Gepubliceerd: 5 juni 2014
Indiener(s): Piet Hein Donner (CDA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33956-4.html
ID: 33956-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 14 maart 2014 en het nader rapport d.d. 2 juni 2014, aangeboden aan de Koning door de Minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 13 februari 2014, no. 2014000339, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met bekendmakingen aan personen zonder bekende woon- of verblijfplaats, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel regelt dat bekendmakingen aan personen zonder bekende woon- of verblijfplaats elektronisch worden gedaan in de Staatscourant. Deze publicaties vinden thans in dagbladen plaats. Het gaat om de volgende categorieën publicaties: (a) uittreksels van exploten op grond van artikel 54 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), (b) oproepingen van belanghebbenden in civiele verzoekschriftprocedures (artikel 272 Rv), (c) bekendmaking van oproepingen van verkeersovertreders in het kader van gijzeling op grond van artikel 28 Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en (d) oproepingen in het kader van gijzeling van degene aan wie in een strafbeschikking een geldboete is opgelegd (artikel 578b Wetboek van Strafvordering).

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over het feit dat de rechter kan bepalen dat de oproeping tevens op andere wijze dan in de Staatscourant geschiedt en over de inspanningsverplichting om de feitelijke verblijfplaats van betrokkenen te achterhalen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 februari 2014 nr. 2014000339, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 maart 2014, nr. W03.14.0033/II, bied ik U hierbij aan.

1. Oproeping «op andere wijze»

Het voorgestelde artikel 272 Rv bepaalt dat de oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf onbekend zijn, geschiedt door plaatsing van de oproeping in de Staatscourant. Voorts is bepaald dat «de rechter kan bepalen dat de oproeping tevens op andere wijze geschiedt». De toelichting vermeldt dat deze laatste zin is toegevoegd naar aanleiding van het advies van de Raad voor de rechtspraak. Er zijn situaties denkbaar waarin verwacht kan worden dat een oproeping via een ander medium meer kans op succes heeft dan (alleen) in de Staatscourant, aldus de Raad voor de rechtspraak.2

De Afdeling merkt op dat de toelichting niet ingaat op de vraag wat verstaan moet worden onder oproeping «op andere wijze». Naast oproeping door middel van een advertentie in een dagblad, kan het ook gaan om oproeping via bijvoorbeeld social media. Bij dit laatste is, net als bij plaatsing in de Staatscourant, sprake van elektronische verwerking van persoonsgegevens. Voor plaatsing in de Staatscourant zijn in de toelichting maatregelen aangekondigd teneinde de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zo veel mogelijk te beperken. Door deze maatregelen zal de doorzoekbaarheid van deze bekendmakingen op internet worden beperkt.3 Deze maatregelen gelden echter niet ten aanzien van de oproepingen op andere wijze via bijvoorbeeld social media. De vraag rijst hoe dan inbreuken op de persoonlijke levenssfeer zoveel mogelijk worden beperkt.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen.

1. Oproeping «op andere wijze»

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat ingevolge het voorgestelde artikel 272 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf onbekend zijn, geschiedt door plaatsing van de oproeping in de Staatscourant, maar dat de rechter kan bepalen dat de oproeping tevens op andere wijze geschiedt. De Afdeling wijst erop dat het naast publicatie in een dagblad ook kan gaan om een elektronische oproeping via bijvoorbeeld social media en merkt op dat voor de voorgestelde elektronische plaatsing in de Staatscourant maatregelen zijn aangekondigd ter beperking van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Bij de Afdeling is de vraag gerezen hoe inbreuken op de persoonlijke levenssfeer bij andere elektronische publicaties zoveel mogelijk worden beperkt. De Afdeling adviseert in de toelichting hier op in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen.

De oproeping «op andere wijze» kan de huidige wijze van publicatie aan personen zonder bekende woon-of verblijfplaats in een dagblad betreffen, maar kan, zoals de Afdeling aangeeft, ook zien op een andere elektronische wijze van publicatie. Het is daarbij aan de rechter een geschikte andere wijze van elektronische oproeping aan te geven. Wanneer op andere wijze elektronisch zal worden opgeroepen, zal dit in ieder geval op een zorgvuldige en behoorlijke wijze dienen te gebeuren. De in de memorie van toelichting aangegeven bescherming van de privacy bij publicatie in de Staatscourant kan de rechter hiervoor een handvat geven. Wanneer de rechter oordeelt dat tevens op andere wijze dient te worden gepubliceerd, zal met deze aanvullende wijze geen afbreuk mogen worden gedaan aan het niveau van bescherming van de privacy, zoals dat met verplichte (basis)publicatie in de Staatscourant wordt geboden. Er zal bij deze aanvullende oproeping sprake dienen te zijn van een vergelijkbaar niveau van bescherming. Gelet hierop ligt het gebruik van social media niet voor de hand.

De toelichting is op dit punt aangevuld.

2. Feitelijke verblijfplaats

Het wetsvoorstel gaat over de betekening aan en de oproeping van personen zonder bekende woon- of verblijfplaats. Daarbij is van belang dat, alvorens wordt overgegaan tot openbare betekening, een zekere inspanning wordt verricht om betrokkene te traceren. Indien betrokkene blijkens de basisregistratie personen geen bekende woonplaats heeft, dan dient het feitelijke adres van betrokkene te worden achterhaald. De toelichting verwijst hierbij naar het advies van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders en stelt dat de deurwaarder niet alleen zal afgaan op hetgeen hij bij de raadpleging van de basisregistratie verneemt. Hij zal trachten het feitelijk adres van betrokkene te achterhalen.4

De Afdeling merkt op dat het hier om een inspanningsverplichting gaat die zowel in het kader van de betekening van exploten van belang is, als bij oproepingen in civiele verzoekschriftprocedures en oproepingen in het kader van een gijzeling op grond van de Wahv en Wetboek van Strafvordering. De vraag die in dit verband opkomt is hoe is verzekerd dat deze inspanningsverplichting om de feitelijke verblijfplaats te achterhalen wordt nagekomen.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen.

2. Feitelijke verblijfplaats

De Afdeling merkt op dat het trachten te achterhalen van het feitelijk adres van een betrokkene een inspanningsverplichting betreft die zowel in het kader van de betekening van exploten van belang is, als bij oproepingen in civiele verzoekschriftprocedures en oproepingen in het kader van een gijzeling op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften en het Wetboek van Strafvordering. De Afdeling vraagt in dit verband hoe is verzekerd dat deze inspanningsverplichting om de feitelijke verblijfplaats te achterhalen wordt nagekomen.

Jurisprudentie laat zien dat een redelijke onderzoeksinspanning in elk geval het checken van de gemeentelijke basisregistratie (thans de basisregistratie personen) omvat. Door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is aangegeven dat getracht wordt het feitelijk adres te achterhalen. Wanneer de deurwaarder constateert dat uit de basisregistratiepersonen geen adres blijkt, maar hem via een andere weg een adres bekend wordt, zal de deurwaarder aldaar trachten exploot te doen. De griffier zal voor een adres eveneens de basisregistratie personen raadplegen en kan, wanneer hij op andere wijze met een adres bekend mocht worden, vervolgens proberen een persoon op dat adres te bereiken. Wanneer er echter geen adres beschikbaar is, zal openbare betekening met publicatie alsmede oproeping in de Staatscourant plaatsvinden.

De betekening of oproeping moet plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende regels. Gewezen kan in dit verband ook worden op het tuchtrecht waaraan de gerechtsdeurwaarders onderworpen zijn.

Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of een juiste wijze van betekening of oproeping is gevolgd. Wanneer een betekening of oproeping niet juist is geschiedt, kan de rechter daaraan consequenties verbinden. Ook op dit punt is de toelichting aangevuld.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten