldoende mogelijkheden en kansen te geven om een baan te vinden? Wat als blijkt dat een geregistreerde werknemer in de praktijk een loonwaarde van 100% blijkt te hebben? Telt de werknemer dan nog mee voor de baangarantie, zo willen deze leden weten.

De leden van deze fractie vragen of het doelgroepenregister niet te beperkt is en ook niet zou moeten worden opengesteld voor andere doelgroepen. Wat is de reactie van de regering op de breed gedragen oproep van belangenorganisaties (van de FNV tot VNO-NCW) tijdens het rondetafelgesprek van 15 september 2014 over deze wet, om het doelgroepenregister ook open te stellen voor andere doelgroepen? Welke mogelijkheden zijn er om het doelgroepenregister alsnog uit te breiden, bijvoorbeeld voor iedereen met een structurele functionele beperking? De leden van de SP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel voornamelijk aandacht is voor mensen met een lager opleidingsniveau. Op welke wijze gaat de regering er voor zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking die een hogere opleiding hebben genoten, ook gelijke kansen krijgen op het vinden van een baan? Hoe kijkt de regering aan tegen het feit dat werkgevers stoppen met extra inspanningen om mensen met een handicap in dienst te nemen omdat zij niet meetellen voor de baangarantie, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen of er gevolgen zijn wanneer mensen die onder het regime van het wetsvoorstel vallen, verhuizen naar een gemeente met een ander werkbedrijf. Kan het voorkomen dat mensen die naar een regio met een ander werkbedrijf verhuizen, geconfronteerd worden met andere voorwaarden en ondersteuning? Vindt de regering dit een wenselijke situatie? Op welke wijze kan de regering garanderen dat mensen hun baan, inkomen en begeleiding houden, zo willen deze leden weten.

De leden van de CDA-fractie hebben vragen bij de vrij rigide afbakening van de doelgroep door het hanteren van de wettelijk minimumloongrens. Mensen die meer kunnen verdienen dan het wettelijk minimumloon komen niet voor de doelgroep in aanmerking, ook al hebben zij een handicap. Deze leden hebben er begrip voor dat vooral mensen die nu in de sociale werkvoorziening werken deel uitmaken van de doelgroep, temeer omdat het aantal sw-plaatsen de komende jaren wordt afgebouwd. Er zijn echter ook andere mensen met een arbeidshandicap, bijvoorbeeld hoger opgeleiden die maar beperkt inzetbaar zijn vanwege hun chronische ziekte of handicap. Deze mensen vallen, vanwege het feit dat zij meer kunnen verdienen dan het minimumuurloon, niet onder de doelgroep, terwijl ook zij moeilijk een baan kunnen vinden. Kan de regering aangeven waarom als aanvullende voorwaarde is gesteld dat mensen niet het wettelijk minimumloon mogen kunnen verdienen? Hoe wordt dit overigens vastgesteld? Hoe groot is het aantal mensen met een Wajong-uitkering die het minimumloon kan verdienen? Hoe groot, zo vragen deze leden, is het aantal mensen dat werkzaam is binnen de Wsw, die het minimumloon kan verdienen.

De genoemde leden vragen voorts waarom schoolverlaters met een arbeidsbeperking niet onder de banenafspraak vallen. Voorkomen moet worden dat hun afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt, doordat ze buiten beeld blijven.

De afbakening van de doelgroep heeft volgens de genoemde leden een groot risico tot ongewenste verdringing in zich. Werkgevers die een eventuele heffing willen ontlopen, zullen bij de werving en selectie de voorkeur geven aan mensen die tot de beperkte doelgroep behoren. Dit kan tot gevolg hebben dat mensen met een beperking die niet tot de doelgroep behoren buiten de boot vallen en hierdoor niet of minder snel aan het werk zullen komen. Wat vindt de regering in dit verband van de stelling van het college van de rechten van de mens, dat het achterstellen van bepaalde groepen ten opzichte van andere groepen met een beperking, zich niet verdraagt met het VN-gehandicaptenverdrag?17

Voorts vragen deze leden hoe de regering het risico duidt dat door de baangarantie en de dreigende quotumheffing meer concurrentie ontstaat tussen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt? Acht de regering het mogelijk dat met deze wet de arbeidsmarktkansen voor grote groepen arbeidsgehandicapten juist zullen verslechteren in plaats van verbeteren? Zo nee, hoe duidt de regering dat hier veelvuldig voor wordt gewaarschuwd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de doelstelling om te komen tot een meer inclusieve arbeidsmarkt? Zou verbreding van de doelgroep oneerlijke concurrentie verminderen? Is de regering bereid om de doelgroep te verbreden, zo willen deze leden weten.

De leden deze fractie constateren dat een doelgroepenregister wordt ingesteld om de wet effectief te kunnen uitvoeren. Het is voor deze leden niet duidelijk hoe dit register er uit moet gaan zien en wat de rol van de gemeenten en het UWV hierbij is. Zij vragen de regering naar het oordeel van het UWV en de gemeenten over de opzet van het doelgroepenregister. Uit de uitvoeringstoets van het UWV blijkt dat het UWV twijfels heeft bij de uitvoerbaarheid van het doelgroepenregister. Kan nader worden ingegaan op de voorwaarden die het UWV in de uitvoeringstoets stelt? Kan aan deze voorwaarden worden voldaan? Met andere woorden: is het doelgroepenregister wel uitvoerbaar? Deze leden vragen de regering om een uitgebreide reactie.

Tevens vragen de genoemde leden of zij het goed begrepen hebben dat bij lagere regelgeving zal worden geregeld hoe lang iemand in het register blijft opgenomen als iemand (door ontwikkeling) niet meer tot de doelgroep behoort? Kan de regering alvast aangeven hoe zij dit gaat regelen en onder welke voorwaarden iemand in het doelgroepenbestand er weer uit wordt gehaald? Hoe gaat de regering voorkomen dat werkgevers en werknemers nadelige gevolgen ondervinden van het feit dat iemand eerst meetelde voor het quotum en later niet meer? Blijft iemand die jaren met loonkostensubsidie werkt altijd meetellen voor de baangarantie? Hoe kan een draaideur worden voorkomen indien mensen door te werken niet meer mee zouden tellen binnen de baangarantie, zo vragen zij.

Voorts hebben deze leden een vraag over de nulmeting die wordt gehanteerd. Een juiste hantering van de nulmeting is van belang om de uiteindelijke resultaten te kunnen beoordelen. Hoe gaat de nulmeting er uitzien? Wat is het meetmoment? In hoeverre is de nulmeting conjunctuurgevoelig? In welke mate is het behalen van de doelstellingen van de baangarantie van jaar op jaar conjunctureel bepaald, zo informeren zij.

In de memorie van toelichting, zo lezen de genoemde leden, wordt vermeld dat als de te behalen eindresultaten van banen voor arbeidsgehandicapten niet behaald zijn er overleg met sociale partners en gemeenten plaatsvindt, alvorens over te gaan tot de quotumheffing. Kan de regering aangeven wat het doel is van het doel is van dit overleg? Heeft dit overleg nog consequenties voor het wel of niet instellen van de quotumheffing, zo vragen zij.

De leden van deze fractie maken zich zorgen over de uitvoerbaarheid van de wet zodra is overgegaan tot de invoering van de quotumheffing. In de periode van de baangaranties wordt vooral gemeten op macroniveau. Zodra de quotumheffing van kracht wordt, zal er echter gemeten moeten worden op individueel bedrijfsniveau. Acht de regering dit meten op individueel bedrijfsniveau uitvoerbaar en de wet daarmee handhaafbaar? Kan de regering een inschatting gegeven ten aanzien van de bureaucratische en administratieve lasten die de uitvoering van de wet in deze fase zal kosten voor zowel de overheid als voor bedrijven, zo willen genoemde leden weten.

Deze leden zijn er voorstander om kleinere bedrijven uit te zonderen van de quotumheffing, maar deze leden hebben hierbij wel vragen. Waarom is bij de bepaling of een bedrijf klein is, gekozen voor een koppeling met het gemiddelde aantal verloonde uren in Nederland? Wat zijn de gevolgen van deze keuze voor individuele bedrijven om te bepalen of zij meer of minder dan 25 keer het gemiddelde aantal verloonde uren per werknemer per jaar in Nederland hebben? Waarom is niet gekozen voor het uitzonderen van kleine bedrijven met bijvoorbeeld minder dan 25 of 10 werknemers analoog aan andere wetgeving, zoals de wetgeving over arbeidsduurverkorting? Acht de regering, zo vragen de leden van deze fractie, het uitgesloten dat bedrijven werkzaamheden gaan spreiden binnen verschillende bv’s18 om zo een eventuele quotumheffing te ontlopen.

De genoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat het te hanteren quotumpercentage wordt bepaald door het aantal plekken van de banenafspraak te relateren aan het aantal werknemers in de marktsector. Dit percentage zal worden vastgesteld op het moment dat het quotum geactiveerd moet worden. Deze leden vragen de regering aan te geven welke factoren een rol spelen bij het vaststellen van het quotumpercentage. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om het te hanteren quotumpercentage te bepalen door het aantal plekken van de banenafspraak te relateren aan het aantal werknemers in de marktsector? Zij vragen de regering om een uitgebreide toelichting.

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de doelgroep. Waarom kiest de regering er voor om de doelgroep alleen te laten bestaan uit mensen die niet in staat zijn zelfstandig 100% WML te verdienen? Waarom geldt de quotumwet niet voor andere mensen met een arbeidsbeperking? Deze leden vragen de regering uiteen te zetten hoeveel mensen een arbeidsbeperking hebben en hoe groot de groep is die niet zelfstandig 100% WML kan verdienen.

Specifiek vragen deze leden waarom mensen met een arbeidsbeperking die alleen met een voorziening zelfstandig 100% WML kunnen verdienen, niet tot de doelgroep behoren. Deze leden achten het mogelijk dat door deze wet hun relatieve positie op de arbeidsmarkt verslechtert. Zij vragen op welke manier de regering er voor zorgt dat dit niet gebeurt. Deze leden tevens vragen hoe groot deze groep is en welk deel van hen werkt.

Binnen deze groep vragen deze leden specifiek aandacht voor mensen met een auditieve en/of visuele beperking. Deze leden willen graag weten hoe groot het aantal mensen is dat vanwege deze beperking niet zonder voorziening zelfstandig 100% WML kan verdienen en hoe hoog op dit moment de arbeidsparticipatie van deze groep is.

De genoemde leden vragen ook wat de omvang is van de doelgroep zoals in het wetsvoorstel is omschreven. Ook vragen deze leden welk deel van deze doelgroep nu al een baan heeft. Voorts vragen deze leden hoe groot dat deel van de doelgroep is dat nu nog geen baan heeft.

De leden van deze fractie vragen de regering waarom de nulmeting nog niet is uitgevoerd. Zij wijzen er op dat de regering in reactie op de motie-Pechtold/Roemer19 heeft toegezegd de nulmeting al in 2013 uit te voeren, met als peildatum 1 januari 2013.

In de uitvoeringstoets van het UWV lezen deze leden dat de regering voornemens is om mensen, zodra zij in staat zijn om zelfstandig 100% WML te verdienen, nog twee jaar in het doelgroepregister te laten staan. Zij vragen waarom de regering voor deze termijn kiest, en niet voor bijvoorbeeld vijf jaar of onbeperkt, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen waarom mensen er niet zelf voor mogen kiezen om niet in het doelgroepregister te worden opgenomen.

De leden van deze fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel moet leiden tot extra banen voor arbeidsbeperkten. Zij leggen daarbij ook de nadruk op «extra banen», zodat de banen voor arbeidsbeperkten niet leiden tot verdringing. Deze leden merken op, dat de formule waarmee het quotumpercentage wordt berekend, ervan uitgaat dat het totaal aantal banen in t+1, gelijk is aan het aantal banen in t. Naar het oordeel van deze leden, gaat de formule dus wél uit van verdringing. Zij vragen of de banengroei die voor arbeidsbeperkten moet worden gerealiseerd, niet ook moet worden meegerekend bij het bepalen van het quotumpercentage voor het jaar t+1, zodat de formule quotumpercentage = (A+B)*C/(D*E + (A+B) * C) wordt gehanteerd, zo vragen zij.

De genoemde leden constateren dat de regering voorstelt om voor het bepalen van het quotumpercentage het aantal extra banen van 2014 t/m jaar t-1 + 50% banen jaar t te gebruiken. Deze leden willen graag de verzekering dat vóór het besluit of de quotumwet in t+1 in werking treedt, gekeken zal worden of het afgesproken aantal extra banen van 2014 t/m jaar t gerealiseerd is, zoals afgesproken in het sociaal akkoord en de afspraken over de Participatiewet.

De leden van deze fractie vragen op welk moment in het jaar t-1 werkgevers uiterlijk worden geïnformeerd over het quotumpercentage dat zij in jaar t dienen te realiseren. Deze leden vragen waarom de quotumwet alleen geldt voor werkgevers met 25 of meer medewerkers.

De genoemde leden constateren dat het quotumpercentage zal worden bepaald op het niveau van individuele bedrijven. Deze leden vragen waarom hiervoor gekozen is, en waarom niet is gekozen voor het bepalen van het quotumpercentage op concernniveau.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat slechts een bepaald deel van de arbeidsgehandicapten onder de doelgroep valt. Waarom heeft de regering gekozen om mensen in de WIA niet op te nemen in de quotumwet? De leden van de fractie maken zich zorgen over mogelijke verdringing van groepen arbeidsgehandicapten die nu niet onder het quotum vallen. Welke aanvullende maatregelen zijn er genomen voor de populatie WIA-werkzoekenden om verdringing te voorkomen, zo vragen zij.

De genoemde leden constateren dat de matching tussen arbeidsbeperkten en potentiële werkgevers uitgevoerd zal worden door de gemeenten. Kan de regering een overzicht geven van de instrumenten die de gemeenten tot hun beschikking hebben voor deze matching? Wat gebeurt er wanneer een gemeente qua matching in gebreke blijft? Kan de regering uitsluiten dat gemeenten financiële prikkels ervaren zich voor bepaalde groepen arbeidsbeperkten meer in te spannen dan voor andere om hun eigen uitkeringslast te beperken, zo willen deze leden weten.

Voor deze leden staat de privacy, ook van mensen met een arbeidsbeperking, hoog in het vaandel. Kan de regering aangeven welke personen er precies toegang zullen krijgen doelgroepregister? Kan de regering een precies overzicht geven van alle gegevens die in register worden opgenomen? In hoeverre kunnen werknemers ervoor kiezen niet tot de doelgroep te behoren, zo vraagt deze leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in de toelichting wisselend spreekt over arbeidsgehandicapten en personen die tot de doelgroep behoren. Deze leden vragen hoe de regering zich rekenschap geeft van het feit dat het risico bestaat dat arbeidsgehandicapten die niet tot de doelgroep behoren door het wetsvoorstel in een slechtere positie kunnen komen te verkeren dan de doelgroep. Zij vragen in dat licht hoe de opmerking van de regering dat zij zich richt op de meest kwetsbaren opgevat moet worden, wanneer de positie van kwetsbaren die niet tot de doelgroep behoren er door het wetsvoorstel op achteruit kan gaan.

De genoemde leden vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft ook personen te registreren die bijvoorbeeld met visuele beperkingen te maken hebben, van wie eenvoudig vastgesteld kan worden dat zij bepaalde ondersteuningsmiddelen gebruiken en die als gevolg van hun beperking niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen.

De leden van deze fractie vragen welke bedrag gemoeid zal zijn met de beoordeling van het arbeidspotentieel met het oog op mogelijke registratie.

Zij vragen verder hoe de regering voorkomt dat personen die wel onder de Participatiewet vallen en niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen niet in het register terecht kunnen komen vanwege het feit dat het verzoek om beoordeling van de gemeente dient te komen. Deze leden vragen waarom personen die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen niet direct bij het UWV een verzoek om beoordeling van het arbeidspotentieel kunnen doen.

De genoemde leden vragen voorts hoe de regering gaat voorkomen dat de periodieke herregistratie in veel gevallen tot een onnodige kostenpost leidt, aangezien geregistreerden juist langdurig te maken hebben met beperkingen die ertoe leiden dat zij niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. Deze leden vragen of het niet wenselijker is vooral uit te gaan van indicaties dat personen niet langer in het register behoren in plaats van een periodieke herkeuring.

Deze leden vragen in hoeverre het risico bestaat dat personen uit de doelgroep in een kwetsbaarder positie geraken wanneer werkgevers ermee bekend zijn dat hun registratie op korte termijn verloopt en deze werkgevers dus minder zekerheid hebben dat betrokkene langere termijn tot de doelgroep van het quotum gerekend kan worden.

De genoemde leden ontvangen graag een nadere toelichting op de toets die het UWV doet alvorens tot afgifte van verklaringen over te gaan inzake het doelgroepenregister. Zij vragen hoe voorkomen wordt dat werkgevers verklaringen opvragen om die te gebruiken uit commerciële overwegingen. Zij vragen in hoeverre gegevens alleen worden verstrekt wanneer sprake is van openbare vacatures die voor het UWV kenbaar zijn.

De leden van deze fractie vragen waarom de regering bij de bepaling van het quotum geen rekening houdt met de conjuncturele situatie. Zij vragen waarom het redelijk is om in een situatie van economische tegenwind en grote aantallen ontslagen eenzelfde bijdrage te vragen van werkgevers als in gunstige omstandigheden.

IV. Hoofdstuk 3: Dienstverlening aan werkgevers

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre gemeenten en UWV en/of werkbedrijven vrij zijn in hun keuze om no-riskpolissen aan te bieden? Hoeveel gemeenten werken nu al met deze polissen? Is het doel om alle gemeenten hiermee te laten werken?

Op pagina van de toelichting lezen deze leden dat de werkzoekendenbestanden goed inzichtelijk moeten zijn zodat werkgevers snel op maat geholpen kunnen worden. Kan de regering aangeven hoe het op dit moment staat met deze bestanden? Zijn deze op orde en inzichtelijk? En kunnen werkgevers er in ieder geval bij de invoering van de wet op 1 januari 2015 op rekenen dat deze bestanden op orde zijn? Kan de regering daar een garantie over afgeven? Is de regering het met dee leden eens dat zonder dit inzicht voor werkgevers de uitvoering van deze wet zal falen en dat werkgevers dan ook in alle redelijk geen quotumboete opgelegd kan worden, aangezien dit buiten hun invloedssfeer en schuld ligt, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er gebeurt als een werknemer die onder de doelgroep valt naar een gemeente verhuist in een andere arbeidsmarktregio, waarbij zijn werkgever te maken krijgt met ander beleid en inzet van instrumenten? Hoe wordt voorkomen dat deze werknemer zijn baan kwijtraakt als hij gaat verhuizen? Is het een overweging om alsnog één landelijke gereedschapskist te introduceren met onder andere een no-risk polis, in plaats van 35 basispakketten die van elkaar kunnen verschillen, zo willen zij weten.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven welke alternatieven er zijn voor deze wet? Uit onderzoek van Divosa20 blijkt dat gemeenten zich zorgen maken over de invulling van de garantiebanen en dat onduidelijk is wie lokaal aanspreekpunt is voor de invulling van deze banen. Hoe gaat de regering er voor zorgen dat lokaal en regionaal duidelijk is over wie kan worden aangesproken op het realiseren van de garantiebanen, zo willen deze leden weten

De leden van de D66-fractie willen graag weten hoe de inrichting van de 35 werkbedrijven vordert. Zij vragen op welke manier nu in de werkbedrijven de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en sociale partners wordt vormgegeven.

De genoemde leden krijgen signalen dat werkgevers de no-riskpolis een erg belangrijk instrument vinden om mensen met een arbeidsbeperking een baan aan te kunnen bieden. Verschillende polisvoorwaarden kunnen daarbij echter belemmerend werken. Welke mogelijkheden ziet de regering om, in overleg met de VNG, tot het aanbieden van een uniforme no-riskpolis te komen, zo vragen zij.

De leden van deze fractie achten het essentieel dat UWV en gemeenten een goed en actueel inzicht hebben in de kwaliteiten en competenties van de werkzoekenden. Deze leden vragen welke initiatieven de regering in samenwerking met gemeenten ontplooit om dit inzicht te verbeteren.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er grote verschillen tussen de verschillende arbeidsregio’s bestaan, zowel wat betreft het aantal arbeidsbeperkten als percentage van de gehele beroepsbevolking als qua beschikbaarheid van werk. Kan de regering een overzicht geven van deze verschillen? Biedt de regering aanvullend beleid voor de regio’s waar de situatie het moeilijkste is, zoals bijvoorbeeld Noordoost-Groningen, zo vragen deze leden zich af.

Het is voor de genoemde leden belangrijk dat het voor werkgevers aantrekkelijk wordt om te investeren in een werknemer met een arbeidsbeperking. Vervolgens zou het voor de werkgever aantrekkelijk moeten zijn om deze werknemer in dienst te houden wanneer deze dankzij die investering tijdens het dienstverband in staat wordt zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen. Deze leden willen vermijden dat een werknemer, wanneer deze niet meer onder het quotum valt, wordt ontslagen en vervangen door iemand die nog wel onder het quotum valt. Uit de lagere regelgeving blijkt dat, om laatstgenoemd effect te voorkomen, is vastgesteld dat mensen nog twee jaar in het doelgroepenregister blijven nadat ze niet meer aan de doelgroepencriteria voldoen. Op basis waarvan is voor deze tijdsduur gekozen, zo vragen deze leden.

Om het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking voor werkgevers echt aantrekkelijker te maken is het belangrijk dat zij hiermee geen grote financiële risico’s lopen. De leden van deze fractie vragen hoe de regering staat tegenover het verplicht stellen danwel stimuleren van het aanbieden van een no-risk polis die het risico van loondoorbetaling voor werkgevers afdekt? Is de regering bereid varianten hiervan te onderzoeken, zo informeren zij.

Volgens de genoemde leden heeft het Rijk als werkgever een voorbeeldfunctie wanneer het gaat om het aannemen van arbeidsbeperkten. Kan de regering aangeven of de overheid zelf op schema ligt om haar deel van de banenafspraak na te komen? Welke instrumenten heeft de regering om overheidsdiensten te stimuleren meer arbeidsbeperkten aan te nemen, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie van de regering op het signaal van gemeenten dat de samenwerking in de regio wordt belemmerd door verschillende wettelijke regimes voor het UWV en de gemeenten als het gaat om de inzet van instrumenten.

V. Hoofdstuk 4: Eerdere ervaringen

De leden van de SP-fractie constateren dat het Duitse quotumsysteem voorbeeld stond voor het wetsvoorstel, maar dat het Duitse systeem niet geheel is overgenomen. Welke onderdelen van het Duitse systeem zijn niet overgenomen? Welke overwegingen heeft de regering hiervoor? Gold voor de invoering van het minimumloon in Duitsland een minimuminkomen voor mensen met een arbeidsbeperking die bij een regulier bedrijf in dienst waren? Zo ja, hoe hoog was dit? Zo nee, vindt de regering dat de Nederlandse en Duitse situatie vergelijkbaar zijn? Geldt in Duitsland de «1 euro job» regeling ook voor mensen met een arbeidsbeperking, zo willen deze leden weten.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering veel heeft geleerd van het bestaande Duitse quotum, waarbij de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking met 18% zou zijn verhoogd. Waarop is het idee gebaseerd dat deze verhoging in direct verband staat met het quotum? Kan de regering ook ingaan op de negatieve ervaringen met het quotum in Duitsland, zoals het afkopen van arbeidsplaatsen door het betalen van een boete? Hoe groot is het percentage boetes dat door werkgevers in Duitsland wordt betaald voor het niet aannemen van arbeidsgehandicapten, zo vragen genoemde leden.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering vermeldt dat de arbeidsdeelname in Oostenrijk met 12 procent verhoogd is door het quotum, terwijl zij er, blijkens het gestelde in de volgende alinea, van op de hoogte is dat een substantieel deel van deze stijging het gevolg is van labelling. Deze leden vragen in hoeverre de regering de effecten van het quotum rooskleuriger voorstelt dan op basis van internationaal onderzoek te rechtvaardigen valt.

De genoemde leden vragen of de regering het kader van het wetsvoorstel contact heeft gehad met de beschreven Duitse partijen. Deze leden zouden graag nadere documentatie ontvangen inzake de beweringen die aan de Duitse werkgevers worden toegeschreven.

De leden van deze fractie vragen de regering nader toe te lichten welke aanknopingspunten de internationale wet- en regelgeving bevat die staten ertoe nopen over te gaan tot straf- en dwangmaatregelen als een quotum. Zij constateren namelijk dat de regering in de toelichting volstaat met voorbeelden die te maken met de rechtsstatelijke rol van de overheid om gelijke behandeling op de arbeidsmarkt te verzekeren.

VI. Hoofdstuk 5: De Uitvoering

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 31 van de toelichting wordt ingegaan op de inleenverbanden. Voor de leden van deze fractie is het van cruciaal belang dat alle werkvormen, ongeacht het type dienstverband of gezagsverhouding, vallen onder de definitie van inleenverbanden en daarmee meetellen voor het quotum voor de inlenende werkgever. Deelt de regering de visie van deze leden op dit punt en tellen «contracters» daadwerkelijk ook mee? Daarbij is van belang dat het systeem waarin dat geregistreerd wordt ook uitvoerbaar en controleerbaar is. Wanneer zijn de uitvoeringstoetsen gereed die nader inzicht geven in de uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van het systeem, zo vragen deze leden.

Ziet de regering, zo vragen deze leden, ook nog knelpunten bij de ontwikkeling van de database (voor het doelgroepenregister en de polisadministratie) en de bijbehorende ICT-omgeving in het licht van de recente problemen bij de SVB21 op dit punt.

De genoemde leden willen graag weten wat precies bedoeld wordt met de aanduiding dat de «politieke verantwoordelijkheid» voor de werking van het wetsvoorstel (en daarmee ook de database), berust bij de regering van SZW, zoals dat op pagina 32 van de toelichting is opgenomen? Betekent dit dat alle onderliggende verantwoordelijkheid voor het al dan niet slagen van deze wet, waaronder ook de uitvoering door de belastingdienst, voor rekening van deze regering komt, zo willen deze leden weten.

Met betrekking tot het meetellen voor het quotum van de inlenende werkgevers moet de nadere oplossing nog worden uitgewerkt, zo lezen de leden van deze fractie op pagina 32 van de toelichting. Daarvoor vindt overleg plaats met partijen waaronder Cedris, de Abu22, uitzendorganisaties, SZW, de belastingdienst etc. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is van dit overleg? Wat zijn de uitkomsten daarvan tot nu toe, zo vragen deze leden.

De genoemde leden lezen dat het voor de monitoring van de banenafspraak niet noodzakelijk is om inleenverbanden op individueel werkgeversniveau te monitoren en dat er een minder fijnmazig systeem dan tijdens de mogelijke quotumheffing gehanteerd zal worden. Betekent dit ook dat er per gerealiseerde plek in plaat van gerealiseerde uren gekeken gaat worden tijdens de banenafspraak? Hoe gaat de berekening of een quotum wel of niet geactiveerd wordt in zijn werk met een minder fijnmazig systeem dan tijdens het quotum zelf?

Op pagina 33 van de toelichting lezen deze leden: «Extra gerealiseerde Wsw-detachering ten opzichte van de nulmeting tellen alleen mee voor de banenafspraak voor zover het ten gevolge van het totaal aantal extra Wsw-detachering vrijgevallen werk (bij gemeenten in het Sw-bedrijf) wordt herbezet door mensen die aan de slag gaan met een nieuwe voorziening beschut werk». Deze leden vragen of dit concreet betekent dat als gemeenten niet kunnen voldoen aan deze voorwaarden, dat inlenende werkgevers die extra gerealiseerde detacheringen niet kunnen meetellen voor hun quotum? Worden werkgevers afhankelijk gesteld van een voorwaarde waar de betreffende gemeente mogelijk niet aan wil of kan voldoen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering in de toelichting een systeem beschrijfrt om inzicht te krijgen in inleenverbanden tijdens de quotumheffing. Dit systeem moet nog in detail en met onder andere Cedris, de Abu, UWV en de Belastingdienst worden uitgewerkt. Kan de regering aangeven hoe dit systeem in regelgeving wordt verankerd, zo vragen zij.

Kan de regering bevestigen, zo verzoeken deze leden, dat de voorgestelde oplossing bij Wsw-detacheringen geen verandering brengt in de aantallen van 125.000 extra banen in de marktsector en bij de overheid, en daar bovenop de mogelijkheid voor gemeenten om 30.000 beschutte plekken te creëren tegen WML? Deze leden merken op dat zij het voorbeeld dat wordt gegeven in de Regeling Wfsv23 op dit punt onduidelijk vinden.

De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er niet voor is gekozen om bedrijven met minder dan 25 werknemers te betrekken bij het wetsvoorstel. Deze leden vragen of de regering het met de stelling eens is dat het MKB24 een belangrijke rol kan vervullen bij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking? Is onderzocht op welke wijze het MKB wel betrokken kan worden bij de banenafspraak? Zo ja, wat was de uitkomst en welke overwegingen had de regering om het MKB geen rol te laten vervullen bij de uitvoering van de banenafspraak? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht? Kan de regering aangeven hoeveel procent van de Wajongers een baan binnen het MKB heeft? Hoeveel banen voor mensen met een arbeidsbeperking kan het Nederlandse MKB realiseren? Welke mogelijkheden zijn er volgens de regering om het MKB te betrekken bij de invulling van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten? Is er over nagedacht om het MKB te betrekken bij de uitvoering van deze wet door MKB-en die iemand uit het doelgroepenregister in dienst nemen een belastingvoordeel te verstrekken? Op welke wijze wordt omgegaan met krimpende bedrijven? Kan de regering per bedrijfsgrootte (zoals gehanteerd wordt door het CBS) aangeven hoeveel banen er nu in totaal zijn, hoeveel arbeidsgehandicapten er per categorie werken en hoeveel quotumbanen nieuw gecreëerd moeten worden? Kan het voorkomen dat bedrijven door het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking zodanig groeien dat ze meer mensen met een arbeidsbeperking aan moeten nemen, zo vragen deze leden.

De genoemde leden vragen of de regering kan aangeven waarom bij de bepaling of een bedrijf klein is, is gekozen voor een koppeling met het gemiddelde aantal verloonde uren in Nederland. Wat zijn de gevolgen van deze keuze voor individuele bedrijven om te bepalen of zij meer of minder dan 25 keer het gemiddelde aantal verloonde uren per werknemer per jaar in Nederland hebben, zo willen zij weten.

De leden van deze fractie vragen de regering hoe kan worden gegarandeerd dat werkgevers bij gelijke geschiktheid kiezen voor iemand met een arbeidsbeperking. Welke mogelijkheden hebben werkgevers om vooraf aan te geven dat de vacature wordt ingevuld door iemand met een arbeidsbeperking? Hoe groot acht de regering de kans dat een werkgever bij een groot aantal sollicitanten met verschillende kwaliteiten, het feit dat iemand een arbeidsbeperking heeft, het zwaarst laat wegen, zo willen zij weten.

Kan de regering, zo vragen genoemde leden, al enig inzicht geven in de plannen en mogelijkheden om te voorkomen dat werkgevers en werknemers nadelige gevolgen ondervinden doordat iemand die eerst meetelde voor het quotum later, door positieve ontwikkeling, niet meer mee telt voor het quotum.

De genoemde leden constateren dat ervoor is gekozen om detacheringen mee te tellen in het quotum. Op welke wijze draagt dit volgens de regering bij aan een duurzame baan voor mensen met een arbeidsbeperking? Klopt het dat wanneer gemeenten geen beschutte werkplekken organiseren, groepsdetacheringen vanuit de sociale werkvoorziening niet meetellen voor het quotum? Vallen beschutte werkplekken buiten het quotum? Is de regering het met deze leden eens dat realisatie van de 30.000 beschutte werkplekken een noodzaak is? Op welke wijze kan de regering garanderen dat deze 30.000 beschutte werkplekken ook daadwerkelijk worden gerealiseerd, zo willen zij weten.

De leden van deze fractie vragen zich af wat de gevolgen voor bedrijven, gemeenten en het UWV zijn van implementatie van de lagere regelgeving? Welke kosten brengt implementatie voor bedrijven, gemeenten en UWV met zich mee? Op welke wijze worden bedrijven en gemeenten in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over het aantal banen dat moet worden gerealiseerd, zo vragen zij.

In de toelichting, zo lezen deze leden, beschrijft de regering een systeem om inzicht te krijgen in inleenverbanden tijdens de quotumheffing. Dit systeem moet nog in detail en met onder andere Cedris, de Abu, UWV en de belastingdienst worden uitgewerkt. Kan de regering aangeven hoe dit systeem in regelgeving wordt verankerd, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie vragen waarom nieuwe Wsw-detacheringen worden meegeteld voor de banenafspraak en het quotum. Door het meetellen van de Wsw-detacheringen voorzien deze leden dat uitstroom uit de Wsw naar een reguliere werkgever moeilijker wordt, terwijl zij dat wel gewenst achten. Welke initiatieven ontplooit de regering met de sociale partners en gemeenten om uitstroom uit de Wsw te stimuleren? Is de regering bereid om hierbij ook belemmeringen in de Wsw-cao aan de orde te stellen, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen waarom Wsw-detacheringen voor de banenafspraak alleen worden meegeteld als de vrijgevallen plaats wordt herbezet door iemand die aan de slag gaat met de voorziening beschut werk, terwijl tijdens het quotum alle detacheringen meetellen.

De leden van deze fractie vragen naar de uitvoerbaarheid van de voorgestelde omgang met Wsw-detacheringen. Op welke wijze wordt gecontroleerd of een vrijgekomen plaats wordt herbezet door iemand met de voorziening beschut werk, zo informeren zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat Actal en de VNG wijzen op het belang van de communicatie naar de werkgevers toe, aangezien de werking van de quotumheffing complex is. Hoe gaat regering deze communicatie vormgeven, zo vragen deze leden. Deze leden willen weten of de regering bijvoorbeeld de concrete aanbevelingen Actal ten aanzien van de communicatie overneemt. Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

In de reactie op het ontwerpbesluit wijst het UWV er op dat er onvoldoende juridische grondslag is voor de jaarlijkse levering van gegevens met BSN25 aan het nog aan te wijzen onderzoeksbureau. De leden van deze fractie vragen om een toelichting of de door het UWV gewenste grondslag is opgenomen in het wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat voorliggend wetsvoorstel een belangrijk maar geheel nieuw soort effect op de arbeidsmarkt teweeg tracht te brengen. De fractie vindt een tijdige evaluatie dan ook op zijn plaats. Kan de regering aangeven waarom er is gekozen voor een evaluatie na pas vijf jaar na in werking treden van de wet, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen wat ingevolge het wetsvoorstel gebeurt wanneer werkgevers voldoende inspanningen hebben verricht en in het kader van vacatures actief hebben gezocht naar arbeidsbeperkten, maar waarin het niet gelukt is aan het individuele quotum te voldoen. Deze leden vragen hoe de regering in het wetsvoorstel rekening houdt met situaties waarin van verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever niet gesproken kan worden. Worden ruimhartig uitzonderingen gemaakt voor werkgevers, zo vragen deze leden.

De genoemde leden vragen hoe de regering rekening houdt met werkgevers die een stabiel werknemersbestand hebben waarin veel werknemers met een arbeidsbeperking functioneren, die niet tot de doelgroep behoren, terwijl de werkgever geen mogelijkheden heeft om extra personeel aan te nemen. Op welke wijze honoreert de regering de inspanningen van deze werkgevers, zo vragen zij. Is de regering van mening dat dergelijke werkgevers personeel zouden moeten ontslaan om alsnog aan het quotum te kunnen voldoen, zo willen deze leden weten.

De leden van deze fractie vragen hoe de regering rekening houdt met verschillen tussen bedrijfstakken en de uiteenlopende mogelijkheden om plaatsen voor arbeidsbeperkten te realiseren. Deze leden vragen in hoeverre een ongedifferentieerde quotumplicht te rechtvaardigen is gelet op de sterk verschillende mogelijkheden voor werkgevers.

De genoemde leden vragen waarom de regering de registratie van inleenverbanden niet als cruciale factor voor werkgevers duidelijk in het wetsvoorstel heeft verankerd, terwijl het wetsvoorstel die duidelijkheid bijvoorbeeld wel biedt als het gaat om Wsw-detacheringen.

VII. Hoofdstuk 6: Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie vragen op grond van welke objectieve gegevens de structurele uitvoeringskosten voor doelgroepbeoordelingen en het quotum (zoals weergegeven op pagina 34, 35) zijn bepaald. Is er sprake van een substantiële toename van de regeldruk voor het bedrijfsleven en de overheid bij het daadwerkelijk invoeren van de quotumheffing per 1 januari 2017? Op welk onderdeel gaat de regering de regeldruk verder verminderen om te voorkomen dat er sprake is van een netto toename van de regeldruk? Wat is het standpunt van Actal op dit punt? In hoeverre is deze wet in lijn met de doelstelling van de regering om de regeldruk te verlagen in plaats van te verhogen, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven op de redenering dat een eventueel besparingsverlies wordt gecompenseerd door de opbrengst van de quotumheffing? Is de hoogte van de heffing per niet ingevulde arbeidsplaats (van € 5.000) zo gekozen dat deze het besparingsverlies geheel compenseert, zo informeren deze leden.

De leden van de CDA-fractie hebben ook een vraag over de financiële gevolgen van deze wet. Kan de regering een nadere toelichting geven op de redenering in de memorie van toelichting dat een eventueel besparingsverlies bij het niet behalen van de 125.000 banen, wordt gecompenseerd door de opbrengst van de quotumheffing? Is de hoogte van de heffing per niet ingevulde arbeidsplaats (€ 5.000) zo gekozen dat deze het besparingsverlies geheel compenseert, zo vragen zij.

De leden van deze fractie merken op dat er aanvankelijk een aanzienlijk bedrag is ingeboekt als opbrengst van een quotumheffing. Acht de regering het waarschijnlijk dat veel bedrijven de quotumheffing zullen gaan betalen nadat het quotum is ingevoerd? Zou dit naar de mening van de regering een inclusieve arbeidsmarkt dichterbij brengen? Is overwogen om de opbrengsten van een quotumheffing in te zetten voor het verder stimuleren van arbeidsplaatsen voor mensen met een handicap, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie merken op dat, als werkgevers geen enkele extra baan creëren voor de doelgroep, de totale opbrengst van de quotumheffing € 625 mln. bedraagt (125.000 * € 5.000). De geraamde opbrengst van de banenafspraak is echter slechts € 370 mln. Kan de regering dit verschil verklaren en de geraamde opbrengst van € 370 mln. nader onderbouwen?

De genoemde leden lezen in het wetsvoorstel dat de regering er van uitgaat dat er geen financiële gevolgen zijn van het al dan niet in werking treden van de quotumwet. Deze leden vragen de regering dit nader toe te lichten. Betekent dit dat de besparing op uitkeringslasten als iemand uit de doelgroep gaat werken, gemiddeld even groot is als de quotumheffing?

Deze leden vragen waarom de quotumheffing ten gunste komt van het Arbeidsongeschiktheidsfonds en niet aan de algemene middelen van het Rijk.

VIII. Hoofdstuk 7: Ontvangen commentaren en adviezen

De leden van de VVD-fractie lezen bij de ontvangen commentaren dat de belastingdienst met betrekking tot de «ingeleende werknemers» verwacht dat geen enkel scenario zal voldoen aan de eisen voor een werkbaar en sluitend proces. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Is dit, voor de leden van deze fractie cruciale, onderdeel van de wet wel uitvoerbaar voor de belastingdienst? Zo ja, wat zijn dan de aanvullende voorwaarden vanuit de belastingdienst omtrent de uitvoerbaarheid? Hoe denkt de regering te komen tot een werkbaar en sluitend proces? En zo nee, wat zijn de gevolgen voor deze wet als de belastingdienst niet vooraf garant kan staan voor de uitvoerbaarheid ervan, zo vragen zij.

De genoemde leden constateren dat het UWV zowel in de memorie van toelichting als tijdens het rondetafelgesprek van 15 september 2014 in de Tweede Kamer stevige zorgen heeft geuit over de uitvoerbaarheid van deze wet en over het feit dat de volledige uitvoering per 1 januari 2015 mogelijk niet gehaald wordt. De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat er met name zorgen bestaan ten aanzien van de doelgroep van de banenafspraak. Kan de regering aangeven of zij deze zorgen deelt? Kan de regering garanderen dat de uitvoering van de wet volledig op orde is op het moment dat deze wet per 1 januari 2015 zou worden ingevoerd? Ook geeft het UWV aan dat zij voor zichzelf geen rol ziet in de handhaving van de wet en het controleren van de aangifte van de werkgevers. Wie is binnen de regering politiek verantwoordelijk voor dit onderdeel, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie hechten zeer aan een goed werkbare wet, en zijn blij dat de uitvoeringsorganisaties nauw betrokken zijn bij het opstellen van de lagere regelgeving. De leden delen de wens van de VNG absoluut niet om bij de beoordeling doelgroep baanafspraak uit te gaan van taken en niet van drempelfuncties. Het wettelijk minimumloon is gekoppeld aan functies en niet aan taken.

De genoemde leden vragen of de regering kan aangeven wat de beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom bij de brief van 19 september 2014, waarin gemeld wordt dat de Kamer nu een compleet beeld heeft van de wet- en regelgeving, ter informatie wel de uitvoeringstoets van het UWV ter informatie doet toekomen, maar de uitvoeringstoets van de Belastingdienst achterwege laat. Zij vragen dit in het licht van het feit dat laatstgenoemde toets reeds een maand beschikbaar lijkt te zijn geweest.

De genoemde leden vragen een reactie van de regering op de uitvoeringstoets van de Belastingdienst waarin vermeld wordt dat bij de quotumheffing geen rekening kan worden gehouden met inleenverbanden en waarin deze keuze als randvoorwaardelijk wordt beschouwd. Hoe zijn deze mededelingen te verenigen met het wetsvoorstel, zo vragen zij.

IX. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I onderdeel B

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de quotumheffing ten gunste komt van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het overhevelen van middelen uit dit fonds behoeve van rijksgefinancierde regelingen zoals financiering van de uitkeringen en re-integratievoorzieningen op grond van de Wajong en de Participatiewet. De regering geeft aan dat van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt als bij activering van het quotum een financiële meeropbrengst wordt verwacht ten opzichte van de ingeboekte besparingen als gevolg van de baangarantie.

Deze leden vragen waarom de regering er niet voor kiest om de opbrengsten van de quotumheffing automatisch ten goede te laten komen van de re-integratievoorzieningen op grond van de Wajong en de Participatiewet, zodat de doelgroep waar de banenafspraak en het quotum zich op richten er ook van profiteert.

Artikel I onderdeel M

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de quotumheffing pas na instemming van de Ministerraad kan worden ingevoerd. Deelt de regering de conclusies van de genoemde leden dat er dus de mogelijkheid bestaat dat de quotumheffing niet wordt ingevoerd, terwijl er niet aan de banenafspraak is voldaan?

Kan de regering toelichting welke criteria toepast zullen worden om al dan niet te besluiten tot invoering van de quotumheffing, zo vragen deze leden. Deze leden willen weten waarom de regering er niet voor kiest om het besluit ook aan de Kamer voor te leggen.

Artikel I onderdeel M

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de in werking stelling van het quotum per ministeriele regeling geschiedt, terwijl de buiten werking stelling door wetswijziging dient te geschieden. Deze leden hebben in de toelichting een argumentatie gemist. Waarom ligt het niet voor de hand om voor de buiten werking stelling een spiegelbeeldige systematiek te kiezen.

X. Bijlagen, uitvoeringstoetsen en lagere regelgeving

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de belastingdienst van 19 augustus 2014 het volgende: «Gelet op het feit dat het gaat om conceptteksten maak ik u er op attent dat eventuele veranderingen aanleiding kunnen geven tot het herijken van deze uitvoeringstoets. Dit geldt eveneens voor het beschikbaar komen van aanvullende regelgeving ten aanzien van bijvoorbeeld de detachering en communicatie van UWV richting werkgevers over de opname van arbeidsbeperkten in het register.» Deze leden vragen of er inmiddels sprake is van veranderingen die aanleiding geven tot het herijken van deze uitvoeringstoets.

Aangegeven wordt dat er voor de Belastingdienst geen rol is weggelegd om bij de vaststelling van de quotumheffing rekening te houden met ingeleende werknemers? Wat wordt hier precies mee bedoeld? Deze leden vragen om een toelichting.

De belastingdienst gaat er vanuit dat zowel de investeringskosten als de uitvoeringskosten welke gemoeid zijn met deze wetgeving vergoed worden aan de Belastingdienst. Is dit ook daadwerkelijk het geval, zo vragen deze leden.

De genoemde leden lezen in de uitvoeringstoets dat randvoorwaardelijk is voor de uitvoering van de regeling dat geen hantering van quotumregeling plaatsvindt bij constructies als uit-/inleners, oproepkrachten niet zijnde werknemers, en als niet op basis van verloonde uren wordt gewerkt. Kan de regering toelichten wat hiermee wordt bedoeld, zo vragen zij.

Als algemene randvoorwaarde, merken genoemde leden op, geldt dat een sluitende registratie nodig is van betrokken arbeidsgehandicapten voor de arbeidsgehandicapten die onder de verantwoordelijkheid vallen van gemeenten en die onder het quotum vallen. De leden van deze fractie vragen of aan deze randvoorwaarde wordt voldaan? En zo ja, op welke wijze, zo informeren zij.

De genoemde leden zouden graag van de regering vernemen hoe zij aankijkt tegen de suggestie van het UWV in de uitvoeringstoets van 24 juli 2014 om iemand die eenmaal is opgenomen in het register hier in te laten (en niet na 2 jaar te verwijderen), zodat zijn kansen op de arbeidsmarkt blijvend worden vergroot.

De leden van deze fractie lezen in deze toets dat het UWV een piek verwacht aan bezwaarzaken waardoor het niet haalbaar zal zijn om binnen de wettelijke termijn te kunnen reageren. Is de regering van plan maatregelen te nemen om dit te voorkomen? Zo ja, welke? Zo nee, wat zijn dan de consequenties, zo willen zij weten.

De genoemde leden merken op dat de inleen- en detacheringsconstructie zal voor de baangarantiemonitor worden vormgegeven via een macroverdeelsleutel. Aan de hand daarvan kan het UWV ingeleende arbeidsbeperkten «omzetten» van de uitlener naar de inlener, zo lezen deze leden. Voor deze omzetting is het UWV afhankelijk van gegevens van derden. Deze leden vragen zich af op welke wijze deze gegevensverstrekking geregeld wordt.

De genoemde leden lezen ook dat voor de systematiek van het meetellen van ingeleende arbeidskrachten voor de quotumheffing een aparte uitvoeringstoets plaats zal vinden. Wanneer zal deze toets plaatsvinden? Is de regering het met deze leden eens dat deze toets vóór de behandeling van het wetsvoorstel dient plaats te vinden, omdat anders niet vastgesteld kan worden of dit cruciale onderdeel van de wet wel uitvoerbaar is, zo informeren zij.

Het UWV geeft aan dat de lagere regelgeving uitvoerbaar is, met uitzondering van het tijdig leveren van gegevens aan de belastingdienst voor het afhandelen van de bezwaarschriften bij de quotumheffing door de belastingdienst. De leden van deze fractie vernemen graag van de regering wat zij hieraan gaat doen. En, als dit niet tijdig wordt opgelost, wat dan de consequenties zijn.

De leden van deze fractie lezen in de uitvoeringstoets van het UWV ten aanzien van de lagere regelgeving (5 september 2014) dat de inleen- en detacheringsconstructie voor het berekenen van het quotum geen onderdeel is van de voorliggende uitvoeringstoets en dat daarover in 2015 een uitvoeringstoets zal volgen. Is de regering het met deze leden eens dat het te laat is om die toets pas in 2015 te laten plaatsvinden, aangezien daarmee een deel van de wet niet op uitvoerbaarheid getoetst is voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel, zo vragen zij.

In de uitvoeringstoets, zo lezen de genoemde leden, wordt aangegeven dat het doelgroepenregister vanaf eind januari 2015 technisch beschikbaar is. Kan de regering toelichten wat daarvoor nodig is en of dit volgens planning verloopt, zo informeren zij. Beschreven in de uitvoeringstoets is dat in overleg met de betrokken partijen een oplossing is gevonden om voor de banenafspraak ingeleende arbeidskrachten mee te tellen bij de inlenende werkgever en dat er aparte afspraken gemaakt zijn over hoe omgegaan wordt met bestaande Wsw-detacheringen voor de banenafspraak en het quotum. Graag vernemen de genoemde leden welke oplossing respectievelijk welke afspraken dit betreft.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele vragen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met de uitvoering van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.

Ten aanzien van artikel I, artikel 2.22 vinden deze leden het opmerkelijk dat via een ministeriële regeling afrondingsregels voor de variabelen worden gegeven. Kan niet in de algemene maatregel van bestuur worden afgesproken dat het aantal banen en het aantal verloonde uren naar beneden worden afgerond op twee decimalen, zo willen deze leden weten.

Ten aanzien van artikel I, artikel 2.23 vinden deze leden het opmerkelijk dat de variabelen die worden gebruikt bij het bepalen van het quotumtekort naar beneden worden afgerond op twee decimalen achter de komma, maar het daadwerkelijke quotumtekort naar beneden wordt afgerond op één decimaal. Ook het quotumpercentage wordt afgerond op 2 decimalen achter de komma. Kan in de algemene maatregel van bestuur niet worden afgesproken dat ook het quotumtekort naar beneden wordt afgerond op twee cijfers achter de komma, zo vragen deze leden.

XI. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe precies uitvoering wordt gegeven aan de motie Potters/Schouten26? Op welke wijze wordt maatwerk voor werkgevers mogelijk gemaakt, zodat arbeidsrelaties zoals social return, detachering en inlening ook mee tellen bij de garantiebanen?

Tot slot hebben de genoemde leden nog een vraag ten aanzien van contracting als vorm van detacheren. Bij contracting levert het flexbedrijf een dienst of product aan de opdrachtgever. Sommige van deze flexbedrijven laten de werkzaamheden uitvoeren door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De opdrachtgevers zijn vaak bedrijven waarvoor het juist lastig is om geschikt werk te vinden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en deze bedrijven zullen er dus bij gebaat zijn dat contracting meetelt bij de garantiebanen. Kan de regering aangeven of contracting (als vorm van detacheren) inderdaad meetelt bij de garantiebanen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat zij nog meer wil regelen in lagere wetgeving? Wat wil de regering precies regelen rond de activering en monitoring van de quotumheffing en hoe komt deze lagere regelgeving er uit te zien, zo willen deze leden weten.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De adjunct-griffier van de commissie, De Ruijter