Kamerstuk 33966-66

Reactie op amendementen en moties ingediend bij de Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting

Dossier: Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting

Gepubliceerd: 10 december 2014
Indiener(s): Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD)
Onderwerpen: huisvesting organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33966-66.html
ID: 33966-66

Nr. 66 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2014

Bij het wetgevingsoverleg over en de behandeling van de novelle op het wetsvoorstel voor de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting op respectievelijk 8 en 9 december 2014 zijn de onderstaande amendementen en moties ingediend. Conform mijn toezegging volgt hierna mijn reactie daarop. Ik volg daarbij de volgorde van de stuknummers.

Verder heb ik uw Kamer in het VAO woningcorporaties en studentenhuisvesting op 9 december jl. toegezegd aan te geven welke bezwaartermijnen gelden bij de verkoop van woningbezit door Vestia (Handelingen II 2013/14, nr. 34, behandeling VAO woningcorporaties en studentenhuisvesting). Op basis van de zienswijzen van gemeenten heeft Vestia haar oorspronkelijke aanvraag teruggetrokken, in twee delen gesplitst en opnieuw ingediend. Voor het eerste deel (ruim 75% van de woningen), heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport 31 oktober 2014 een positief besluit genomen. Voor het tweede deel op 11 november 2014. De bezwaartermijnen lopen respectievelijk tot vrijdag 12 december en tot dinsdag 23 december.

1. Amendementen

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 20 van het lid Monasch, strekking: verplichte reductie van bedrijfslasten binnen drie jaar tot een maximum van € 600 per verhuureenheid.

Reactie:

Zoals ik in het debat ook aangaf, deel ik de achterliggende ambities bij dit amendement, maar acht ik de voorgestelde uitwerking vooralsnog te scherp. Het wetsvoorstel bevat de opdracht aan corporaties tot een sobere en doelmatige bedrijfsvoering, waarbij bij AMvB nadere eisen kunnen worden gesteld als kan worden geoordeeld dat zij hierin onvoldoende slagen. Het stellen van normbedragen per activiteit/maximering van de overhead grijpt naar mijn oordeel diep in op de bedrijfsvoering. Ik wil de sector eerst de gelegenheid bieden de bedrijfslasten te beteugelen via benchmarking. De recent geïntroduceerde Aedes-benchmark laat ook een reële daling van kosten zien en een verdere daling ligt in de lijn der verwachting.

Ik ontraad hierom de aanvaarding van dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 21 van het lid Fritsma, strekking: schrappen van alle niet-daeb werkzaamheden voor toegelaten instellingen uit de wet.

Reactie: het wetsvoorstel voorziet reeds in een aanzienlijke aanscherping van de kerntaak van de toegelaten instellingen. Niet-daeb werkzaamheden mogen nog slechts onder strikte voorwaarden worden verricht. Ook worden stringente voorwaarden gesteld om financiële risico’s en weglek van maatschappelijk vermogen door deze activiteiten te voorkomen. Ik acht een totaal verbod op niet-daeb niet wenselijk.

Ik ontraad hierom de aanvaarding van dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 22 van het lid Fritsma, strekking: bestuurdersfunctie bij toegelaten instellingen niet combineerbaar met lidmaatschap RvT bij méér dan een andere rechtspersoon of vennootschap. RvT-functie niet verenigbaar met meer dan een enige andere functie bij andere rechtspersoon of vennootschap.

Reactie:

Sinds de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht (ook wel aangeduid als de Wet Irrgang) in juli 2011 is het aantal bestuurlijke en toezichtfuncties dat iemand gelijktijdig bij «grote» rechtspersonen mag vervullen aan maxima gebonden. Na een reparatie geldt deze wet per 1 januari 2013 onder meer ook voor de toegelaten instellingen. Volgens deze wet mag een commissariaat gecombineerd worden met maximaal 4 andere commissariaten. Een bestuursfunctie mag worden gecombineerd met maximaal 2 commissariaten, maar niet met het voorzitterschap van een RvT van een andere vennootschap. Met deze eisen kan naar mijn oordeel voldoende worden gewaarborgd dat bestuurders en RvT-leden voldoende tijd kunnen steken in de betreffende functies. Bij de «fit en propertest» die met het wetsvoorstel voor bestuurders en RvT-leden wordt geïntroduceerd zullen beschikbare tijd voor de functie en nevenactiviteiten overigens ook toetselementen vormen.

Ik ontraad hierom de aanvaarding van dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 23 van het lid Bisschop, strekking: Efficiëntere inrichting procedure markttoets bij niet-daeb activiteiten

Reactie:

Met dit amendement worden enkele elementen uit de markttoets verduidelijkt. Ik acht dit voorstel dan ook een waardevolle verbetering van het wetsvoorstel.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 24 van het lid Karabulut, strekking: huurdersorganisaties krijgen informatiebevoegdheid en meldingsmogelijkheid bij toezichthouders.

Reactie:

Vanuit de gelijkwaardige positie voor gemeenten en huurdersorganisaties bij de prestatieafspraken, ligt het in de rede dat gemeente en huurdersorganisatie beoordelen of de voorgenomen en afgesproken prestaties voldoende zijn en ook voldoende worden opgepakt. Die redenering volgend acht ik het logisch als ook de huurdersorganisaties recht hebben op alle relevante informatie.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 25 van het lid Karabulut, strekking: wooncoöperaties moeten een klachten-/geschillenregeling hebben.

Reactie:

Hoewel ik de overweging bij dit amendement begrijpelijk vind, wil ik uw Kamer meegeven, dat veel wooncoöperaties een zeer geringe omvang zullen hebben, waarbij de ondergrens op vijf huishoudens ligt. Met deze achtergrond is het niet altijd even praktisch om een klachtenreglement op te stellen of een geschillencommissie in te stellen. Het kan echter ook geen kwaad.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 26 van het lid Karabulut, strekking: toegelaten instellingen die uitsluitend daeb verrichten, worden vrijgesteld van te heffen vennootschapsbelasting.

Reactie:

Zoals ik in het debat ook heb aangegeven, zal de beoogde vrijstelling voor de vennootschapsbelasting allereerst consequenties hebben voor de begroting, die om dekking vraagt. Deze dekking is niet bijgevoegd bij dit amendement. Zeer waarschijnlijk zal deze maatregel bovendien door de Europese Commissie als staatssteun worden aangemerkt, dus daarover zouden eerst onderhandelingen moeten plaatsvinden. Tenslotte zou een dergelijke maatregel breder moeten worden bezien vanuit de fiscaliteit.

Ik ontraad hierom de aanvaarding van dit amendement.

Amendementmet Kamerstuk 33 966, nr. 27. van de leden Verhoeven, Van der Linde, Monasch, Knops, Karabulut, Schouten en Bisschop, strekking: instelling van een Autoriteit Woningcorporaties die ressorteert onder de Minister en die toezicht houdt op rechtmatigheid, governance, integriteit, financiële continuïteit, bescherming maatschappelijk bestemd vermogen, solvabiliteit en liquiditeit, de kwaliteit van financieel risicomanagement, beheer, aansturing en verantwoording, en op compensatie.

Reactie:

In de novelle wordt het toezicht op toegelaten instellingen net als in dit amendement ondergebracht bij een onafhankelijke toezichthouder onder ministeriële verantwoordelijkheid. Voor het toezicht op toegelaten instellingen is het van belang dat er waarborgen zijn voor onafhankelijke positionering en taakuitoefening, terwijl tevens volledige ministeriële verantwoordelijkheid voor het toezicht kan worden gedragen richting het parlement.

In de novelle wordt uitgegaan van gescheiden volkshuisvestelijk en financieel toezicht. De volkshuisvestelijke en de financieel toezichthouder hebben eigenstandige taken en verantwoordelijkheden met een eigen afwegingskader. Door het toezicht onderscheiden te beleggen kunnen beide goed tot hun recht komen. Tegelijkertijd is het waar dat er ook de nodige raakvlakken tussen beide vormen van toezicht zijn en zij elkaar kunnen versterken. Ik stel vast dat de indieners van het amendement op dit punt tot een andere afweging komen dan in de novelle wordt gedaan en zijn gekomen tot een goed uitvoerbare vormgeving.

Daarom laat ik het oordeel over dit amendement graag aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 30 van de leden Schouten en Bisschop, strekking: aanwijzingen van Minister aan een toegelaten instelling hebben geen betrekking op het plaatsen van opdrachten aan dochtermaatschappijen.

Reactie:

Dit amendement beoogt de Europese aanbestedingsplicht te voorkomen. In het wetgevingsoverleg heb ik al aangegeven dat het niet mijn ambitie is om toegelaten instellingen onder deze aanbestedingsplicht te brengen. Het oordeel hierover is uiteindelijk echter aan de Europese Commissie. Indien het amendement beoogt een extra veiligheidsklep in te bouwen, die in een eventueel debat met de Europese Commissie als zodanig kan worden gebruikt acht ik de strekking van het amendement begrijpelijk.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 31 van de leden Monasch en Karabulut, strekking: bevoegdheid voor Minister om tot defusie over te gaan.

Reactie:

Defuseren zoals met dit amendement wordt beoogd beschouw ik als een vorm van splitsing. Naar mijn stellige overtuiging is een overheid niet in de positie om een rechtspersoon, in dit geval een toegelaten instelling, verplichten tot splitsing, omdat dat een inbreuk zou zijn op het recht van eigendom, dat onder meer in het EVRM gewaarborgd is. Het opnemen van een artikel in een wet dat de regering in de praktijk niet uit zal kunnen voeren, vind ik onwenselijk.

Om die reden ontraad ik de aanvaarding van dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 32 van de leden Monasch, Karabulut en Verhoeven, strekking: een RvT-lid bij een toegelaten instelling mag niet samen met een collega-commissaris uit diezelfde raad ook in een andere RvT zitting hebben.

Reactie:

Vanuit het oogmerk te voorkomen dat het zogenaamde old boys network elkaar zou gaan benoemen, kan ik mij de bedoeling van het amendement voorstellen. Overigens is met de Wet Bestuur en toezicht een andere afweging gemaakt die meer ruimte laat. Ik acht dit amendement uitvoerbaar.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 33 van de leden Van der Linde, Monasch en Verhoeven, strekking: mogelijkheid om bij AMvB nadere voorschriften te geven over de wijze van compensatie door de borgingsvoorziening, over de governance van de borgingsvoorziening alsmede over het toezicht door de Minister.

Reactie:

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 966, nr. 11) reeds werd aangegeven en ik in het debat nogmaals heb benadrukt, wil ook ik meer controle op het WSW. Ik ben in dat licht ook voornemens om de privaatrechtelijke achtervang overeenkomst met het WSW voor 1 juli 2015 te herzien. In reactie op het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie heb ik aangegeven in de eerste helft 2015 te willen bezien of publieke regulering en toezicht wenselijk en mogelijk zijn binnen de randvoorwaarden van EMU-saldo en/of -schuld. De redactie van het amendement biedt de ruimte om zo nodig tot het invoeren van nadere voorschriften over te gaan.

Tegen deze achtergrond laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 36 van de leden Van der Linde, Monasch en Verhoeven, strekking: voorkomen dat (creatieve) gemeenten ondanks belangstelling van een marktpartij toch voor toegelaten instelling kunnen kiezen.

Reactie:

Dit amendement maakt duidelijker wanneer er gekozen moet worden voor een marktpartij in plaats van een toegelaten instelling wanneer uit de markttoets blijkt dat er een serieuze gegadigde is. Ik acht dat een nuttige verduidelijking van het wetsvoorstel, dus ik sta ook positief tegenover dit amendement.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan uw Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 45 van de leden Schouten, Bisschops en Knops, strekking: waarborgen dat toegelaten instellingen ook in de toekomst actief blijven op het terrein van de leefbaarheid, waarbij een nadere afbakening wordt voorgesteld.

Reactie:

Naar mijn oordeel houdt het amendement een verheldering in van de manier waarop leefbaarheid in het wetsvoorstel is omschreven.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 48 van de leden Monasch, Karabulut en Verhoeven, strekking: volwaardige rol voor huurdersorganisaties bij totstandkoming van prestatieafspraken en gelijkwaardige informatiepositie t.a.v. financiën en investeringen als gemeenten.

Reactie:

Zoals ik hiervoor in reactie op amendement nr. 24 ook heb aangegeven ligt het, vanuit de gelijkwaardige positie voor gemeenten en huurdersorganisaties bij de prestatieafspraken, in de rede dat gemeente en huurdersorganisatie beoordelen of de voorgenomen en afgesproken prestaties voldoende zijn en ook voldoende worden opgepakt. In dat kader hebben ook de huurdersorganisaties recht op alle daartoe relevante informatie.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 50 van het lid Karabulut, strekking: huurdersorganisaties krijgen een instemmingsrecht bij beslissingen over bijvoorbeeld huur, huurharmonisatie en verkoop.

Reactie:

In het eerdere debat over het wetsvoorstel heb ik aangegeven dat ik voorstander ben van de versterking van de positie van huurders. Als het gaat om echt grote financiële consequenties en daarmee ook grote invloed op bijvoorbeeld het onderhoud, op nieuwbouw en de financiële continuïteit van een toegelaten instelling, vind ik een instemmingsrecht voor één partij te ver gaan.

Ik ontraad hierom de aanvaarding van dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 53 van de leden Karabulut, Verhoeven en Monasch, strekking: versterking van de positie van huurders door introductie van een huurdersraadpleging.

Reactie:

Dit amendement volgt naar mijn mening logisch uit de aanbevelingen van de parlementaire enquête en wordt door mij positief beoordeeld.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 54 van het lid Schouten, strekking: regioschaal werkgebied toegelaten instellingen verhogen naar 200.000 huishoudens. Minister keurt alleen goed indien niet eerder een verzoek tot regio-indeling is gedaan.

Reactie:

De Minister kan op verzoek van een twee of meer aan elkaar grenzende gemeenten in Nederland beslissen over de omvang van een woningmarktregio. Uitgangspunt daarbij moet zijn, dat er sprake is van een passende omvang van de woningmarktregio. Dit amendement beoogt dat de Minister bij het bepalen van deze passende omvang, indien nodig, het aantal van 200.000 huishoudens voor ogen kan houden. Dit amendement laat voor de Minister echter ook ruimte om de grens van het aantal huishoudens binnen een woningmarktregio te beperken tot minder dan 200.000 huishoudens en legt als zodanig geen verplichting aan de Minister op.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 55 van de heer Knops, strekking: geen verplichte markttoets in het geval een toegelaten instelling bestaand bezit sloopt en eigenaar is van de grond waarop het staat.

Reactie:

Dit amendement betekent naar mijn oordeel een vereenvoudiging van de procedure uit het wetsvoorstel, zonder dat naar mijn smaak sprake zou zijn van marktbederf. Ik sta dus positief tegenover dat amendement.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 58 van de leden Bisschop, Monasch, Knops en Schouten, strekking: toegelaten instellingen met een jaaromzet in de voorgaande twee boekjaren van minder dan € 30 miljoen (en maximaal 5% van de jaaromzet niet-daeb) kunnen volstaan met een baten lasten scheiding (geen verplichte administratieve scheiding).

Reactie:

Bij de bespreking van de eerdere versie van dit amendement heb ik aangegeven dat daaraan de naar mijn oordeel nuttige toevoeging ontbrak, dat de uitbreiding van de niet-daeb activiteiten niet meer dan 10% van de investeringen in de daeb zou mogen zijn. Nu de indieners deze bepaling aan het amendement hebben toegevoegd zie ik geen bezwaren tegen de aanvaarding ervan.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 59 van de leden Verhoeven, Karabulut en Monasch, strekking: versterking van scholing en professionalisering van huurdersorganisaties (via Wet overleg huurders verhuurder) en verplichte financiële ondersteuning door toegelaten instellingen daarvan.

Reactie:

In het debat heb ik erop gewezen dat dergelijke maatregelen dienen te worden geregeld in de Wet op het overleg huurders verhuurder, niet in deze wet. Hierom is er in het voortraject ook niet over gesproken met toegelaten instellingen, noch met particuliere verhuurders. Het amendement zou betekenen dat de verplichting op zowel particuliere verhuurders als op toegelaten instellingen gaat drukken. Dat zou voor beide ook extra kosten met zich meebrengen. Gegeven deze impact zou ik hierover eerst overleg willen hebben met organisaties van commerciële verhuurders en met Aedes alvorens deze discussie nader te voeren. Dit zou bijvoorbeeld kunnen bij een wijziging van de overlegwet (Wohv) op mijn initiatief of het initiatief van de heer Verhoeven. Ik vind het te ver gaan om deze maatregel nu bij amendement in de wet op te nemen, waardoor het ook in één keer voor alle verhuurders van kracht is.

Ik ontraad hierom de aanvaarding van dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 60 van het lid Karabulut, strekking: verhuur van woningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens is bij inwerkingtreding van de wet aangemerkt als daeb.

Reactie:

Dit amendement zou betekenen ertoe leiden dat al geliberaliseerde woningen van de toegelaten instellingen onder de daeb zouden vallen. Dit past niet in de definitie van de daeb van artikel 47 van het wetsvoorstel.

Ik ontraad hierom de aanvaarding van dit amendement.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 62 (was Kamerstuk 33 966, nr. 47) van de leden Monasch, Karabulut en Verhoeven strekking: rol Minister bij geschillen tussen toegelaten instellingen en gemeenten over inhoud van prestatieafspraken.

Reactie:

Naar mijn mening kan de Minister oordelen over de redelijkheid van hetgeen van de toegelaten instelling wordt gevraagd op basis van de gemeentelijke woonvisie en het bod dat die toegelaten instelling gegeven haar financiële mogelijkheden bereid is te doen. Het oordeel van de Minister strekt zich echter niet uit tot een uitspraak over de noodzaak van de geschetste opgaven als zodanig. Het is aan de gemeente om daar invulling aan te geven en op basis daarvan in het tripartiete overleg met toegelaten instellingen en huurdersvertegenwoordiging afspraken over de uitvoering te maken.

Ik laat het oordeel over dit amendement hierom aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 63 van de leden Karabulut, Monasch, en Verhoeven, strekking:

Het amendement voorziet in een voordrachtrecht voor ten minste een derde van de leden van de Raad van Commissarissen door de huurdersorganisatie. Daarnaast voorziet het amendement in een regeling voor wanneer de huurdersorganisatie geen voordracht doet. Dit is een versterking van de rol van de huurdersorganisaties.

Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Amendement met Kamerstuk 33 966, nr. 64 (was Kamerstuk 33 966, nr. 51) van de leden Karabulut, Monasch, Verhoeven, Schouten en Knops, strekking: instemmingsrecht voor huurders bij fusies en aangaan van verbindingen.

Reactie:

Dit amendement ging in zijn oorspronkelijk voorstel uit van een instemmingsrecht voor huurders in de genoemde situaties. Daarbij gaf ik aan aanvaarding van het amendement in die vorm te zullen ontraden. Nu het amendement het instemmingsrecht inperkt voor gevallen van acute financiële redding, situaties waarbij de volkshuisvestelijke prestaties in gedrang komen en situaties van juridische scheiding, vind ik het een wezenlijke bijdrage aan de versterking van de positie van de huurders, die ook recht doet aan de aanbevelingen van de Parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties.

Ik laat hierom het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.

2. Moties

In het debat op 9 december heb ik op de onderstaande moties als volgt gereageerd:

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 34 van het lid Karabulut (SP), strekking: voorraad sociale huurwoningen niet verminderen en de voorraad op het oude niveau brengen. Ik ontraad deze motie.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 35 van het lid Karabulut (SP), strekking: Liberalisatiegrens niet bevriezen. Ik ontraad deze motie.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 37 van het lid Karabulut (SP), strekking: Onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal dochtermaatschappijen te begrenzen. Deze motie beschouw ik als ondersteuning van het beleid.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 38 van het lid Karabulut (SP), strekking: Topsalarissen onder de CAO. Ik ontraad deze motie.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 39, van het lid Karabulut (SP), strekking: Halfjaarlijkse rapportage voortgang van de bevindingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporatie. Ik heb op de vraag van de heer Monasch reeds een rapportage toegezegd. Het geniet mijn voorkeur om daarna te beslissen of er behoefte is aan een halfjaarlijkse rapportage. Ik vraag u op dit moment de motie in te trekken en eventueel na de eerste rapportage opnieuw in te dienen.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 40, van het lid Van der Linde (VVD), Monasch (PvdA) en Verhoeven (D66), strekking: Open data voor financiële gegevens. Binnen de randvoorwaarde dat ik geen echt bedrijfsgevoelige gegevens openbaar kan maken, laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 41, van het lid Van der Linde (VVD), strekking: Onderzoek over de wijze waarop de prikkel voor gemeenten tot effectief risicomanagement kan worden versterkt en te bezien of het mogelijk is om de premie voor het Waarborgfonds te differentiëren naar risicoprofiel. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 42, van het lid Knops (CDA), strekking: Evaluatie deelname Aedes-benchmark na één jaar na inwerkingtreding Herzieningswet, bij onvolledige deelname verplichting daartoe opnemen in AMvB. Ik ontraad deze motie.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 43, van de leden Knops(CDA) en Schouten (ChristenUnie), strekking: Lijst van toegelaten daeDAEB-activiteiten met betrekking tot maatschappelijk vastgoed aan te vullen met basisscholen en Centra voor Jeugd en Gezin. Onder de voorwaarde dat er sprake is van renderende plannen, sta ik positief tegenover deze motie en laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 44, van het lid Knops (CDA), strekking: Verzoek om in de Staat van de volkshuisvesting de stand van zaken op te nemen, met betrekking tot de implementatie van woonvisies en de regionale woongebieden op te nemen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 46, van het lid Verhoeven (D66), strekking: Managmentletter toegelaten instellingen standaard versturen aan de financiële toezichthouder. Ik sta positief tegenover deze motie en laat het oordeel daarover graag aan de Kamer.

Motie met Kamerstuk 33 966, nr. 49, van de leden Schouten (ChristenUnie) en Knops (CDA), strekking: Begrenzing ten aanzien van het achterlaten van kosten bij herstructurering in de DAEB-tak laten vervallen voor Rotterdam-Zuid en de krimpgebieden. Ik sta positief tegenover deze motie en laat het oordeel daarover aan de Kamer.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok