Kamerstuk 33930-VIII-1

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2013

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2013

Gepubliceerd: 21 mei 2014
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33930-VIII-1.html
ID: 33930-VIII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 21 mei 2014

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over               de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1               miljoen)

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de               beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1               miljoen)

INHOUDSOPGAVE

A.

Algemeen

7

 

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

7

 

Leeswijzer

11

     

B.

Beleidsverslag

15

 

Beleidsprioriteiten

15

 

De beleidsartikelen

34

 

1.

Primair onderwijs

34

 

3.

Voortgezet onderwijs

40

 

4.

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

49

 

6. en 7.

Hoger onderwijs

56

 

8.

Internationaal beleid

66

 

9.

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

72

 

11.

Studiefinanciering

79

 

12.

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

89

 

13.

Lesgelden

92

 

14.

Cultuur

94

 

15.

Media

100

 

16.

Onderzoek en wetenschapsbeleid

105

 

25.

Emancipatie

111

 

De niet-beleidsartikelen

114

 

91.

Nominaal en onvoorzien

114

 

95.

Apparaatskosten

116

 

De bedrijfsvoeringsparagraaf

118

     

C.

Jaarrekening

123

 

1.

Departementale verantwoordingsstaat van het Ministerie van OCW

123

 

2.

Samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastenagentschappen

124

 

3.

Jaarverantwoording Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) per 31-12-2013

125

 

4.

Jaarverantwoording Nationaal Archief (NA) per 31-12-2013

132

 

5.

Saldibalans per 31-12-2013

138

 

6.

Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving

147

 

7.

Topinkomens

150

     

D.

Bijlagen

153

 

1.

Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (ZBO’s en RWT’s)

153

 

2.

Evaluatie- en overig onderzoek

158

 

3.

Externe inhuur

163

A. ALGEMEEN

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens Staatssecretaris Sander Dekker, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2013 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2013 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013;

  • b. het voorstel van de slotwet over het jaar 2013 dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2013 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2013, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2013 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2013 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel

  • B. Het beleidsverslag

  • C. De jaarrekening

  • D. Bijlagen

De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het groene onderwijs.

A. Het algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Groeiparagraaf

Op 20 april 2011 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met een aanpassing van de presentatie van de Rijksbegroting onder de naam «verantwoord begroten». De nieuwe presentatie geeft meer inzicht in de financiële informatie, de rol en verantwoordelijkheid van de Minister en laat een duidelijke splitsing tussen apparaat en programma zien.

Veranderingen die in de begroting 2013 zijn doorgevoerd betreffen vooral:

  • De opbouw van de beleidsartikelen, inclusief de tabel Budgettaire gevolgen van beleid, is aangepast conform de richtlijnen voor «verantwoord begroten».

  • Een wijziging bij de niet-beleidsartikelen vanwege het samenvoegen van drie artikelen.

Nieuw dit jaar is daarnaast de opname in het beleidsverslag van de tabel Garanties en achterborgstellingen met bijbehorende toelichting.

Informatie in het departementaal jaarverslag en andere relevante publicaties

De begroting is compacter geworden en meer toegespitst op de financiële informatie. Dit heeft ook gevolgen voor de informatie die in het jaarverslag wordt opgenomen. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing en monitoring van de toerusting en de presentaties van de O, C en W stelsels verwijzen we naar Trends in Beeld. Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede                 Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

  • Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW en Trends in Beeld. In Trends in Beeld zijn de relevante cijfers te vinden die inzicht geven in de kwaliteit en prestaties van de Nederlandse onderwijs, cultuur en wetenschapsstelsels en van emancipatie. In deze publicatie zijn ook onderzoeksresultaten van Education at a Glance opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO.

  • Begin oktober komt ook Cultuur in beeld uit. In deze publicatie wordt ingegaan op de veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid. Deze publicatie gaat dieper in op de gevolgen van het beleid en schetst de te verwachten ontwikkelingen in de culturele sector. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de bijdrage van cultuur aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, het financieel-maatschappelijk draagvlak, publieksbereik en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.

  • De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. In het jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs worden voorgenomen werkzaamheden gepresenteerd aan de Tweede Kamer.

  • Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de Voorjaarsnota (1e suppletoire begroting) en de Najaarsnota (2e suppletoire begroting).

  • Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid.

  • De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW en de publicatie Kerncijfers. In Kerncijfers worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid stilgestaan bij de staat van het onderwijs.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

  • 1. Beleidsverslag

  • 2. De beleidsartikelen

  • 3. De niet-beleidsartikelen

  • 4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsverslag

In het beleidsverslag kijken we terug op de activiteiten in 2013.

2. De beleidsartikelen

Met ingang van begroting 2013 is de opbouw van de beleidsartikelen aangepast conform de richtlijnen voor verantwoord begroten. De huidige begrotingsmethode richt zich duidelijker op de verantwoordelijkheid van de Minister. De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.

  • Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Minister.

  • De beleidsconclusies.

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid.

  • Een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de voorschriften van «verantwoord begroten».

  • Bij sommige artikelen is het niet mogelijk om de uitgaven voor de jaren 2009 en 2010 te splitsen in financiële instrumenten conform verantwoord begroten. In deze gevallen is in de tabel de totaalrealisatie opgenomen.

  • Om de bedragen bij de financiële instrumenten aan te laten sluiten bij de bedragen realisatie 2012 en stand begroting 2013 is besloten de apparaatskosten voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet meer op te nemen bij de beleidsartikelen, maar in de standen bij artikel 95.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vindt u naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren en kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector. In verband met een herziening van de afspraken tussen de ministeries van Financiën en OCW staat het Ministerie van OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen in het kader van schatkistbankieren aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

In de toelichting op financiële instrumenten worden de voornaamste verschillen en oorzaken verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid wordt toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren, wie ze heeft gekregen en welk doel ze hadden. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt een grens van € 2,2 miljoen.

3. De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • Artikel 91 Nominaal en onvoorzien;

  • Artikel 95 Apparaatskosten.

Op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.

Met ingang van begroting 2013 zijn de niet-beleidsartikelen 92 tot en met 94 samengevoegd tot het artikel 95 Apparaatskosten. Op artikel 95 worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, inspecties en adviesraden en de apparaatskosten van de baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat 2013, de samenvattende verantwoordingsstaat 2013 van de baten-lastenagentschappen, de jaarverantwoording van de baten-lastenagentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans, de paragraaf misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving en de publicatie personele topinkomens.

D. Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  • 1. Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s

  • 2. Evaluatie en overig onderzoek

  • 3. Externe inhuur

B. BELEIDSVERSLAG

Beleidsprioriteiten over 2013

Inleiding

Onderwijs, cultuur en wetenschap zijn van groot belang voor onze samenleving, economie en democratie. Recente publicaties zoals het WRR-rapport Naar een lerende economie bevestigen het cruciale belang van deze sectoren voor de toekomst van Nederland. Goed onderwijs, cultuurdeelname en de toegang tot wetenschappelijke kennis helpen mensen hun talenten te ontplooien, zelfbewust en mondig te worden en gelijkwaardig deel te nemen aan onze arbeidsmarkt en maatschappij en draagt bij aan economische groei. Emancipatie en een pluriform, hoogwaardig media-aanbod dragen daar aan bij.

Nederland staat er betrekkelijk goed voor. Uit verschillende internationale onderzoeken blijkt dat onze jongste leerlingen, middelbare scholieren en beroepsbevolking behoren tot de mondiale (sub)top. Dat is geen reden om de aandacht te verliezen. Uit diezelfde onderzoeken blijkt namelijk dat onze beste leerlingen onvoldoende worden uitgedaagd, dat de taal- en rekenprestaties van onze leerlingen dalen en dat het aantal laaggeletterden in ons land stijgt.

Om een land te zijn en te blijven met een slimme, creatieve, zelfbewuste en vaardige bevolking moeten we nu en in de toekomst het beste uit iedereen halen. Daarbij past beleid van goed onderwijs naar excellent onderwijs waarin we met goede leraren ieder talent uitdagen. We willen dat alle onderwijsinstellingen in contact treden met hun maatschappelijke omgeving en openstaan voor vernieuwing en innovatie. We dagen instellingen uit meer maatwerk aan hun leerlingen en studenten te bieden en permanent te werken aan de kwaliteit van hun onderwijs. Elk talent telt per slot van rekening. Vanuit deze ambitie investeert het kabinet de komende jaren structureel in onderwijs. In 2013 zijn de Begrotingsafspraken 2014 gemaakt. Daarbij is in aanvulling op het regeerakkoord in 2013 eenmalig € 650 miljoen beschikbaar gesteld via de lumpsum van onderwijsinstellingen met als doel de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Structureel is vanaf 2015 € 600 miljoen beschikbaar gesteld voor onderwijs en € 50 miljoen voor media. Daarnaast is afgesproken dat de wettelijke regeling voor gratis schoolboeken gehandhaafd blijft.

Ook zetten we in op een cultureel aanbod en een wetenschappelijk klimaat dat van wereldklasse is én midden in de samenleving staat. Een bloeiend cultureel leven vereist instellingen en kunstenaars van hoge kwaliteit. De artistieke waarde van kunst en cultuur gaat hand in hand met hun maatschappelijke en economische waarde. Ditzelfde geldt ook voor de Nederlandse wetenschap. Kunst, cultuur en wetenschap verrijken de mens, de veerkracht van onze samenleving en de innovatiekracht van onze economie. Een pluriform en hoogwaardig media-aanbod hoort daar vanzelfsprekend bij. Ten slotte maken we ons sterk voor een tolerante samenleving waarin iedereen wordt geaccepteerd en zijn of haar talenten optimaal kan ontwikkelen.

Het afgelopen jaar zijn we begonnen met het werken aan deze ambities. We hebben een Nationaal Onderwijsakkoord gesloten en we hebben de Lerarenagenda gelanceerd. Momenteel zijn we aan het werk om afspraken te maken met de sectoren die het Onderwijsakkoord en de Lerarenagenda moeten realiseren. Ook hebben we in 2013 de Mediawet op drie punten gewijzigd, onder meer om het bestel compacter te maken. Verder heeft u in onze cultuurvisie en emancipatiebrief onze inzet voor de komende jaren kunnen lezen.

Omdat de vorige beleidsagenda is opgesteld door een demissionair kabinet is deze vrij beknopt. Het is daarom onwenselijk om ons in dit verslag slechts te beperken tot de in die agenda genoemde punten. Er zijn in 2013 grote stappen gezet. In dit verslag zullen wij per beleidsterrein de resultaten beschrijven. We beginnen met het onderwijs en vervolgen dan met wetenschap, cultuur, media en emancipatie.

Betrouwbare informatievoorziening en goede dienstverlening aan onderwijsinstellingen en onderwijsdeelnemers staat centraal in het dagelijks werk van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Daarnaast is DUO continu bezig met het verbeteren en vernieuwen van de dienstverlening, om te kunnen blijven voldoen aan de steeds hogere eisen die de gebruikers stellen aan de toegankelijkheid, betrouwbaarheid en actualiteit van informatie. Het Jaarbericht DUO 2013 geeft een overzicht van de werkzaamheden en gebeurtenissen die in 2013 hebben plaatsgevonden.

Tegelijkertijd met het beleidsverslag bieden wij u de Kerncijfers OCW aan.

Onderwijs

Lerarenagenda, NOA, bestuurskracht en Inspectie

Leraren maken het onderwijs. Daarom hebben we in de zomer van 2013 een interactief proces georganiseerd met leraren, schoolleiders, opleiders, bestuurders en initiatiefnemers van diverse innovatieve bewegingen om de Lerarenagenda op te stellen en te presenteren. De Lerarenagenda is leidend in het lerarenbeleid tot en met 2020. Het doel is om de kwaliteit van leraren en daarmee de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. We hebben ambities geformuleerd op het vlak van de kwaliteit en het opleidingsniveau van leraren en de beroepsgroep, een beter HRM-beleid van scholen, de begeleiding van startende leraren, de kwaliteit en flexibiliteit van lerarenopleidingen en de kwaliteit van de instroom van lerarenopleidingen.

Verder heeft het kabinet op 19 september 2013 een Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) gesloten met de partijen in de Stichting van het Onderwijs. In het NOA zijn belangrijke afspraken gemaakt voor de toekomst van het onderwijs: een extra impuls voor werkgelegenheid en afspraken over modernisering van arbeidsvoorwaarden. Eind 2013 is reeds € 150 miljoen via de lumpsum beschikbaar gesteld voor werkgelegenheid van jonge leraren in het po en vo. Daarnaast zijn er met het onderwijsveld belangrijke afspraken gemaakt over vermindering van de administratieve rompslomp en de werkdruk en over ruimte voor professionele ontwikkeling voor docenten.

Naast goede leraren vereist goed onderwijs ook goed bestuur. Daarom kwamen wij op 19 april 2013 met onze agenda voor versterking van de bestuurskracht in het onderwijs. We zijn nu in gesprek met de sectoren over aanscherping en naleving van de governance-codes. Bovendien komt er een wettelijke verankering van transparante benoemingsprocedures voor bestuurders en toezichthouders en het recht voor de medezeggenschap om te overleggen met de interne toezichthouder. Verder is, als ultimum remedium, de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister uitgebreid.

De financiële deskundigheid van besturen in het funderend onderwijs is de afgelopen jaren verbeterd. Wij blijven niettemin samen met de sectorraden investeren om deze verder uit te bouwen, zoals aangegeven in de brief «Evaluatie commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen». Onze inspanningen en de resultaten op dit onderwerp kunt u lezen in de beleidsreactie bij het Financieel beeld funderend onderwijs 2012 van 20 december jl.

Voorts werkt de Inspectie van het Onderwijs aan verdere integratie van het kwaliteitstoezicht en het financiële toezicht. In dat kader heeft de Inspectie in het najaar van 2013 pilots uitgevoerd. Inzet is het realiseren van een uitgebreider, geïntegreerd risicomodel met meer vooruitkijkende (financiële) variabelen. De Inspectie heeft in 2013 ook de toezichtmodule «Bestuurlijk handelen» ontwikkeld. Hiermee krijgt het risicogerichte toezicht een extra dimensie. Het toezicht op het bestuurlijk handelen gaat uit van de samenhang op bestuursniveau tussen de kwaliteit van het onderwijs, de personeelskwaliteit en de financiële gezondheid en focust op de effecten van het bestuurlijk handelen voor de leerlingen en studenten. De Inspectie betrekt het bestuurlijk handelen in het toezicht als uit de risicoanalyse blijkt dat het bestuurlijk handelen risico's oplevert voor de kwaliteit van het onderwijs. De Inspectie zal het toezicht op het bestuurlijk handelen vastleggen in de bestaande toezichtkaders voor de sectoren.

Funderend onderwijs

Het afgelopen jaar hebben we gewerkt aan de doelstellingen van de bestuursakkoorden PO en VO. Het programma School aan Zet ondersteunt hierbij meer dan 2000 scholen. Scholen worden ondersteund door de middelen die zij ontvangen via de prestatiebox. Ook zijn middelen beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan de kwaliteit, professionaliteit en slagkracht van schoolleiders. De Stichting Schoolleidersregister Primair Onderwijs en de VO-academie zijn in 2013 van start gegaan. Zij stellen bekwaamheids- en registratie-eisen voor schoolleiders vast, beheren het schoolleidersregister (geldt thans alleen nog voor PO), verkennen en valideren de opleidingenmarkt voor schoolleiders en stimuleren kennisdeling tussen schoolleiders.

Verder hebben wij onze brief «Ruim baan voor toptalenten in het funderend onderwijs» aan de Tweede Kamer gestuurd. Ter voorbereiding op het plan van aanpak toptalenten dat wij in maart 2014 naar de Tweede Kamer hebben gestuurd, hebben wij van september 2013 tot maart 2014 gesprekken gevoerd met leerlingen, schoolleiders, docenten en ouders en hebben we verschillende good practices in het po en vo bezocht in binnen- en buitenland. Begin 2013 hebben we de predicaten Excellente School 2012 uitgereikt: 31 in het primair onderwijs en 22 in het voortgezet onderwijs. Begin 2014 hebben we 76 predicaten Excellente School 2013 uitgereikt. Excellente Scholen worden gestimuleerd hun aanpak en ervaring te delen met andere scholen onder andere via het traject «Scholen leren van elkaar».

Op 3 december 2013 is het wetsvoorstel centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs aangenomen door de Eerste Kamer. Hierdoor leggen alle leerlingen in het basisonderwijs vanaf april 2015 een verplichte eindtoets af. Tegelijkertijd maken we met deze wet het schooladvies belangrijker. Hiermee is de eindtoets hersteld tot waar deze oorspronkelijk voor bedoeld was, namelijk een tweede onafhankelijk gegeven. Tijdens het debat over de onderwijsbegroting hebben wij aangegeven dat wij in overleg met het onderwijsveld en de Inspectie van het Onderwijs een rijkere set van indicatoren over de kwaliteit van het onderwijs zullen samenstellen. De gemiddelde score op de Cito-eindtoets is in 2013 iets gedaald. Mogelijk valt deze daling te verklaren door de toegenomen deelname aan de toets van zwakkere leerlingen.

Het slaagpercentage in het vo is in 2013 met 1,6% gestegen ten opzichte van 2012. In 2013 is de kernvakkenregel toegevoegd aan de slaag/zakregel in het havo en vwo. Daardoor steeg het gemiddeld cijfer voor het centraal eindexamen Engels in havo/vwo flink. Ook in het vwo steeg het gemiddeld ce-cijfer voor wiskunde. Om het rekenonderwijs een verdere impuls te geven worden er diverse maatregelen genomen, zoals genoemd in het plan van aanpak dat op 5 november 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Vrijwel alle vo-scholen hebben in 2013 meegedaan aan de pilot rekentoets.

Naar aanleiding van de diefstal van examens op de scholengemeenschap Ibn Ghaldoun is in 2013 de examenketen in het VO extern onderzocht. Twee maatregelen zullen voor de examens van 2014 zijn doorgevoerd: de verpakking van de examens wordt verbeterd en de examens worden later op de scholen afgeleverd. Aan de uitvoering van de overige aanbevelingen werken we op dit moment.

De daling van het aantal leerlingen in het po heeft in 2013 doorgezet en zal dat de komende jaren blijven doen. In de brief «Beleidsvisie leerlingendaling in primair en voortgezet onderwijs» hebben wij aangegeven welke maatregelen wij nemen om schoolbesturen en alle betrokkenen in positie te brengen de gevolgen van de leerlingendaling met maatwerk aan te pakken. Samenwerkende schoolbesturen zijn gestart om samen met gemeenten, organisaties van kinderopvang, ouders en personeel te zorgen voor goede en toekomstbestendige scholen.

De Inspectie van het Onderwijs constateerde de afgelopen jaren een stagnatie in de ontwikkeling van het burgerschapsonderwijs: er zijn weinig vorderingen in de richting van een geëxpliciteerd curriculum. OCW biedt schoolleiders en leraren hierbij de komende tijd ondersteuning.

Veiligheid op school is een belangrijke voorwaarde voor goed leren. Op 23 maart 2013 heeft de Staatssecretaris daarom zijn plan van aanpak tegen pesten naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit plan van aanpak heeft drie hoofdlijnen: normstelling en bewustwording, toerusting, en een formeel kader. In het plan van aanpak is aangekondigd dat wetgeving wordt ontwikkeld die een schoolbrede en structurele aanpak van pesten verplicht in het funderend onderwijs. Een belangrijk onderdeel daarvan is de verplichting voor scholen om een bewezen effectief anti-pestprogramma te gebruiken. Het Nederlands Jeugdinstituut is gevraagd een commissie van onafhankelijke deskundigen samen te stellen om anti-pestprogramma's te valideren. De Stichting School en Veiligheid inventariseert de lacunes in de curricula van pabo's en lerarenopleidingen en in het bij- en nascholingsaanbod van leraren op dit gebied. Op regionale bijeenkomsten hebben ouders, leerlingen, leraren en schoolleiders met elkaar gesproken over de aanpak van pesten. Een verdiepende analyse van de monitor sociale veiligheid is op 17 juli 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd. De volgende monitor komt eind dit jaar uit. Hierin wordt het onderwerp pesten uitvoerig meegenomen. De Tweede Kamer heeft op 8 juli 2013 de beleidsreactie op de evaluatie van de klachtenregeling ontvangen. De sectororganisaties gaan schoolbesturen stimuleren om uitvoering van en de communicatie rondom de klachtenregeling op scholen te verbeteren.

Per 1 augustus 2014 treedt het nieuwe stelsel passend onderwijs in werking. In november 2013 is de inrichting van alle 152 samenwerkingsverbanden afgerond. Er blijft nog veel werk te verzetten en begin 2014 zijn verdere stappen gezet. Daarnaast is op 1 augustus 2013 de Wet kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs in werking getreden. Het doel van de wet is een betere doorstroming van (v)so naar vervolgonderwijs, arbeidsmarkt of dagbesteding.

Middelbaar beroepsonderwijs

In het MBO worden onze vakmensen opgeleid voor de arbeidsmarkt. Het kabinet heeft in een brief in april 2013 aangegeven op welke wijze het beroepsonderwijs nog beter kan aansluiten bij de vraag van de arbeidsmarkt. Onderdeel van het wetsvoorstel dat in het voorjaar van 2014 aan uw Tweede Kamer is aangeboden, is een verplichte objectieve studiekeuzevoorlichting aan aankomende deelnemers. De stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is gestart met een pilot met de studiebijsluiter bij zeven mbo-scholen.

In 2013 is de Wet doelmatige leerwegen en modernisering bekostiging aangenomen. In deze wet is een aantal maatregelen uit het Actieplan mbo «Focus op vakmanschap 2011–2015» nader uitgewerkt. De wet bevat ook aanpassingen in de bekostiging. De maatregelen rond het verkorten en intensiveren van de opleidingen beogen dat instellingen en studenten beter gaan presteren, uitval wordt tegengegaan en het beroepsonderwijs als geheel aantrekkelijker wordt. De wet geldt voor de opleidingen die starten in het studiejaar 2014–2015. De aangescherpte urennorm voor de opleidingen in de beroepsbegeleidende leerweg geldt al voor het studiejaar 2013–2014. De modernisering van de bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB. Beoogd wordt dat het besluit per 1 augustus 2014 in werking treedt. De nieuwe berekeningswijze wordt voor het eerst toegepast voor de bekostiging van het kalenderjaar 2015.

In het regeerakkoord heeft het kabinet € 250 miljoen gereserveerd voor kwaliteitsafspraken in het mbo. In overleg met mbo-raad, mbo-besturen, docenten, JOB en andere belanghebbenden hebben we de uitwerking in hoofdlijnen ontwikkeld. De opbrengst daarvan heeft u ontvangen in de brief aan de Tweede Kamer van 16 december 2013. De kwaliteitsafspraken gaan over professionalisering, studiesucces, kwaliteit BPV, vsv (lopend arrangement) en het in beeld brengen van de mate van succes van mbo-gediplomeerden. We voorzien in resultaatbeloning bij studiesucces en kwaliteit BPV. Behoud van topprestaties wordt ook beloond.

Tussen oktober 2013 en januari 2014 heeft de mbo-tour plaatsgevonden. Tijdens de tour heeft OCW gesproken met betrokken partijen aan de hand van de discussienotitie «Een toekomstbestendig mbo». Doel van deze tour is om antwoord te krijgen op de vraag of het beroepsonderwijs met het Actieplan en de aanscherpingen uit het regeerakkoord klaar is voor de toekomst. In februari 2014 is het reisverslag van de mbo-tour gedeeld met het veld.

De Raad van Toezicht van Amarantis Onderwijsgroep heeft besloten om Amarantis per 1 oktober 2013 te ontbinden. In oktober 2013 is aan Amarantis een tweede en derde tranche subsidie verstrekt voor in totaal € 4,3 miljoen ten behoeve van defusie- en saneringsproces. De twee laatste subsidieaanvragen liggen nog ter beoordeling voor. Het totaal van subsidieaanvragen blijft ruim onder het maximumbedrag van € 18 miljoen.

Goed nieuws is dat het aantal voortijdig schoolverlaters in het schooljaar 2012/2013 fors is gedaald naar 27.950. Deze daling komt deels door de aangescherpte meetsystematiek. Maar het is ook voor een groot deel het gevolg van gezamenlijke inspanningen van scholen, gemeenten en andere ketenpartners. In 2013 is een pilot gestart om te onderzoeken of de succesvolle aanpak ook een bijdrage kan leveren aan een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Sinds 1 april neemt OCW bovendien deel aan SterkTeam dat voor de duur van twee jaar is ingesteld om de jeugdwerkloosheid te bestrijden.

Op 13 mei 2013 heeft het kabinet met bestuurders uit het onderwijs en het bedrijfsleven het Techniekpact ondertekend. Doel is om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector te verbeteren en daarmee het tekort aan technisch personeel terug te dringen.

Ten slotte hebben we met SBB en de kenniscentra overeenstemming bereikt over het overhevelen van de wettelijke taken van de kenniscentra naar SBB. Het wetsvoorstel om de overheveling van de taken te regelen wordt voorbereid. Het streven is dit wetsvoorstel in 2015 in werking te laten treden. Wij hebben hierover op 16 december 2013 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Met SBB en de kenniscentra zal de komende tijd het transitietraject 2014–2015 worden voorbereid. Voorts is in 2013 de Afdrachtvermindering onderwijs (AV Onderwijs) omgevormd tot de subsidieregeling praktijkleren, bedoeld om leerwerkplekken te stimuleren.

Hoger onderwijs

In 2013 is de uitvoering van de prestatieafspraken uit 2012 door de hogescholen en universiteiten ter hand genomen. Alle in het kader van de prestatieafspraken toegekende Centres of Expertise hebben een serieuze start gemaakt. De Minister heeft met de VSNU en Vereniging Hogescholen afgesproken dat de instellingen in 2014 (bij de mid-term review van de prestatieafspraken) kunnen aangeven in hoeverre de sinds 2012 veranderde randvoorwaarden van invloed zijn op de realisatie van de afgesproken ambities. Met de Open Universiteit is in 2013 een prestatieafspraak gemaakt.

De wet Kwaliteit in Verscheidenheid bevat de aanpassing van wetgeving die nodig is om het hoger onderwijs toekomstbestendig te maken en meer kwaliteit te realiseren. De wet komt voort uit beleidsvoornemens uit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap en het regeerakkoord. Daarnaast zijn er hoofdlijnenakkoorden met VSNU, (toen nog) HBO-raad en NRTO gesloten. Doel is om het hoger onderwijsstelsel excellent, toegankelijk en meer toekomstgericht te maken.

De wet is er met name op gericht de student de juiste opleiding te laten kiezen. Het bevat nieuwe regels voor aanmelding en studiekeuze. Centrale loting komt op termijn te vervallen. Ook de doorstroommaster wordt afgeschaft. We nemen maatregelen die de definitieve invoering van de Associate degree mogelijk maken. Ook wordt geregeld dat een hogeschool kan besluiten binnen een hbo-bacheloropleiding een driejarig traject voor vwo’ers in te richten. Daarnaast nemen we maatregelen om ervoor te zorgen dat de naam van een opleiding en de bij een hbo-opleiding behorende titulatuur transparant is. Verder wordt het verbreden van opleidingen gefaciliteerd. Ten slotte bevat de wet een meer uitgewerkte regeling voor de zogenaamde schakelprogramma’s dan de wet nu biedt. Met de inwerkingtreding per 1 september 2013 is voldaan aan een belangrijke afspraak in de hoofdlijnenakkoorden. Op 3 december 2013 is verder de Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs aangenomen in de Eerste Kamer.

Studiefinanciering

Het regeerakkoord Rutte-II bevat de afspraak tot invoering van een sociaal leenstelsel in het hoger beroeps- en universitair onderwijs in de bachelor- en masterfase. De basisbeurs komt daarmee te vervallen. Om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te garanderen, blijft de aanvullende beurs behouden. De voorgestelde maatregelen in het stelsel van studiefinanciering zijn noodzakelijk om substantiële investeringen in de kwaliteit van het onderwijs en aan onderwijs gerelateerd onderzoek mogelijk te maken, in het bijzonder bij het hoger onderwijs.

In 2013 is in een hoofdlijnenbrief aan de Tweede Kamer toegelicht op welke wijze het kabinet het sociaal leenstelsel zal invoeren. Vervolgens is ingezet op aparte invoering in respectievelijk de bachelor- en masterfase. Het wetsvoorstel voor de masterfase is echter in de Tweede Kamer aangehouden in afwachting van een nieuw, integraal voorstel voor een sociaal leenstelsel dat, in afwijking van het regeerakkoord, op 1 september 2015 van kracht zal worden in de bachelor- en masterfase, voor nieuwe bachelor- en nieuwe masterstudenten.

Om een verantwoorde invoering van het sociaal leenstelsel te garanderen, hebben we in de aanloop naar de hoofdlijnenbrief en het wetsvoorstel diverse onderzoeken laten uitvoeren, die onder andere kijken naar gedrags- en deelname-effecten en gevolgen voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Deze onderzoeken laten zien dat eventuele effecten ten gevolge van invoering van een sociaal leenstelsel van geringe en bovendien slechts tijdelijke aard zijn en de toegankelijkheid van het onderwijs niet in gevaar brengen.

Wetenschap

Het algemene doel van ons onderzoeks- en wetenschapsbeleid is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften. Al jaren behoort Nederland tot de mondiale top 5 op basis van citatiescores. Dat betekent dat de kwaliteit van het onderzoek onverminderd hoog blijft en we ons blijven meten met de internationale top.

In juni 2013 is de brief «Spelregels voor privaat-publieke samenwerking bij programmering en uitvoering van fundamenteel en toegepast onderzoek» naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee is een stap gezet naar effectieve en transparante samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en onderzoeksinstellingen. Binnen de bijdrage aan NWO in de topsectoren wordt onderscheid gemaakt tussen privaat-publiek gefinancierd onderzoek (PPS), privaat-publieke geprogrammeerd onderzoek waarvoor geen private medefinanciering nodig is en vrij op de topsectoren gericht onderzoek. En in alle gevallen is de eis dat de wetenschap aan het excellentieniveau van NWO blijft voldoen. In deze spelregels zijn heldere afspraken gemaakt over intellectueel eigendom (IE); hiermee is meer eenheid aangebracht en wordt bijgedragen aan een laagdrempelig stelsel van IE in publiek-private samenwerking.

Op 2 oktober 2013 heeft NWO als een van de betrokken organisaties het Nederlandse Kennis- en Innovatiecontract voor 2014 en 2015 getekend. Met het Kennis- en Innovatiecontract onderschrijven overheid, bedrijfsleven en kennisorganisaties de inhoudelijke ambities voor de topsectoren met als doel het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem te versterken.

In de brief aan de Tweede Kamer van 15 november 2013 presenteerden wij onze visie op de verdere ontwikkeling van open access van wetenschappelijke publicaties. Het uitgangspunt is dat resultaten van publiek en privaat-publiek gefinancierd onderzoek altijd vrij beschikbaar moeten zijn. Open Access bevordert de uitwisseling en circulatie van kennis, wat bijdraagt aan het onderzoekend en innoverend vermogen van Nederland. Doel is om binnen tien jaar, dus per 2024, de volledige omslag naar open access Golden road te realiseren.

Cultuur

In 2013 hebben we stappen gezet om een bloeiend cultureel klimaat te behouden en te ondersteunen. Zo is in januari 2013 de periode 2013–2016 voor de basisinfrastructuur van start gegaan. Daarnaast werd een volgende slag gemaakt naar het toekomstig cultuurbeleid. De visiebrief Cultuur Beweegt en de Museumbrief «Samen werken, samen sterker» zijn agenderend voor de huidige en de volgende cultuurperiode.

De Museumbrief gaat in op het toekomstige beleid ten aanzien van het museale stelsel. Kernpunten zijn het stimuleren van de samenwerking tussen musea, behoud van kwaliteit en toegankelijkheid van de collectie. In 2013 is aan het Mondriaan Fonds ten behoeve van de Deelregeling Samenwerking musea voor een periode van vier jaar € 8 miljoen toegekend. Deze deelregeling heeft als doel de samenwerking tussen musea onderling en tussen musea en andere maatschappelijke partners te stimuleren. In de beleidsbrief staan de terreinen genoemd waarop de rijksoverheid deze samenwerking wil stimuleren. Het gaat om educatie, vergroten van de zichtbaarheid van collecties, het bereiken van nieuw publiek, wetenschappelijke taken en samenwerking met het doel om beter gebruik te maken van digitale mogelijkheden.

Alle kinderen en jongeren, ongeacht hun achtergrond of beperking, moeten goed cultuuronderwijs krijgen. Daarbij is het van belang dat het cultuuronderwijs is ingebed in de onderwijsvisie van scholen. Het cultuuronderwijs is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van schoolbesturen en hun scholen, culturele instellingen en overheden. Landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen hebben grote invloed op elkaar. Dat maakt het belangrijk om vanuit een gedeeld kader te werken. Daarom zijn in het Bestuurlijk kader Cultuur en Onderwijs, ondertekend door ons, de PO-Raad, de gemeenten en provincies de inspanningen voor een langere periode vastgelegd. Voor het behoud van de Cultuurkaart, een uniek instrument dat er daadwerkelijk in slaagt om leerlingen in contact te brengen met cultuur, zijn voor een periode van 10 jaar middelen gereserveerd.

Daarnaast hebben we in het kader van de Begrotingsafspraken 2014 € 20 miljoen uit de ruimte voor lastenverlichting bedrijven beschikbaar gesteld om een stimuleringsregeling voor de Nederlandse filmindustrie te bekostigen. Deze filmspecifieke stimuleringsmaatregel is bedoeld om een positieve bijdrage te leveren aan het productieklimaat voor films in Nederland.

Ten slotte heeft het Nationaal Archief in 2013 de eerste € 3 miljoen ontvangen voor de uitvoering van de Digitale Taken Rijksarchieven. Deze bijdrage maakt onderdeel uit van het bedrag van € 28 miljoen dat incidenteel is toegekend voor deze structurele taak. In 2013 is een start gemaakt met de versterking en uitbreiding van de digitale infrastructuur die noodzakelijk is om het digitale archief ook in de toekomst duurzaam toegankelijk te houden.

Media

Media hebben een grote maatschappelijke impact. Wij zetten daarom in op het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en hoogwaardig publiek media-aanbod. Onder invloed van digitalisering en convergentie verandert het medialandschap echter snel en ingrijpend. Samen met de ombuigingen vraagt dat om een verdere modernisering van het omroepbestel.

Daarom is de Raad voor Cultuur gevraagd een toekomstverkenning uit te voeren. De Raad is daarmee medio 2013 begonnen. Tevens is een visiebrief over pers en journalistiek naar de Tweede Kamer gestuurd en is door de Boston Consulting Group (BCG) onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de eigen inkomsten van de publieke omroep te verhogen. Tenslotte is een drietal wetswijzigingen doorgevoerd waarmee concreet uitvoering is gegeven aan het regeerakkoord en aan maatregelen van het vorige kabinet.

Een van die wetswijzigingen regelt de fusies van omroepen waardoor het bestel als geheel compacter en slagvaardiger wordt. De wetswijziging regelt ook de wijze waarop de stapsgewijze verlaging van het mediabudget van het kabinet Rutte I, vanaf 2013 wordt ingevuld. De fusies zijn een belangrijke voorwaarde voor het realiseren van deze bezuinigingen. Met ingang van de nieuwe concessieperiode (2016 – 2021) bestaat de publieke omroep uit maximaal 8 organisaties (in plaats van de huidige 21). De afronding van de wetswijziging in 2013 was noodzakelijk omdat de erkenningsprocedure voor de nieuwe concessieperiode, start per 1 januari 2014.

De tweede wijziging van de Mediawet heeft betrekking op de verlaging van de rijksmediabijdrage met € 50 miljoen en de overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting met € 143,5 miljoen. Beide maatregelen staan in het regeerakkoord. De (financiële) verantwoordelijkheid voor de regionale omroepen is daarmee overgeheveld van de provincies naar het Rijk. De centrale aansturing door het Rijk is een belangrijke voorwaarde om verdere stappen te kunnen nemen in het proces van samenwerking en integratie van taken met de landelijke publieke omroep. Als gevolg van de verlaging van het mediabudget worden onder andere de levensbeschouwelijke omroepen en het Mediafonds opgeheven. Het type programmering dat deze partijen verzorgden blijft een taak van de publieke omroep als geheel. Ook wordt in de komende jaren een efficiencytaakstelling op het budget voor de regionale omroepen gerealiseerd.

Tenslotte zijn ook distributiebepalingen van de Mediawet gewijzigd. Met de wetswijziging wordt vastgelegd dat het digitale standaardpakket niet kleiner mag zijn dan 30 televisiezenders. Ook worden de «programmaraden» die adviseerden over het analoge televisiepakket, afgeschaft. De nieuwe bepalingen zijn van toepassing op alle pakketaanbieders, of deze nu via glas, koper, satelliet, ether of kabel uitzenden. De Mediawet sluit daarmee beter aan bij de huidige technische en economische realiteit en is techniekneutraal geworden.

Emancipatie

In 2013 is in de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 vastgelegd, op welke speerpunten het emancipatiebeleid zich in deze periode gaat richten en welke maatregelen daarvoor ingezet worden.

We zetten in op het versterken van economische zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid van vrouwen, ook in tijden van economisch crisis. We willen mannen én vrouwen hun talenten laten benutten. Belangrijke thema’s daarbij zijn ongelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de verdeling van arbeid en zorg en gelijk loon. Op de Arbeid en Zorg-top met de ministers van SZW, VWS en OCW van 18 november 2013 zijn voorstellen en afspraken gemaakt over het brede thema combinatie van arbeid en zorg. Aansluitend zijn bij de Kracht bijeenkomst met uitreiking van de Joke Smit-prijs 2013 verdere doelstellingen geformuleerd voor de ambitieuze aanpak voor economische zelfstandigheid van vrouwen voor 2014 en 2015.

Het emancipatiebeleid richt zich daarnaast op de opleidingskeuze van allochtone jongens en de keuze van meisjes voor bèta- en techniekopleidingen.

De overheid moet borg staan voor een veilige samenleving. Emancipatiebeleid richt zich daarom onder andere op preventie van intergenerationeel geweld, bespreekbaar maken en sociale acceptatie van LHBT’s in migrantengemeenschappen en deskundigheidsbevordering in het onderwijs. In samenwerking met SZW is OCW gestart met een aanpak voor bespreekbaarheid en sociale acceptatie van LHBT’s uit etnische kringen. De aanpak wordt de komende drie jaar via de vier grote steden verder uitgerold.

Verder is een actieve internationale inzet noodzakelijk, zeker vanwege het opkomend conservatisme en fundamentalisme binnen orthodox-religieuze landen en kringen. In 2013 heeft OCW de eerste grote internationale IDAHO (International Forum against Homophobia) conferentie gehouden. OCW heeft samen met tien andere landen aandacht gevraagd voor homofobie én een oproep aan de Europese Commissie gedaan hier maatregelen tegen te nemen. Verschillende LHBT-organisaties zijn met elkaar in contact gekomen en hebben kennis en ervaringen voor verbetering van sociale acceptatie van LHBT’s kunnen uitwisselen.

In 2013 is ten slotte gestart met de alliantie Gender en Gezondheid om te zorgen dat de gezondheidszorg meer aandacht gaat besteden aan verschillen tussen vrouwen en mannen.

Monitor streefdoelen

Streefdoelen

Basiswaarde

Realisatiewaarde 2012

Realisatiewaarde 2013

Streefwaarde

Bron

Box 1 Onderwijs

1.

Gemiddelde score basisvakken

         
 

a)

gemiddelde score CITO-eindtoets omhoog (Primair onderwijs)

535,4 (2010)

535,5.

535,0 (2013)

537 (2015)1

CITO- Jaarlijks Peilingsonderzoek van het Onderwijsniveau (2009, 2010, 2011, 2012)

 

b)

gemiddelde taalvaardigheidsscores in groep 8 van het bao hoger dan 250 (Primair onderwijs)

Woordenschat 251 / Spelling 252 / Begrijpend lezen 257 (2011)

n.v.t.

Woordenschat 252 / Spelling 256 / Begrijpend lezen 253 (2012)

>250

CITO- Jaarlijks Peilingsonderzoek van het Onderwijsniveau (2009, 2010, 2011, 2012)

 

c)

gemiddelde rekenvaardigheidsscores in groep 8 van het bao hoger dan 250 (Primair onderwijs)

Getallen en bewerkingen 252/ Breuken en procenten en verhoudingen 253/ Meten en meetkunde en tijd en geld 254 (2011)

n.v.t.

Getallen en bewerkingen 255/ Breuken en procenten en verhoudingen 257/ Meten en meetkunde en tijd en geld 256 (2012)

>250

CITO- Jaarlijks Peilingsonderzoek van het Onderwijsniveau (2009, 2010, 2011, 2012)

 

d)

gemiddelde PISA-score wiskunde (Voortgezet onderwijs)

526 (2009)

523

Nieuwe data eind 2014 beschikbaar

536 (2015), 541 (2018)

Programme for international student assessment (PISA), OESO

 

e)

gemiddelde PISA-score lezen (Voortgezet onderwijs)

508 (2009)

511

Nieuwe data eind 2014 beschikbaar

516 (2015), 520 (2018)

Programme for international student assessment (PISA), OESO

 

f)

Gemiddelde PISA-score science (Voortgezet onderwijs)

522 (2009)

522

Nieuwe data eind 2014 beschikbaar

526 (2015), 528 (2018)

Programme for international student assesment (PISA), OESO

2.

Excellente leerlingen en studenten

         
 

a)

po: de grensscore voor de beste 20% van de leerlingen stijgt naar 545 in 2015

543/544 (2010)

543/544 (2012)

543/544 (2013)

545 (2015)

CITO, jaarlijkse eindtoets

 

b)

vo: gemiddelde eindexamencijfers (CE+SE) van de 20% best presterende vwo-leerlingen van 7,6 in 2010 naar 7,8 in 2015

7,5 (2010)

7,5 (2011/2012)

7, 67 (2012, 2013)

7,8 (2015)

Bestuursakkoord VO-Raad – OCW 2012; cijfers worden verstrekt door DUO

3.

Verhogen percentage deelnemers per mbo niveau dat de opleiding succesvol afrondt

         
 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau, 1, 2, 3, 4

niveau 1: 66% / niveau 2: 62%/ niveau 3: 63%/ niveau 4: 65%

niveau 1: 71%/

niveau 2: 71%/

niveau 3: 67%/

niveau 4: 70%

Nieuwe data juni 2014 beschikbaar

70% (2015) alle niveau's

Benchmark MBO Raad

4.

Verhogen rendement

         
 

a)

Het aantal nieuwe vsv'ers per kalender jaar (nationale indicator)

41.800 (2009)

36.560 (2012)

27.950 (2013)

35.000 (2012), 25.000 (2016)

Kamerstuk 26 695, nr. 44

 

b)

Verhogen rendement, verminderen studiewisseling en uitval ho conform prestatieafspraken 2012 met universiteiten & hogescholen

Hogescholen: Verminderen studie-uitval (cohort 2010: 28,0% in 2011)/ Verminderen switch (cohort 2010; 9,0% in 2011)/ Verhogen rendement n+1 (cohort 2006; 65,7% in 2011). Universiteiten: Verminderen studie-uitval (cohort 2010: 18,9% in 2011)/ Verminderen switch (cohort 2010; 9,0% in 2011)/ Verhogen rendement n+1 (cohort 2007; 60,9% in 2011)

0

Hogescholen: Verminderen studie-uitval (cohort 2012: 28,7% in 2013)/ Verminderen switch (cohort 2012; 9,9% in 2013)/ Verhogen rendement n+1 (cohort 2008; 62,8% in 2013). Universiteiten: Verminderen studie-uitval (cohort 2012: 17,6% in 2012)/ Verminderen switch (cohort 2012; 8,8% in 2013)/ Verhogen rendement n+1 (cohort 2009; 68,3% (2013)

0

1 cijfer ho

5.

Percentage opbrengstgerichte scholen

         
 

a)

In po het percentage po-scholen dat opbrengstgericht werkt van 30% naar 60% in 2015 en naar 90% in 2018

25% (bao)

(2010/2011)

Alle indicatoren voldoende

28% (bao)

(2011/2012)

26% (bao)

(2012/2013)

60% (2015), 90% (2018)

Inspectie van het Onderwijs

 

b)

In vo het aantal vo-scholen dat opbrengstgericht werkt naar minstens 50% in 2015 en naar 90% in 2018

0

28%

25%

50% (2015), 90% (2018)

Inspectie van het Onderwijs

 

c)

In het (v)so naar minstens 25% in 2012, minstens 50% in 2015 en minstens 75% in 2018

0

0

Geen harde cijfers beschikbaar. Aandeel is wel stijgend

25% (2012), 50% (2015), 75% (2018)

Inspectie van het Onderwijs

6.

Intensivering onderwijstijd

         
 

a)

Uitbreiding van het aanbod van vve, schakelklassen en zomerscholen aan kinderen met risico op taalachterstand

Aanbod VVE 35680 (2011)/ Schakelklassen 525 (2011)/ Zomerscholen 30 (2011)

n.v.t.

Niet beschikbaar

 

In 2011 opgave gemeenten. In 2012 en 2013 geen meting

7.

Onderpresterende scholen / opleidingen

         
 

a)

In po reductie van het aantal zeer zwakke scholen

zeer zwakke scholen 69/ taal en rekenzwakke scholen 238 (2010)

zeer zwakke scholen 22/ taal en rekenzwakke scholen 188

zeer zwakke scholen 16/ taal- en rekenzwakke scholen 158

zeer zwakke scholen 35/ taal en rekenzwakke scholen 199 (2015)

Inspectie van het Onderwijs

 

b)

In (vso) verder reductie van het aantal (zeer) zwakke onderwijskundige eenheden

9 (2011)

6

6

5

Inspectie van het Onderwijs

 

c)

In vo geen stijging van het aantal (zeer) zwakke scholen

0

Zwakke

scholen:

9,4%

Zeer zwakke scholen: 0.9%

Zwakke scholen: 9,5%

Zeer zwakke scholen: 0,6%

5

Inspectie van het Onderwijs

 

d)

In het mbo geen stijging van het aantal (zeer) zwakke opleidingen

311 zwak (2010)/ 34 zeer zwak (2010)

Zwak: 14

Zeer zwak: 5 (2012)

Zwak: 16

Zeer zwak: 5 (2013)

Zwak: 14

Zeer zwak: 5 (2012))

Inspectie van het Onderwijs

8.

Aantal leraren, docenten dat over een master- of PhD-graad beschikt

         
 

a)

hbo: percentage op master- of PhD-niveau opgeleide leraren/docenten bedraagt 80% in 2016 (in 2009 63%)

0

66,2% waarvan 6,4% PhD (2011)

Nieuwe gegevens beschikbaar in de loop van 2014

80% (2016)

«Kwaliteit in verscheidenheid» – Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, 2011. De indicator is gebaseerd op het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (POMO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken

9.

Bekwame leraren en schoolleiders

         
 

a)

In 2016 voldoen alle leraren in po en vo aan de bekwaamheidseisen op de onderdelen « afstemmen op verschillen en opbrengst gericht werken» (indicatoren van de Inspectie van het Onderwijs).

0

0

Percentage scholen waar de leraren aan de volgende normen voldoen: afstemmen op verschillen: 57% (bao)

opbrengstgericht werken: 56% (bao)

100%

Inspectie van het Onderwijs

 

b)

In 2016 voldoen alle schoolleiders po, vo en teamleiding/middenmanagement in het mbo aan de dan geldende bekwaamheids eisen

0

0

Nog geen gegevens beschikbaar

100%

Inspectie van het Onderwijs

10.

Geregistreerde leraren

         
 

In 2014 is 40% van de leraren in po, vo en mbo die voldoen aan de bekwaamheidseisen opgenomen in het register vr leraren

0

0

3% (2012)

40% (2012), 100% (2018)

CIBG, agentschap van het Ministerie van VWS

12.

Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit in het mbo

         
 

In 2012 is het percentage opleidingen mbo met voldoende examenkwaliteit 85% (2012; 63%)

63% (2009)

51% (2012)

49% (2013)

85% (2012)

Inspectie van het Onderwijs

13.

Tevredenheid studenten, docenten en bedrijfsleven

         
 

a)

Van mbo-studenten rapportcijfer opleiding

6,9 (2010)

06,9 (2012)

De JOB-monitor wordt nu uitgevoerd en zal pas na de zomervakantie resultaten opleveren.

7,0 (2014)

JOB-monitor

 

b)

van mbo-docenten over organisatie/begeleiding studie: indicator wordt nog ontwikkeld

0

0

Nog in ontwikkeling

0

MBO Raad

 

c)

van bedrijfsleven over mbo onderwijs/mbo-afgestudeerden: indicator wordt nog ontwikkeld

0

0

Nog in ontwikkeling

0

SBB

 

d)

van hbo-studenten; 65,6% scoort 4 of 5 op algemene tevredenheid

0

65,6% (2011)

68,3% (2013)

4 of 5 op algemene tevredenheid

NSE (Nationale Studentenenquête)

 

e)

van wo-studenten: 80,1% scoort 4 of 5 op algemene studenttevredenheid

0

80,1% (2011)

80,1% (2013)

4 of 5 op algemene tevredenheid

NSE (Nationale Studentenenquête)

Box 2 Wetenschap

1.

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

Positie 4 (data 2005–2008)

Positie 3 (data 2007–2010)

Positie 3 (data 2008–2011)

Behorende tot de Top-5

De indicator is gebaseerd op een door externe instituten uitgevoerde en door OCW gefinancierde dataverzameling. Het CWTS onderhoudt hiervan een database, waaruit de indicator is ontwikkeld. Tot en met 2009 via opdrachtverlening aan NOWT/CWTS, vanaf 2011 via opdrachtverlening aan Dialogic.- NOWT/CWTS, middels de tweejaarlijkse rapporten «Wetenschaps- en Technologie- Indicatoren». De gegevens in de begroting 2011 zijn gebaseerd op het NOWT-rapport 2010 (januari 2010). – Dialogic/NIFU voor de realisatiewaarde 2009. Vanaf 2011 verzamelen Dialogic en NIFU, in samenwerking met het CWTS, wetenschaps-, technologie- en innovatie-indicatoren, in opdracht van OCW en hebben hiervoor een website (www.wti2.nl) ontwikkeld om de indicatoren te publiceren

2.

Inzet middelen NWO voor economische topsectoren/grand challenges cf. Strategische Agenda HO, OWB

n.v.t.

313 miljoen (2013/2013)

nnb

Maximaal 275 miljoen (2015)

Het gegeven moet komen uit het jaarverslag van NWO

3.

Versterken privaat-publieke samenwerking in kader topsectoraanpak; streefwaarde nog uit te werken

Nog niet uitgewerkt

Nog niet uitgewerkt

Nog niet uitgewerkt

Nog niet uitgewerkt

Voor deze indicator wordt verwezen aar de indicatoren die zijn opgenomen in de begroting van Economische zaken

Box 3 Cultuur en media

1.

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 17,5%

85% (2009)

84%

Jaarrekeningen pas beschikbaar na 1 april

100%

(2013)

Jaarrekeningen gesubsidieerde instellingen

2.

Bezoeken aan door OCW gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)

4,1 miljoen (2009)

4,4 miljoen

Jaarrekeningen pas beschikbaar na 1 april

4,2 miljoen (2012)

Jaarrekeningen gesubsidieerde instellingen

3.

Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea

5,7 miljoen (2009)

6,5 miljoen

Jaarrekeningen pas beschikbaar na 1 april

6 miljoen (2012)

Jaarverantwoording van rijksgesubsidieerde musea.

4.

Aantal monumenten met een restauratie-achterstand

17%

010%

 

10%

Onderzoek PRC Bouwcentrum (2001, nulmeting); Rapport PRC Bouwcentrum: «Effectmeting middelen inzake restauratie van rijksmonumenten» (2005) (bijwerking gegevens 2001); Rapport PRC Bouwcentrum: «Rapportage onderzoek naar de restauratieachterstand bij rijksmonumenten» (2006)

5.

Bereik landelijke publieke televisie

85% (2003)

84,3% (2012)

82,5% (2013)

85% (2015)

NPO/ Dienst Kijk en Luisteronderzoek

6.

Onderscheidende programmering publieke televisie

77% (2006)

79% (2012)

81% (2013)

70% (2015)

Stichting Kijkonderzoek

7.

Bekendheid Kijkwijzer

79% (2006)

97% (2012)

97% (2013)

minimaal 95% in 2015

Het onderzoek wordt uitgevoerd door Intomart Gfk in opdracht van het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM)

Box 4 Emancipatie

1.

Sociale acceptatie van homoseksuelen onder de bevolking

91% (2010)

0

93% (2013)

≥ 91% (2015)

SCP monitoring van sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland

Verschillen DJV 2013 t.o.v. Begroting 2013

         

Box 1: Onderwijs

       

Reden

11.

Deelname eindtoets basisonderwijs:

Vanaf voorjaar 2013 leggen alle leerlingen in het basisonderwijs de verplichte eindtoets af.

       

De realisatie is niet van toepassing, omdat de wet pas eind 2013 in de EK is aangenomen.

Box 2: Monitor Wetenschap

         

4.

Valorisatie versterken; streefwaarde is 2,5% van de publieke onderzoeksmiddelen in 2016

       

Het streven valorisatie te versterken door in 2016 2,5% van de publieke onderzoeksmiddelen aan valorisatie te besteden heeft in de loop van 2012 een invulling gekregen, waarbij de valorisatiedoeleinden, met name die gericht op de versterking van de nationale en regionale infrastructuur, worden ingebed in het topsectorenbeleid en de prestatieafspraken hoger onderwijs en wetenschap. Hiermee komt deze indicator te vervallen.

Box 4 Emancipatie

Aantal scholen met gay-straight alliantie verdubbeld; van 150 (2011) naar 300 (2014)

       

Doel is al bereikt en in de volgende fase gaat het niet meer om verdere groei van het aantal GSA’s op scholen, maar om meer evidence based maken van de aanpak (via RIVM), dat is niet in een streefdoel te vatten.

Aantal gemeenten dat een actief homo-emancipatiebeleid voert

       

De reden voor schrappen, is dat de indicatoren inmiddels zijn gehaald

X Noot
1

In overleg met het onderwijsveld en de Inspectie van het Onderwijs zal een rijkere set van indicatoren over de kwaliteit van het onderwijs samengesteld worden.

Beleidsdoorlichtingen

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Artikel

Realisatie

Toelichting

 

2011

2012

2013

 

Artikel 4

       

Beleidsdoorlichting Leren & Werken

   

Kamerstuk 30 012, nr. 36

Voortijdig Schoolverlaten

     

Deze doorlichting is komen te vervallen. Dit is in 2012 aan de Tweede Kamer gemeld.

Artikel 9

       

Beleidsdoorlichting Actieplan LeerKracht

   

Kamerstuk 27 923, nr. 45

In de begroting 2013 was opgenomen dat beleidsdoorlichting van het Actieplan Leraren in 2012 zou worden afgerond. Dit is echter in 2013 afgerond om twee redenen. Ten eerste vond in november 2012 een kabinetswisseling plaats. En ten tweede werd pas laat bekend dat de beleidsdoorlichting ook langs de ministerraad moest.

Artikel 14

       

Waarborgen aanbod en participatie Cultuur

   

Kamerstuk 31 511, nr. 8

Artikel 16

       

Voldoende toegerust onderzoekstelsel

     

Deze doorlichting is komen te vervallen i.v.m. de IBO wetenschappelijk onderzoek welke in 2014 wordt afgerond.

Informatie over de beleidsdoorlichtingen OCW in 2014 en 2015:

Tijdens het begrotingsonderzoek OCW 2014 op 29 oktober 2013 is toegezegd de Tweede Kamer nader te informeren over de op hand zijnde beleidsdoorlichtingen van OCW in 2014 en 2015. In het afgelopen jaar zijn de voorbereidingen getroffen voor deze beleidsdoorlichtingen. Hierbij gaat OCW uit van de criteria van de Regeling Periodiek evaluatieonderzoek(RPE):

  • Beleidsdoorlichtingen moeten worden uitgevoerd door een onafhankelijke derde of voorzien van een extern oordeel. OCW heeft er voor gekozen om de beleidsdoorlichtingen te laten uitvoeren door de Auditdienst Rijk.

  • Een beleidsdoorlichting richt zich op zowel de doeltreffendheid als de doelmatigheid van het beleid.

OCW gaat uit van de speerpunten van de beleidsagenda in de begroting, namelijk:

Onderwijs

  • 1. Prestaties van leerlingen en studenten omhoog.

  • 2. Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

  • 3. Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

  • 4. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd.

  • 5. Doelmatigheid en focus op het onderwijs.

Wetenschap

  • 6. Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap. Deze komt te vervallen i.v.m. de IBO.1

Cultuur

  • 7. Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed.

Media

  • 8. Een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking.

Emancipatie

  • 9. Het bevorderen van emancipatie.

De doelstellingen 2, 4, 8 en 9 zullen in 2014 worden doorgelicht. De doelstellingen 1,3, 5 en 7 zullen in 2015 worden doorgelicht. Deze laatste doorlichtingen worden in 2015 afgerond omdat de resultaten van effectstudies die in 2015 beschikbaar komen dan in de doorlichtingen meegenomen kunnen worden. De hoofddoelstelling (betere presterende leerlingen en studenten (doelstelling 1)) kan pas doorgelicht worden nadat ook inzicht in de vier andere onderwijsdoelstellingen is verkregen omdat die daarvoor belangrijke bouwstenen vormen.

De doorlichtingen, die in 2014 en 2015 zullen plaatsvinden, worden nu voorbereid. De instrumenten zijn bij de doelstellingen in beeld gebracht. Er wordt nagegaan welke beleids- en effectinformatie beschikbaar is en waar mogelijk wordt aanvullend onderzoek gedaan.

Overzicht garanties en achterborgstellingen

Tabel: Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties t-1

Verleende garanties t

Vervallen garanties t

Uitstaande garanties t

Garantie-plafond t

Totaal plafond

14

Indemniteitsregeling

294.000

600.458

606.000

288.458

288.475

 

14

Achterborgovereenkomst NRF

199.489

36.348

15.029

220.808

680.000

 

Toelichting:

De Indemniteitsregeling heeft tot doel door het beperken van de verzekeringskosten van musea een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland.

Met de achterborgstelling trekt het Nationaal Restauratie Fonds (NRF) financiering aan bij banken waardoor het aan eigenaren van monumenten een lening tegen een lage rente kan verstrekken zodat zij gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Met beide regelingen zijn geen uitgaven en ontvangsten gemoeid.

Schatkistbankieren

Het departement kent verder garantieverplichtingen in het kader van schatkistbankieren. Informatie over deze garanties is in dit jaarverslag opgenomen in de tabellen budgettaire gevolgen van beleid (nieuwe garantieverplichtingen) en in de saldibalans van de jaarrekening (openstaande verplichtingen).

Artikel

1: PRIMAIR ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving. De overheid houdt hiervoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren en kengetallen

Indicatoren voor het stelsel van primair onderwijs worden beschreven in het Onderwijsverslag 2012–2013 en Trends in Beeld.

Tabel 1.1 Leerlingen primair onderwijs (x 1.000)
 

2009

2010

2011

2012

Raming 2013

Realisatie 2013

Leerlingen basisonderwijs

           

geen gewicht

1344,3

1338,5

1330,8

1.323,9

1316,3

1.315,4

0,3

117,2

111,7

104,2

95,9

92,5

87,4

1,2

86,3

84,7

82,3

78,1

75,8

73,8

Subtotaal1

1547,8

1534,9

1517,4

1497,8

1484,6

1.476,5

Leerlingen trekkende bevolking

0,5

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Totaal1

1548,3

1535,3

1517,9

1498,3

1485,1

1.477,0

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

43,3

42,8

41,8

39,9

39,2

38,1

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

67,6

68,9

70,2

70,4

71,9

71,2

Ambulant begeleide leerlingen (bao, sbao, vo en mbo)

42,3

38,9

40,5

39,6

42,3

38,4

Bron: Referentieraming 2013, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2013 is op basis van een voorlopige telling.

X Noot
1

De (sub)totalen kunnen een kleine afwijking vertonen door het afronden van de aantallen.

Tabel 1.2 Uitgaven per leerling, excl. Uitvoeringskosten en apparaatskosten (bedragen x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

Raming 2013

Realisatie 2013

Primair onderwijs1

5,7

5,7

5,8

6,0

6,1

6,42

Bron: Referentieraming 2013, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2013 is op basis van een voorlopige telling.

X Noot
1

In tegenstelling tot begroting 2013 wordt geen uitsplitsing gemaakt in WPO en WEC. Deze uitsplitsing gold ter illustratie. Dit geldt ook voor tabel 1.4 ondersteuningsmiddelen. De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom. Hierdoor kunnen de realisatiegegevens van deze twee uitgaven niet apart worden weergegeven.

X Noot
2

De gerealiseerde uitgaven per leerling in het jaar 2013 zijn aanzienlijk hoger dan de raming voor het jaar 2013. Dit wordt veroorzaakt door de eenmalige extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en de Begrotingsafspraken 2014.

Beleidsevaluatie IBO Krimp

Beleidsconclusies

Het aantal leerlingen in het primair onderwijs daalt en zal de komende jaren blijven dalen. In verschillende regio’s is de daling ook al begonnen in het voortgezet onderwijs. In februari 2013 heeft de Onderwijsraad een advies uitgebracht over de aanpak van de gevolgen van de leerlingendaling. In de eerste helft van 2013 is ook een rapport met het Interdepartementaal beleidsonderzoek naar de bekostiging van het funderend onderwijs bij dalende aantallen leerlingen gereed gekomen. Onder meer gebaseerd op deze rapporten heeft de Tweede Kamer de brief Beleidsvisie leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs ontvangen. In deze brief staat een analyse van het beleidsprobleem en worden maatregelen voorgesteld om samenwerkende schoolbesturen in de gelegenheid te stellen voor goed en toegankelijk onderwijs te zorgen bij dalende aantallen leerlingen. De uitwerking van de maatregelen is in de tweede helft van 2013 gestart.

Passend onderwijs en LGF

De schoolbesturen en de samenwerkingsverbanden (swv-en) hebben een jaar langer de tijd gekregen om het stelsel van passend onderwijs in te voeren. De invoering van de zorgplicht zal nu per 1 augustus 2014 plaatsvinden (EK, Kamerstuk 33 106).

Betrokken partijen hebben deze periode gebruikt om de swv-en voor het primair en voor het voortgezet onderwijs op te richten; op 1 november 2013 waren conform planning alle samenwerkingsverbanden opgericht. Daarnaast is de Wet Kwaliteit (V)SO ingevoerd. Over de voortgang van de SWV-en zijn beide Kamers geïnformeerd met de voorgangsrapportages passend onderwijs op 10 december 2013 en op 27 maart 2014.

De instellingen voor het middelbaar beroepsonderwijs worden vanaf 1 augustus 2014 ook verantwoordelijk voor het organiseren van het ondersteuningsaanbod. Er is sprake van goede voortgang op vele terreinen, maar er dienen ook hier nog enige stappen te worden gezet.

Om de swv-en en de mbo-instellingen inzicht te geven waar zij staan met het invoeren van het passend onderwijs, komt constant de meest recente informatie beschikbaar op diverse sites van DUO en op de site Passendonderwijs, bezoeken de OCW-accountmanagers de swv-en, houden de sectororganisaties de vingers aan de pols en worden onderzoeken uitgevoerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

9.620.115

9.455.159

9.909.093

9.752.070

10.254.006

9.726.096

527.910

Waarvan garantieverplichtingen

     

48.850

14.795

10.705

4.090

Uitgaven

9.562.350

9.466.210

9.549.482

9.746.672

10.166.848

9.727.312

439.536

               

Bekostiging

9.085.301

9.101.267

9.105.352

9.234.708

9.622.129

9.179.182

442.947

Hoofdbekostiging

9.048.647

8.995.555

9.034.252

9.013.388

9.408.686

8.985.514

423.172

 

Bekostiging Primair Onderwijs

9.048.647

8.995.555

9.024.015

9.001.439

9.396.737

8.972.783

423.954

 

Bekostiging Caribisch Nederland

0

0

10.237

11.949

11.949

12.731

– 782

Prestatiebox

0

0

0

134.970

156.673

167.100

– 10.427

Aanvullende bekostiging

36.654

105.712

71.100

86.349

56.770

26.568

30.202

 

Conciërgeregeling

0

0

9.724

21.830

19.573

19.515

58

 

Subsidieregeling Passend Onderwijs

14.415

20.954

26.000

37.913

25.628

0

25.628

 

Onderwijstijdverlenging

 

20.710

14.584

14.106

0

7.053

– 7.053

 

Overig

22.238

64.048

20.791

12.500

11.569

0

11.569

                   

Subsidies

127.676

129.469

132.446

121.511

132.135

113.894

18.241

 

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

16.454

19.000

21.500

22.500

23.000

23.862

– 862

 

Nederlands onderwijs buitenland

15.753

17.619

17.969

17.507

17.940

17.449

491

 

Herstart en Op de Rails

18.440

18.614

18.730

18.747

19.143

19.162

– 19

 

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)

0

0

0

18.569

18.575

10.000

8.575

 

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

5.529

7.440

8.196

9.996

10.700

10.000

700

 

Overig

71.500

66.796

66.051

34.192

42.777

33.421

9.356

                   

Opdrachten

10.002

15.006

14.972

16.697

9.189

21.761

– 12.572

                   

Bijdrage aan agentschappen

36.341

31.907

26.700

33.654

33.453

31.550

1.903

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

36.341

31.907

26.700

33.654

33.453

31.550

1.903

                 

0

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

8.721

9.175

9.025

9.116

8.700

8.616

84

 

Stichting Vervangingsfonds en Participatiefonds

6.775

6.775

6.775

6.674

6.416

6.416

0

 

UWV

1.946

2.400

2.250

2.442

2.284

2.200

84

                   

Bijdrage aan medeoverheden

294.309

179.387

260.987

330.987

361.242

360.987

255

 

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

266.260

75.831

260.987

260.987

261.542

260.987

555

 

Convenant G37

     

70.000

95.000

95.000

0

 

Ondersteuning niet G37

       

4.700

5.000

– 300

 

Overig

28.049

103.556

       

0

                   

Bijdrage aan begrotingsfondsen/sociale fondsen

0

0

0

0

0

11.321

– 11.321

 

Brede Scholen

         

11.321

– 11.321

Ontvangsten

61.435

45.002

20.668

52.385

39.877

1.661

38.216

Door de andere wijze van presentatie binnen «verantwoord begroten», zijn de uitgaven voor de jaren 2009, 2010 en 2011 niet volledig te reconstrueren.

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven in het primair onderwijs ligt € 439,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 38,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Hieronder worden, naast de toelichting op de financiële instrumenten, de grootste verschillen toegelicht.

Hoofdbekostiging

Toelichting op de instrumenten

Bekostiging Primair Onderwijs

Het Rijk verstrekt schoolbesturen lumpsumbekostiging voor de personele en materiële kosten die scholen maken. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen, de gemiddelde leeftijd van leraren en het aantal groepen. Daarnaast wordt in de bekostiging rekening gehouden met groei en grootte van de school (groeibekostiging, kleine scholentoeslag en directietoeslag). Tot slot wordt in de bekostiging rekening gehouden met een beperkt aantal specifieke kenmerken van leerlingen. Het gaat hier onder meer om leerlingen met risico op onderwijsachterstand en om leerlingen waarvoor overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is.

Het budget voor de bekostiging van primair onderwijs is per saldo met € 423,2 miljoen verhoogd. Belangrijkste oorzaak is dat in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) éénmalig € 85 miljoen aan het primair onderwijs beschikbaar is gesteld ten behoeve van het behoud van jonge leraren, en dat daarnaast in het kader van de Begrotingsafspraken 2014 € 295 miljoen aan het primair onderwijs beschikbaar is gesteld. Daarnaast zijn middelen toegevoegd voor gestegen werkgeverslasten (€ 14,2 miljoen), voor de prijsbijstelling (€ 20,6 miljoen) en voor de uitvoering van het Actieplan Leerkracht (€ 6,7 miljoen). Tevens is aan het Participatiefonds € 14,5 miljoen teruggestort. Dit vanwege meer correcties dan verwacht bij scholen voor ten onrechte door hen bij het fonds gedeclareerde wachtgeldkosten (zie ook de toelichting onder ontvangsten). Daarnaast is het budget met € 20,5 miljoen verlaagd als gevolg van een lager aantal leerlingen dan geraamd.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging aan scholen in Caribisch Nederland.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de bestuurlijke afspraken met de PO-Raad en de ambities uit de actieplannen «Basis voor Presteren» en «Leraar 2020, een krachtig beroep!», hebben schoolbesturen extra middelen ontvangen via de prestatiebox. Deze middelen zijn bedoeld voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van opbrengstgericht werken, professionalisering van leraren en schoolleiders en cultuureducatie. De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant. De uitgaven voor de prestatiebox zijn € 10,4 miljoen lager uitgevallen dan begroot. De oorzaak is dat het deel bestemd voor cultuureducatie in het schooljaar 2012–2013, al volledig is betaald in 2012.

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging hebben schoolbesturen middelen voor specifieke doeleinden ontvangen. De belangrijkste aanvullende bekostiging is verstrekt voor conciërges en de invoering van passend onderwijs. Het budget is vanuit het instrument hoofdbekostiging primair onderwijs verhoogd ten gevolge van interne herschikkingen (per saldo € 30,5 miljoen), en ten gevolge van de kosten van de regeling stimulering passend onderwijs en van de compensatieregeling maatregelen AWBZ (samen € 37,5 miljoen). Daartegenover staat dat de regeling onderwijstijdverlenging van € 7 miljoen voor het schooljaar 2012–2013 al volledig in 2012 is betaald.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van verscheidene beleidsdoelstellingen zijn subsidies verstrekt. De belangrijkste zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en de subsidies voor «Herstart», «Op de rails», »Basis voor presteren» («School aan Zet» en «Bèta en Techniek») en humanistisch vormend en godsdienstonderwijs. «Herstart» helpt thuiszittende kinderen bij een nieuwe start op school. «Op de Rails» helpt leerlingen die dreigen te ontsporen om op de rails te blijven. «School aan Zet» biedt in de periode 2012–2016 een programma aan dat is gericht op de ondersteuning van schoolbesturen en scholen bij de implementatie van de beleidsprioriteiten uit de actieplannen «Basis voor Presteren» en «Leraar 2020, een krachtig beroep!». De middelen zijn daarnaast bestemd voor het project «Meer Betere Bèta’s». De subsidie voor humanistisch vormend en godsdienstonderwijs wordt toegekend aan de samenwerkende landelijke organisaties op dit gebied.

Het verschil in de realisatie van € 18,2 miljoen wordt als volgt verklaard. Een bedrag van € 5,0 miljoen aan juridische verplichtingen, waar onder projecten passend onderwijs, is niet in 2012 maar pas in 2013 tot betaling gekomen. Van de artikelen 3 en 9 is in totaal € 7,8 miljoen overgeboekt voor de uitvoering van onder andere de programma’s «School aan Zet» en «Bèta en Techniek». Ten slotte is voor circa € 7 miljoen aan activiteiten een subsidie verstrekt, waarvan de verwachting was dat de financiering de vorm van een opdracht zou krijgen. Daartegenover is de betaling van € 3 miljoen aan juridische verplichtingen doorgeschoven naar 2014 voor projecten die in 2013 vertraging hebben opgelopen.

Opdrachten

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken, zoals op het terrein van passend onderwijs en VVE. Het verschil van € 12,6 miljoen wordt verklaard door een interne herschikking van opdrachten naar bekostiging van € 1,5 miljoen, een bijdrage aan DUO van € 1,9 miljoen voor BRON PO en experimenten passend onderwijs en een bijdrage aan de beleidsartikelen 3 en 16 van € 1,5 miljoen voor onder andere examenkosten VSO. Tot slot is € 7 miljoen, waarvan begroot was deze in de vorm van een opdracht te verstrekken, in subsidievorm uitgegeven.

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De vervangingskosten die het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vergoeden, worden gedekt uit de premieopbrengsten van schoolbesturen.

Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.

Bijdrage aan medeoverheden

Gemeenten ontvangen middelen voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kent meerdere instrumenten, onder andere voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid binnen de G37 zijn vanaf 2012 extra middelen beschikbaar gekomen. Met de G37 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van met name de voorschoolse educatie te verbeteren en daarnaast het aantal kinderen dat deelneemt aan voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit, aanzienlijk uit te breiden. Voorts ontvangen de 86 gemeenten die volgen op de G37 vanaf 2013 € 4,7 miljoen extra.

Bijdrage aan begrotingsfondsen/sociale fondsen

Aan het gemeentefonds worden jaarlijks middelen ter beschikking gesteld ten behoeve van de Impuls brede scholen, sport en cultuur (combinatiefuncties). Het verschil van € 11,3 miljoen is grotendeels verklaard door de overboeking naar VWS van € 10,9 miljoen bij de Voorjaarsnota. VWS maakt dit bedrag over aan het gemeentefonds voor combinatiefunctionarissen op brede scholen.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 38,2 miljoen hoger dan geraamd. Deels is dit het gevolg van meer ontvangsten bij de afhandeling van jaarrekeningen en de afrekening van diverse subsidies (€ 6,5 miljoen). Verder heeft een terugvordering bij gemeenten plaatsgevonden van niet ingezette middelen voor de Regeling voor het stimuleren en aanpassen van huisvesting tot brede scholen (€ 5 miljoen), en de Regeling verbetering binnenklimaat huisvesting primair onderwijs 2009 (€ 12 miljoen). Ten slotte bleken er meer terugvorderingen dan verwacht bij scholen te zijn, ten gevolge van onterechte declaraties van wachtgeldkosten bij het Participatiefonds (€ 14,5 miljoen). Dit bedrag is na desaldering aan het fonds teruggestort.

Artikel

3: VOORTGEZET ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs heeft de taak om voor kwalitatief goed onderwijs te zorgen. Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren: De Minister draagt verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van het onderwijs. Dit borgt zij door aan de onderwijsinstellingen voor voortgezet onderwijs bekostiging te verstrekken en door middel van wet- en regelgeving.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door middel van het Bestuursakkoord VO-raad – OCW 2012–2015, door het beschikbaar stellen van aanvullende bekostiging en via wet- en regelgeving. Tevens maakt de Minister gebruik van de dialoog met scholen, ouders, leerlingen en belangenorganisaties. Namens de Minister ondersteunt het programma School aan Zet de scholen bij de realisatie van de met de sector overeengekomen (kwantitatieve en kwalitatieve) ambities.

Regisseren: De Minister is eveneens verantwoordelijk voor (het borgen van) de onderwijskwaliteit van scholen. Borging van de kwaliteit verloopt (primair) via het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving.

Indicatoren en kengetallen

Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven in Kerncijfers 2013.

Tabel 3.1 Kengetallen
   

2009

2010

2011

2012

2013

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen

         
 

Nader te verdelen in:

910.000

915.900

925.500

937.200

946.500

 

Vmbo, incl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

389.200

388.600

395.000

404.300

410.500

 

Havo

233.800

237.700

241.800

244.600

249.900

 

Vwo

252.400

255.200

254.300

253.000

251.700

 

Pro

26.900

26.400

26.500

27.300

28.300

 

Vavo

7.700

8.000

7.900

8.000

6.100

2.

Uitgaven per

         
 

leerling (x €)

7.405

7.519

7.539

7.669

7.880

3.

Totaal aantal scholen

645

645

647

646

646

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.411

1.434

1.430

1.451

1.465

Bron: DUO

In de memorie van toelichting bij de wetswijziging van de Wet op het Voortgezet Onderwijs is toegezegd dat OCW in het jaarverslag aandacht zou besteden aan het aantal stichtingen van scholen. Dit vooruitlopend op de evaluatie van de wetswijzigingen.

In 2013 is goedkeuring verleend aan de stichting van de volgende nieuwe scholen:

  • 1. Een scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo met als grondslag protestants-christelijk/rooms-katholiek/algemeen bijzonder in Deventer.

  • 2. Een scholengemeenschap voor havo en vwo met als grondslag gereformeerd/algemeen bijzonder/vrije school in Hengelo (Ov.).

  • 3. Een scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo met als grondslag protestants-christelijk/rooms-katholiek/algemeen bijzonder in Hoorn.

  • 4. Een school voor vwo met als grondslag protestants-christelijk/rooms-katholiek/algemeen bijzonder, toe te voegen aan de Pierre Bayle Academie voor mavo en havo in Geldermalsen.

  • 5. Een school voor havo met als grondslag rooms-katholiek/algemeen bijzonder, toe te voegen aan het Tjalling Koopmans College voor mavo en vwo in Hardegarijp.

  • 6. Een school voor vwo met als grondslag rooms-katholiek/algemeen bijzonder, toe te voegen aan het Tjalling Koopmans College voor mavo en havo in Harderwijk.

Met ingang van 1 augustus 2013 is de bekostiging gestart van een nieuwe school voor mavo en vwo «Tjalling Koopmans College» in Hardegarijp en een nieuwe school voor praktijkonderwijs met als grondslag openbaar in Almere. Het Tjalling Koopmans College is op basis van stichting goedgekeurd, de school in Almere is op basis van splitsing (van een bestaande school) goedgekeurd.

De evaluatie van de per 1 augustus 2008 gewijzigde wetgeving met betrekking tot de voorzieningenplanning voortgezet onderwijs heeft inmiddels plaatsgevonden. Het evaluatierapport en de beleidsreactie daarop zijn naar de Eerste en Tweede Kamer op 12 juli 2013 toegezonden.

Beleidsconclusies

In het beleidsverslag is de stand van zaken beschreven van een aantal belangrijke ontwikkelingen zoals het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en de Begrotingsafspraken 2014. Daarnaast is in dat verslag al ingegaan op meerdere beleidsonderwerpen, zoals excellente scholen en -leerlingen, het bestuursakkoord VO inclusief de «prestatiebox», eindtoetsen en aangescherpte examens. Hierna wordt extra stilgestaan bij de ontwikkelingen rondom het vmbo.

Vmbo

In mei 2013 zijn in concept zes beroepsgerichte examenprogramma's voor vmbo basis, kader en de gemengde leerweg vastgesteld. Tegelijkertijd is gewerkt aan een aanvullend zevende profiel. Deze profielen zullen op termijn de huidige beroepsgerichte afdelingsvakken vervangen. Vmbo-scholen en roc’s hebben de mogelijkheid gekregen om samen aanvragen in te dienen voor vakmanschap- en technologieroutes per schooljaar 2014–2015. De vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s wordt voortvarend opgepakt door scholen en docenten.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

7.183.021

6.964.926

7.057.626

7.296.426

7.829.613

7.043.703

785.910

Waarvan garantieverplichtingen

   

9.000

122.352

137.811

0

137.811

Uitgaven

6.782.445

6.950.011

6.942.483

7.131.701

7.436.116

7.074.820

361.296

               

Bekostiging

6.621.063

6.780.772

6.767.662

6.977.217

7.285.370

6.924.719

360.651

Hoofdbekostiging

6.355.195

6.458.223

6.460.962

6.636.983

6.912.985

6.563.846

349.139

 

Bekostiging Voortgezet Onderwijs

6.355.195

6.458.223

6.448.959

6.624.016

6.899.921

6.551.413

348.508

 

Bekostiging Caribisch Nederland

0

0

12.003

12.967

13.064

12.433

631

Prestatiebox

0

0

0

110.049

148.770

130.000

18.770

 

Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

0

0

0

110.049

148.770

130.000

18.770

Aanvullende bekostiging

265.868

322.549

306.700

230.185

223.615

230.873

– 7.258

 

Regeling kwaliteitsagenda VO

55.646

59.673

55.703

0

0

0

0

 

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het VO

38.325

69.478

55.233

47.043

47.924

47.893

31

 

Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2 2008–2013 incl. borgingscohort vmbo-mbo2

7.199

18.698

27.423

27.181

27.366

24.113

3.253

 

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

2.930

3.070

3.327

3.760

3.746

3.741

5

 

Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers en eerste opvang vreemdelingen

88.208

92.341

93.970

82.962

76.085

86.205

– 10.120

 

Regeling regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen

62.523

67.536

65.123

65.542

66.972

66.885

87

 

Regeling visueel gehandicapten

1.076

1.254

1.071

1.292

1.317

1.206

111

 

Regeling doorontwikkeling vmbo/pro

9.711

10.249

4.600

2.159

0

0

0

 

Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

250

250

250

246

205

830

– 625

               

Subsidies

72.016

78.000

80.662

52.299

52.725

53.810

– 1.085

 

Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, BVE

24.377

21.847

20.874

20.500

19.500

19.229

271

 

ICT-projecten

10.777

11.781

10.999

1.530

570

1.090

– 520

 

Beter presteren (Scholen aan Zet en Platform Beta en Techniek)

0

0

9.800

0

57

5.700

– 5.643

 

Onderwijs Bewijs

3.243

3.521

5.342

4.641

2.910

3.092

– 182

 

Regionale verwijzingscommissies VO

6.985

6.985

6.985

6.985

6.985

6.985

0

 

Overige projecten

26.634

33.866

26.662

18.643

22.703

17.714

4.989

               

Opdrachten

374

374

374

602

1.393

374

1.019

 

In- en uitbesteding

374

374

374

602

1.393

374

1.019

                   

Bijdrage aan agentschappen

26.781

25.394

27.531

31.428

31.195

27.284

3.911

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

26.781

25.394

27.531

31.428

31.195

27.284

3.911

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

61.533

65.154

65.740

69.299

65.000

68.339

– 3.339

 

ZBO: College voor Examens

3.849

3.762

3.604

4.289

11.153

3.321

7.832

 

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/BVE (incl. examens)

57.684

61.392

62.136

65.010

53.847

65.018

– 11.171

               

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

678

317

514

856

433

294

139

 

GRAZ (ECML) en PISA

678

317

514

856

433

294

139

Ontvangsten

63.729

62.450

9.450

4.322

20.143

1.361

18.782

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven van het voortgezet onderwijs is circa € 361,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk geraamd. Dit is met name veroorzaakt door de intensiveringen die zijn voortgevloeid uit het NOA en de Begrotingsafspraken. De realisatie van de ontvangsten is € 18,8 miljoen. hoger dan geraamd. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Hoofdbekostiging

Toelichting op de instrumenten

Bekostiging Voortgezet Onderwijs

Het voortgezet onderwijs kent een lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en de schoolsoort.

Voor leerlingen met een indicatie voor het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) of praktijkonderwijs (pro) ontvangen scholen extra bekostiging bovenop de reguliere bekostiging. Het pro is een vorm van voortgezet onderwijs die leerlingen voorbereidt op de arbeidsmarkt en is bedoeld voor leerlingen die naar verwachting géén vmbo-diploma kunnen halen. In 2013 waren voor de leerlingen pro de volgende ondersteunings-middelen beschikbaar.

Tabel 3.4 Zorgmiddelen pro (bedragen x € 1 miljoen)
 

2012

2013

Praktijkonderwijs

119

118

Lwoo is bedoeld voor leerlingen die extra begeleiding behoeven in één van de leerwegen van het vmbo, opdat ze wel hun vmbo-diploma halen. Voor de extra begeleiding waren in de 2013 de volgende ondersteuningsmiddelen beschikbaar:

Tabel 3.5 Begeleidingsmiddelen lwoo (bedragen x € 1 miljoen)
 

2012

2013

Lwoo

399

412

In april 2013 is de hoofdlijnenbrief lwoo en pro naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze brief is de Tweede Kamer geïnformeerd over de toekomstige bekostiging van het lwoo en pro en de integratie in het passend onderwijs.

De verschillen in de realisatie van de uitgaven bekostiging voortgezet onderwijs ten opzichte van de raming zijn:

  • Een verhoging van de lumpsumvergoeding van de scholen met € 216,8 miljoen conform de Begrotingsafspraken (verbetering van de onderwijskwaliteit op korte termijn). Hiervan is € 7,2 miljoen overgeboekt naar Economische Zaken voor het aandeel groen onderwijs.

  • Een verhoging met € 65 miljoen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) voor behoud van de werkgelegenheid. Hiervan is € 2,2 miljoen overgeboekt naar Economische Zaken voor het aandeel groen onderwijs.

  • Een verhoging met € 48,5 miljoen, omdat er in dit jaar meer leerlingen in het voortgezet onderwijs waren dan in de oorspronkelijke raming.

  • Een verhoging met € 34,1 miljoen in verband met de uitdeling van de middelen voor de verbetering van het onderwijspersoneel convenant leerkracht (tranche 2013).

  • Een verhoging met € 11 miljoen in verband met de doorschuif vanuit 2012 van een deel van het gereserveerde bedrag in verband met de continuïteitsgarantie aan Amarantis. Vervolgens is hiervan € 2,7 miljoen naar 2014 doorgeschoven.

  • Een verhoging met € 9,8 miljoen in verband met de uitdeling van de loonbijstelling (werkgeverslasten tranche 2013).

  • Overige diverse mutaties (- € 2,3 miljoen).

Bekostiging Caribisch Nederland

Voor de komende periode is voor het onderwijs in Caribisch Nederland een eigen onderwijsagenda opgesteld. Jaarlijks wordt de voortgang van de acties uit de onderwijsagenda geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Daarnaast houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in Caribisch Nederland. De rapportages van haar bevindingen worden betrokken bij de evaluatie van de voortgang. De evaluatie onderwijsagenda 2012/2013 Caribisch Nederland is 29 november 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd. De evaluatie richt zich vooral op het informeren over de voortgang van de onderwijsagenda. De stand van zaken is opgenomen en wat er nog moet gebeuren om de ambities te realiseren. Er wordt vastgehouden aan de ambitie om in 2016 de basiskwaliteit van het onderwijs op orde te hebben. Dit betekent dat er de komende jaren veel wordt gevraagd van schoolbestuurders, schoolleiders en leraren, alsmede een grote betrokkenheid van ouders en leerlingen.

Prestatiebox

Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs

Via de prestatiebox ontvangen scholen aanvullende middelen om de doelen uit het Bestuursakkoord VO-raad – OCW 2012–2015 te realiseren. Het verschil in realisatie ten opzichte van de raming bij de Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs heeft te maken met de overheveling van € 18 miljoen van de post «hoofdbekostiging» naar de post «prestatiebox». Dit in verband met het opnemen van de extra middelen voor professionalisering van schoolleiders in de Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs. Deze middelen stonden nog op de post «hoofdbekostiging».

Aanvullende bekostiging

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

De maatschappelijke stage is vanaf het schooljaar 2011–2012 onderdeel van de lumpsumbekostiging.

Tijdelijke regeling subsidiering experimenten leergang vmbo-mbo2 2008–2013, inclusief borgingscohort vmbo-mbo2

In het schooljaar 2008–2009 is het experiment vmbo-mbo2 (VM2) gestart. Het doel van dit experiment is om de overstap te vergemakkelijken van vmbo naar mbo voor een kwetsbare groep leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg en daarmee voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Vanaf schooljaar 2010–2011 is het mogelijk om een borgingscohort te starten voor de reeds deelnemende VM2 scholen van het eerste en/of tweede cohort, die daadwerkelijk onderwijs voor de leergang VM2 verzorgen. In oktober 2013 is VM2 op basis van de jaarlijkse monitorrapportages geëvalueerd. De beleidsreactie en evaluatie zijn, voorzien van aanvullende omschrijvingen van verschillende VM2-trajecten, in oktober 2013 aan de Tweede Kamer gestuurd. Aandachtspunten uit VM2-trajecten zijn meegenomen in de vormgeving van de vakmanschapsroute en de technologieroute die per schooljaar 2014–2015 door samenwerkende vmbo-scholen en roc-instellingen op aanvraag gestart kan worden.

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

De beleidsregel IGVO geeft aan op welke wijze scholen een aanvraag kunnen doen voor erkenning en bekostiging van een opleiding voor internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs, hoe dat onderwijs moet worden ingericht en op welke wijze de Minister dit onderwijs bekostigt. De financiële middelen bij deze regeling betreffen de toeslag die scholen per leerling per jaar ontvangen. Daarnaast worden leerlingen IGVO bekostigd als havo- en vwo leerlingen conform het bekostigingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs.

Regeling leerplusarrangement VO, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen

Deze regeling bestaat uit 3 onderdelen:

  • Leerplusarrangement: scholen komen bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken in aanmerking voor aanvullende bekostiging van het leerplusarrangement. Scholen die te maken hebben met opeenstapeling van problemen (zoals veel leerlingen met een verhoogd risico van spijbelen, vertraging in de schoolloopbanen, voortijdig schoolverlaten, criminaliteit en/of jeugdzorgproblematiek), worden in staat gesteld om maatwerk te leveren om uiteindelijk even goed te presteren als de overige scholen.

  • Nieuwkomers: de aanvullende bekostiging is bestemd voor leerlingen die op enige teldatum korter dan een jaar, dan wel één tot twee jaar in Nederland zijn en die vreemdeling zijn volgens de Vreemdelingenwet 2000.

  • Eerste opvang vreemdelingen: de aanvullende bekostiging is bestemd voor vreemdelingen die op twee peildata als daadwerkelijk schoolgaand staan ingeschreven en die op beide peildata korter dan één jaar in Nederland verblijven.

In 2013 is minder gebruik gemaakt van de regeling leerplusarrangement VO, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen. Hierdoor is € 10,1 miljoen minder uitgegeven.

Regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs 2006 en reboundvoorzieningen

Samenwerkingsverbanden VO (swv’s) ontvangen een regionaal zorgbudget voor niet-geïndiceerde leerlingen die toch extra ondersteuning nodig hebben. Daarnaast ontvangen de swv’s reboundmiddelen bestemd voor de tijdelijke herplaatsing van leerlingen. Zoals eerder aangegeven is in april 2013 de hoofdlijnenbrief lwoo en pro naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin zijn ook de regionale verwijzingscommissies opgenomen.

Regeling visueel gehandicapten

Scholen krijgen op aanvraag aanvullende bekostiging voor leerlingen die als direct gevolg van een visuele handicap aanvullende begeleiding nodig hebben om het onderwijs aan de school te volgen.

Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

Vmbo-scholen kunnen leerwerktrajecten aanbieden in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Het leerwerktraject is een maatwerkroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg; een combinatie van binnenschools en buitenschools leren zorgt voor een aantrekkelijk en inspirerend leerklimaat voor leerlingen.

De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn actief betrokken bij de totstandkoming van leerwerktrajecten in het vmbo. Hiervoor ontvangen zij jaarlijks een rijksbijdrage.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van verscheidene beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt. De drie grootste subsidies zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en ICT projecten, voor het programma School aan Zet van het Platform Bèta en Techniek en voor de Regionale Verwijzingscommissies. In 2013 zijn de middelen voor «School aan Zet» en «Meer betere Beta’s» van artikel 3 voortgezet onderwijs overgeboekt naar artikel 1 primair onderwijs voor € 5,5 miljoen.

Daarnaast zijn de middelen voor sport, bewegen en gezonde leefstijl overgeheveld van het Ministerie van VWS naar artikel 3 voortgezet onderwijs voor € 3,1 miljoen.

Opdrachten

Voor diverse ad hoc projecten is extra personeel of expertise aangewend. Verder vallen onder deze post middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. Het budget voor de Dienst Uitvoering Onderwijs is in 2013 per saldo met € 3,9 miljoen verhoogd door diverse overboekingen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

ZBO: College voor Examens

Het College voor Examens (CvE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneneducatie, de staatsexamens voor VO en voor Nederlands als tweede taal (NT2). De taak van het CvE is om namens de overheid de kwaliteit van al deze examens te waarborgen en te zorgen voor een vlekkeloze afname. De financiering van het CvE is vanaf 2013 gebundeld. Daarom is het budget door meerdere overboekingen verhoogd met € 7,8 miljoen voor het uitvoeren van bovengenoemde taken.

Het betreft hier de uitgaven voor het instrument, inclusief de uitvoeringskosten

SLOA: Onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (inclusief examens)

Het budget van de onderwijsondersteunende instellingen bedroeg in 2013 totaal € 65 miljoen. De onderwijsondersteunende instellingen APS, CPS en KPC ontvingen voor in totaal circa € 10 miljoen voor praktijkgericht onderwijs onderzoek. CITO en SLO ontvingen samen circa € 55 miljoen voor examens, toets- en leerplanontwikkeling (incl. diagnostische tussentijdse toets) en normering. Het betreft hier de uitgaven voor het instrument, inclusief de uitvoeringskosten.

Daarnaast ontvangen de onderwijsondersteunende instellingen additionele bekostiging voor ad hoc projecten. De verschillen in realisaties ten opzichte van de ramingen zijn:

  • Overboeking van de middelen voor de «Denktank BVE» van artikel 3 voortgezet onderwijs naar artikel 4 beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor € 2,5 miljoen.

  • In verband met de vertraging van het project diagnostische tussentijdse toets is een deel van de middelen niet in 2013 besteed (– € 2,2 miljoen) en wordt een deel doorgeschoven naar 2014 (– € 2,5 miljoen).

  • Overige overboekingen: – € 4 miljoen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

European Centre for Modern Languages (ECML) te Graz

Het European Centre for Modern Languages (ECML) is een mede door Nederland opgericht Europees expertisecentrum voor het talenonderwijs. Nederlandse sleutelfiguren op het vlak van talenonderwijs maken in workshops van dit centrum kennis met de nieuwste ontwikkelingen op dit gebied en verspreiden die kennis nationaal.

PISA

Nederland heeft zich internationaal verplicht tot deelname aan het internationale vergelijkend onderzoek van de OECD «Programme for International Student Assessment». Met de deelname aan het PISA project houdt OCW bij hoe de prestaties van 15-jarigen zich ontwikkelen op het gebied van wiskunde, lezen en «science». Als zodanig is PISA een toetssteen voor het succes van innovaties en de kennisinfrastructuur in Nederland.

Toetsing van leerlingen vindt eenmaal in de drie jaar plaats. Over de uitkomsten van PISA 2012 is eind 2013 de publicatie verschenen. De uitkomsten van PISA 2012 leveren voor Nederland vergelijkbaar goede resultaten op als in 2009. Nederlandse leerlingen scoren bij de top drie van Europa en de top tien van de OECD. De prestaties voor rekenen (onderdeel van wiskunde) zijn uitstekend: op de tweede plaats van de OECD en de eerste van Europa en zijn waarschijnlijk mede beïnvloed door de extra inspanningen in het onderwijs voor verbetering van rekenvaardigheden.

Ontvangsten

Het ontvangstenbudget wordt met € 18,8 miljoen verhoogd als gevolg van onder meer het terugvorderen van middelen naar aanleiding van de controle op aanvragen in het kader van de regeling binnenmilieu en energiezuinigheid.

Artikel

4: BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

Artikel

Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een middelbaar onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele deelnemers en bij de behoeftes van de maatschappij. De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het middelbaar beroepsonderwijs is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een cruciale schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsum bekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, prestatieafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

De verantwoordelijkheid voor de overige educatie is belegd bij de gemeenten, omdat zij het beste zicht hebben op de lokale behoefte. Gemeenten ontvangen via het Participatiebudget de rijksbijdrage overige educatie voor de inkoop van educatieve activiteiten bij roc’s.

De hoofdlijnen van het beleid voor het mbo in deze kabinetsperiode zijn uitgewerkt in het actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015».

Indicatoren en kengetallen

Tabel 4.1
   

2008–2009

2009–2010

2010–2011

2011–2012

2012–2013

1.

Aantal deelnemers mbo (x 1.000)

479,6

486,1

488,7

478,0

470,9

 

Bol-vt

313,1

321,9

327,2

328,2

333,4

 

Bbl

156,9

155,4

152,9

142,3

132,5

 

Bol-dt

9,6

8,8

8,6

7,5

5,0

 

Bron: Bekostigingstelling mbo

         

2.

Gewogen gemiddelde onderwijsuitgaven per mbo-deelnemer (x € 1.000)

7,2

7,3

7,3

7,4

7,6

 

Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

2009

2010

2011

2012

2013

Beleidsconclusies

Goed beroepsonderwijs is de brandstof van economische groei en vormt de kracht van onze samenleving. Het afgelopen jaar is in nauw overleg met het onderwijsveld verder gewerkt aan de randvoorwaarden voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs op mbo-instellingen. De wet doelmatige leerwegen en modernisering bekostiging is in de Eerste en de Tweede Kamer aangenomen. Met het Regeerakkoord VVD – PvdA, Bruggen slaan, oktober 2012, is € 250 miljoen beschikbaar gesteld voor kwaliteitsafspraken in het mbo. De middelen komen beschikbaar na kabinetsbesluitvorming. In overleg met betrokkenen is in 2013 de uitwerking van de kwaliteitsafspraken in hoofdlijnen ontwikkeld en is een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de hoofdlijnen van de uitwerking van de kwaliteitsafspraken. Het wetsvoorstel macrodoelmatigheid is in november 2013 voor advies aan de Raad van State aangeboden. In de periode vanaf oktober 2013 tot en met januari 2014 vond de mbo-tour plaats over de toekomstbestendigheid van het mbo. Voor de overgang van de taken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven wordt een wetsvoorstel voorbereid. Een belangrijke mijlpaal is tot slot de daling van het aantal voortijdig schoolverlaters van 41.800 in 2009 naar 27.950 in schooljaar 2012/2013. De nationale doelstelling is maximaal 25.000 nieuwe vsv-ers in 2016. In het beleidsverslag wordt uitgebreider ingegaan op de resultaten van het mbo beleid in 2013.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

3.842.785

3.381.434

3.555.445

3.824.455

3.601.266

3.564.888

36.378

Waarvan garantieverplichtingen

143.934

6.290

104.200

193.020

38.980

0

38.980

Uitgaven

3.503.474

3.498.688

3.476.052

3.501.845

3.496.330

3.500.665

– 4.335

                   

Bekostiging

0

0

3.262.317

3.315.750

3.381.288

3.358.110

23.178

Hoofdbekostiging

0

0

2.954.378

3.038.359

3.151.676

3.098.315

53.361

 

Bekostiging roc's/overige regelingen

0

0

2.852.729

2.934.984

2.981.573

2.928.356

53.217

 

Bekostiging kbb's

0

0

98.820

100.356

107.981

107.496

485

 

Bekostiging Caribisch Nederland

0

0

2.829

3.019

3.801

4.142

– 341

 

Bekostiging vavo

0

0

0

0

58.321

58.321

0

Prestatiebox

0

0

0

3.755

3.797

4.100

– 303

 

Taal en Rekenen

0

0

0

0

0

0

0

 

Investeringsfonds mbo (Techniekpact)

0

0

0

0

0

0

0

 

VSV

0

0

0

3.755

3.797

4.100

– 303

Aanvullende bekostiging

0

0

307.939

273.636

225.815

255.695

– 29.880

 

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

0

0

14.017

14.042

13.869

14.017

– 148

 

Versterken centrale en uniforme toetsing

0

0

0

1.584

800

13.612

– 12.812

 

RMC's

0

0

31.599

31.885

31.925

31.885

40

 

Plusvoorzieningen overbelaste Jongeren en wijkscholen

0

0

72

30.450

30.400

30.400

0

 

Programmagelden regio's

0

0

44.389

0

19.677

19.700

– 23

 

Convenanten met RMC-regio's

0

0

39.590

60.372

12.230

12.100

130

 

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2

0

0

3.788

1.428

2.037

5.099

– 3.062

 

Leerlinggebonden financiering (LGF)

0

0

38.221

45.012

50.497

43.762

6.735

 

Taal en Rekenen

0

0

58.313

53.963

52.280

58.520

– 6.240

 

School-ex 2.0

0

0

0

0

12.100

0

12.100

 

Stagebox

0

0

34.900

34.900

0

26.600

– 26.600

 

Innovatiebox regulier

0

0

43.050

0

0

0

0

                   

Subsidies1

0

0

51.480

34.575

26.045

37.261

– 11.216

waarvan:

             
 

Actieplan Laaggeletterdheid

0

0

4.000

4.000

2.850

4.000

– 1.150

 

Pilots laaggeletterdheid

0

0

0

2.949

3.950

5.000

– 1.050

 

Sectorplan mbo-hbo techniek

0

0

400

400

0

400

– 400

 

Netwerkscholen

0

0

4.500

3.000

3.000

3.000

0

 

Innovatiearrangement

0

0

10.000

0

0

0

0

 

Stageoffensief

0

0

3.000

0

0

0

0

 

Loopbaanorientatie

0

0

1.740

3.760

0

3.000

– 3.000

 

Overige projecten

0

0

27.840

20.466

16.245

21.861

– 5.616

                   

Opdrachten1

0

0

6.441

6.441

3.016

6.441

– 3.425

 

In- en uitbesteding

0

0

6.441

6.441

3.016

6.441

– 3.425

                   

Bijdragen aan agentschappen

0

0

19.549

18.584

18.886

16.969

1.917

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

0

0

19.549

18.584

18.886

16.969

1.917

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's1

0

0

7.646

8.724

7.976

8.724

– 748

 

College voor Examens

0

0

411

363

363

363

0

 

Wet SLOA

0

0

7.235

8.361

7.613

8.361

– 748

                   

Bijdragen aan medeoverheden

0

0

12.756

6.167

5.766

19.877

– 14.111

 

Caribisch Nederland

0

0

12.756

6.167

5.766

19.877

– 14.111

                   

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

0

0

115.863

111.604

53.353

53.283

70

 

Participatiebudget

0

0

115.863

111.604

53.353

53.283

70

Ontvangsten

24.099

15.190

11.108

14.920

18.860

0

18.860

X Noot
1

Door de presentatie van verantwoord begroten zijn de uitgaven voor de jaren 2009 en 2010 niet meer te reconstrueren (zie ook leeswijzer)

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

Bekostiging roc’s/overige regelingen

Deze middelen zijn bedoeld voor de exploitatie van het middelbaar beroepsonderwijs. De mbo-instellingen hebben een rijksbijdrage ontvangen gebaseerd op de WEB. De verdeling van de middelen heeft plaatsgevonden via verdeelmaatstaven, zoals beschreven in de UWEB. Dit jaar zijn verschillende middelen aan de lumpsum toegevoegd. Deze middelen komen grotendeels uit de aanvullende middelen van € 45,3 miljoen uit de begrotingsafspraken. Daarnaast is incidenteel € 26,6 miljoen voor de stagebox en € 12 miljoen voor de versterking centrale en uniforme toetsing aan de lumpsum toegevoegd. Tenslotte is incidenteel € 15 miljoen vanuit OCW ingezet voor school-ex 2.0 en € 9,4 miljoen overgemaakt aan VWS voor de bijdrage in de 30+ maatregel.

Bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

Op de begroting zijn middelen beschikbaar voor de 16 kenniscentra (exclusief het groene onderwijs) om hun wettelijke taken uit te voeren.

Bekostiging Caribisch Nederland

In Caribisch Nederland wordt op Bonaire, St. Eustatius en Saba middelbaar beroepsonderwijs aangeboden. Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen.

Bekostiging vavo

In het actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (p. 7 en 8) is aangekondigd dat het educatie-onderdeel voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) budgetneutraal onder directe aansturing van het Rijk zal worden gebracht. In 2013 heeft op basis van de «Regeling overgangsbekostiging vavo 2013 en 2014» een overgangsbekostiging plaatsgevonden, omdat de benodigde bekostigingsgegevens, vanwege de t-2 systematiek, pas voor het bekostigingsjaar 2015 beschikbaar zijn.

Prestatiebox (vsv)

Mbo-instellingen krijgen een vaste voet uit de prestatiebox op basis van geleverde prestaties met betrekking tot de aanpak van vsv.

Aanvullende bekostiging

Schoolmaatschappelijk werk

Voor schoolmaatschappelijk werk worden jaarlijks middelen aan het mbo-veld ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen voor de studenten, die dit tijdelijk nodig hebben, snel en adequaat hulpverlening inschakelen.

Versterken centrale en uniforme toetsing

In het regeerakkoord – Vrijheid en Verantwoordelijkheid – uit 2010 is afgesproken de centrale en uniforme toetsing te intensiveren en de onafhankelijke examinering in het mbo te versterken. In 2013 is ruim € 12 miljoen van de middelen voor versterken van centrale en uniforme toetsing toegevoegd aan de lumpsum, voor de professionalisering van de examenfunctionarissen.

RMC’s

Dit is de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de niet meer kwalificatieplichtige vsv’ers uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk.

Programmagelden regio’s/plusvoorziening

Op grond van de Regeling regionale aanpak ontvangt iedere rmc-regio subsidie voor een regionaal programma vsv met als doel het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Het regionaal programma vsv omvat ten minste één plusvoorziening ten behoeve van de onderwijsinstellingen en scholen uit die RMC-regio.

Convenanten met rmc-regio’s

In het regeerakkoord – Vrijheid en Verantwoordelijkheid – uit 2010 is afgesproken het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te brengen naar maximaal 25 000 in 2016. Om deze doelstelling te realiseren zijn in 2012 meerjarige prestatiegerichte convenanten afgesloten met scholen en het voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs, contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s en het Rijk voor de periode 2012–2015. Op basis van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten ontvangen de vo-onderwijsinstellingen een vaste vergoeding.

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo

Deze middelen zijn bedoeld voor de projectorganisatie van het experiment met de leergang vmbo-mbo2 (VM2). De monitor brengt de ontwikkeling binnen VM2 in beeld. Er is in 2013 € 3,1 miljoen van het budget minder uitgegeven dan was begroot, dat heeft te maken met de terugloop van aantal leerlingen in VM2 in 2013. Het aantal deelnemende scholen gedurende de experimenteerperiode is ook afgenomen; er komen geen nieuwe scholen bij omdat daar in de opzet van de VM2-regeling niet voor is gekozen.

Leerlinggebonden financiering (LGF)

Voor de ondersteuning en begeleiding van studenten met een beperking of chronische ziekte kunnen de mbo-instellingen leerlinggebonden financiering (LGF) aanvragen. Op die manier worden ook deze studenten in staat gesteld hun opleiding succesvol af te ronden. In 2013 is een bedrag van € 50,5 miljoen besteed aan LGF in het mbo. Het aantal deelnemers met een LGF indicatie is in 2013 toegenomen tot 9.787.

Taal en rekenen

In het mbo zijn vanaf het studiejaar 2013–2014 centrale examens Nederlandse taal en rekenen ingevoerd, zie Kamerbrief Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. De onderwijsinstellingen hebben in 2013 in het kader van de «Regeling Intensivering taal- en rekenonderwijs» een bedrag van € 52,3 miljoen ten behoeve van de intensivering van het taal- en rekenonderwijs en de voorbereiding op de centrale examinering ervan ontvangen. Er heeft een overboeking van in totaal € 6,2 miljoen plaatsgevonden naar de bijdragen aan ZBO’s/RWT’s voor de centrale ontwikkeling van examens taal en rekenen en Engels. Dit is gedaan omdat deze middelen worden verstrekt op basis van de wet SLOA aan CITO.

School-Ex 2.0

Deze aanvullende vergoeding voor het verstrekken van opleidingsadviezen aan deelnemers en examenkandidaten voor de aanpak van jeugdwerkloosheid is verdeeld over de jaren 2013 en 2014 met € 12,5 miljoen per jaar. Zie voor verdere informatie Voorjaarsnota 2013.

Regeling stagebox

De regeling stagebox voor het verstrekken van een aanvullende vergoeding voor het werven van extra stageplaatsen is afgelopen in 2012 en niet verlengd in 2013. De Voorjaarsnota 2013 laat zien dat dit jaar incidenteel € 26,6 miljoen voor de stagebox aan de lumpsum van mbo-instellingen is toegevoegd.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van verscheidene beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt.

Actieplan laaggeletterdheid

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn jaarlijks middelen beschikbaar voor de uitvoering van het Actieplan laaggeletterdheid 2012–2015 «Geletterdheid in Nederland». I.v.m. een ander betaalritme is de realisatie € 1,2 miljoen lager dan begroot. Hierdoor zullen betalingen niet in 2013 maar grotendeels in 2014 plaatsvinden.

Pilots laaggeletterdheid

In 2013 zijn vanuit het educatiebudget middelen ter beschikking gesteld voor pilots laaggeletterdheid (Actieplan laaggeletterdheid 2012–2015 «Geletterdheid in Nederland»,(p. 6). In de pilots zullen nieuwe werkwijzen worden uitgeprobeerd, gebaseerd op ervaringen in het buitenland en op basis van wetenschappelijke inzichten, in de aanpak van laaggeletterdheid. I.v.m. een ander betaalritme is de realisatie € 1,1 miljoen lager dan begroot. Deze middelen zullen niet in 2013 betaald worden maar wel grotendeels in 2014.

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016

Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek. Hiermee worden drie centers of expertise hbo en zes centra voor innovatief vakmanschap mbo opgericht. Deze centra, die met cofinanciering van bedrijven tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties in het bedrijfsleven.

Netwerkscholen

Beroepsgericht onderwijs vraagt om bedrijfsvoering die daar goed op aansluit. Om te stimuleren dat mbo-instellingen hun bedrijfsvoering verder moderniseren, loopt van 2011 tot en met 2014 het experiment De Netwerkschool. Het doel van dit experiment is een bijdrage leveren aan het terugdringen van het lerarentekort door wetenschappelijk onderzoek te doen naar methoden om de arbeidsproductiviteit in het onderwijs te verhogen op het vlak van een slimmere organisatie van het onderwijs en effectieve inzet van ICT.

Loopbaanoriëntatie

Dit zijn middelen ter ondersteuning van (v)mbo-scholen, zodat zij aanstaande en huidige mbo-studenten beter kunnen begeleiden bij hun studieloopbaan, studiekeuzes en persoonlijke bewustwording en ontwikkeling. De realisatie is € 3 miljoen lager door een verandering in liquiditeitsbehoefte.

Overige projecten

Hieronder vallen overige projecten en organisaties die subsidies ontvangen. De realisatie is € 5,6 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt onder andere door een overboeking van € 1,2 miljoen naar het artikel van DUO voor de uitvoeringskosten van het digitaal verzuimloket en voor vsv van de niet bekostigde instellingen. Het overige deel is te verklaren door een andere fasering van een aantal projecten.

Opdrachten

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. De realisatie in 2013 is € 3,4 miljoen lager door een samenvoeging van overboekingen van middelen naar andere artikelen en het niet tot uitvoering brengen van een aantal geplande opdrachten, zoals de «nulmeting domeinen».

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

College voor Examens

Er zijn middelen beschikbaar voor het College voor Examens (CvE). Dit is een ZBO dat verantwoordelijk is voor de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Wet SLOA

Hieronder vallen posten zoals «Ontwikkeling staatsexamens cito» en het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo). Het gaat o.a. over middelen ter ondersteuning van taal en rekenen mbo. Het betreft hier de uitgaven voor het instrument, inclusief de uitvoeringskosten.

Bijdrage aan medeoverheden

Verbetermiddelen Caribisch Nederland

Deze middelen worden ingezet voor het verhogen van de leerprestaties van de leerlingen op alle scholen in Caribisch Nederland tot een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. Het gaat om incidentele investeringen en voorzieningen die (nog) niet uit de lumpsum bekostigd kunnen worden. Een groot gedeelte van de middelen is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. De onderuitputting op het onderdeel Caribisch Nederland hield met name verband met de vertraging in de uitvoering van de drie onderwijshuisvestingsplannen. Hierover zijn met de openbare lichamen BES in het najaar van 2012 nieuwe afspraken gemaakt die nog niet verwerkt waren in de Begroting 2013. De vertraging werd veroorzaakt doordat de voorbereidende fase in een aantal grote projecten meer tijd in beslag bleek te nemen dan verwacht.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Participatiebudget

Sinds 1 januari 2009 maakt het educatiebudget onderdeel uit van het Participatiebudget, een specifieke uitkering voor gemeenten. Het bedrag is gelijk aan de bijdrage van OCW aan het Participatiebudget, die gemeenten moeten besteden aan de inkoop van educatieopleidingen bij roc’s.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 18,9 miljoen in 2013 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op educatie en subsidies. Het restant is te verklaren door € 13,5 miljoen aan terugontvangsten van prestatiesubsidies vroegtijdig schoolverlaten.

Artikel

6 en 7: HOGER ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren: De Minister financiert het stelsel van het hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de prestatiebox, afzonderlijke subsidies en de inzet van andere instrumenten, zoals prestatieafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren: De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs waaronder ook het accreditatiestelsel.

Kengetallen

Tabel 6.1

(aantallen x 1.000)

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

2012/2013

2013/2014

1.

Ingeschreven studenten (exclusief groen onderwijs)

           

Hbo-voltijd bachelor

312,5

330,2

343,8

354,3

358,5

377,0

Hbo-voltijd master

2,5

2,5

2,7

2,7

2,8

3,0

Hbo-deeltijd bachelor

52,4

53,6

53,7

51,3

44,6

41,9

Hbo-deeltijd master

9,6

10,6

10,8

9,4

8,2

8,5

 

Totaal hbo

376,9

397,0

411,0

417,8

414,1

430,4

Wo-voltijd bachelor

140,6

147,0

149,6

152,5

146,9

150,5

Wo-voltijd master

62,1

67,5

74,0

75,5

78,6

83,2

Wo-deeltijd bachelor

6,1

5,9

5,2

4,2

2,9

2,4

Wo-deeltijd master

5,3

5,5

5,5

4,7

3,9

3,9

 

Totaal wo

214,0

226,0

234,3

236,8

232,3

240,0

 

Bron: Referentieraming 2014 (begroting)

           

2.

Gediplomeerden (exclusief groen onderwijs)

           

Hbo-voltijd bachelor

50,5

51,2

50,9

53,9

49,8

Hbo-voltijd master

1,1

1,0

1,1

1,2

1,1

Hbo-deeltijd bachelor

9,4

9,3

9,3

9,7

8,0

Hbo-deeltijd master

2,9

3,0

3,7

3,4

2,4

 

Totaal hbo

64,0

64,5

64,9

68,2

61,2

Wo-voltijd bachelor

23,1

24,1

27,2

32,1

30,7

Wo-voltijd master

27,2

29,0

32,8

36,9

33,6

Wo-deeltijd bachelor

0,8

0,7

0,7

0,7

0,5

Wo-deeltijd master

1,6

1,8

1,8

1,9

1,4

 

Totaal wo

52,7

55,6

62,4

71,6

66,2

 

Bron: Referentieraming 2014 (Radon)

           
 

(bedragen x € 1.000)

   

2010

2011

2012

2013

3.

Onderwijsuitgaven per student

           

Hbo

   

6,2

6,3

6,2

6,4

Wo

   

6,0

6,0

6,2

6,6

Toelichting:

  • 1, 2 In 2013 zijn meer studenten in het hbo en wo geteld dan verwacht (deeltijd hbo-bachelorstudenten uitgezonderd). Dit is vermoedelijk het gevolg van de voorgenomen, maar inmiddels met een jaar uitgestelde, invoering van het Sociaal Leenstelsel. Vorig studiejaar waren er meer gediplomeerden vanwege de (ingevoerde/afgeschafte) langstudeersmaatregel. Het aantal hbo-bachelorgediplomeerden is nu terug op normaal niveau, maar het aantal wo-bachelorgediplomeerden is hoger dan geraamd. Het lijkt erop dat het ingezette beleid om bachelorstudenten sneller te laten afstuderen, in het wo haar vruchten begint af te werpen.

  • 3. Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2013 (dat wil zeggen gecorrigeerde voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling). De stijging in 2013 van de onderwijsuitgaven per student in het hbo en wo wordt voornamelijk veroorzaakt door het terugdraaien van de langstudeerdersmaatregel en de extra lumpsummiddelen uit de Begrotingsafspraken 2014.

In het jaar 2012 ondersteunden de bekostigde instellingen 1.050 niet-EER studenten uit het Profileringsfonds.

In de motie Anker is verzocht deze informatie jaarlijks aan de Tweede Kamer te melden. De achtergrond van deze motie was om te monitoren of door het invoeren van instellingscollegegeld voor niet-EER studenten met ingang van 2010 een te hoge drempel tot het Nederlands hoger onderwijs opgelegd zou worden voor deze groep. Van een te hoge drempel blijkt geen sprake; in 2012 is het aantal niet-EER studenten dat een vergoeding krijgt uit het Profileringsfonds toegenomen van 668 naar 1.050 en daarnaast is ook het totale aantal niet-EER studenten in het hoger onderwijs gestegen (Bron 1-cijferHO). Hiermee is de reden voor het monitoren van het aantal niet-EER studenten dat een vergoeding krijgt uit het Profileringsfonds niet meer relevant. Deze informatie zal om deze reden niet meer jaarlijks aan de Tweede Kamer worden verstrekt.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er is geen grote afwijking of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

2.686.026

2.798.852

2.503.819

2.630.999

2.773.137

2.608.146

164.991

Waarvan garantieverplichtingen

176.362

82.202

40.000

153.459

30.850

 

30.850

Totale uitgaven

2.317.618

2.489.231

2.509.283

2.543.058

2.610.870

2.603.548

7.322

               

Bekostiging

2.220.274

2.379.097

2.466.582

2.491.890

2.568.770

2.562.176

6.594

Hoofdbekostiging

2.220.274

2.379.097

2.466.582

2.439.659

2.409.651

2.403.250

6.401

 

Onderwijsdeel hbo

2.157.417

2.302.938

2.384.034

2.358.218

2.333.833

2.316.159

17.674

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

58.292

64.828

69.748

68.605

68.693

68.607

86

 

Bekostiging tweede bachelor- en mastergraden in het hbo

   

1.219

1.303

1.097

2.000

– 903

 

Bekostiging experimenten open bestel

4.564

10.253

10.705

10.611

5.456

15.000

– 9.544

 

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

 

1.079

876

922

573

1.484

– 911

Prestatiebox

0

0

0

52.231

159.119

158.926

193

 

Kwaliteit en profiel (behoort tot Onderwijsdeel hbo)

     

52.231

159.119

158.926

193

               

Subsidies

82.580

92.007

28.186

30.425

23.671

23.284

387

 

Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen

 

14.652

12.055

22.267

19.967

19.967

0

 

Studiekeuze-informatie hoger onderwijs

2.400

2.400

2.400

2.455

2.475

2.400

75

 

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

13.100

4.231

6.828

     

0

 

Overig1

67.080

70.724

6.903

5.703

1.229

917

312

               

Opdrachten

196

711

559

353

91

100

– 9

 

Uitbesteding

196

711

559

353

91

100

– 9

               

Bijdragen aan agentschappen

14.568

17.416

13.956

20.390

18.338

17.988

350

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

14.568

17.416

13.956

20.390

18.338

17.988

350

Ontvangsten

11.404

3.462

3.948

8.646

6.447

1.213

5.234

X Noot
1

In de post Overig zijn in 2009 en 2010 de middelen Deltaplan bèta/techniek (onderwijsbreed) en de middelen Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs opgenomen. Het gaat om € 64,5 miljoen in 2009 en € 58 miljoen in 2010.

Toelichting op tabel 6.2:

De uitgaven voor het hoger beroepsonderwijs zijn in 2013 € 7,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De verplichtingen zijn € 165,0 miljoen hoger dan geraamd.

De realisatie van de ontvangsten is € 5,2 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting.

Verplichtingen

De verhoging van de verplichtingen is € 157,7 miljoen hoger dan de verhoging van de uitgaven. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van een bedrag van € 30,9 miljoen aan garantieverplichtingen en meerdere mutaties in de uitgaven voor het begrotingsjaar 2014 (met name de middelen die beschikbaar zijn gesteld in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel). Omdat deze uitgavenmutaties voor het jaar 2014 – overeenkomstig de bekostigingsregelgeving – in het jaar 2013 worden verplicht, worden deze verwerkt in het verplichtingenbudget 2013.

Uitgaven

De hogere uitgaven zijn vrijwel geheel gerealiseerd op het instrument Bekostiging, onderdeel Hoofdbekostiging. Gesaldeerd is sprake van een verhoging van € 6,4 miljoen. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging:

  • Een kasschuif van € 32,7 miljoen van 2013 naar 2012. In verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel zijn vanaf 2013 middelen beschikbaar gesteld. Omdat de maatregel een terugwerkende kracht heeft tot 1 september 2012 zijn de instellingen al in 2012 gecompenseerd.

  • Een overboeking van € 2,4 miljoen naar het Ministerie van EZ. Een deel van de middelen die beschikbaar zijn gesteld in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel zijn bestemd voor het groen onderwijs.

  • Een bijstelling van € 34,3 miljoen als gevolg van afspraken die in het kader van de Begrotingsafspraken 2014 zijn gemaakt.

  • Een verhoging van € 4,9 miljoen op basis van de nieuwe raming van de studentenaantallen (Referentieraming 2013).

  • Een toevoeging van € 3 miljoen voor de loonbijstelling (werkgeverslasten) 2013.

  • Een overheveling van € 9,5 miljoen uit de middelen voor de bekostiging van experimenten open bestel naar het onderwijsdeel hbo. Het aantal bekostigde studenten binnen het experiment is in 2013 lager dan geraamd. De middelen waren afkomstig uit het onderwijsdeel van de bekostiging en worden daar nu weer aan toegevoegd.

Ontvangsten

De belangrijkste oorzaak van de hogere realisatie van € 5,2 miljoen op de ontvangsten is de terugstorting als gevolg van een voorlopige afrekening op projectsubsidies (€ 4,5 miljoen). De teruggevorderde middelen zijn toegevoegd aan het uitgavenkader van het hbo.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

4.052.409

4.009.600

3.946.917

4.028.132

4.180.059

4.060.547

119.512

Waarvan garantieverplichtingen

50.000

115.000

35.000

104.400

0

Uitgaven

3.781.800

3.822.986

3.954.885

3.984.999

4.065.742

4.018.288

47.454

                   

Bekostiging

3.719.262

3.758.141

3.888.292

3.930.849

4.015.082

3.967.328

47.754

Hoofdbekostiging

3.719.262

3.758.141

3.888.292

3.904.174

3.895.816

3.847.707

48.109

 

Onderwijsdeel wo

1.498.339

1.570.497

1.592.895

1.611.971

1.588.295

1.552.269

36.026

 

Onderzoeksdeel wo

1.647.798

1.630.738

1.705.386

1.706.967

1.707.703

1.705.386

2.317

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

573.125

556.906

585.754

581.042

595.447

585.552

9.895

 

Bekostiging tweede mastergraden in het wo

   

4.257

4.194

4.371

4.500

– 129

Prestatiebox

0

0

0

26.675

119.266

119.621

– 355

 

Kwaliteit en profiel (behoort tot Onderwijsdeel wo)

     

26.675

119.266

119.621

– 355

                   

Subsidies

37.455

38.893

39.721

26.218

22.684

23.028

– 344

 

Subsidieregeling Sirius programma

4.764

11.436

10.929

11.543

10.302

10.302

0

 

Subsidieregeling Huygens Scholarship Programme

11.365

10.331

10.351

       
 

Subsidieregeling Libertas Noodfonds

1.000

1.000

1.000

765

745

745

0

   

Subsidieregeling Programma Akademie-assistenten

1.016

1.049

954

957

     
 

3TU’s samenwerking

7.066

6.066

6.066

6.000

3.500

3.500

0

 

Toetsing en Toetsgestuurd leren

 

167

2.426

2.426

2.260

2.260

0

 

Overig

12.244

8.844

7.995

4.527

5.877

6.221

– 344

                   

Opdrachten

1.515

1.441

1.625

1.630

1.584

1.583

1

 

Uitbesteding

1.515

1.441

1.625

1.630

1.584

1.583

1

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

4.053

3.855

3.270

3.986

3.878

3.874

4

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

4.053

3.855

3.270

3.986

3.878

3.874

4

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

19.515

20.656

21.977

22.316

22.514

22.475

39

 

Organisaties excl. NVAO ,SKI 123 en PBT (zie tabel 6.4)

19.515

20.656

21.977

22.316

22.514

22.475

39

Ontvangsten

13.894

13.877

25.117

114

963

16

947

Toelichting op tabel 6.3:

Toelichting

De uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs zijn in 2013 € 47,5 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De verplichtingen zijn € 119,5 miljoen hoger dan geraamd.

De realisatie van de ontvangsten is € 0,9 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting.

Verplichtingen

De verhoging van de verplichtingen is € 72,1 miljoen hoger dan de verhoging van de uitgaven. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door meerdere mutaties in de uitgaven voor het begrotingsjaar 2014 (met name de middelen die beschikbaar zijn gesteld in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel). Omdat deze uitgavenmutaties voor het jaar 2014 – overeenkomstig de bekostigingsregelgeving – in het jaar 2013 worden verplicht, worden deze verwerkt in het verplichtingenbudget 2013.

Uitgaven

De hogere uitgaven zijn vrijwel geheel gerealiseerd op het instrument Bekostiging, onderdeel Hoofdbekostiging. Gesaldeerd is sprake van een verhoging van € 48,1 miljoen. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging:

  • Een kasschuif van € 29,3 miljoen van 2013 naar 2012. In verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel zijn vanaf 2013 middelen beschikbaar gesteld. Omdat de maatregel een terugwerkende kracht heeft tot 1 september 2012 zijn de instellingen al in 2012 voor dit bedrag gecompenseerd.

  • Een overboeking van € 3,1 miljoen naar het Ministerie van EZ. Een deel van de middelen die beschikbaar zijn gesteld in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel zijn bestemd voor het groen onderwijs.

  • Een bijstelling van € 52,9 miljoen als gevolg van afspraken die in het kader van de Begrotingsafspraken 2014 zijn gemaakt.

  • Een verhoging van € 12,9 miljoen op basis van de nieuwe raming van de studentenaantallen (Referentieraming 2013).

  • Een toevoeging van € 6,9 miljoen voor de loonbijstelling (werkgeverslasten) 2013.

  • Een overboeking van € 6,6 miljoen van het Ministerie van VWS voor de loonbijstelling 2013 betreffende de sector academische ziekenhuizen.

  • Een verhoging van per saldo € 1,2 miljoen voor diverse kleinere bijstellingen.

Tabel 6.4 Middelen organisaties (bedragen x € 1.000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

United Nations University (UNU)

856

855

866

874

875

Europees Universitair Instituut Florence

1.272

1.340

1.396

1.422

1.430

Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC)

26.975

25.961

27.234

17.288

17.285

Platform Bèta Techniek1 (PBT)

376

523

510

1.948

1.368

Stichting Handicap en Studie

841

841

844

499

500

Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF

1.448

2.500

2.500

2.500

2.500

Stichting Studiekeuze 123 (SKI 123)

2.400

2.400

2.400

2.455

2.475

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

244

245

244

249

249

Landelijke StudentenVakbond (LSVb)

244

245

244

249

249

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

4.053

3.855

3.270

3.986

3.878

X Noot
1

Het betreft de subsidie aan het PBT voor ondersteuning van het Sirius Programma en vanaf 2012 ook de subsidie voor ondersteuning van de Reviewcommissie.

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

De bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen voor onderwijskwaliteit en studiesucces en profilering (prestatiebox). De experimenten open bestel hbo en postinitiële masteropleidingen hbo en tweede bachelorgraden hbo en tweede mastergraden hbo en wo (die parallel zijn gestart) worden afzonderlijk bekostigd.

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs en onderzoek. De rijksbijdrage wordt jaarlijks via een verdeelsleutel aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsumbekostiging.

De rijksbijdrage is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel hbo en wo

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage onderwijs. Er is één bekostigingsmodel voor hbo en wo. De rijksbijdrage is met name gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), zowel in het hbo als het wo zijn er drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

  • een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

  • een onderwijsopslag als percentage.

Deel Ontwerp en ontwikkeling hbo en Onderzoeksdeel wo

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage voor ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,

  • een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerpcertificaten,

  • een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over o.a. sectorplannen en toponderzoeksscholen, en

  • een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De bekostiging bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging tweede bachelorgraden hbo en tweede master hbo en wo

Tot en met 2013 werden tweede bachelor- en mastergraden hbo en tweede mastergraden wo gefinancierd via de subsidieregeling tweede graden hbo en wo. Deze tweede studie moet parallel aan een eerste studie zijn gestart en het diploma moet ten minste zes maanden na het eerste diploma zijn gehaald. Per 2014 is deze regeling vervallen en is met ingang van studiejaar 2014/15 via wet- en regelgeving geregeld dat studenten voor een tweede studie, het wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, indien deze gestart is tijdens een eerste studie en ononderbroken gevolgd wordt.

Bekostiging experimenten open bestel hbo

De middelen worden ingezet voor de bekostiging van experimenten open bestel. Doel van de experimenten open bestel is om kennis op te doen over de effecten van het toelaten tot de publieke financiering van andere dan de huidige bekostigde aanbieders in het hoger onderwijs, en over de voorwaarden waaronder in het publiek bekostigde stelsel ruimte kan worden gemaakt voor deze aanbieders. De evaluatie van de experimenten wordt uiterlijk in 2015 afgerond.

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

De middelen zijn beschikbaar voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van (eerder goedgekeurde) arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden.

Prestatiebox

Kwaliteit en profiel hbo en wo

Voor de periode 2013–2016 ontvangen hogescholen en universiteiten prestatiebekostiging op basis van individuele prestatieafspraken (zie ook de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» en de Hoofdlijnenakkoorden OCW-Vereniging Hogescholen en OCW-VSNU). In het Besluit Experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs is bepaald hoe de omvang van de prestatiebekostiging per instelling wordt vastgesteld. Het budget voor de prestatiebekostiging bedraagt ongeveer 7% van de onderwijsbekostiging. Hiervan is 5% bestemd voor onderwijskwaliteit en studiesucces (voorwaardelijke financiering) en 2% voor profilering (selectief budget).

De afspraken zijn gemaakt op basis van concrete indicatoren. Bij het niet behalen van de overeengekomen prestatieafspraken kan de instelling in de periode in 2017 – 2020 (deels) gekort worden op het budget voor onderwijskwaliteit en studiesucces. In 2014 vindt een midtermreview plaats.

De Wet Kwaliteit in Verscheidenheid hoger onderwijs biedt instellingen de ruimte die zij nodig hebben bij het realiseren van de doelen in hun prestatieafspraken.

Subsidies

Subsidieregeling bevordering kennisfunctie hogescholen (hbo)

Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo; het RAAK-programma.

Om te zorgen dat de functie van deze onderzoeksgeldstroom wordt geborgd binnen het Nederlandse kennissysteem heeft het Ministerie van OCW met de werkgevers, andere partners van de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) en met NWO een convenant ondertekend waarin is vastgelegd dat de middelen voor het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen) vanaf 2014 worden ingebed via de bekostiging bij NWO.

Studiekeuze-informatie hoger onderwijs (ho)

Met deze middelen wordt gefaciliteerd dat aanstaande studenten via onder andere een website beschikken over deugdelijke vergelijkingsinformatie over de opleidingsmogelijkheden in het hoger onderwijs en de bij behorende beroepsprofielen en arbeidsmarktperspectieven.

Subsidieregeling Sirius programma (ho)

Om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop excellentie in het hoger onderwijs gerealiseerd kan worden is in 2009, 2010 en 2011 aan verschillende meerjarige projecten een subsidie toegekend. De projecten worden uitgevoerd in de periode 2008–2014.

Subsidieregeling Libertas Noodfonds (ho)

Het Libertas Noodfonds is er voor studenten die niet in hun land van herkomst kunnen (blijven) studeren, omdat vanwege politieke redenen hen het studeren onmogelijk wordt gemaakt of zij daarin ernstig worden belemmerd. Op dit moment zijn er geen landen aangewezen wiens ingezetenen een beroep kunnen doen op het Libertas Noodfonds. De geraamde middelen hebben betrekking op de afwikkeling van eerder toegekende financiële steun aan studenten uit Zimbabwe en Wit-Rusland (deze landen waren eerder aangewezen).

3TU’s samenwerking (wo)

De middelen (het betreft hier middelen uit het voormalig Fonds Economische Structuurversterking) zijn beschikbaar voor het onderzoek in vijf centres of excellence (onderzoeksprogramma’s met leerstoelen en masterprogramma’s).

Toetsing en Toetsgestuurd Leren (ho)

Met de subsidie aan het programma «Toetsen en Toetsgestuurd Leren» wordt op het gebied van toetsen en toetsgestuurd leren een financiële ondersteuning gegeven voor:

  • het initiëren, opschalen en verduurzamen van projecten,

  • het bundelen en ontwikkelen van expertise,

  • het inrichten van een nationale technische infrastructuur.

Overig (hbo en wo)

Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten

Uitbesteding (hbo en wo)

Voor de beleidsontwikkeling zijn opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek.

Bijdragen aan agentschappen

DUO

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen.

Bijdragen ZBO’s / RWT’s

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatie organisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. De middelen in deze begroting betreffen de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Organisaties als bedoeld in tabel 6.4 (met uitzondering van de NVAO, SKI 123 en PBT)

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

Bij de ontvangsten is een raming opgenomen voor terugvorderingen bij hogescholen en andere subsidieontvangers (bv. als gevolg van eindafrekeningen van toegekende subsidies).

Artikel

8: INTERNATIONAAL BELEID

Artikel

Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren: Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gesubsidieerd, zoals het Europees Platform, Neth-ER en het Duitsland Instituut. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen bij de betreffende beleidsartikelen.

De internationale activiteiten van OCW geven tenslotte mede-ondersteuning aan de doelstellingen en ambities van het bredere buitenlandse beleid, specifiek op de terreinen van OCW.

Indicatoren en kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland zijn relevante cijfers opgenomen in de publicatie Kerncijfers.

Beleidsconclusies

Bij de ten uitvoerlegging van de in de begroting opgenomen voornemens zijn er geen bijzondere ontwikkelingen opgetreden die een aanpassing of afwijking van die voornemens noodzakelijk maakten.

Relevante kwantitatieve gegevens zijn opgenomen in de OCW-publicatie Kerncijfers.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

2013

Verplichtingen

26.223

54.274

12.591

7.312

8.673

8.573

100

2.082

Uitgaven

21.364

20.794

16.543

16.215

15.704

16.969

– 1.265

848

                     

Subsidies

2.551

1.717

1.641

1.345

1.422

1.471

– 49

125

Subsidieregelingen

2.551

1.717

1.641

1.345

1.422

1.471

– 49

125

 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

800

800

800

732

842

707

135

 
 

Frans-Nederlandse academie (FNA)

114

118

194

114

       
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

484

484

500

450

450

450

   
 

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

1.153

315

147

49

130

314

– 184

125

                     

Opdrachten

241

353

140

283

262

373

– 111

 
 

Beleidsonderzoek en benchmarking

123

150

18

143

153

200

– 47

 
 

Incidentele Internationale activiteiten

118

203

122

140

109

173

– 64

 
                     

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

14.079

13.915

14.262

14.087

13.520

14.625

– 1.105

223

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1.176

1.411

1.549

1.777

1.631

2.191

– 560

133

 

Europees Platform

5.629

5.584

5.677

5.410

5.455

5.456

– 1

 
 

Nederlandse Taalunie

3.239

3.252

3.287

3.124

3.179

3.186

– 7

 
 

Europa College Brugge

20

30

30

30

30

30

   
 

Unesco

95

20

20

40

8

20

– 12

 
 

OESO CERI

74

74

74

73

70

76

– 6

 
 

Fulbright Center

473

428

408

408

408

408

   
 

DCICC (voorheen SICA) Cultural Contact Point

100

90

90

90

90

90

 

90

 

Stichting Ons Erfdeel

205

205

205

205

185

185

   
 

Nationaal Agentschap Leven Lang Leren (EU-programma)

1.804

1.724

1.731

1.748

1.748

1.748

   
 

Programma's Agentschap NL (inclusief uitvoeringskosten)

1.264

1.097

1.161

1.162

716

1.185

– 469

 
 

Incidentele EU-programma's en activiteiten

   

30

20

 

50

– 50

 
                     

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

500

500

500

500

500

500

 

500

 

Vlaams-Nederlandshuis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

500

500

500

500

500

500

 

500

                     

Integreren van de BES-eilanden in Nederland1

3.993

4.309

           

Ontvangsten

84

183

16

41

754

99

655

 
X Noot
1

Met ingang van het jaar 2011 zijn de gelden voor het integreren van de BES-eilanden in Nederland overgeboekt naar artikel 1 (Primair onderwijs), artikel 3 (Voortgezet onderwijs) en artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).

Subsidies

Toelichting op de instrumenten

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over het veranderende Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast is in het jaar 2013 aan het DIA een subsidie verstrekt voor de uitvoering van een pilotprogramma studiemobiliteit. Dit programma moet de samenwerking stimuleren tussen Nederlandse en Duitse instellingen van hoger onderwijs, alsook de mobiliteit van Nederlandse studenten naar Duitsland vergroten. Ook hier is sprake van cofinanciering van Duitse zijde (50/50). Hiervoor ontving het DIA in 2013 een bedrag van € 135.000 van OCW.

Frans-Nederlandse Academie

De financiering van de Frans-Nederlandse Academie is stopgezet.

Neth-ER

Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie (onder andere TNO, KNAW, VSNU, MBO-Raad, NWO, Europees Platform). Hun gezamenlijke doel is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten. Momenteel vindt een evaluatie plaats van de werkzaamheden van Neth-ER, op basis waarvan een nader besluit zal worden genomen over eventuele continuering van deze subsidie na 2014.

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen ter bevordering van de samenwerking op het gebied van cultuur. Het betreft in 2013 de volgende subsidies: een subsidie aan de stichting Lezen en Schrijven voor de ondersteuning van de activiteiten van de Speciaal Gezant voor Geletterdheid bij de UNESCO voor de periode 2013–2016, subsidies aan het NIHA (Universiteit Leiden) , aan het Europees Platform en het Turkije Instituut in het kader van de 400-jarige betrekkingen met Turkije en een subsidie aan de Nationale Unesco Commissie voor de Digital Roadmap (een pilot voor brede internationale samenwerking voor digitale duurzaamheid). Daarnaast is er een subsidie verstrekt aan Stichting News ter ondersteuning van de internationale activiteiten. In het jaar 2013 is beperkt een beroep gedaan op deze middelen, daarom is een bedrag van € 184 duizend minder uitgegeven.

Opdrachten

Beleidsonderzoek en benchmarking

Dit betreft middelen ten behoeve van beleidsonderzoek, onder meer naar de effectiviteit van internationalisering en ten behoeve van benchmarking in het kader van de relevante internationale organisaties. De volgende onderzoeken zijn aanbesteed: een evaluatie van Neth-ER 2011–2013, een onderzoek naar de voorbereiding van de uitvoering van het Erasmus for all programma 2014–2020 en een onderzoek naar de gevolgen van de ratificatie Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

Incidentele internationale activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen ter bevordering van de samenwerking. Het betreft in 2013 bijdragen aan de delegatie onderwijssecretariaat van São Paulo en SENAI, Teacher Summit 2013 en een bijeenkomst van de ambtelijke top van het Ministerie van OCW en de managementcomités van het Vlaamse ministerie Onderwijs en Vorming en het Vlaamse ministerie Cultuur, Jeugd, Sport en Media.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

OCW-vertegenwoordiging

In 2013 betreft het de kosten voor de OCW-vertegenwoordiging in het buitenland met name de Permanente Vertegenwoordiging bij de EU, de Permanente Vertegenwoordiging bij de Unesco, de Experts Nationaux Détachés (END-ers) bij de Europese Commissie en enkele bilaterale posten.

Doordat er drie plaatsen voor END-ers in het jaar 2013 niet waren bezet en de doorberekende ambassadekosten meevielen, is een bedrag van € 560 duizend minder uitgegeven.

Europees Platform

Het Europees Platform ondersteunt de internationalisering in het primair en voortgezet onderwijs met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. Ze ondersteunt het leren van de Nederlandse taal in het buitenland, bewaakt de kwaliteit daarvan en houdt zomercursussen voor buitenlanders die Nederlands doceren of willen blijven spreken.

Europa College Brugge

Het Europa College te Brugge is een postuniversitaire opleiding voor onderzoek naar Europese eenwording, gefinancierd door EU en EU-Lidstaten.

Unesco

Dit betreft de deelname aan diverse projecten in het kader van de Unesco. Het betreft in 2013 een bijdrage aan de Nationale Unesco Commissie voor vernieuwing van de website.

OESO CERI

OESO CERI betreft de deelname aan diverse onderwijsprojecten en -onderzoeken in het kader van het Centre for Educational Research and Innovation (CERI), onderdeel van de OESO.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij het Dutch Centre for International Cultural Cooperation (DCICC), voorheen de Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries.

Nationaal Agentschap Leven Lang Leren

Het Agentschap is belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van EU mobiliteitsprogramma’s.

Agentschap NL

Agentschap NL verricht uitvoerende taken, vooral waar het gaat om internationalisering van het (beroeps-)onderwijs op het scheidsvlak tussen onderwijs en bedrijfsleven. In het jaar 2013 is ingespeeld op de subsidietaakstelling en zijn minder middelen ingezet voor deze activiteiten. Hierdoor is een bedrag van € 469 duizend minder uitgegeven.

Incidentele EU-programma’s en activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen in het kader van de EU en deelname aan EU-programma’s, welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. In het jaar 2013 zijn geen uitgaven op dit artikelonderdeel gedaan.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Internationale Uitgaven OCW – breed

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tabel 8.2 Internationale uitgaven OCW (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

2013

Primair onderwijs (artikel 1)

19.198

22.008

20.291

20.992

22.015

20.440

1.575

 

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

3.914

3.518

4.660

4.631

4.179

4.121

58

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

1.172

862

830

1.217

1.181

850

331

 

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.453

3.453

3.453

3.453

3.453

3.453

 

3.453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

86.428

86.503

87.582

74.813

72.759

72.907

– 148

58.369

Internationaal beleid (artikel 8)

17.371

16.485

16.543

16.215

15.704

16.969

– 1.265

848

Studiefinanciering (artikel 11)

4.363

2.162

55.165

63.775

68.783

50.152

18.631

 

Kunsten (artikel 14)

19.379

18.334

19.211

18.017

12.847

10.389

2.458

4.827

Cultureel erfgoed (artikel 14)

1.389

2.096

2.129

2.578

2.336

2.855

– 519

395

Media (artikel 14 en 15)

50.478

50.872

50.306

49.891

2.140

3.795

– 1.655

344

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

88.675

79.226

91.964

99.359

91.438

84.782

6.656

640

Totaal

295.820

285.519

352.134

354.941

296.835

270.713

26.122

68.876

Toelichting:

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) zijn begrepen in de totale realisaties in het jaar 2013.

De beleidsprestaties zijn -waar nodig en relevant – toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Voor artikel 11 (Studiefinanciering) geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).

Artikel

9: ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

Artikel

Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Regisseren: De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken levert zij een bijdrage aan het zorgen van voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Zij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Stimuleren: De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland» en het in mei 2011 uitgebrachte actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep» en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.

Financieren: De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het financieren van de onderwijssectoren voor een betere beloning van docenten en van projecten op het gebied van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. Dit via aanvullende bekostiging, subsidies en opdrachten.

Beleidsconclusies

Het beleid, zoals voorgenomen in de begroting 2013 voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid is overeenkomstig uitgevoerd. Zo zijn de maatregelen (beloning, lerarenbeurs, innovaties, registers, kwaliteit lerarenopleidingen etc.) voor het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren en het op peil houden van de omvang en kwaliteit van de lerarenpopulatie voortgezet en op onderdelen geïntensiveerd via de impuls lerarentekorten vo/wetenschap en techniek op de pabo en de versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen.

Voor de resultaten op het actieplan LeerKracht wordt verwezen naar de «Beleidsdoorlichting Actieplan LeerKracht van Nederland (2007–2012)» zoals die begin 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Voor de kwantitatieve ontwikkeling van vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt voor po, vo en mbo op de lange termijn is er de rapportage «Werken in het onderwijs» van november 2013. Andere indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in Kerncijfers OCW.

In oktober 2013 is de «Lerarenagenda 2013–2020: de leraar maakt het verschil» opgesteld, zie verder het beleidsverslag over 2013.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

203.820

252.435

312.184

328.100

366.525

437.534

– 71.009

Uitgaven

178.436

265.898

273.113

257.651

343.509

437.534

– 94.025

                   

Bekostiging

1

1

1

128.385

156.953

219.104

– 62.151

Hoofdbekostiging

1

1

1

0

0

64.835

– 64.835

 

Beloning LeerKracht lumpsum po/vo/bve

       

0

64.835

– 64.835

Prestatiebox

1

1

1

21.640

33.700

34.140

– 440

 

Professionalisering po/vo/bve

     

21.640

33.700

34.140

– 440

Aanvullende bekostiging

1

1

1

106.745

123.253

120.129

3.124

 

Functiemix VO Randstadregio's

     

52.339

61.089

61.152

– 63

 

Salarismix MBO Randstadregio's

     

34.888

40.906

40.997

– 91

 

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

     

14.030

15.760

17.980

– 2.220

 

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

     

5.488

5.498

0

5.498

Subsidies

1

1

1

110.228

161.865

200.331

– 38.466

 

Lerarenbeurs/zij-instroom

     

74.980

85.810

106.527

– 20.717

 

impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

     

0

7.366

15.000

– 7.634

 

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

     

0

15.510

11.500

4.010

 

Verankering academische opleidingsschool

     

2.450

2.530

2.520

10

 

InnovatieImpuls Onderwijs

     

4.885

4.883

3.791

1.092

 

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

     

0

0

5.488

– 5.488

 

Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po

     

2.230

2.230

2.230

0

 

Onderwijscoöperatie

     

2.900

2.900

2.930

– 30

 

Open Universiteit (LOOK)

     

6.370

14.412

3.930

10.482

 

Promotiebeurs voor leraren

     

2.282

6.803

7.700

– 897

 

Projecten professionalisering

     

1.269

1.079

12.370

– 11.291

 

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

     

571

5.356

4.000

1.356

 

Overige projecten

     

12.291

12.986

22.345

– 9.359

                   

Opdrachten

1

1

1

3.520

9.571

3.864

5.707

 

Onderzoek, ramingen en communicatie

     

3.520

9.571

3.864

5.707

                   

Bijdrage aan agentschappen

3.025

3.077

3.072

7.585

7.173

6.302

871

 

Dienst uitvoering Onderwijs

3.025

3.077

3.072

7.585

7.173

6.302

871

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

7.520

7.852

7.852

7.933

7.947

7.933

14

 

Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid

7520

7852

7852

7.933

7.947

7.933

14

Ontvangsten

7.620

4.688

5.216

7.335

8.576

0

8.576

X Noot
1

Door de nieuwe indeling conform Verantwoord Begroten zijn de uitgaven op het niveau van bekostiging, subsidies en opdrachten voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet te reconstrueren.

Hoofdbekostiging

Beloning LeerKracht lumpsum

De investeringen in beloning van het onderwijspersoneel, ter verbetering van de arbeidsmarktpositie, voorvloeiend uit de convenanten LeerKracht van Nederland zijn doorgezet. In 2013 is de volgende tranche aan landelijke beloningsmaatregelen (inkorten carrièrelijnen en functiemix) aan de lumpsum van de instellingen voor po, vo, en mbo toegevoegd. Het totaal vanaf 2009 komt daarmee op € 545 miljoen dat is overgeboekt naar de onderwijssectoren (respectievelijk artikel 1 voor po, artikel 3 voor vo, artikel 4 voor mbo en artikel 6 voor ho).

Prestatiebox

Professionalisering po, vo en mbo

Voor de verdere verbetering van de professionele kwaliteit van leraren en schoolleiders in het po, vo en mbo worden in 2012 tot en met 2015 jaarlijks extra middelen ter beschikking gesteld. Hierover zijn afspraken gemaakt in de met de sectorraden afgesloten Bestuursakkoorden. De middelen voor po (in 2013 € 70,1 miljoen) en vo (in 2013 € 42 miljoen) zijn naar de sectoren overgeboekt en opgenomen in de prestatieboxen van die sectoren. De middelen voor het mbo (in 2013 € 33,7 miljoen) zijn via een afzonderlijke bekostigingsregeling aan de sector ter beschikking gesteld.

Aanvullende bekostiging

Functiemix vo/Salarismix mbo Randstadregio’s

In de sectoren vo en mbo zijn aanvullend op de in de lumpsum op te nemen beloningsmaatregelen afspraken gemaakt over de versterking van de functie-/salarismix in de zogenaamde Randstadregio’s. Hier kennen scholen een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector, een grotere arbeidsmarktproblematiek en (een optelsom) van grootstedelijke problemen. De middelen zijn op grond van een ministeriële regeling in aanvulling op de lumpsum verstrekt aan instellingen in deze regio’s.

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

Om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het afnemend veld te verbeteren zijn 55 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) erkend. Zij hebben in 2013 € 15,8 miljoen aan bekostiging ontvangen om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. Dit blijft € 2,2 miljoen achter bij de begrote bedragen omdat het aantal studenten (bepalend voor het niveau van de bekostiging) op de betreffende scholen nog niet het maximum heeft bereikt dat in de aanvullende bekostigingsregeling is opgenomen.

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

Het bedrag voor de G.O.- en vakbondsfaciliteiten is, via de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs (SFSVO), aan de scholen voor po beschikbaar gesteld voor de vergoeding van de kosten van vervanging van onderwijspersoneel, dat buitengewoon verlof is verleend voor deelname aan georganiseerd overleg en voor het verrichten van overige vakbondswerkzaamheden. De faciliteiten voor de sector po zullen op termijn, gelijk aan die voor de overige sectoren, worden opgenomen in de lumpsum van de instellingen. Daardoor zijn de middelen overgeheveld vanuit de subsidies, waar ze oorspronkelijk waren geraamd, naar de aanvullende bekostiging.

Subsidies

Lerarenbeurs/zij-instroom

De lerarenbeurs – voor zowel opleidingskosten als de vervangingskosten tijdens het studieverlof – wordt ingezet voor geaccrediteerde bachelor- en masteropleidingen ter verkrijging van hogere kwalificaties voor leraren in het po, vo, mbo en ho. In 2013 is € 80 miljoen uitgekeerd aan beurzen. Hiervan heeft € 39 miljoen betrekking op nieuwe beurzen, waarmee ruim 5.400 leraren in 2013 met hun opleiding zijn gestart. Omdat dit aantal achter blijft bij het aantal dat in het budget en de regeling is verwerkt, is circa € 19 miljoen niet besteed.

De zij-instroom voorziet in een subsidie voor de opleiding van onbevoegde zij-instromers in het vo en mbo. In 2013 is circa € 6 miljoen gerealiseerd, waarmee voor 300 personen een zij-instroomtraject is bekostigd (begroot was 400 personen met een bedrag van € 8 miljoen).

Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

Het betreft de inzet van maatregelen ten aanzien van de middelen van € 100 miljoen voor de periode 2013 tot en met 2016 uit het regeerakkoord (zie voor nadere uitwerking Kamerstuk 27 923, nr. 151). De maatregelen zijn gericht op twee afzonderlijke thema’s:

  • 1. Het sneller herkennen van bètatalent op de basisschool (beter borgen wetenschap en techniek in kennisbasis/curriculum primair onderwijs en pabo’s);

  • 2. Het vergroten van het aantal universitair opgeleide leraren in het voortgezet onderwijs, in het bijzonder leraren bètavakken en talen, om daarmee het voorspelde lerarentekort af te wenden (educatieve minor, Eerst de Klas en versterken verbinding scholen/bedrijven door stages en gastlessen).

Beleidsinstrumenten die ingezet worden zijn onder andere Eerst de Klas/Onderwijstraineeship, een betere begeleiding van startende leraren en het versterken van de verbinding tussen scholen en bedrijven door stages en gastlessen. Doordat de ontwikkeling van enkele beleidsinstrumenten en het brede overleg erover met het veld meer tijd heeft gevergd dan vooraf ingeschat, verschuift een deel van de voor 2013 voorziene uitgaven tot een bedrag van € 6,6 miljoen naar volgende jaren. Daarnaast zijn diverse ondersteunings- en uitvoeringactiviteiten voor dit onderdeel conform verantwoord begroten bij het instrument opdrachten en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ondergebracht, waardoor de realisatie hier € 1 miljoen lager is dan begroot.

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Het betreft een impulssubsidie 2013–2016 om de samenwerking te versterken tussen lerarenopleidingen en scholen in het po, vo en mbo. Het gaat daarbij om de samenwerking in het algemeen en in het bijzonder op de onderwijsthema’s: omgaan met verschillen, opbrengstgericht werken, begeleiding beginnende leraren, ouderbetrokkenheid en pesten. Een betere samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen (afnemend veld) zorgt ervoor dat startende leraren effectiever zijn in de beroepspraktijk en voorkomt onnodige uitval. De subsidie stond open voor de bestaande 55 opleidingsscholen (zie hiervoor onder aanvullende bekostiging, tegemoetkoming kosten opleidingsscholen) en voor een beperkt aantal nieuwe samenwerkingsverbanden. Aan de oorspronkelijke begroting is via de Voorjaarsnota door een bundeling van subsidies € 9 miljoen toegevoegd, waardoor voor deze post totaal € 20,5 miljoen beschikbaar was. Doordat het aantal aanvragen c.q. aangevraagde bedragen lager was dan geraamd in de regeling en een aantal aanvragen niet in voldoende mate aan de voorwaarden voldeden is uiteindelijk een bedrag van € 15,5 toegekend.

Verankering academische opleidingsschool

De academische opleidingsschool is een opleidingsschool die het opleiden van leraren verbindt met praktijkgericht onderzoek en schoolontwikkeling. Voor de verdere ontwikkeling en verankering van de academische opleidingsschool ontvangen 35 projecten in de periode 2012–2016 een afzonderlijke aanvullende subsidie. Na afloop hiervan is het de bedoeling deze te integreren in de aanvullende bekostigingsregeling «Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen».

InnovatieImpuls Onderwijs

Het doel van dit project, dat doorloopt tot eind 2014, is tweeledig: het implementeren van innovatieve maatregelen in schoolorganisatie po en vo, gericht op verhoging van de arbeidsproductiviteit met behoud van onderwijskwaliteit en zonder verhoging van de werkdruk, en het meten van de effecten van deze maatregelen op de arbeidsproductiviteit. Vanwege een herschikking van middelen over de jaren is in 2013 € 1,1 miljoen meer gerealiseerd dan oorspronkelijk was begroot.

Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po

Met uitzondering van de sector po zijn de sectorale arbeidsmarktmiddelen opgenomen in de lumpsum van de betreffende sectorale instellingen. Voor de sector po zal dit niet eerder geschieden dan 2015, tot die tijd worden de sectorale po-arbeidsmarktmiddelen beschikbaar gesteld aan de door de sociale partners in het po opgerichte Stichting Arbeidsmarktplatform Primair Onderwijs.

Onderwijscoöperatie

De onderwijscoöperatie is van start gegaan op 1 oktober 2011 en wordt gevormd door de grootste onderwijsberoepsverenigingen in Nederland. Het belangrijkste uitgangspunt voor de coöperatie is dat deze van, voor en door de leraar is. Doel is het zorgen voor een krachtige beroepsgroep, met als speerpunten de bekwaamheid van de leraar (waaronder lerarenregister), de professionele ruimte van de leraar en een goed imago van het beroep. Om deze ambities te realiseren en te waarborgen is tussen de onderwijscoöperatie en OCW het Bestuursakkoord Beroepsgroep Leraren 2012–2015 gesloten, waarin ook afspraken zijn gemaakt over het door OCW ter beschikking stellen van financiële middelen.

Open Universiteit (LOOK)

Het Ruud de Moor Centrum is sinds medio 2012 verder gegaan onder een nieuwe naam: LOOK, Wetenschappelijk Centrum Leraren Onderzoek. Kernactiviteit is het doen van praktijkgericht onderzoek naar het professionaliseren van, voor en door leraren. Leraren doen actief mee aan het onderzoek en reflecteren op onderzoek. Doel is het versterken van de beroepsgroep leraren en daarmee de kwaliteit van het onderwijs als geheel, van wetenschap tot dagelijkse praktijk. In het kader van de subsidietaakstelling Rutte II wordt de subsidie aan LOOK voor 2014 met € 2 miljoen gekort en met ingang van 2015 geheel stopgezet. Ter bestrijding van de hieruit voortvloeiende noodzakelijke frictiekosten voor de Open Universiteit (waar LOOK onderdeel van uitmaakt) is in 2013, op basis van een daartoe afgesloten vaststellingsovereenkomst tussen de Open Universiteit en de Minister van OCW een eenmalige vergoeding verstrekt van € 10,5 miljoen.

Promotiebeurs voor leraren

Leraren in het po, vo, mbo en ho worden in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. De leraren krijgen, met behoud van salaris, vier jaar lang twee dagen per week vrij om te werken aan onderzoek. De eerste tranche promotiebeurs (aanvragen 2011 tot en met 2014) beloopt in totaal een bedrag van € 35 miljoen, waarmee aan circa 240 leraren een beurs kan worden toegekend. Tot en met 2013 zijn 103 beurzen toegekend.

Projecten professionalisering

Ten behoeve van de begeleiding/ondersteuning van de instellingen voor po, vo en mbo bij de professionalisering van hun onderwijspersoneel en de borging ervan worden aan School aan Zet en MBO Diensten subsidies verstrekt voor de periode 2012–2015. Ook voor het Leraren- en schoolleidersregister worden middelen beschikbaar gesteld. Tenslotte worden via diverse subsidies projecten en plannen ter versterking van de kwaliteit van de lerarenopleidingen ondersteund.

Door een bundeling/herschikking van de subsidies binnen artikel 9 en het onderbrengen van de ontwikkel- en beheerkosten van de registers bij het instrument opdrachten is de realisatie op deze post € 11,3 miljoen lager dan begroot.

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

Via een vraaggestuurde aanpak wordt ondersteuning geboden aan regio’s, die acute knelpunten ervaren of verwachten op de onderwijsarbeidsmarkt. Een raming maakt inzichtelijk hoe deze markt zich regionaal ontwikkelt en welke knelpunten zich voordoen. Op basis hiervan stellen de betrokken besturen in de regio een plan van aanpak op met gerichte en concrete oplossingen voor de korte termijn. Bijvoorbeeld het beperken van de uitstroom uit het beroep of de uitval uit de lerarenopleidingen en het bieden van voldoende stageplaatsen door schoolbesturen.

Vanwege een herschikking van middelen over de jaren is in 2013 € 1,4 miljoen meer gerealiseerd dan oorspronkelijk was begroot.

Overige projecten

In de actieplannen «LeerKracht van Nederland» en «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» is de noodzaak onderschreven dat er voldoende en goed opgeleide leraren komen en dat de professionele school, een school met een goed personeel- en opleidingsbeleid, verder ontwikkeld wordt. Daarom worden de komende jaren impulsen, experimenten, pilots en onderzoeken ondersteund naar o.a. het bereiken van nieuwe doelgroepen aan leraren, het personeel- en opleidingsbeleid bij scholen en de verlichting van werkdruk door een andere organisatie van het onderwijs. Te noemen in dit verband zijn subsidies ten behoeve van de kennisbases en -toetsen, de educatieve minor in het wo en het beroepsonderwijs. Ook wordt hieruit het gehele professionaliseringsprogramma voor leraren in Caribisch Nederland bekostigd.

Door een bundeling/herschikking van de subsidies binnen artikel 9 en het onderbrengen diverse ondersteunings- en uitvoeringactiviteiten bij het instrument opdrachten en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de realisatie op dit onderdeel € 9,4 miljoen lager dan begroot.

Opdrachten

Onderzoek, ramingen en communicatie

Ter ondersteuning, monitoring en evaluatie van het beleid wordt expertise op het terrein van communicatie, onderzoek en het maken van ramingen aangewend.

De direct aan subsidies te relateren opdrachten inzake de ontwikkeling/beheer van de registers en de beleidsmatige ondersteuning van diverse subsidieprojecten waren begroot onder het instrument subsidies en zijn conform Verantwoord Begroten gerealiseerd onder het instrument opdrachten. De realisatie onder de opdrachten is daardoor € 5,7 miljoen hoger dan begroot.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Vanwege aanvullende ondersteuning door DUO op diverse subsidieaanvraagregelingen is de realisatie € 0,9 miljoen hoger dan begroot.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

Via deze subsidie investeert OCW in het arbeidsomstandighedenbeleid, (ziekte) verzuimbeleid en re-integratiebeleid (AVR-taken) in de sector po. Voor de overige sectoren loopt dit via de lumpsumbekostiging.

Ontvangsten

Hierop is € 6,6 miljoen geboekt doordat leraren die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond hun in voorgaande jaren ontvangen lerarenbeurs hebben terugbetaald. Het resterende bedrag van € 2 miljoen is binnengekomen door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte (project-) subsidies.

Artikel

11: STUDIEFINANCIERING

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar de publicatie Kerncijfers.

Regeerakkoord

Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag 2013.

Niet al het beleid zoals eerder werd voorzien zou in 2013 doorgang vinden. Op het gebied van drie genoemde elementen uit het Regeerakkoord zijn de plannen in 2013 als volgt aangepast:

  • Begin 2013 is de Tweede Kamer in een hoofdlijnenbrief geïnformeerd over de voorgenomen invulling van de regeerakkoordmaatregelen in het studiefinancieringsstelsel: vervanging van de basisbeurs door een sociaal leenstelsel in het hoger onderwijs, voor zowel bachelor- als masterstudenten, per 1 september 2014, verlenging van de terugbetaalperiode van 15 naar 20 jaar en het doorvoeren van een aantal vereenvoudigingen. De ov-kaart zou per 1 januari 2015 worden vervangen door een alternatief vervoersarrangement.

  • Na het hoofdlijnendebat en het uitvoeren van vervolgonderzoek naar effecten van een leenstelsel op de instroom, is vervolgens besloten de invoering van het sociaal leenstelsel getrapt te in voeren; eerst in de masterfase per 1 september 2014, en een jaar later in de bachelorfase per 1 september 2015.

  • Het wetsvoorstel voor het sociaal leenstelsel in de masterfase en de vereenvoudigingen, dat in de zomer bij de Tweede Kamer werd ingediend, is eind 2013 in de Tweede Kamer aangehouden in afwachting van een nieuw, integraal voorstel voor een sociaal leenstelsel in bachelor- en masterfase per 1 september 2015. Dit voorstel zal ook de visie op de onderwijsinvesteringen en de reisvoorziening behelzen.

Elementen van het regeerakkoord die wel zijn gerealiseerd:

  • Per 1 januari 2013 is de aanspraak van studenten in het hoger onderwijs op de reisvoorziening met twee jaren teruggebracht tot de periode van de nominale studieduur, vermeerderd met één jaar.

  • De verhoging van het boetebedrag bij onterecht bezit reisvoorziening vond eind 2012 plaats.

  • De bijverdiengrens wordt in het laatste jaar van de studie buiten beschouwing gelaten voor studentondernemers.

Met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is duidelijk geworden dat de 3 uit 6-eis niet meer gesteld kan worden aan migrerend werknemers (Commissie-Nederland C-542/09). De 3 uit 6-eis houdt in dat studenten, om aanspraak te maken op meeneembare studiefinanciering, 3 van de 6 jaren voorafgaand aan inschrijving bij de buitenlandse instelling in Nederland moeten hebben gewoond. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof is sinds 29 mei 2013 in de Wet studiefinanciering 2000 de mogelijkheid opgenomen om een maximum te stellen aan het aantal nieuwe studenten dat aanspraak kan maken op meeneembare studiefinanciering. Omdat de instroom van nieuwe studenten in de meeneembare studiefinanciering geen grote toename heeft laten zien is het vooralsnog niet nodig gebleken ook daadwerkelijk een maximum aan de nieuwe instroom te stellen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

3.617.833

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.039.626

110.725

Uitgaven1

3.617.833

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.039.626

110.725

                   

Inkomensoverdracht

2.286.226

2.404.319

2.688.924

2.270.346

2.446.647

2.402.502

44.145

Basisbeurs

963.997

1.198.484

1.041.952

1.176.404

1.226.945

1.225.778

1.166

 

Gift (R)

711.397

808.120

873.052

915.853

1.001.245

1.038.274

– 37.029

 

Prestatiebeurs (NR)

252.600

390.364

168.900

260.551

225.700

187.505

38.195

Aanvullende beurs

578.100

629.379

583.500

612.222

616.913

623.533

– 6.620

 

Gift (R)

473.400

523.731

489.800

499.865

528.140

547.623

– 19.483

 

Prestatiebeurs (NR)

104.700

105.648

93.700

112.357

88.774

75.910

12.864

Reisvoorziening

440.630

450.811

803.237

292.937

450.303

407.351

42.953

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

672.178

672.346

996.331

539.319

681.165

601.109

80.056

 

Gift (R)

355.754

425.909

463.234

497.253

541.148

547.780

– 6.632

 

Prestatiebeurs (R)

– 587.303

– 647.443

– 656.328

– 743.635

– 772.010

– 741.539

– 30.471

Overige uitgaven

303.500

125.645

260.235

188.783

152.485

145.840

6.645

 

Overige uitgaven relevant

52.265

77.392

70.448

98.457

103.700

110.532

– 6.832

 

Overige uitgaven niet-relevant

251.235

48.253

189.787

90.326

48.785

35.308

13.477

                   

Leningen

1.255.007

1.294.051

1.354.449

1.423.416

1.576.661

1.535.667

40.994

 

Rentedragende lening (NR)

1.187.857

1.207.497

1.252.579

1.300.675

1.434.492

1.308.632

125.860

 

Collegegeldkrediet (NR)

67.150

86.554

101.870

122.741

142.169

227.035

– 84.866

                   

Bijdrage aan agentschappen

76.600

92.503

88.514

113.293

127.043

101.457

25.586

 

Dienst uitvoering Onderwijs (R)

76.600

92.503

88.514

113.293

127.043

101.457

25.586

Ontvangsten

541.891

629.024

662.979

694.980

737.384

763.301

– 25.917

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

198.092

223.869

240.832

234.426

213.912

287.914

– 74.002

 

Kortlopende vorderingen (R)

67.718

67.593

61.536

76.206

105.077

60.974

44.103

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

276.081

337.562

360.611

384.348

418.395

414.413

3.982

Bron: realisatiegegevens DUO

X Noot
1

Door de presentatie van verantwoord begroten zijn de uitgaven voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet in alle gevallen meer te reconstrueren.

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Totaal programma-uitgaven

3.617.833

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.039.626

110.725

Waarvan relevant (R)

1.754.292

1.952.557

2.325.051

1.920.405

2.210.431

2.205.237

5.194

Waarvan niet-relevant (NR)

1.863.541

1.838.316

1.806.836

1.886.650

1.939.920

1.834.389

105.531

Totaal ontvangsten

541.891

629.024

662.979

694.980

737.384

763.301

– 25.917

Waarvan relevant (R)

265.810

291.462

302.368

310.632

318.989

348.888

– 29.899

Waarvan niet-relevant (NR)

276.081

337.562

360.611

384.348

418.395

414.413

3.982

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2013 is € 110,7 miljoen, waarvan € 5,2 miljoen relevant en € 105,5 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2013 is – € 25,9 miljoen, waarvan – € 29,9 miljoen relevant en € 4,0 miljoen niet-relevant. De verschillen tussen de begrotingsramingen en realisaties 2013 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdracht

Toelichting op de instrumenten

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Studerenden met een basisbeurs

580.795

606.390

618.730

629.184

645.065

655.900

– 10.835

bol

210.670

219.110

220.271

223.172

229.484

236.700

– 7.216

hbo

249.435

260.442

266.876

271.003

277.294

281.900

– 4.606

wo

120.690

126.838

138.583

135.009

138.287

137.300

987

Alleen (nul)lening

70.269

97.841

99.020

101.745

104.322

102.500

1.822

bol

1.438

1.752

2.146

4.632

5.409

2.200

3.209

hbo

32.588

42.647

43.151

44.706

48.277

45.000

3.277

wo

36.243

53.442

53.723

52.407

50.636

55.300

– 4.664

Totaal

651.064

704.231

717.750

730.929

749.387

758.400

– 9.013

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden met een vorm van studiefinanciering is in 2013 totaal 9.013 lager dan geraamd. Bij de studerenden met een basisbeurs ligt dit aantal per saldo 10.835 lager dan verwacht. Bij het wo is het aantal nog licht gestegen, maar bij het hbo en de bol (met name niveau 1/2) is de realisatie over 2013 lager dan de raming.

Het aantal studerenden zonder beurs maar met een rentedragende lening en/of de reisvoorziening is per saldo 1.822 hoger dan geraamd. Bij het wo hebben 4.664 minder studenten gebruik gemaakt van deze mogelijkheden, maar bij de bol en het hbo samen ligt dit aantal in totaal 6.486 hoger.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

124,2

119,4

112,5

107,0

110,6

125,2

– 14,6

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

86,6

138,6

159,2

173,8

187,2

204,6

– 17,4

ho direct gift (ho met diploma)

3,1

3,5

3,5

4,9

2,9

5,4

– 2,4

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

497,5

546,6

597,8

630,1

700,5

703,1

– 2,6

Totaal

711,4

808,1

873,1

915,9

1.001,2

1.038,3

– 37,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol toekenningen

201,4

219,1

222,0

222,5

234,2

228,1

6,1

bol omzettingen

– 86,1

– 137,9

– 158,5

– 173,0

– 187,2

– 204,6

17,4

ho toekenningen

799,2

853,1

873,0

884,5

925,6

914,7

10,9

ho omzettingen

– 662,0

– 543,9

– 767,7

– 673,5

– 746,9

– 750,7

3,8

Totaal

252,6

390,4

168,9

260,6

225,7

187,5

38,2

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de bol is in 2013 per saldo € 8,5 miljoen (- € 14,6 miljoen en + € 6,1 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De – € 14,6 miljoen in tabel 11.4 bestaat uit € 19,9 miljoen minder betaalde basisbeurs in de bol direct gift niveau 1/2, € 4,3 miljoen meer betaalde basisbeurs direct gift in de bol niveau 3/4 en € 1,0 miljoen betaalde basisbeurs bol overig direct als gift. Aan basisbeurs prestatiebeurs bol niveau 3/4 is in 2013 € 6,1 miljoen meer uitgegeven dan geraamd.

In 2013 is totaal € 17,4 miljoen minder basisbeurs bol in gift omgezet dan geraamd.

In het ho is er ten opzichte van de raming € 2,6 miljoen minder basisbeurs omgezet in gift. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 2,4 miljoen lager dan geraamd. De toekenningen van basisbeurs als prestatiebeurs aan ho-studenten waren € 10,9 miljoen hoger dan geraamd.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om een bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol

100.541

103.455

102.301

103.469

106.760

109.200

– 2.440

hbo

79.269

82.102

81.252

81.821

82.873

84.800

– 1.927

wo

24.672

25.997

25.785

26.133

26.765

26.600

165

Totaal

204.482

211.554

209.338

211.423

216.398

220.600

– 4.202

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2013 iets lager dan geraamd. Deze lagere realisatie ligt enigszins in lijn met de lagere realisatie bij de aantallen basisbeurs (zie tabel 11.3).

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma

124,4

121,6

113,6

117,0

219,1

227,7

– 8,6

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

143,5

188,0

198,7

209,2

121,2

122,3

– 1,1

ho direct gift (ho met diploma)

73,9

77,6

36,8

35,0

34,7

38,5

– 3,8

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

131,7

136,6

140,7

138,6

153,1

159,1

– 6,0

Totaal

473,4

523,8

489,8

499,9

528,1

547,6

– 19,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol toekenningen

124,1

140,6

137,7

145,5

146,7

147,4

– 0,6

bol omzettingen

– 52,4

– 87,4

– 103,2

– 110,9

– 121,2

– 122,3

1,1

ho toekenningen

171,5

188,7

217,4

233,1

234,3

231,6

2,7

ho omzettingen

– 138,4

– 136,2

– 158,2

– 155,3

– 171,0

– 180,7

9,7

Totaal

104,7

105,6

93,7

112,4

88,8

75,9

12,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Net als bij de basisbeurs is ook minder (per saldo – € 9,2 miljoen) aan aanvullende beurs toegekend in de bol in 2013. Dit betreft voor – € 8,6 miljoen direct gift, ook hier voornamelijk bij de bol niveau 1/2.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 3,8 miljoen lager dan geraamd. In het ho is er ten opzichte van de raming € 6,0 miljoen minder aanvullende beurs omgezet in gift. In vergelijking met de raming bleek er in het ho iets meer recht op aanvullende beurs in de vorm van prestatiebeurs te zijn, de uitgaven zijn € 2,7 miljoen hoger.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen. Gekozen kan worden tussen een week- of een weekeindreisproduct.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Aantal gebruikers van het reisrecht

607.052

618.274

644.700

656.510

642.618

626.000

16.618

bol

188.093

186.234

192.548

194.599

204.514

201.600

2.914

ho

418.959

432.040

452.152

461.911

438.104

424.400

13.704

Aantal RBS

16.308

17.671

17.828

18.964

17.688

18.500

– 812

bol

2.571

2.595

2.418

2.609

2.553

2.500

53

ho

13.738

15.076

15.410

16.355

15.135

16.000

– 865

Totaal

623.360

635.945

662.528

675.474

660.306

644.500

15.806

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten met een reisvoorziening is in 2013 per saldo 15.806 hoger dan geraamd. In de bol zijn ten opzichte van de raming 2.914 meer OV-kaarthouders, in het ho ligt het aantal OV-kaarthouders ten opzichte van de raming 13.704 hoger. Het aantal studenten met een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland is in 2013 per saldo met 812 gedaald, voornamelijk bij het ho.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Betaling aan vervoersbedrijven

672,2

672,3

996,3

539,3

681,2

601,1

80,1

bol prestatiebeurs

– 151,4

– 170,0

– 174,3

– 200,4

– 222,7

– 207,8

– 15,0

bol omzettingen

72,4

106,3

118,0

129,7

145,0

148,7

– 3,8

ho prestatiebeurs

– 435,9

– 477,5

– 482,0

– 543,3

– 549,3

– 533,8

– 15,5

ho omzettingen

265,9

300,1

325,7

343,9

370,3

376,4

– 6,1

RBS en overig

17,4

19,5

19,5

23,7

25,9

22,7

3,2

Totaal

440,6

450,8

803,2

292,9

450,3

407,4

43,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2013 van het totaal van de uitgaven in verband met de reisvoorziening is per saldo € 43,0 miljoen hoger dan geraamd.

Bij de betaling aan vervoersbedrijven is het verschil tussen begroting en realisatie 2013 per saldo € 80,1 miljoen. Dit saldo wordt voor het grootste deel veroorzaakt door kasschuiven – van 2013 naar 2012 en van 2014 naar 2013. In december 2013 is € 125,0 miljoen van de voorlopige vergoeding 2014 aan de OV-bedrijven vooruitbetaald, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Daarnaast maakte een hoger aantal studenten gebruik van de reisvoorziening.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Er is € 30,5 miljoen meer reisvoorziening als prestatiebeurs toegekend (tegenboeking bol – € 15,0 miljoen en ho – € 15,5 miljoen).

De omzettingen naar gift in 2013 zijn € 9,9 miljoen lager dan de raming voor 2013 (bol – € 3,8 miljoen, ho – € 6,1 miljoen).

Het verschil van € 3,2 miljoen bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland houdt verband met hogere gemiddeld gerealiseerde maandvergoedingen dan geraamd.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Daarnaast komen ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan EG-studerenden, voorschotten en handbetalingen. Het verschil tussen raming en realisatie 2013 bedraagt € 6,6 miljoen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

rentedragende lening

1.135,1

1.131,5

1.169,1

1.212,8

1.343,5

1.213,8

129,7

omzettingen prestatiebeurs naar rentedragende lening

52,8

76,0

83,4

87,9

91,0

94,8

– 3,8

collegegeldkrediet

67,1

86,6

101,9

122,7

142,2

227,0

– 84,9

Totaal

1.255,0

1.294,1

1.354,4

1.423,4

1.576,7

1.535,7

41,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo is er in 2013 € 41,0 miljoen meer uitbetaald aan studieleningen dan geraamd. De uitgaven aan de reguliere studielening zijn in 2013 € 129,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt ondermeer doordat in de raming 2013 is uitgegaan van een lager gemiddeld geleend bedrag; door een stijging van het aantal studerenden dat leent; door meer omzettingen van achterstallige lagere rechten in langlopende vorderingen en technische bijstellingen op dit artikelonderdeel.

De omzettingen van prestatiebeurzen in een rentedragende lening zijn in 2013 € 3,8 miljoen minder dan geraamd.

Bij het collegegeldkrediet is de realisatie lager uitgevallen, vooral omdat met het vervallen van de langstudeermaatregel er geen langstudeerderskrediet nodig is geweest in 2013.

Bijdrage aan agentschappen

De uitgaven van de Dienst Uitvoering Onderwijs op dit beleidsartikel houden verband met de kosten in 2013 voor de uitvoering van de studiefinanciering.

Het verschil tussen raming en realisatie 2013 bedraagt € 25,6 miljoen. Dit verschil bestaat voornamelijk uit een interne overboeking van € 2,9 miljoen ten behoeve van de uitvoeringskosten voor de reisvoorziening, een mutatie van € 7,4 miljoen voor de financiering van de kosten van de derde tranche van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS), een bedrag van € 2,5 miljoen ten behoeve van PVS 2013 dat in 2012 niet tot besteding is gekomen, een interne budgetoverboeking van € 0,7 miljoen in verband met de uitvoering van Caribisch Nederland en een mutatie van per saldo € 12,3 miljoen in verband met infrastructurele voorzieningen, de implementatie van regeerakkoord maatregelen, uitwerking compacte Rijksdienst en de invoering van SEPA.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

hoofdsom (NR)

276,1

337,6

360,6

384,3

418,4

414,4

4,0

relevante rentedragende lening

17,2

12,3

8,5

5,5

3,7

4,7

– 1,0

rente-ontvangsten

175,4

206,4

227,5

223,8

204,9

279,4

– 74,4

renteloos voorschot

5,5

5,1

4,9

5,1

5,3

3,9

1,5

Totaal

474,2

561,4

601,4

618,8

632,3

702,3

– 70,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2013 per saldo € 70,0 miljoen minder terugbetaald. Dit saldo betreft voornamelijk de – € 74,4 miljoen minder relevante rente-ontvangsten als gevolg van een lagere rente dan waarmee in de raming rekening is gehouden en € 4,0 miljoen meer niet-relevante ontvangsten hoofdsom studielening.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

renteloze voorschotten t/m 1986

33,2

30,2

28,2

27,5

27,3

rentedragende leningen verstrekt voor 1992

59,8

44,4

33,1

25,7

21,2

rentedragende leningen verstrekt na 1992

8.744,9

9.703,4

10.645,4

11.598,0

12.637,1

collegegeldkrediet

124,9

208,2

296,7

397,7

488,1

Totaal

8.962,8

9.986,2

11.003,4

12.048,9

13.173,7

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingstanden aan het einde van het jaar. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

achterstallig lager recht (ALR)

48,6

47,6

45,2

48,1

48,7

45,2

3,5

reisvoorziening

18,8

19,6

16,1

16,9

46,7

8,6

38,1

overig

0,3

0,4

0,2

11,2

9,7

7,2

2,5

Totaal

67,7

67,6

61,5

76,2

105,1

61,0

44,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2013 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal € 44,1 miljoen. Het grootste deel van dit verschil (€ 38,1 miljoen) betreft meer-ontvangsten reisvoorziening (opbrengsten incasso OV-kaart). OCW int deze vorderingen nu zelf, waar voorheen DUO deze ontvangsten verrekende met de vervoersbedrijven. Daarnaast een verschil van € 3,5 miljoen bij de lastig te ramen ontvangsten uit achterstallige lagere rechten en € 2,5 miljoen meer overige ontvangsten.

Artikel

12: TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

Artikel

Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs, deelnemers in de beroepsopleidende leerweg en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren: Ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat hun minderjarige kind onderwijs volgt. De overheid financiert een tegemoetkoming indien ouders, gezien hun inkomen, niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande minderjarige kinderen (middelbaar beroepsonderwijs) alleen te dragen. Hiermee borgt de overheid de toegankelijkheid van het onderwijs. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) zelf. Hij/zij kan dan zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar de publicatie Kerncijfers.

Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en beoogde resultaten in 2013 geen bijzonderheden voorgedaan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

162.639

119.358

111.158

107.389

105.925

115.298

– 9.373

Uitgaven

162.639

119.358

111.158

107.389

105.925

115.298

– 9.373

                   

Inkomensoverdracht

145.465

100.410

97.029

93.324

88.242

97.629

– 9.387

TS 17-

70.983

24.681

23.142

20.866

16.476

24.357

– 7.881

 

Minderjarige deelnemers bol (R)

70.983

24.681

23.142

20.866

16.476

24.357

– 7.881

TS 18+

11.037

9.143

6.752

6.248

6.063

6.952

– 889

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R)

9.619

7.515

6.097

4.833

4.575

6.297

– 1.722

 

Deeltijd vo (R)

1.418

1.628

655

1.415

1.488

655

833

VO 18+

63.445

66.586

67.134

66.210

65.703

66.320

– 617

 

Meerderjarige leerlingen volwassenenonderwijs (vavo) (R)

5.451

8.576

6.480

6.729

5.983

5.281

702

 

Meerderjarige scholieren vo (R)

54.729

53.845

54.989

52.947

53.058

55.144

– 2.086

 

Meerderjarige scholieren vso (R)

1.633

2.614

3.807

5.224

5.408

4.036

1.372

 

STOEB/ALR (NR)

1.632

1.552

1.859

1.310

1.253

1.859

– 606

                   

Bijdrage aan agentschappen

17.174

18.948

14.129

14.065

17.683

17.669

14

 

Dienst uitvoering Onderwijs (R)

17.174

18.948

14.129

14.065

17.683

17.669

14

Ontvangsten

15.525

14.188

16.273

4.644

4.709

6.189

– 1.480

 

TS 17- (R)

5.295

2.158

2.539

1.110

941

1.120

– 179

 

TS 18+ (R)

782

1.041

935

574

703

935

– 232

 

VO 18 + (R)

9.448

10.989

12.799

2.960

3.065

4.134

– 1.069

Bron: realisatiegegevens DUO

Inkomensoverdracht

Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

De uitgaven bij elk van de drie WTOS-regelingen zijn in 2013 lager dan begroot, met name de uitgaven aan minderjarige deelnemers in de bol (TS 17- regeling). In 2013 werd weer minder dan geraamd gebruik gemaakt van deze regeling (zie ook tabel 12.2) met als gevolg lagere dan geraamde uitgaven (– € 7,9 miljoen).

Tabel 12.2 Aantal gebruikers per regeling
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastge-stelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Aantal gebruikers TS 17-

235.855

35.858

42.294

36.032

27.721

44.200

– 16.479

Aantal gebruikers TS 18+

10.306

8.459

6.585

6.331

6.037

6.600

– 563

Aantal gebruikers VO 18+

33.664

34.337

35.943

35.758

35.596

35.700

– 104

Bron: realisatiegegevens DUO

Ontvangsten:

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2013 is – € 1,5 miljoen. Het grootste verschil betreft ontvangsten in relatie tot de VO 18+ regeling. Daar is het verschil in 2013 – € 1,1 miljoen.

Bijdrage aan agentschappen

De uitgaven van de Dienst Uitvoering Onderwijs op dit beleidsartikel houden verband met de kosten in 2013 voor de uitvoering van de diverse WTOS-regelingen.

Artikel

13: LESGELD

Artikel

Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

Rol en verantwoordelijkheid

Financieren: De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over lesgeld wordt verwezen naar de publicatie Kerncijfers.

Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2013 geen bijzonderheden voorgedaan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

6.297

7.204

5.708

5.670

7.005

7.000

5

Uitgaven

6.297

7.204

5.708

5.670

7.005

7.000

5

                   

Bijdrage aan agentschappen

6.297

7.204

5.708

5.670

7.005

7.000

5

 

Dienst uitvoering Onderwijs

6.297

7.204

5.708

5.670

7.005

7.000

5

Ontvangsten lesgeld

187.195

202.553

207.146

221.726

205.687

223.529

– 17.842

Ontvangsten

Toelichting op de instrumenten

Met het vragen van lesgeld wordt door deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage geleverd aan de kosten van het onderwijs. In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld.

De lesgeldontvangsten zijn in 2013 € 17,8 miljoen lager dan begroot. De realisatie 2013 van het aantal lesgeldplichtigen is hoger dan begroot (zie tabel 13.2).

Bij voorjaars- en najaarsnota 2013 zijn op basis van nadere realisatiecijfers en inzichten de te verwachten lesgeldontvangsten al met totaal – € 10,0 miljoen bijgesteld. Vooral voor het lopende schooljaar (2013/2014) blijkt t.o.v. de raming het betaalritme gewijzigd waardoor relatief meer van die lesgeldontvangsten verschuiven van 2013 naar 2014.

Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastge-stelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Bol/vo

197.262

204.842

209.473

215.376

225.378

221.400

3.978

Bron: realisatiegegevens DUO

Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

Bijdragen aan agentschappen

De uitgaven van de Dienst Uitvoering Onderwijs op dit beleidsartikel houden verband met de kosten in 2013 voor de uitvoering van inning van de lesgelden.

Artikel

14: CULTUUR

Artikel

Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een wettelijke verantwoordelijkheid voor het cultuurbeleid. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend.

Financieren: De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen Erfgoed, Kunsten, Letteren en Bibliotheken.

Stimuleren: De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren: De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed, op grond van de Monumentenwet, Archeologiewet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van deze wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Monumentenwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Indicatoren en kengetallen

In het rapport Cultuur in Beeld 2013 en de publicatie Kerncijfers worden het bereik, de resultaten en ontwikkelingen van het cultuurstelsel in woord, beeld en cijfers gepresenteerd.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen majeure afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Daarnaast is in 2013 in de brieven Cultuur Beweegt en de Museumbrief de toekomstvisie voor het cultuurbeleid en het museale stelsel geschetst.

In de visiebrief Cultuur beweegt zijn de artistieke, maatschappelijke en economische waarden belicht. De onderwerpen cultuuronderwijs, talentontwikkeling, creatieve industrie en digitalisering staan op de agenda voor het toekomstig cultuurbeleid. Zo is voor de cultuurkaart in het voortgezet onderwijs langjarige financiering geregeld.

De Museumbrief gaat in op het toekomstige beleid ten aanzien van het museale stelsel. Kernpunten in de brief zijn het stimuleren van de samenwerking tussen musea, behoud van kwaliteit en toegankelijkheid van de collectie. Ter bevordering van de samenwerking tussen musea onderling en andere maatschappelijke partners is aan het Mondriaan Fonds een budget voor vier jaar ter beschikking gesteld.

In het beleidsverslag zijn de activiteiten en stand van zaken naar aanleiding van bovenstaande brieven beschreven.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

20091

20101

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

918.594

1.130.082

846.543

2.945.919

819.023

983.643

– 164.620

Waarvan garantieverplichtingen

432.305

767.539

513.001

608.000

621.806

629.000

– 7.194

Uitgaven2

934.749

991.219

931.207

943.170

704.732

789.155

– 84.423

                   

Bekostiging

0

0

738.672

697.313

582.720

591.637

– 8.917

 

Culturele basisinfrastructuur

   

573.119

565.053

465.339

459.177

6.162

   

Vierjaarlijkse instellingen

   

403.749

398.754

330.253

326.002

4.251

   

Vierjaarlijkse fondsen

   

169.370

166.299

135.086

133.175

1.911

 

Monumentenzorg

   

111.353

89.627

82.392

84.145

– 1.753

 

Archieven incl. Regionale Historische Centra

   

27.649

24.652

23.580

24.023

– 443

 

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

   

26.376

16.164

1.362

12.330

– 10.968

 

Cultuureducatie met Kwaliteit

   

0

0

10.000

10.000

0

 

Archeologie

   

175

1.817

47

1.962

– 1.915

                   

Subsidies

0

0

106.819

117.187

87.592

168.277

– 80.685

 

Verbreden inzet cultuur

   

21.481

17.059

4.859

3.802

1.057

 

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

   

8.373

8.686

6.282

6.464

– 182

 

Programma bibliotheekvernieuwing

   

16.094

18.182

17.963

17.836

127

 

Programma leesbevordering

   

2.950

2.934

2.850

2.850

0

 

Programma CRISP

   

0

2.445

2.375

2.375

0

 

Programma erfgoed en ruimte

   

0

427

0

8.000

– 8.000

 

Programma ondernemerschap

   

0

4.337

2.692

4.337

– 1.645

 

Specifiek cultuurbeleid

   

57.921

63.117

21.319

22.613

– 1.294

 

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012

   

0

0

29.252

100.000

– 70.748

                   

Opdrachten

0

0

0

2.424

1.708

2.351

– 643

 

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

   

0

2.424

1.708

2.351

– 643

                   

Bijdrage aan agentschappen

22.704

22.292

21.481

28.862

29.527

23.148

6.379

 

Nationaal Archief

22.704

22.292

21.481

28.862

29.527

23.148

6.379

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

0

0

3.817

3.185

3.742

– 557

 

Uitvoering internationale verdragen

   

0

2.513

1.737

2.664

– 927

 

Uitvoering internationale contributies

   

0

1.048

1.405

1.028

377

 

Europese samenwerking

   

0

256

43

50

– 7

Ontvangsten

35.794

36.217

34.961

17.072

9.613

1.945

7.668

X Noot
1

Door de presentatie van verantwoord begroten zijn de uitgaven voor de jaren 2009 en 2010, met uitzondering van de bijdrage Nationaal Archief, niet meer te reconstrueren (zie hiervoor leeswijzer).

X Noot
2

De vergelijkende cijfers 2009 tot en met 2012 zijn inclusief de apparaatskosten RCE. Vanaf 2013 zijn deze opgenomen in Artikel 95 Apparaatskosten.

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 164,5 miljoen lager dan geraamd. Het verschil met de uitgaven wordt onder meer veroorzaakt door de volgende mutaties. Een neerwaartse bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van een correctie voor de culturele basisinfrastructuur (– € 21,9 miljoen), een correctie op de raming monumentenzorg (– € 30 miljoen) en een aanpassing van de verplichtingenruimte van het SIOB, leesbevordering en Creatieve Industrie (– € 23,1 miljoen).

Garanties

Op de garanties voor achterborgstellingen / indemniteit zijn per saldo € 7,194 miljoen minder garanties verleend.

Uitgaven

De realisatie van de uitgaven is € 84,4 miljoen lager dan oorspronkelijk geraamd. Dit wordt met name veroorzaakt door een mutatie van ruim € 70 miljoen op de regeling frictiekosten. De realisatie op de ontvangsten is € 7,7 miljoen hoger dan geraamd. De verschillen worden verder verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. Het nieuwe cultuurstelsel voor de periode 2013–2016 is beschreven in de brief besluiten over de culturele basisinfrastructuur van 18 september 2012.

De culturele basisinfrastructuur bestaat uit vierjaarlijkse instellingen op het gebied van de podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), de beeldende kunsten, film, musea, letteren en bibliotheken, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast zijn er de cultuurfondsen die sectoraal zijn georganiseerd.

Het budget van de Culturele basisinfrastructuur is bij Najaarsnota per saldo met € 6,1 miljoen verhoogd. Dit betreft de loon- en prijsbijstelling 2013 op de huisvesting musea van € 3,1 miljoen en compensatie naar aanleiding van bezwaar en beroep van € 0,7 miljoen. Het budget van de vierjaarlijkse fondsen is bij Najaarsnota verhoogd met € 1,9 miljoen.

Monumentenzorg

In 2013 is uitvoering gegeven aan het beleid opgenomen in de begroting. Het stelsel van de monumentenzorg is gemoderniseerd met de wetswijziging van de Monumentenwet in 2011. De brief van 16 september 2011 geeft informatie over de wijze waarop subsidie voor instandhouding en restauratie van rijksmonumenten vanaf 2012 ingezet zal worden. Voor de verdeling van de reguliere restauratiemiddelen zijn de provincies verantwoordelijk, zoals vastgelegd in het convenant met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Verdere ondersteuning van instandhouding van monumenten vindt plaats langs de weg van de fiscale aftrek, het vernieuwde Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM), de herbestemmingsregelingen, het revolving Fund voor woonhuismonumenten en de Restauratiefonds-hypotheek-plus. Via dit fonds kunnen eigenaren van andere monumenten dan woonhuizen voor restauratie een laagrentende lening krijgen uit het Revolving Fund Plus van het Nationaal Restauratiefonds (NRF).

Archieven inclusief Regionaal Historische Centra

In 2013 is in samenwerking met vertegenwoordigers uit de archiefsector uitvoeringgegeven aan het Archiefconvenant. Hiermee wordt beoogd overheidsinformatie duurzaam te beheren en een eigentijdse invulling te geven aan het begrip openbaarheid. De coördinatie voor het uitvoeringsprogramma ligt bij het Nationaal Archief.

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

Deze middelen zijn voor huisvesting van collecties van rijksgesubsidieerde musea. Het doel van deze middelen is huisvesting voor deze collecties geschikt en toegankelijk te maken voor het publiek. De post bestemd voor investeringen voor huisvesting van collecties van rijksgesubsidieerde musea is bij Najaarsnota verlaagd. Deze middelen worden bij Voorjaarsnota middels een kasschuif aan de meerjarenraming toegevoegd.

Cultuureducatie met kwaliteit

In 2013 is uitvoering gegeven aan het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zoals opgenomen in de begroting. Scholen in het primair onderwijs ontvangen via de prestatiebox een bedrag van in totaal € 18 miljoen (dit is € 10,90 per leerling). Binnen de matchingsregeling Cultuureducatie met Kwaliteit van het Fonds voor Cultuurparticipatie is per 1 maart 2013 de uitvoering van lokale projecten en programma’s gestart. Het gaat hierbij om een totaalbudget van € 10 miljoen per jaar van het rijk, dat door gemeenten en provincies met een zelfde bedrag wordt verhoogd. Ten slotte is in 2013 de regeling flankerend beleid Cultuureducatie met Kwaliteit van het Fonds voor Cultuurparticipatie begonnen.

Archeologie

Naar aanleiding van de evaluatie van de archeologiewetgeving wordt het archeologiebestel vanaf 2012 versterkt door het ontwikkelen van een nieuwe archeologische kenniskaart. Hiermee wordt alle landelijke informatie over archeologie verzameld, gebundeld en toegankelijk gemaakt voor gemeenten en andere belanghebbenden. Tevens is in 2013 ingezet op de prioriteiten die in de beleidsreactie op de evaluatie zijn genoemd. De rijksoverheid heeft daarnaast middelen besteed aan het beheer en onderhoud van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Het budget is in 2013 naar de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed overgeboekt.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

Deze middelen zijn met name bedoeld voor digitaliseringprojecten in de cultuursector en monitoring van educatiebeleid. De verhoging van het budget betreft de verrekening van uitgaven met Agentschap.nl voor digitaliseringsprojecten.

Voor behoud van de Cultuurkaart zijn, conform de visiebrief Cultuur beweegt, in 2013 extra middelen vrijgemaakt. In 2013 is aan de stichting CJP voor de tegoeden op de Cultuurkaart voor het schooljaar 2013–2014 subsidie toegekend.

Internationaal Cultuurbeleid

In een gezamenlijke brief hebben de bewindspersonen van OCW en BZ in 2012 hun visie op internationaal cultuurbeleid naar de Tweede Kamer gezonden. De doelen voor het internationaal cultuurbeleid zijn het bijdragen aan het internationaal niveau van Nederlandse topinstellingen, het bevorderen van een vooraanstaande internationale marktpositie van kunstenaars, cultuur als bijdrage aan de versterking van het Nederlands economisch belang en van de culturele diplomatie. In de subsidiëring van de BIS-instellingen en door de cultuurfondsen wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed.

Voor creatieve industrie, één van de negen topsectoren, is het versterken van de internationale marktpositie prioriteit. In opdracht van de Ministeries van OCW en BZ voert het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, in samenwerking met het Nieuwe Instituut, hiervoor het Programma Internationalisering Creatieve Industrie 2013–2016 uit. Dit programma richt zich op het versterken van de internationale reputatie van de Nederlandse creatieve industrie (architectuur, vormgeving, mode, gaming en e-cultuur) en het opbouwen van duurzame netwerken en marktverruiming.

2013 was tevens het bilaterale jaar met Rusland. DutchCulture (voorheen SICA) coördineerde het culturele programma.

Programma bibliotheekvernieuwing

Dit budget is besteed ten behoeve van het beheer, de verdere opbouw en de doorontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek. Deze taak werd in 2013 uitgevoerd door het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken.

Programma leesbevordering

Dit budget is besteed aan de uitvoering van het Actieplan Kunst van lezen 2012–2015. Kunst van lezen vormt de culturele pendant van het Actieplan Laaggeletterdheid.

Programma CRISP

Naast de prioriteiten die onder internationaal cultuurbeleid zijn genoemd voor creatieve industrie, is er ook een afzonderlijk onderzoeksprogramma Creative Industry Scientific Programme (CRISP). De middelen zijn in 2013 ingezet voor het behalen van het doel: het ontwikkelen van een kennisbasis, methoden en instrumenten bij hogescholen, universiteiten en bij bedrijven met het oog op het ontwerpen van innovatieve fysieke en digitale producten en diensten voor de markt.

Programma erfgoed en ruimte

Deze middelen zijn besteed aan de uitvoering van het programma Visie Erfgoed en Ruimte vanaf 2013. Hierin geeft het rijk aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven hij van (inter)nationaal belang vindt en waar het rijk een rol ziet in het gebiedsgerichte erfgoedmanagement. Het budget ad € 8 miljoen is in 2013 naar de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed overgeboekt.

Programma ondernemerschap

Het programma ondernemerschap Cultuur heeft als doel het versterken van ondernemerschap in de culturele sector. Zowel bij instellingen als bij makers. Het programma bestaat uit vier onderdelen: het leiderschapsprogramma cultuur dat in de zomer 2013 is gestart; de communicatiestrategie «Cultuur, Daar Geef Je Om» gelanceerd in augustus 2012; de coachingstrajecten die eind 2013 zijn begonnen en als laatste onderdeel ondersteuning van individuele makers bij het opbouwen van de beroepspraktijk. De branche is betrokken bij ondersteuning van ondernemerschap.

Specifiek Cultuurbeleid

De Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp 2013–2016 is een interdepartementaal werkprogramma. De middelen voor architectuur en ruimtelijk ontwerp worden gebruikt om de positie van het ontwerp en de ontwerpers te versterken.

Onder deze post vallen tevens het budget voor de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog en de subsidie ten behoeve van het Jheronimus Boschjaar.

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur

Op basis van de Regeling frictie- en transitiekosten konden instellingen waarvan de subsidie vanaf 2013 is beëindigd of substantieel verlaagd onder omstandigheden aanspraak maken op compensatie van het rijk voor frictie- en transitiekosten. Het verschil tussen begroting en realisatie 2013 wordt veroorzaakt door de versnelde betalingen die reeds in 2012 aan culturele instellingen zijn gedaan. Daarnaast betreft het verschil reallocatie van middelen conform de brief Cultuur beweegt.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is besteed voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Bijdragen aan agentschappen

Nationaal Archief

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen. Het budget voor het Nationaal Archief is per saldo met € 6,4 miljoen verhoogd. Dit betreft een overboeking uit Specifiek cultuurbeleid ten behoeve van de Digitale Taken Rijksarchieven van € 3 miljoen. Voor het overige betreft het een verhoging ten behoeve van de uitvoering van het Archiefconvenant, het Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed, taken Erfgoed Nederland en Archiefdepots.

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

Uitvoering internationale verdragen en contributies en Europese samenwerking

Naast de prioriteiten die onder internationaal cultuurbeleid zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt het bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO erfgoedverdragen voor werelderfgoed, immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict en de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

Ontvangsten

De ontvangstenraming is opwaarts bijgesteld als gevolg van terugontvangsten van lagere vaststellingen van subsidies en ontvangsten PRIMA-middelen en het aankoopfonds.

Artikel

15: MEDIA

Artikel

Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar zij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol (Beleidsdoorlichting Artikel 15 Media 2004 – 2009).

Financieren: De Minister financiert de landelijke publieke omroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep. Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma’s (Stichting Nederlandse Culturele Mediaproducties), het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur in ons land (Stichting Stimuleringsfonds voor de Pers) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren: Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen op het gebied van audiovisuele media en interne markt. Ze gaan over reclame, sponsoring, product-placement en bescherming van minderjarigen, en over het aandeel Europees en onafhankelijk product. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de ontvangst te verzekeren van de belangrijkste publieke zenders en daarnaast in brede zin de toegang te bevorderen tot een gevarieerd radio- en televisieaanbod.

De rijksbegroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.

Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningperiode die loopt tot en met 2015 een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media. Zowel de verantwoording als de validatie worden jaarlijks als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden.

Indicatoren en kengetallen

Met de mediamonitor rapporteert het Commissariaat voor de Media jaarlijks over de trends en ontwikkelingen op de gebruikersmarkten voor dagbladen, tijdschriften, radio, televisie en internet. Daarnaast worden pluriformiteit, onafhankelijkheid en gebruik van nieuwstitels gemonitord.

Tenslotte wordt voor indicatoren over media verwezen naar Trends in Beeld.

Algemeen

Beleidsconclusies

Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

In 2013 zijn drie wijzigingswetten op de Mediawet 2008 aangenomen door de Eerste Kamer. Deze wijzigingen hebben betrekking op respectievelijk het aantal erkende omroeporganisaties, de regionale omroepen en de omroepdistributie. Daarnaast is de Raad voor Cultuur gevraagd een toekomstverkenning naar het publieke bestel uit te voeren. Een verdere toelichting op de wijzigingswetten en de toekomstverkenning is opgenomen in het beleidsverslag.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

929.447

894.942

937.643

886.809

886.504

875.893

10.611

Uitgaven

902.098

901.765

912.434

951.461

892.936

876.224

16.712

                   

Bekostiging

0

0

907.042

946.279

887.916

871.112

16.804

 

Publieke Omroep (omroepinstellingen)

0

0

797.671

795.607

759.673

743.267

16.406

   

Landelijke publieke omroep

   

747.448

745.573

758.373

741.522

16.851

   

Wereldomroep

   

46.178

46.289

0

0

0

   

Minderhedenprogrammering

   

4.045

3.745

1.300

1.745

– 445

 

Beheertaken landelijke publieke omroep

0

0

75.498

74.384

59.955

58.743

1.212

   

Stichting Omroep Muziek

   

31.926

29.904

14.568

14.277

291

   

Uitzenden en uitzendgereedmaken

   

23.974

23.974

24.463

23.974

489

   

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

   

19.598

20.506

20.924

20.492

432

 

Dotaties, bijdragen publieke omroep

0

0

32.814

30.532

31.231

30.535

696

   

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

   

17.922

17.922

18.280

17.922

358

   

Stimuleringsfonds voor de Pers

   

4.300

2.300

2.300

2.300

0

   

Filmfonds van de omroep en Telefilm (CoBO)

   

7.416

7.416

7.568

7.416

152

   

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

   

2.280

2.000

1.900

2.000

– 100

   

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

   

508

506

794

508

286

   

Kabelraden

   

388

388

389

389

0

 

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR)

   

– 513

44.931

36.811

37.745

– 934

 

Overige bekostiging media (uit rente AMR)

   

1.164

448

– 97

500

– 597

 

Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016

   

408

377

343

322

21

   

Vierjaarlijkse instellingen

   

408

377

343

322

21

                   

Subsidies

0

0

991

639

323

920

– 597

 

Subsidies

   

991

639

323

920

– 597

                   

Bijdragen aan ZBO's en RWT's

0

0

4.366

4.508

4.662

4.157

505

 

Commissariaat voor de Media

   

4.366

4.508

4.662

4.157

505

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

0

35

35

35

35

0

 

Uitvoering internationale contributies

   

35

35

35

35

0

Ontvangsten

247.591

228.224

190.959

215.510

193.542

190.500

3.042

Verplichtingen

De totale verplichtingen voor het beleidsterrein Media zijn in 2013 € 10,6 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit heeft onder andere betrekking op:

  • de mutaties op het hieronder genoemde uitgavenbudget 2013 van € 16,7 miljoen

  • lagere verplichtingen in 2013 ten behoeve van 2014 van € 6,5 miljoen als onderdeel van de bezuiniging die is opgelegd aan de landelijke publieke omroep. Deze bezuiniging is voor de uitgaven en verplichtingen in hetzelfde jaar opgelegd, terwijl de verplichtingen grotendeels in het jaar voorafgaand aan het uitgavenjaar worden geboekt.

Uitgaven

De totale uitgaven voor het beleidsterrein Media zijn in 2013 € 16,7 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn:

  • Een hoger uitgavenbudget als gevolg van de wettelijke prijsindexering van € 13,6 miljoen.

  • Een hoger uitgavenbudget als gevolg van hoger dan verwachte reclameontvangsten van € 3 miljoen.

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

Landelijke publieke omroep

Een publieke omroep is de meest efficiënte manier om de doelstellingen van het mediabeleid te bereiken. De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt hij het budget van de publieke omroep.

Minderhedenprogrammering

Na de convenantperiodes van Multiculturele Televisie Nederland (MTNL) en FunX, die beide eind 2012 afliepen, heeft het kabinet de structurele financiering in deze specifieke zelfstandige minderhedenprogrammering beëindigd. Het budget voor 2013 is gebruikt ten behoeve van afbouw- en frictiekosten.

Stichting Omroep Muziek (voorheen Muziekcentrum voor de Omroep)

Deze bekostiging is bestemd voor de instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten, omroepkoren en een muziekbibliotheek, Stichting Omroep Muziek (SOM). In de SOM zijn sinds augustus 2013 het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor ondergebracht. Tot die tijd waren deze ensembles onderdeel van het Muziekcentrum van de Omroep.

Uitzenden en uitzendgereedmaken

Deze beheertaken bestaan uit het gereedmaken van programma’s voor uitzending en het uitzenden van programma’s van de landelijke publieke omroep.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Deze bekostiging is bestemd voor de instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief.

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) is het instrument binnen het mediabeleid om de vervaardiging van hoogwaardige culturele producties binnen het media-aanbod te stimuleren. De bijdrage is bestemd voor het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en productie van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen.

Stimuleringsfonds voor de Pers

Het Stimuleringsfonds voor de Pers is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het media-aanbod binnen de perssector te stimuleren, in het bijzonder de journalistieke infrastructuur en innovatie daarin. De bijdrage is bestemd voor tijdelijke steun aan noodlijdende persorganen, het stimuleren van onderzoek dat de persbedrijfstak ten goede komt en het steun bieden aan journalistieke producten die via internet worden aangeboden.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media overal aanwezig zijn. Bij het huidige programma zijn het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders en het opvolgen van adviezen van programmaraden.

Ontvangsten

De ontvangsten voor het beleidsterrein Media bestaan uit de reclame-inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER) en de rente op de Algemene Mediareserve (AMR). De ontvangsten zijn in 2013 € 3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De oorzaak hiervan zijn de hoger dan verwachte reclameontvangsten.

Artikel

16: ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

Artikel

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financiering: De Minister bekostigt onderzoeks- en wetenschapsinstellingen.

Stimuleren: De Minister stimuleert meer zwaartepuntvorming en profilering in het wetenschappelijk onderzoek. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord. Tevens wordt gestreefd de samenwerking in de Gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid te verbeteren, in het topsectorenbeleid zijn hiervoor innovatiecontracten ontwikkeld.

Regisseren: De Minister schept voorwaarden voor:

  • het doelmatig functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen die zowel zelfstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen, waaronder onderzoeksorganisaties en wetenschappelijke bibliotheekinstellingen;

  • borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek en de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Indicatoren en kengetallen

Indicatoren voor het terrein van onderzoek en wetenschapsbeleid zijn te vinden in Trends in Beeld.

Tabel 16.1 Kengetallen R&D: R&D-uitgaven in miljoenen euro
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Bedrijven

5.498

5.263

4.900

5.218

6.826

7.317

Onderzoeksinstituten

1.259

1.259

1.327

1.279

1.321

1.387

Hoger onderwijs

3.256

3.489

3.711

3.691

3.994

4.222

Totaal

10.010

10.011

9.938

10.188

12.141

12.926

Beleidsconclusies

Het voorgenomen beleid is uitgevoerd, zo zijn met de negen topsectoren afspraken gemaakt over wetenschap, onderzoek en valorisatie in innovatiecontracten. Daar bovenop zijn er nog andere belanghebbende ontwikkelingen geweest.

In de brief «Uitwerking regeerakkoord voor versterking kenniseconomie» van 11 februari 2013 aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het kabinet investeert in fundamenteel en praktijkgericht onderzoek. Deze intensivering start met € 25 miljoen in 2014, en loopt via € 75 miljoen in 2015, 2016 en 2017 op tot € 100 miljoen vanaf 2018.

Er zijn in 2013 twee onderzoeken gedaan naar het vertrouwen in de wetenschap, één door de KNAW en één door de WRR samen met het Rathenau Instituut. Uit beide onderzoeken blijkt dat het vertrouwen in de wetenschap groot is en dat wetenschap «een sterk merk is». Uit het onderzoek van de WRR/Rathenau instituut blijkt dat het vertrouwen onder druk staat daar waar wetenschappers onderzoek doen in opdracht van bedrijven of overheden. Hier zal op worden ingegaan in de toekomstvisie wetenschap.

Daarnaast is in 2013 ook het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) wetenschappelijk onderzoek gestart. Deze is er op gericht om de huidige inzet van middelen voor wetenschappelijk onderzoek optimaal te benutten voor een maximale maatschappelijke output. De rapportage hierover wordt voor de zomer van 2014 verwacht.

Op het terrein van Grootschalige onderzoeksfaciliteiten is op 6 maart 2013 de conferentie Route 2020: «The future for large-scale research infrastructures» georganiseerd. De financieringsronde bij NWO voor onderzoeksfaciliteiten op deze nationale roadmap is in oktober 2013 van start gegaan.

In 2013 hebben Nederlandse onderzoekers nog beter weten te scoren in KP7 (zevende kaderprogramma) dan in de voorafgaande succesvolle jaren. De laatste cijfers geven aan dat sinds de start van KP7 in 2007 7,4% (ruim € 3,2 miljard) van alle KP7-subsidies naar Nederland is gegaan. Voor de European Research Council is dit zelfs 9%. De Staatssecretaris van OCW heeft internationaal onderhandeld over de instrumentatie van Horizon 2020 (start begin 2014) om ook een zo succesvol mogelijke deelname voor Nederlandse onderzoekers in dit programma te creëren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

1.152.585

927.239

830.254

904.499

859.762

811.107

48.655

Uitgaven

1.163.883

1.231.688

906.831

934.143

891.076

885.520

5.556

                   

Bekostiging

874.684

879.696

655.234

715.313

701.889

699.007

2.882

Hoofdbekostiging

670.811

652.323

465.774

474.882

460.876

457.994

2.882

 

NWO-wet en WHW

             
 

NWO

327.711

319.563

325.458

326.975

320.900

318.158

2.742

 

KNAW

96.898

93.517

93.779

94.316

93.379

93.268

111

 

KB

46.429

46.429

46.537

53.591

46.597

46.568

29

 

TNO

199.773

192.814

0

0

0

0

0

Aanvullende bekostiging

203.873

227.373

189.460

240.431

241.013

241.013

0

 

NWO Talentenontwikkeling

187.873

208.373

169.460

168.481

169.063

169.063

0

 

NWO STW

0

0

0

10.000

10.000

10.000

0

 

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

16.000

19.000

20.000

61.950

61.950

61.950

0

                   

Subsidies

173.156

166.996

165.566

126.771

104.148

105.249

– 1.101

 

Kaderregeling exploitatiesubsudies onderzoek en wetenschap

43.680

44.448

40.103

42.708

42.210

42.340

– 129

 

LF TUD bibliotheek

7.626

7.626

7.654

7.734

7.742

7.734

8

 

Stichting SURF

7.517

7.517

7.545

7.622

7.630

7.622

8

 

CPG

515

515

518

520

521

520

1

 

Montesquieu Instituut

1.067

1.067

1.071

1.082

1.083

1.082

1

 

Max Planck Instituut

0

0

0

1.622

1.624

1.622

2

 

NCB

5.270

5.270

5.289

5.343

5.349

5.343

6

 

Nationaal Herbarium

1.125

1.125

1.129

1.141

1.141

1.141

0

 

BPRC

8.593

8.593

8.645

9.395

8.919

8.895

24

 

NEMO

3.368

3.368

3.488

3.626

3.636

3.626

10

 

STT

233

233

234

236

237

236

1

 

NTU/INL

3.077

3.132

3.228

3.071

3.011

3.203

– 192

 

EIB

1.297

1.297

1.302

1.316

1.317

1.316

1

 

NLR

893

893

0

0

0

0

0

 

Deltaris

2.208

2.855

0

0

0

0

0

 

MARIN

891

957

0

0

0

0

0

                   
 

Subsidieregeling St. AAP

1.004

1.004

1.008

1.015

1.016

1.015

1

                   
 

Kaderregeling subsidiëring projecten t.b.v. onderzoek en wetenschap

128.472

121.544

124.455

83.048

60.922

61.894

– 972

 

Kust en zeeonderzoek

2.000

2.035

2.534

2.500

2.500

2.500

0

 

Gezondheidsonderzoek

1.500

1.500

1.500

1.500

0

0

0

 

Poolonderzoek

0

2.000

2.992

2.992

2.942

2.942

0

 

Genomics

36.000

40.000

44.000

44.000

40.500

40.500

0

 

Nationale coördinatie

9.193

7.816

8.435

6.285

4.759

6.312

– 1.553

 

Bilaterale samenwerking

3.611

2.474

4.070

4.505

3.711

3.750

– 39

 

Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)

2.000

2.785

1.968

1.433

410

1.000

– 590

 

BSIK

39.348

19.561

33.405

0

0

0

0

 

GATE

2.000

2.000

1.000

0

0

0

0

 

Grootschalige researchfaciliteiten

10.162

3.902

1.830

1.830

0

0

0

 

SURFnet

6.800

11.700

6.300

7.200

0

0

0

 

NCB biodiversiteit

4.700

10.000

8.400

6.900

0

0

0

 

ITER-2

0

4.000

4.000

0

0

0

0

 

Hersenen en Cognitie

2.000

4.000

4.000

3.900

6.100

3.900

2.200

 

Parelsnoer

7.750

7.750

0

0

0

0

0

 

EET

990

0

0

0

0

0

0

 

Talentkracht

400

0

0

0

0

0

0

 

Overig

18

21

21

3

0

990

– 990

                   

Bijdrage aan agentschappen

540

288

294

297

297

297

0

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

540

288

294

297

297

297

0

                   

Bijdrage aan internationale organisaties

81.510

82.484

84.366

91.328

84.262

80.487

3.775

 

EMBC

707

724

740

751

758

760

– 2

 

EMBL

3.988

4.135

4.377

4.476

4.593

4.500

93

 

ESA

34.672

36.516

35.027

29.393

29.792

29.562

230

 

CERN

35.322

34.527

38.017

41.303

40.721

37.065

3.656

 

ESO

6.821

6.582

6.205

15.405

8.398

8.600

– 202

                   

Bijdrage aan medeoverheden

33.993

102.224

1.371

434

480

480

0

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

383

413

440

434

480

480

0

 

Kenniswerkers

33.610

101.811

931

0

0

0

0

Ontvangsten

186.900

176.117

1.520

0

4.334

101

4.233

Bekostiging.

Toelichting op de instrumenten

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Die zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

Bijdragen met een structureel karakter aan:

  • NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd worden op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie. Met de inzet van deze middelen worden onze onderzoekers in de gelegenheid gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de Vernieuwingsimpuls ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen, en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven.

Het budget is per saldo met € 2,9 miljoen verhoogd. Voor een toelichting wordt verwezen naar de 2de suppletoire wet 2013.

Subsidies

Diverse subsidies voor stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur, het gaat hier om bijdragen aan:

  • de wetenschappelijke bibliotheek van de TUD, dit vanwege de instellingsoverstijgende functie;

  • Stichting SURF voor grensverleggende ict-innovaties. Hierdoor kunnen onderzoek en het hoger onderwijs optimaal gebruik maken van de mogelijkheden van ICT om hun kwaliteit te verbeteren. Deze middelen zullen conform de kabinetsreactie op het advies van ICTRegie over de ICT-onderzoeksinfrastructuur in Nederland (kamerstuk 26 643, nr. 140) worden ingezet voor de versterking van de ICT-onderzoeksinfrastructuur zoals computernetwerken (SURFnet, Gigaport), E-science en High Performance Computing;

  • het Max Planck Instituut voor psycholinguïstiek onderzoek;

  • Naturalis voor de totstandkoming van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (NCB). Met ingang van 2014 zal het Nationaal Herbarium hierin opgaan;

  • het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • het Nederlands Centrum voor Wetenschaps- en techniekcommunicatie (NCWT) voor het science center NEMO en andere regionale science centra en voor de Oktober Kennismaand.

Tijdens hun bezoek aan de Cariben in november, hebben Koning Willem-Alexander en Koningin Máxima bij de Science Fair op St Eustatius de start gemarkeerd van het Caribbean Netherlands Science Institute at St Eustatius (CNSI). Het centrum faciliteert onderzoek en onderzoekers op gebieden die meerwaarde hebben voor het eiland (zoals de archeologie en mariene biologie) en die daarbij oplossingen genereren voor specifieke problemen waar kleine eilanden mee te kampen hebben (zoals energievoorziening en afvalverwijdering). Het kenniscentrum heeft daarbij een speciale opdracht voor outreach en educatie. Ook hebben de vorst en de vorstin het kennisinstituut Carmabi op Curaçao bezocht. Bij die gelegenheid heeft de Koning de openingshandeling verricht van de nieuwbouw van dit gerenommeerde instituut dat onder meer gespecialiseerd is in koraalonderzoek.

In januari 2013 is het Dirck Gerritsz laboratorium op Rothera, Antarctica, officieel in gebruik gesteld. Een aantal zeecontainers is door het Koninklijke Nederlandse Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) op Texel omgebouwd tot mobiele laboratoria voor Nederlandse onderzoeksgroepen die in het extreme klimaat van de Zuidpool kunnen functioneren.

Projectsubsidies aan o.a. diverse voormalige Fes-projecten. Het gaat hier om innovatieve onderzoeksprojecten en investeringsimpulsen in onderzoeksfaciliteiten waarbij sprake is van co-financiering door kennisinstellingen, andere departementen en bedrijven. De meeste projecten sluiten aan op de doelstellingen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan internationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties ESA, ESO, CERN, EMBL en EMBC. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke en dure onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

Het budget voor internationale organisaties is per saldo met € 3,7 miljoen toegenomen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de 1ste en 2de suppletoire wet 2013.

In 2013 heeft Nederland een actieve rol gehad in de tot standkoming van drie European Research Infrastructure Consortiums (ERIC’s). Door de bijdrage van internationale organisaties en door de samenwerking in internationale netwerken en (Europese) programma’s, krijgen onderzoekers in ons land prioritair toegang tot de meest geavanceerde Internationale onderzoeksfaciliteiten. In maart 2013 is ALMA (Atacama Large Millimeter Array), waarin Europa, Noord Amerika en Japan gezamenlijk in Chili op 5.000 meter hoogte een stelsel van 66 radiotelescopen bouwen, geopend.

Via de contributie aan ESA is bijgedragen aan de bouw van de op 19 december 2013 gelanceerde ruimtetelescoop Gaia. Hierdoor wordt bijgedragen aan de sterke internationale positie van het Nederlands astronomisch onderzoek.

Bijdrage aan medeoverheden

Opdracht aan EG-Liaison voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn met € 4,2 miljoen toegenomen in verband met een ontvangst van het Ministerie van Economische Zaken met betrekking tot de eindafrekening van de kenniswerkersregeling.

Artikel

25: EMANCIPATIE

Artikel

Algemene doelstelling

Het bevorderen van emancipatie

Het kabinet wil de emancipatie bevorderen: de emancipatie van meisjes en vrouwen, en de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT).

Doel is de veiligheid van vrouwen, homoseksuelen en transgenders te vergroten en de participatie van vrouwen in alle lagen en sectoren van de arbeidsmarkt te bevorderen.

Een positieve houding en beeldvorming ten aanzien van homoseksuele relaties en vrouwen met ambitie dienen vanzelfsprekend te worden.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het bevorderen van de emancipatie van meisjes en vrouwen en voor de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT).

Stimuleren: De instrumenten die de Minister ter beschikking heeft zijn wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling emancipatie 2011. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan instellingen voor vrouwenemancipatie en LHBT-emancipatie en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld. Tevens maakt de Minister gebruik van communicatie naar het beleidsveld o.a. naar belangenorganisaties.

Regisseren: Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale emancipatiebeleid.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over emancipatie wordt verwezen naar Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Realisatie van beleidsdoelstellingen loopt volgens de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016. Een verdere toelichting is opgenomen in het beleidsverslag.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

9.115

16.271

16.585

17.847

8.875

7.620

1.255

Uitgaven

11.876

14.653

14.063

14.846

13.408

15.494

– 2.086

                   

Bekostiging

4.358

5.040

6.756

4.148

4.148

4.460

– 312

 

Kennisinfrastructuur

4.358

5.040

6.756

4.148

4.148

4.460

– 312

 

Vrouwenemancipatie

3.924

3.831

5.556

2.948

2.948

3.260

– 312

 

LHBT

434

1.209

1.200

1.200

1.200

1.200

0

                   

Subsidies

5.960

8.276

6.293

9.259

6.995

9.246

– 2.251

 

Subsidieregeling emancipatieprojecten

0

0

163

15

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

   

163

15

     
 

Wet Overige OCW-subsidie

3.410

3.195

1.412

655

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

1.746

2.443

867

357

     
 

LHBT

1.664

752

545

298

     
 

Subsidieregeling emancipatie

96

3.776

2.891

2.180

2.332

2.558

– 226

 

Vrouwenemancipatie

96

2.689

1.335

1.304

2.135

2.322

– 187

 

LHBT

 

1.087

1.556

876

197

236

– 39

 

Subsidieregeling emancipatie 2011

0

0

1.827

5.811

4.031

6.058

– 2.027

 

Vrouwenemancipatie

   

1.268

3.686

1.363

2.845

– 1.482

 

LHBT

   

559

2.125

2.668

3.213

– 545

 

Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school

0

0

0

598

632

630

2

 

LHBT

     

598

632

630

2

 

Kaderwet SZW

2.454

1.305

         
 

Vrouwenemancipatie

2.454

1.305

         
                   

Opdrachten

1.458

1.337

864

1.044

1.495

1.127

368

 

Vrouwenemancipatie

1.096

971

419

541

724

489

235

 

LHBT

362

366

445

503

771

638

133

Bijdrage aan agentschappen

0

0

150

195

151

151

0

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

0

0

150

195

151

151

0

                   

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

510

– 510

 

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

510

– 510

 

Vrouwenemancipatie

         

320

– 320

 

LHBT

         

190

– 190

 

EZ Talent naar de Top

0

0

0

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

             

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

100

   

200

619

0

619

 

LHBT

100

   

200

619

0

619

Ontvangsten

289

1.829

27

14

21

 0

21

Verplichtingen

Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de verplichtingen is € 1,3 miljoen hoger ten opzichte van de begroting 2013. De reden voor deze hogere realisatie is dat in 2013 verplichtingen zijn aangegaan voor subsidies, die in de periode 2013 t/m 2017 tot uitgaven leiden.

Uitgaven

De realisatie van de uitgaven zijn in 2013 € 2,1 miljoen lager dan begroot.

Bekostiging

Dit betreft de bekostiging van zes instellingen (Thans COC, IHLIA, TNN, Atria, women Inc en NVR) voor de kennisinfrastructuur emancipatie.

Subsidies

De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 zijn: de «Subsidieregeling emancipatie», de «Subsidieregeling emancipatie 2011» en de «Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school». De realisatie op het instrument subsidies is € 2,3 miljoen minder dan begroot. De reden is dat vanaf 2014 op subsidies € 1,5 miljoen wordt bezuinigd. Dit heeft tot gevolg dat er in 2013 minder meerjarige projecten gehonoreerd kunnen worden. Tevens heeft er een technische overboeking naar het instrument bijdrage aan (inter)nationale organisaties plaatsgevonden van € 0,6 miljoen. Dit betreft de bijdrage van € 0,5 miljoen aan Unesco «Anti-Homophobic Bullying Initiative».

Opdrachten

De middelen voor opdrachten voor zowel vrouwenemancipatie als LHBT-emancipatie zijn besteed aan onderzoeken en symposia.

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan mede-overheden

Actieve gemeenten op het gebied van vrouwen- en LHBT- emancipatiebeleid ontvangen via een decentralisatie-uitkering een bijdrage. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Voor «We can Young» is een bijdrage van € 0,3 miljoen aan 15 gemeenten overgeboekt via het Gemeentefonds. Aan de vier grote steden is € 0,2 miljoen overgeboekt naar het gemeentefonds als bijdrage voor het vergroten van de sociale acceptatie van LHBT binnen de etnische kringen.

Artikel

91: NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Artikel

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 91 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

0

0

0

0

0

– 818

818

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

0

0

0

0

0

– 818

818

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Nader te verdelen

0

0

0

0

0

– 818

818

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt.

Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loonbijstelling

Tabel 91.2 Loonbijstelling tranche 2013 (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Toegevoegd

Uitgedeeld naar

Verschil

91

Loonbijstelling tranche 2013

41.424

   

1

Primair onderwijs

 

– 14.401

 

3

Voortgezet onderwijs

 

– 9.921

 

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 3.794

 

6

Hoger beroepsonderwijs

 

– 3.005

 

7

Wetenschappelijk onderwijs

 

– 6.873

 

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

 

– 681

 

11, 12, 13

Studiefinanciering, WTOS en lesgelden

 

– 98

 

14

Cultuur

 

– 1.433

 

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 949

 

8, 15, 25, 95

Overig

 

– 269

 

Totaal

 

41.424

– 41.424

0

Toelichting:

De loonbijstelling tranche 2013 (€ 41,4 miljoen) is in de 1e suppletoire begroting 2013 toegevoegd en doorverdeeld naar de verschillende beleidsartikelen. Omdat in het Regeerakkoord is besloten om een nullijn te hanteren voor de lonen in 2013, bevat de loonbijstellingstranche 2013 geen vergoeding voor contractloonstijging, maar alleen voor de ontwikkeling in de sociale werkgeverslasten.

Nader te verdelen

Tabel 91.3 Nader te verdelen (bedragen x € 1.000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Eindejaarsmarge 2012/2013

227.064

   

Budget frictiekosten

47.296

   

Overlopende verplichtingen

 

– 75.396

 

Wettelijk verplichte prijsbijstelling

 

– 67.833

 

Nationaal onderwijsakkoord (NOA)

 

– 112.075

 

Motie ruimtevaart

 

– 15.000

 

Overig

 

– 3.238

 

Totaal

274.360

– 273.542

818

Toelichting:

In 2013 is er in totaal € 274,4 miljoen toegevoegd aan dit artikelonderdeel. Het betreft:

  • de toevoeging van de middelen die in 2012 niet tot besteding zijn gekomen en die via de eindejaarsmarge zijn doorgeschoven naar 2013 (€ 227,1 miljoen); en

  • een bedrag van € 47,3 miljoen dat in 2012 uit de OCW-brede onderuitputting is toegevoegd aan het Cultuurbudget, om de frictiekosten voor culturele instellingen versneld te kunnen betalen. In 2013 is dit bedrag weer toegevoegd aan artikel 91.

Deze middelen zijn in 2013 ingezet ter dekking van:

  • overlopende verplichtingen uit 2012 die in 2013 alsnog tot betaling zijn gekomen (€ 75,4 miljoen);

  • de wettelijk verplichte prijsbijstelling voor het jaar 2013 (€ 67,8 miljoen);

  • additionele middelen uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) om in het primair en voortgezet onderwijs de instellingen in de gelegenheid te stellen jonge leraren in dienst te houden en te nemen (€ 112,1 miljoen);

  • de incidentele bijdrage van € 15,0 miljoen van OCW aan de extra impuls voor ESA-programma’s (zie de Kamerbrief over de motie Koolmees/Van Hijum over het ruimtevaartbudget).

De post overig bestaat onder meer uit de kosten van de tijdelijke regeling voor artiesten en musici (€ 2,5 miljoen).

Artikel

95: APPARAATSKOSTEN

Artikel

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 95.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 95 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen1

320.380

303.938

295.497

275.467

260.103

245.973

14.130

Totale uitgaven1

320.393

303.938

295.497

275.467

260.103

245.973

14.130

Personele uitgaven

       

173.603

153.217

20.386

Waarvan

             

– eigen personeel

       

161.046

136.600

24.446

– externe inhuur

       

7.522

6.300

1.222

               

Materiële uitgaven

       

86.500

92.756

– 6.256

Waarvan

             

– ICT

       

29.071

21.844

7.227

– bijdrage aan SSO’s

       

27.875

31.802

– 3.927

– Begrotingsreserve schatkistbankieren

       

2.399

0

2.399

Ontvangsten1

6.393

2.214

1.386

3.038

5.101

567

4.534

X Noot
1

De apparaatsuitgaven van de beleidsdirecties, die tot 2012 op de beleidsartikelen werden verantwoord zijn vanaf 2009 toegevoegd aan artikel U95. Dit geldt ook voor de ontvangsten, met uitzondering van de ontvangsten van RCE tot en met 2012, die zijn niet opgenomen, omdat deze niet zijn te reconstrueren vanuit artikel 14.

Toelichting op de instrumenten

Als gevolg van Verantwoord Begroten en de invoering van de Rijksbrede kostensoortentabel heeft OCW in de begroting 2013 de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Naast deze technische verklaring van de verschillen die zichtbaar zijn tussen de instrumenten onderling is het verschil inhoudelijk te verklaren door de mutaties van het programmabudget 14 (cultuur) naar het apparaatsartikel(zie ook toelichting onder uitgaven). De begroting is daar tussentijds, gelet op het indalen van de nieuwe werkwijze in de organisatie, niet eerder op aangepast. OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2013 € 14,1 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt door de RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). In 2013 werd € 4,5 miljoen ter beschikking gesteld ten uitvoering van de programma’s «Visie Erfgoed en Ruimte», «Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed» en «Malta». Voor de uitvoering van projecten (o.a. Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en digitalisering) is vanuit het Nationaal Restauratiefonds (NRF) € 5,4 miljoen toegevoegd. Daarnaast is de doorbelasting van de exploitatiekosten van het Rijksbedrijvencentrum Rijswijk verwerkt en extra financieringen opgenomen, waaronder EU-subsidies en NWO bijdragen, voor een totaal van € 2,4 miljoen. Tot slot is er € 0,9 miljoen beschikbaar gesteld ter compensatie van de huur van het pand in Amersfoort, in verband met leegstand daarvan.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2013 € 4,5 miljoen hoger dan geraamd. Dit heeft de volgende oorzaken:

  • OCW staat garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, heeft OCW een vergoeding (premie) van € 2,4 miljoen ontvangen voor de jaren 2012 en 2013.

  • De ontvangsten van de RCE zijn gestegen met € 2,4 miljoen (desaldering). Dit betreft de uitvoering van projecten, doorbelasting exploitatiekosten en extra financiering.

Tabel 95.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (bedragen x € 1 miljoen)1
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

320,4

303,9

295,5

275,5

260,1

246,0

14,1

Kerndepartement

188,9

177,8

171,0

154,5

135,1

141,7

– 6,6

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

57,9

52,8

55,3

52,2

52,9

37,7

15,2

Inspectie van het Onderwijs

64,1

63,5

60,0

59,5

62,8

58,1

4,7

Erfgoedinspectie

3,0

2,9

2,7

2,7

2,5

2,7

– 0,2

Onderwijsraad

2,7

2,5

2,4

2,4

2,4

2,4

0,0

Raad voor Cultuur

2,8

3,1

2,8

2,8

2,9

2,7

0,2

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,0

1,3

1,3

1,4

1,5

0,7

0,8

               

Totaal apparaatskosten Agentschappen

   

283,5

296,9

302,3

250,2

52,1

Dienst Uitvoering Onderwijs

   

257,8

273,8

278,1

225,0

53,1

Nationaal Archief

   

25,7

23,1

24,2

25,2

– 1,0

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

   

244,3

95,7

 

89,0

 

Stichting fonds voor de podiumkunsten

 

4,6

5,0

6,1

 

3,4

 

Stichting fonds voor cultuurparticipatie

 

2,5

2,4

2,3

 

1,8

 

Stichting Mondriaanfonds

 

1,9

3,5

3,7

 

2,0

 

Stichting Nederlands fonds voor de film

 

2,9

2,9

2,8

 

1,7

 

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

 

1,3

1,4

1,4

 

0,4

 

Stichting Nederlands letterenfonds

 

1,3

1,8

1,6

 

0,8

 

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

   

1,6

1,5

 

1,7

 

Commissariaat voor de Media (CvdM)

   

4,4

5,1

 

4,2

 

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

   

3,0

2,8

 

3,0

 

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

4,0

3,9

3,3

4,0

3,9

3,9

 

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

 

76,6

77,7

30,3

 

15,0

 

Koninklijke Bibliotheek (KB)

 

16,2

15,3

10,7

 

12,0

 

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

 

110,7

114,5

16,0

 

32,1

 

Stichting Participatiefonds

   

3,0

3,0

2,8

2,8

 

Stichting Vervangingsfonds

   

3,8

3,7

3,6

3,6

 

Stimuleringsfonds voor de Pers

   

0,7

0,7

 

0,6

 
X Noot
1

De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Deze paragraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering van OCW. Hiermee geeft OCW aan in hoeverre er sprake is van beheerste bedrijfsprocessen en maakt OCW waar nodig melding van bijzonderheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden.

Een belangrijke conclusie is dat de bedrijfsvoering en het financieel beheer binnen OCW in het algemeen op orde zijn. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid kan worden geconstateerd dat zowel het aantal fouten als de onzekerheden in de uitgavensfeer gedurende het jaar 2013 binnen de gestelde toleranties zijn gebleven. De financiële overzichten geven verder een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

2. Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

3. Totstandkoming beleidsinformatie

Het is van belang dat de Tweede Kamer juiste en goede informatie ontvangt over de ontwikkeling van de indicatoren en kengetallen in de begroting en het departementaal jaarverslag. Daarom moet ook de niet-financiële informatie van goede kwaliteit zijn. In het jaarverslag zijn de indicatoren en kengetallen zo veel mogelijk voorzien van een eenduidige bronvermelding en voorts wordt in kwaliteitsdocumenten beschreven hoe de niet-financiële informatie tot stand is gekomen. Daarnaast publiceert OCW jaarlijks de belangrijkste indicatoren en kengetallen in «Trends in Beeld» en «Kerncijfers». Deze gegevens inclusief de totstandkoming hiervan, worden ook op het internet aangeboden via www.trendsinbeeld.minocw.nl. De informatie op deze website sluit aan op de in het departementaal jaarverslag opgenomen beleidsinformatie.

4. Financieel- en materieel beheer

Het Ministerie van OCW streeft naar een excellent beheer van de eigen processen, om zodoende maximaal effectief te kunnen zijn in het bereiken van haar doelstellingen. Dit alles gegeven de efficiencyvereisten die vandaag de dag aan de Rijksdienst worden gesteld. De Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer hebben over afgelopen jaren kritische opmerkingen gemaakt over voor het ministerie belangrijke processen. Voor een deel worden die opmerkingen ook over 2013 gemaakt. Het is de inzet van het ministerie dat de belangrijkste tekortkomingen die de Auditdienst Rijk en Algemene Rekenkamer over het verantwoordingsjaar 2013 constateren in 2014 worden opgelost.

Inkoopbeheer

De Algemene Rekenkamer constateerde over 2012 dat het baten-lastenagentschap DUO de problemen in het inkoopbeheer voortvarend heeft aangepakt en voldoende verbetermaatregelen getroffen, die voor een deel nog structureel in het inkoopproces moeten worden opgenomen. Desondanks vindt de Algemene Rekenkamer dat er in het tweede half jaar van 2012 weer sprake is van een beheerst inkoopproces. Hierdoor is er niet langer sprake van een onvolkomenheid.

Binnen het bestuursdepartement en het baten-lastenagentschap Nationaal Archief handhaafde de Algemene Rekenkamer de onvolkomenheden. In totaal werden voor ongeveer € 9 miljoen aan financiële fouten bij aanbestedingen gemaakt. Hoewel door een verbijzonderde interne controle minder fouten werden gemaakt, constateerde de Algemene Rekenkamer dat de structurele werking van de kritische beheersmaatregelen nog onvoldoende kan worden aangetoond.

In 2013 heeft het ministerie de in 2012 ingezette verbeteringen doorgevoerd, waardoor onder meer de verbijzonderde interne controle kon worden afgebouwd. Tevens heeft OCW contracten die door de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer als onrechtmatig werden beoordeeld waar mogelijk versneld beëindigd. Naast de verbeteringen in het financieel beheer heeft het ministerie in het tweede kwartaal van 2013 de nieuwe aanbestedingswet doorgevoerd.

Subsidiebeheer

De Algemene Rekenkamer handhaafde over 2012 de onvolkomenheid in het subsidiebeheer omdat ze voor diverse subsidies niet heeft kunnen vaststellen of de subsidies volgens de regels zijn verleend en/of vastgesteld. Ook is onvoldoende duidelijk of de subsidievoorwaarden (volledig) zijn nageleefd. Uit de controleverklaringen van de accountant van de subsidieontvangers bleek soms niet duidelijk of de subsidiegelden zijn besteed aan de vooraf in de subsidiebeschikking en/of subsidieregeling gedefinieerde activiteiten en doelen. Daarnaast bevatte de voorschottenstand in de saldibalans teveel ongecorrigeerde fouten en stonden voorschotten langer open dan nodig was.

Onderdeel van de onvolkomenheid over 2012 was de constatering dat OCW bij nieuwe subsidieregelingen geen expliciete risicoanalyses gericht op het tegengaan van misbruik opstelt. Over 2013 is hier, ondanks de toezegging hier scherper op toe te zien, geen zichtbare verbetering in gekomen. Doordat het beleid ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik bestaat uit andere, deels specifieke instrumenten (zie bijvoorbeeld de passage over frauderisico’s en het hoofdstuk over restrisico’s ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik) is het beleid als geheel afdoende sluitend.

In 2013 zijn maatregelen getroffen om het meest foutgevoelige subsidieproces fors te verbeteren. Deze maatregelen sorteren naar verwachting met ingang van 2014 effect op zowel het subsidieverlening- als vaststellingsproces. Daarnaast heeft DUO het instrumentarium ten behoeve van een adequaat voorschottenbeheer verbeterd en gelijktijdig de bijbehorende inhaalslag op het vaststellen van reeds lang openstaande voorschotten uitgevoerd. Bij met name vaststellingen van oude, meerjarige subsidiebeschikkingen heeft de Auditdienst Rijk over 2013 relatief veel onzekerheden geconstateerd. Binnen de gedane hervorming van het subsidieproces en nieuwe regelgeving welke per 1 januari 2014 in werking is getreden, doen deze problemen zich bij nieuwe subsidies in beginsel niet meer voor. Het ministerie pleegt in 2014 de vereiste inzet om de opzet, welke door de Auditdienst Rijk als afdoende wordt aangemerkt, daadwerkelijk in uitvoeringspraktijk te brengen en het subsidieproces daarmee duurzaam te beheersen.

Informatiebeveiliging

De Algemene Rekenkamer heeft over 2012 geen informatiebeveiligingsplan aangetroffen bij het bestuursdepartement waarin alle activiteiten rond informatiebeveiliging in samenhang worden beschreven. Ook heeft het bestuursdepartement de te treffen beveiligingsmaatregelen naar aanleiding van de risicoanalyses nog niet uitgewerkt en aantoonbaar geïmplementeerd.

Daarnaast kon de Algemene Rekenkamer over 2012 bij het baten-lastenagentschap DUO nog niet de structurele werking vaststellen van de interne beheersmaatregelen die de informatiebeveiligingsrisico’s moeten beperken.

Een aantal rijksbrede beveiligingskaders is in 2012 en 2013 vernieuwd. Het betreft het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst-Bijzondere Informatie (VIR-BI 2013), het Beveiligingsvoorschrift Rijksdienst (BVR 2013) en de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR 2012). Het Ministerie van OCW heeft deze kaders begin 2014 samen met de Ministeries van SZW en Financiën geformaliseerd in een departementaal informatiebeveiligingsbeleid. Binnen DUO zal het informatiebeveiligingsbeleid naar verwachting in 2014 volledig op orde zijn gebracht.

Financieel beheer Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Het subsidiebeheer van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is voor zowel de verleningen als de vaststellingen in 2013 niet beheerst verlopen. De oorzaak hiervan ligt voor een belangrijk deel in de overgang naar digitaal werken binnen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze overgang was onvoldoende voorbereid, waardoor het verleningsproces van subsidies voor instandhouding van monumenten niet ordelijk en controleerbaar is geweest. Ook bij de vaststellingen voldoet het interne beheer niet aan de daar aan te stellen eisen.

Het niet ordelijk en controleerbaar uitvoeren van de interne processen heeft er niet toe geleid dat subsidies onrechtmatig zijn verstrekt of vastgesteld. Wel is in een aantal gevallen onvoldoende zekerheid over de rechtmatige verlening ontstaan. Binnen de Rijksdienst zijn mede naar aanleiding van de bevindingen van de Auditdienst Rijk maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.

Onderkende frauderisico’s

De Nederlandse burger moet in het contact met de overheid uit kunnen gaan van een betrouwbare overheid waarbij alle toevertrouwde gegevens veilig worden verwerkt en bewaard. Maar ook de overheid zelf moet erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in de eigen systemen voldoen aan de betrouwbaarheidseisen (beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid) en dat de van derden verkregen gegevens juist en volledig zijn. De invulling van de betrouwbaarheidseisen is mede vastgelegd in de hierboven genoemde rijksbrede beveiligingskaders. OCW sluit bij deze ontwikkelingen aan. Dit helpt bij de aanpak om de kans op interne en externe fraude en misbruik zo beperkt mogelijk te houden. OCW heeft zicht op zowel externe als interne risico’s op fraude die de organisatie bedreigen.

Voor de interne organisatie gaat OCW uit van het principe dat iedere medewerker, van secretaris-generaal tot medewerker van de facilitaire dienst, een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van beveiliging met inbegrip van het verstandig omgaan met risico’s op bijvoorbeeld fraude. Alle medewerkers overleggen bij hun aantreden een verklaring omtrent gedrag (VOG) en medewerkers in vertrouwensfuncties ondergaan een veiligheidsonderzoek door de AIVD. OCW is een veilige organisatie met regelmatig aandacht door uiteenlopende bewustwordingsactiviteiten voor het tegengaan van fraude en misbruik. Voor de lijnmanagers is een speciale «toolbox (informatie)beveiliging en privacy» ontwikkeld. Deze toolbox bevat ook een richtlijn incidentenregistratie. Incidenten, waaronder fraude, worden daardoor snel en zorgvuldig gemeld, waardoor indien nodig direct corrigerend kan worden opgetreden. Periodiek legt de lijnmanager daarnaast verantwoording af aan de secretaris-generaal hoe hij binnen zijn dienstonderdeel omgaat met de (dreiging op) onderdelen van integrale beveiliging.

Net als bij iedere organisatie kan er af en toe toch sprake zijn van «opzettelijke misleiding om een onrechtmatig of onwettig voordeel te verkrijgen». Kwader trouw bij medewerkers is mogelijk bij bijvoorbeeld financiële zaken (subsidies, aanbestedingen, vergelijkende offertes), voor informatie (bewerken van brieven, antwoorden op Kamervragen, memo's aan bewindslieden), voor ICT (manipulatie van systemen, onklaar maken van systemen), voor personele zaken (collega's bewerken, manipuleren, chanteren, van verkeerde informatie voorzien). Over 2013 zijn er geen signalen dat OCW hiermee te maken heeft gehad.

Het is het uitgangspunt dat OCW regelgeving tot stand brengt die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude of misbruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend. OCW rapporteert jaarlijks in het departementaal jaarverslag over die begrotingsmiddelen waar na inzet van deze instrumenten toch nog restrisico’s aan kleven.

Tevens wordt in voorkomende gevallen de Tweede Kamer geïnformeerd. In 2013 is bijvoorbeeld de examenfraude bij een onderwijsinstelling in het voortgezet onderwijs nadrukkelijk met de Tweede Kamer besproken.

Open standaarden

OCW wijkt niet af van artikel 3, eerste lid van de Instructie rijksdienst bij aanschaf ICT-diensten of ICT-producten.

5. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Grote, lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent twee grote, lopende ICT-projecten: Programma Vernieuwing Studiefinanciering en Invoeren BRON-HO. Jaarlijks rapporteert het ministerie over de grote en hoogrisico projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel. Van beide projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard, www.rijksictdashboard.nl.

Ten aanzien van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering is aan BZK via het Rijks ICT-Dashboard een aantal aanpassingen kenbaar gemaakt. Daarin is het project op basis van bottom-up calculaties en als gevolg van een gewijzigde stapsgewijze implementatiestrategie herijkt. OCW is bij vaststelling van de herijking onder andere bijgestaan door de Auditdienst Rijk en KPMG en heeft op basis van de positieve business case de herijking geaccepteerd. De meerjarige programmakosten zijn geraamd op € 107,3 miljoen.

In januari 2014 is volgens planning BRON-HO live gegaan. Door BRON-HO is de inschrijving voor studenten in het hoger onderwijs gemakkelijker geworden, koppelen we sneller en beter individuele gegevens terug aan de instellingen én hebben de instellingen veel eerder inzicht in de bekostiging. BRON-HO heeft een bijdrage geleverd aan de ambitie van OCW en DUO om te komen tot modernisering van de informatie-infrastructuur van DUO voor de onderwijsketen om de administratieve lasten bij instellingen substantieel te verminderen. De totale kosten van het project bedragen € 23 miljoen.

Voor beide projecten geldt dat door privacy functionarissen wordt geadviseerd en toegezien op navolging van de wet Bescherming Persoonsgegevens. Hiermee worden mogelijke risico’s tijdig in kaart gebracht.

Audit Committee

Het Audit Committee heeft in 2013 viermaal vergaderd. Het Audit Committee heeft tot taak het adviseren van het departementale management op ten minste de volgende drie onderdelen:

  • Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële verslaglegging;

  • De regie op het auditbeleid;

  • Het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.

De Secretaris-Generaal is voorzitter van het Audit Committee. De MT-OCW leden, vier niet-ambtelijke leden, directeur FEZ en directeur Auditdienst Rijk vormen samen het Audit Committee. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en FEZ voert het secretariaat.

Vaste agendapunten zijn:

  • Vergadering maart: Departementaal jaarverslag OCW, Samenvattend rapport Auditdienst Rijk;

  • Vergadering mei: Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer, Risicomanagementbeleid, reviewplan OCW;

  • Vergadering oktober: Interim-rapportage Auditdienst Rijk, bevindingen gespreksronde externe leden;

  • Vergadering december: Auditplan Auditdienst Rijk, jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.

Conform de ministeriële regeling «Audit Committees 2012» wordt de zelfevaluatie in 2014 uitgevoerd.

C. JAARREKENING

Departementale verantwoordingsstaat 2013 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

 

34.352.608

1.190.482

 

35.160.655

1.256.011

 

808.047

65.529

                     
 

Beleidsartikelen

 

34.107.453

1.189.915

 

34.900.552

1.250.910

 

793.099

60.995

01

Primair onderwijs

9.726.096

9.727.312

1.661

10.254.006

10.166.848

39.877

527.910

439.536

38.216

03

Voortgezet onderwijs

7.043.703

7.074.820

1.361

7.829.613

7.436.116

20.143

785.910

361.296

18.782

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.564.888

3.500.665

0

3.601.266

3.496.330

18.860

36.378

– 4.335

18.860

06

Hoger beroepsonderwijs

2.608.146

2.603.548

1.213

2.773.137

2.610.870

6.447

164.991

7.322

5.234

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.060.547

4.018.288

16

4.180.059

4.065.742

963

119.512

47.454

947

08

Internationaal beleid

8.573

16.969

99

8.673

15.704

754

100

– 1.265

655

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

437.534

437.534

0

366.525

343.509

8.576

– 71.009

– 94.025

8.576

11

Studiefinanciering

4.039.626

4.039.626

763.301

4.150.351

4.150.351

737.384

110.725

110.725

– 25.917

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

115.298

115.298

6.189

105.925

105.925

4.709

– 9.373

– 9.373

– 1.480

13

Lesgelden

7.000

7.000

223.529

7.005

7.005

205.687

5

5

– 17.842

14

Cultuur

983.643

789.155

1.945

819.023

704.732

9.613

– 164.620

– 84.423

7.668

15

Media

875.893

876.224

190.500

886.504

892.936

193.542

10.611

16.712

3.042

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

811.107

885.520

101

859.762

891.076

4.334

48.655

5.556

4.233

25

Emancipatie

7.620

15.494

0

8.875

13.408

21

1.255

– 2.086

21

                     
 

Niet-beleidsartikelen

 

245.155

567

 

260.103

5.101

 

14.948

4.534

91

Nominaal en onvoorzien

– 818

– 818

0

0

0

0

818

818

0

95

Apparaatskosten

245.973

245.973

567

260.103

260.103

5.101

14.130

14.130

4.534

Samenvattende verantwoordingsstaat 2013 inzake baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

t-1

Naam baten-lastenagentschap

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten

en lasten

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

231.668

231.668

0

288.181

284.995

3.186

56.513

53.327

3.186

282.526

280.269

2.257

Nationaal Archief (NA)

27.593

27.593

0

29.980

29.973

7

2.387

2.380

7

25.278

25.160

118

Totaal

259.261

259.261

0

318.161

314.968

3.193

56.513

55.707

3.193

307.804

305.429

2.375

Naam baten-lastenagentschap

Totaal kapitaaluitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Totaal kapitaaluitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Totaal kapitaaluitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Totaal kapitaaluitgaven

 

Totaal kapitaalontvangsten

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO

6.914

 

0

5.365

 

10

– 1.549

 

10

6.484

 

0

Nationaal Archief (NA)

2.940

 

1.000

3.909

 

4.735

969

 

3.735

514

 

7.947

Totaal

9.854

 

1.000

9.274

 

4.745

– 580

 

3.745

6.998

 

7.947

Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2013

DIENST UITVOERING ONDERWIJS

Baten-lastenagentschap

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden.

Financieel resultaat

Tabel 1 Samenvattende verantwoordingsstaat DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Totale baten

231.668

288.181

56.513

282.526

Totale lasten

231.668

284.995

53.327

280.269

Saldo van baten en lasten

0

3.186

3.186

2.257

         

Totale kapitaalsontvangsten

0

10

10

0

Totale kapitaalsuitgaven

6.914

5.365

– 1.549

6.484

Toelichting:

DUO heeft, mede als gevolg van een hogere invulling van de generieke inkooptaakstelling en incidentele meevallers, een positief resultaat van € 3,2 miljoen gerealiseerd. Het voorstel is om dit resultaat toe te voegen aan het eigen vermogen. DUO streeft voor 2014 naar een sluitende begroting.

DUO heeft voor 2013 geen aanvullend beroep gedaan op de leenfaciliteit. De kapitaalsuitgaven zijn gelijk aan de investeringen (€ 5,1 miljoen) plus de aflossing op de leningen (€ 0,3 miljoen).

Tabel 2 Staat van baten-lastenagentschap DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

207.766

258.405

50.639

253.726

Omzet overige departementen

14.172

18.859

4.687

16.277

Omzet derden

9.630

10.873

1.243

11.502

Rentebaten

100

31

– 69

15

Vrijval voorzieningen

 

13

13

2

Bijzondere baten

 

0

0

1.004

Totaal baten

231.668

288.181

56.513

282.526

         

Lasten

       

Apparaatskosten

224.968

277.454

52.486

273.847

Personele kosten

137.699

152.161

14.462

146.738

 

Waarvan eigen personeel

117.620

128.572

10.952

122.831

 

Waarvan externe inhuur

20.079

23.589

3.510

23.907

Materiële kosten

87.269

125.293

38.024

127.109

 

Waarvan apparaat ICT

16.000

18.919

2.919

18.761

 

Waarvan bijdrage aan SSO’s

930

1.077

147

921

Afschrijvingskosten

6.600

6.359

– 241

5.980

Materieel

6.600

6.359

– 241

5.980

Immaterieel

0

0

0

0

Overige lasten

100

1.182

1.082

442

Dotaties voorzieningen

 

1.134

1.134

381

Rentelasten

100

48

– 52

61

Bijzondere lasten

 

0

0

0

Totaal lasten

231.668

284.995

53.327

280.269

Saldo van baten en lasten

0

3.186

3.186

2.257

Als gevolg van de introductie Verantwoord Begroten is externe inhuur verantwoord onder het kopje «Personele lasten».

Toelichting:

De baten en lasten 2013 wijken substantieel af van de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013 (€ 231,7 miljoen). Oorzaak hiervan is de incidentele financiering van werkzaamheden op projectenbasis welke geen onderdeel vormden van de begroting. Het betreft onder andere de werkzaamheden voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 18,7 miljoen) en aanpassing als gevolg van de beleidsagenda (€ 8,0 miljoen). Daarnaast betreft het de bijstellingen in de (basis)dienstverlening (€ 23,9 miljoen), zoals uitvoering digitalisering examens (FACET), KOMEX, Incasso OV-studentenkaart en uitvoering Misbruik Uitwonende Beurs. Voor Overige departementen en derden betreft het met name de omzet voor werkzaamheden binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 3,2 miljoen).

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 50,6 miljoen hoger dan begroot. De hogere baten worden voornamelijk verklaard door uitvoering van opdrachten en werkzaamheden die lopende het uitvoeringsjaar zijn verstrekt door het bestuursdepartement, en niet in de oorspronkelijke begroting waren voorzien.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen vallen ondermeer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 8,0 miljoen), de invoering van het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,3 miljoen), beide voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,6 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 2,1 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van overige departementen (€ 0,9 miljoen).

Omzet derden

De omzet derden betreffen de ontvangen examengelden inburgeringkandidaten (€ 4,4 miljoen), kandidaten NT2- en staatsexamen VO (€ 3,3 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,7 miljoen), werkzaamheden Shared Service Organisatie Noord (€ 1,0 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen (€ 1,5 miljoen).

Rentebaten

De rentevergoeding op de rekening-courant is vrijwel nihil.

Lasten

Apparaatskosten

De realisatie personeelslasten is € 14,5 miljoen hoger. Dit wordt veroorzaakt doordat de projectbezetting geen deel uit maakt van de begrote reguliere personeelslasten. Deze lasten worden gedekt door middel van projectfinanciering.

De realisatie van materiële kosten is € 38,0 miljoen hoger door de kosten van uitbesteed werk samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden op projectenbasis en opdrachten OCW. De overschrijding op de automatiseringskosten (€ 2,9 miljoen) is eveneens het gevolg van projectmatige kosten welke geen onderdeel waren van de begroting.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 1,1 miljoen zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2013 aangegane verplichtingen.

Rentelasten

De rentelasten zijn nagenoeg nihil.

Balans

Tabel 3 Balans per 31-12-2013 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2013

Balans 2012

Activa

   

Immateriële vaste activa

   

Materiële vaste activa

18.842

20.966

Grond en gebouwen

0

0

Installaties en inventarissen

18.842

20.966

Overige materiële vaste activa

0

0

Voorraden

0

0

Debiteuren

4.274

3.046

Nog te ontvangen

6.875

6.032

Liquide middelen

37.772

45.002

Totaal activa

67.763

75.046

Passiva

   

Eigen Vermogen

5.887

2.701

Exploitatiereserve

2.701

444

Onverdeeld resultaat

3.186

2.257

Voorzieningen

2.304

2.378

Leningen bij het MvF

943

1.257

Crediteuren

16.460

17.266

Nog te betalen

42.169

51.444

Totaal passiva

67.763

75.046

Toelichting:

Activa

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2013 met € 2,1 miljoen afgenomen als gevolg van het ontbreken van de noodzaak om reeds nu al vervangingsinvesteringen te plegen voor de op locatie Groningen aanwezige werkplek- en rekencentrumfaciliteiten.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 1,2 miljoen toegenomen ondermeer als gevolg van dienstverlening Shared Service Organisatie Noord die in 2013 van start is gegaan. Onder de debiteuren zijn € 2,3 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen: Ministerie van Veiligheid en Justitie (inzake couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau en dienstverlening Shared Service Organisatie) € 1,2 miljoen, Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (dienstverlening Shared Service Organisatie (€ 0,4 miljoen), Ministerie van Economische Zaken (eveneens dienstverlening Shared Service Organisatie) € 0,6 miljoen en het Ministerie van Financiën (inzake dienstverlening aan de Douane) € 0,1 miljoen.

Nog te ontvangen

Bij de post nog te ontvangen gaat het om werkzaamheden verricht in 2013 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 2,2 miljoen) en om vooruitbetaalde bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2013 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 4,6 miljoen).

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2013 met € 7,2 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de gepleegde investeringen van € 5,1 miljoen, aflossing op lening van € 0,3 miljoen, de negatieve operationele kasstroom van € 1,8 miljoen. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na toevoeging van het positieve exploitatieresultaat 2013 € 5,9 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 2% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 12,5 miljoen).

Leningen bij het MvF

DUO heeft in 2013 geen leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Er is € 0,3 miljoen afgelost op bestaande leningen.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (FPU en wachtgelden, € 2,3 miljoen). Uit de voorzieningen FPU en wachtgelden is € 1,2 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2013. Aan de voorziening is € 1,1 miljoen gedoteerd.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2013 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen.

Nog te betalen

De balanspost Nog te betalen bevat voor € 28,2 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2013 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is verricht, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden welke in 2014 zullen worden verricht.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2013 van het personeel in loondienst (€ 7,9 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,4 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 1,3 miljoen) en vooruit ontvangen middelen voor werkzaamheden (waarvan € 2,4 miljoen voor overige departementen) welke in 2014 moeten worden verricht (€ 3,1 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,3 miljoen waarvan € 1,0 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

De daling van de post nog te betalen ten opzichte van 2012 wordt verklaard door het wegvallen van de schuld met afdrachtverplichting inzake de incasso werkzaamheden ten behoeve van onterecht kaartbezit. Onder de post Nog te betalen is € 2,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van andere ministeries opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Inburgering en Kinderopvang) € 2,2 miljoen en het Ministerie van Financiën (werkzaamheden Wet Financieel Toezicht) € 0,2 miljoen.

Kasstroom

Tabel 4 Kasstroomoverzicht per 31-12-2013 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2013 + depositorekeningen

47.697

44.849

– 2.848

2.

Totaal operationele kasstroom

6.600

– 1.806

– 8.406

3a

Totaal investeringen (-/-)

– 6.600

– 5.051

1.549

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

10

10

3.

Totaal investeringskasstroom

– 6.600

– 5.041

1.559

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

4b

Eenmalig storting van moederdepartement (+)

0

0

0

4c

Aflossingen op leningen (-/-)

– 314

– 314

0

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 314

– 314

0

5.

Rekening courant RHB 31 december 2013

47.383

37.688

– 9.695

Toelichting:

Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier een rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 84k staat (31 december 2012 € 153k). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De operationele kasstroom (– € 1,8 miljoen) is het saldo van resultaat (€ 3,2 miljoen), bruto afschrijvingskosten (€ 7,1 miljoen), netto onttrekkingen voorzieningen (– € 0,1 miljoen) en mutaties kortlopende vorderingen en schulden (– € 12,1 miljoen) en overige liquide middelen buiten RHB (€ 0,1 miljoen). De investeringen betreffen voornamelijk investeringen in hardware en software.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. In de begroting 2011 zijn voor het eerst afspraken over doelmatigheid gemaakt. Hierover heeft DUO zich in het departementaal jaarverslag 2011 verantwoord. Inmiddels is vanuit Financiën een richtlijn opgesteld aangaande de verantwoording over doelmatigheid. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per regeling in worden weergegeven, kan DUO niet voldoen. Hiervoor moet de informatievoorziening worden ingericht.

Tabel 5 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2013

Omschrijving

Realisatie

Oorspronkelijke begroting

 

2010

2011

2012

2013

2013

Generiek Deel

         

Kostprijzen per product (groep)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarieven/uur

         

ICT gerelateerd

99

99

100

102

100

Overige uren

70

70

72

73

n.v.t.

Omzet per produktgroep (pxq)

         

Omzet Bekostiging Instellingen

n.v.t.

37

34

34

34

Omzet Studiefinaciering

n.v.t.

98

99

99

89

Omzet Examendiensten

n.v.t.

18

21

21

16

Omzet Basisregister

n.v.t.

21

19

29

20

Omzet Informatiediensten

n.v.t.

4

4

5

5

Totaal omzet basiscontract OCW

166

178

176

187

164

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.788

1.727

1.732

1.770

n.v.t.

Saldo van baten en lasten (%)

99

100

101

101

100

Klanttevredenheid e-mail

n.v.t.

n.v.t.

7

7

n.v.t.

Klanttevredenheid balie

n.v.t.

n.v.t.

8

8

n.v.t.

Klanttevredenheid telefonie

n.v.t.

n.v.t.

7

7

n.v.t.

Toelichting:

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2013 ligt € 11 miljoen hoger dan 2012 als gevolg van uitbreiding van taken en volumeontwikkelingen basiscontract, met name binnen het produkt Basisregister waar een overheveling heeft plaatsgevonden van overige taken naar het basiscontract. Over 2010 was de verdeling van de omzet per produkt nog niet stabiel. Totale omzet basiscontract is wel beschikbaar en opgenomen. Op het basiscontract is een taakstelling van € 5,9 miljoen gerealiseerd.

FTE totaal: De bezetting van ARAR laat een stijging zien ten opzichte van 2012. DUO heeft in 2013 een aantal externe fte’s met specifieke kennis, omgezet naar interne fte’s. Dit vanuit kostenoverwegingen.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 102 per uur. Een stijging van € 2 ten opzichte van 2012.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 73 per uur. Een stijging van € 1 ten opzichte van 2012.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2013 van € 3,2 miljoen bedraagt 1,1% van de baten.

Indicatoren: voor 2012 is een nieuwe set van indicatoren afgesproken met het Ministerie van OCW. De historische gegevens voor 2010 en 2011 zijn niet beschikbaar.

Klanttevredenheid e-mail: Over 2013 heeft deze indicator een score van 7.

Klanttevredenheid balie: Over 2013 heeft deze indicator een score van 8.

Klanttevredenheid telefonie: Over 2013 heeft deze indicator een score van 7.

NATIONAAL ARCHIEF

Baten-lastenagentschap

Inleiding

Algemeen

Er ontstaat een steeds grotere wisselwerking tussen de werelden van de geschiedenis en de actualiteit, die van de archiefvormer en de archiefgebruiker, die van de oude en nieuwe media en die van het publieke en het private domein. Onze opdracht is om die wisselwerking op alle niveaus te faciliteren.

De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door:

  • ons in te zetten voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven;

  • de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en (online) te presenteren.

De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de Rijksbegroting.

Financieel resultaat

Tabel 1 Samenvattende verantwoordingsstaat NA (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Totale baten

27.593

29.980

2.387

25.278

Totale lasten

27.593

29.973

2.380

25.160

Saldo van baten en lasten

0

7

7

118

         

Totale kapitaalsontvangsten

1.000

4.735

3.735

7.947

Totale kapitaalsuitgaven

2.940

3.909

969

514

Toelichting:

De realisatie over 2013 sluit met een positief exploitatieresultaat van € 7.000. Een nadere beschouwing over de totstandkoming van dit resultaat is opgenomen in de toelichting op tabel 2.

De kapitaalsontvangsten sluiten aan op het kasstroomoverzicht en betreffen de boekwaarde van desinvesteringen, het bedrag aan ontvangen financiering (leenfaciliteit) en de eenmalige bijdragen van het moederdepartement. De kapitaalsuitgaven zijn gelijk aan de investeringen en de aflossingen op de leenfaciliteit.

Tabel 2 Staat van baten-lastenagentschap NA (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

22.765

28.335

5.570

23.374

Omzet overige departementen

0

700

700

700

Omzet derden

3.315

2.608

– 707

2.446

Rentebaten

0

15

15

0

Mutatie projectgelden

1.513

– 1.678

– 3.191

– 1.242

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

27.593

29.980

2.387

25.278

         

Lasten

       

Apparaatskosten

25.226

24.193

– 1.033

23.136

Personele kosten

10.936

11.311

375

10.425

 

Waarvan eigen personeel

8.980

9.784

804

9.100

 

Waarvan externe inhuur

1.956

1.527

– 429

1.325

Materiële kosten

14.290

12.882

– 1.408

12.711

 

Waarvan apparaat ICT

2.134

3.113

979

2.482

 

Waarvan bijdrage aan SSO’s

0

0

0

0

Afschrijvingskosten

2.326

5.429

3.103

2.036

Materieel

598

694

96

446

Immaterieel

1.728

4.735

3.007

1.590

Overige lasten

41

351

310

– 12

Dotaties voorzieningen

0

319

319

– 19

Rentelasten

41

32

– 9

7

Bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

27.593

29.973

2.380

25.160

Saldo van baten en lasten

0

7

7

118

Toelichting:

Baten

De omzet van het moederdepartement over 2013 bedraagt € 28,3 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de 2e geldstroom projecten van totaal € 5,5 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor 2e geldstroom projecten in 2013 betreffen hoofdzakelijk DTR (€ 3,0 miljoen) en Archief 2020 (€ 1,5 miljoen).

De subsidie aan het Centraal Bureau voor de Genealogie (CBG) ad € 1,7 miljoen welke in 2012 aan het budget van het Nationaal Archief is toegevoegd, is in 2013 niet in de exploitatie verantwoord maar verantwoord als directe kasuitgave. Dit in tegenstelling tot de jaarrekening 2012 waarin de ontvangst en de uitgave van deze subsidie in de exploitatie was opgenomen. De reden van deze wijziging ten opzichte van 2012 is dat de subsidie van het CBG feitelijk geen budget is van het Nationaal Archief, ondanks dat dit bedrag wel door het Nationaal Archief wordt ontvangen. Voor een zuiverder beeld van het totale budget van het Nationaal Archief is besloten om de subsidie aan het CBG niet in de exploitatie te verantwoorden.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van het programma Digitale Taken Rijksarchieven (DTR) aan het budget. In de begroting 2013 is met dit budget geen rekening gehouden omdat ten tijde van het opstellen van de begroting 2013 dit budget nog niet was toegezegd.

De omzet overige departementen betreft de bijdrage van de provincie Zuid Holland ad € 0,4 miljoen voor de bewerking en bewaring van de archieven en de bijdragen van overige ministeries voor de bijdrage in het project Digitaal Werken Rijksoverheid-Archief (DWR-Archief) ad € 0,3 miljoen.

De omzet derden betreft de subsidies afkomstig van derde partijen (onder andere EU) zoals het Europese project Apex en digitaliseringsprojecten zoals Metamorfoze. Daarnaast zijn in deze omzet ook de opbrengsten van de overige dienstverlening verantwoord.

De mutatie in de projectgelden betreft het bedrag aan projectgelden dat per saldo wordt overgeheveld naar het volgende boekjaar.

Lasten

De apparaatskosten bedragen € 24,2 miljoen en liggen circa € 1,0 miljoen onder de begroting. In de apparaatskosten is een aantal incidentele uitgaven verantwoord zoals de kosten voor de opening van de nieuwe publieksruimte en de implementatiekosten inzake de overgang naar de nieuwe werkplek (ICT). De externe inhuur is ruim € 0,4 miljoen onder de norm gebleven. De personele kosten zijn gestegen door een toename van de formatie, hoofdzakelijk als gevolg van de voorbereidingen op DTR.

De afschrijvingskosten bedragen € 5,4 miljoen en zijn € 3,1 miljoen hoger dan begroot. De oorzaak van dit verschil is dat in 2013 is besloten alle ontwikkeluitgaven rond ICT niet te activeren, maar direct ten laste van de exploitatie te brengen. Dit omdat hierdoor een zuiverder beeld ontstaat van de uitgaven op ontwikkeling van ICT en daardoor beter vergelijkbaar wordt door de jaren heen. Daarnaast is het activeren van zelf ontwikkelde ICT gebonden aan strikte verslaggevingsvereisten die leiden tot hoge administratieve lasten, terwijl de toegevoegde waarde van activering beperkt is.

Deze wijziging van waardering van immateriële vaste activa betreft een stelselwijziging. Het effect op het vermogen en resultaat van het Nationaal Archief van deze stelselwijziging is als volgt te specificeren:

Tabel 2a Specificatie stelselwijziging (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

 

Incidentele last als gevolg van het afboeken van immateriële vaste activa

196

Uitgaven 2013 in immateriële vaste activa direct t.l.v. de exploitatie i.p.v. activering

290

Effect op vermogen en resultaat 2013

486

Indien deze stelselwijziging niet zou zijn doorgevoerd in 2013 dan zou het resultaat van het Nationaal Archief € 486.000 hoger zijn geweest en uit zijn gekomen op € 493.000 positief. Het eigen vermogen zou zonder deze stelselwijziging ruim € 3,4 miljoen bedragen.

In 2013 is als gevolg van de reorganisatie een voorziening getroffen van € 0,3 miljoen. De werkelijke reorganisatie uitgaven kunnen in 2014 hoger zijn dan € 0,3 miljoen. De werkelijke omvang van deze uitgaven en het moment van afwikkeling is nog onzeker, waardoor het niet mogelijk is deze kosten al in 2013 te kunnen voorzien.

Balans

Tabel 3 Balans per 31 december 2013 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2013

Balans 2012

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

4.735

Materiële vaste activa

5.981

3.176

Grond en gebouwen

434

273

Installaties en inventarissen

5.547

2.903

Overige materiële vaste activa

0

0

Voorraden

0

0

Debiteuren

277

752

Nog te ontvangen

1.563

477

Liquide middelen

16.128

13.724

Totaal activa

23.949

22.864

Passiva

   

Eigen Vermogen

2.927

2.919

Exploitatiereserve

560

441

Directe vermogensmutatie

2.360

2.360

Onverdeeld resultaat

7

118

Voorzieningen

399

80

Leningen bij het MvF

1.580

1.990

Investeringsbijdrage

6.458

7.519

Projectgelden

8.791

6.505

Crediteuren

1.211

2.149

Nog te betalen

2.583

1.702

Totaal passiva

23.949

22.864

Toelichting:

Activa

De balans van het Nationaal Archief vertoont een relatief stabiel beeld. De immateriële vaste activa is volledig afgeboekt als gevolg van de eerder genoemde stelselwijziging en de materiele vaste activa is gestegen als gevolg van investeringen in de nieuwe publieksruimte en investeringen in ICT hardware zoals servers, scanners en de nieuwe kantoorautomatisering.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 3a debiteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2013

Balans 2012

Vorderingen op het moederdepartement

2

15

Vorderingen van overige departementen

34

54

Vorderingen op overige debiteuren

241

683

Stand per 31 december

277

752

Tabel 3b Nog te ontvangen (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2013

Balans 2012

Nog te ontvangen van moederdepartement

10

Nog te ontvangen van overige departementen

Nog te ontvangen van overige organisaties

1.553

477

Stand per 31 december

1.563

477

De liquide middelen zijn per saldo gestegen als gevolg van de vooruitontvangen projectgelden.

Passiva

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2013 € 2,9 miljoen. In het eigen vermogen is als onderdeel van de reserve de post directe vermogensmutatie voor een bedrag van € 2,3 miljoen verantwoord. In 2013 zijn er uitgaven geweest ten laste van dit geoormerkte budget voor een bedrag van € 772.000. Deze uitgaven zijn nog niet in de directe vermogensmutatie verwerkt, omdat de balans vóór resultaatverdeling moet worden opgesteld. De verdeling van het resultaat komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2014. De reden dat de directe vermogensmutatie apart zichtbaar is in de jaarrekening, is omdat dit bedrag betrekking heeft op een geoormerkt budget en niet tot de vrij besteedbare exploitatiereserve van het Nationaal Archief kan worden gerekend.

De voorzieningen zijn gestegen tot € 0,4 miljoen als gevolg van de toename van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen en de vorming van een reorganisatievoorziening. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:

Tabel 3c Voorzieningen (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Wachtgeld

FPU fonds

Reorganisatie

Totaal

Stand per 1 januari

73

7

0

80

Mutatie

26

– 7

300

319

Stand per 31 december

99

0

300

399

De belangrijkste mutatie in de investeringsbijdrage betreft de afboeking van het afschrijvingsfonds voor immateriële vaste activa, die door de stelselwijziging is vrijgevallen, en een toename van € 3,0 miljoen door de ontvangst van de tweede tranche voor het Masterplan fysieke archief depots. Per saldo is deze post gedaald met circa € 1,1 miljoen.

De vooruitontvangen projectgelden zijn gestegen met ruim € 2,3 miljoen. De belangrijkste mutatie in de projectgelden betreft de ontvangst van de eerste tranche programmageld DTR ad € 3,0 miljoen.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 3d crediteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2013

Balans 2012

Schulden aan het moederdepartement

90

15

Schulden aan overige departementen

240

333

Schulden aan overige crediteuren

881

1.801

Stand per 31 december

1.211

2.149

Tabel 3e Nog te betalen (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2013

Balans 2012

Nog te betalen aan moederdepartement

47

186

Nog te betalen aan overige departementen

249

14

Nog te betalen aan overige organisaties

2.287

1.502

Stand per 31 december

2.583

1.702

Kasstroom

Tabel 4 Kasstroomoverzicht per 31 december 2013 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2013 + depositorekeningen

1.886

13.724

11.838

2.

Totaal operationele kasstroom

813

1.574

761

3a

Totaal investeringen (-/-)

– 2.690

– 3.499

– 809

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

4.735

4.735

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2.690

1.236

3.926

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

4b

Eenmalig storting van moederdepartement (+)

0

0

0

4c

Aflossingen op leningen (-/-)

– 250

– 410

– 160

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

1.000

0

– 1.000

4.

Totaal financieringskasstroom

750

– 410

– 1.160

5a

Kasmiddelen

0

4

4

5.

Rekening courant RHB 31 december 2013 (1+2+3+4)

759

16.124

15.365

Toelichting:

De operationele kasstroom is per saldo gestegen met € 0,8 miljoen ten opzichte van de begroting als gevolg van de toename van de vooruitontvangen projectgelden. De investeringskasstroom is ondanks de investeringen toch gestegen. Dit komt doordat de immateriële vaste activa volledig is afgeboekt, als gevolg van de stelselwijziging hetgeen in kasstroomtermen moet worden beschouwd als een desinvestering. De financieringskasstroom betreft de aflossing van de langlopende leningen. Er is in 2013 geen eenmalige storting van het moederdepartement ontvangen en er is in 2013 ook geen beroep gedaan op de leenfaciliteit.

Doelmatigheid

Voor de eindverantwoording 2013 is geen tabel met doelmatigheidsindicatoren opgenomen omdat deze ook niet weergegeven is in de begroting over 2013. De reden hiertoe is dat het Nationaal Archief in 2013 en 2014 een reorganisatie uitvoert en op basis van de nieuwe organisatiestructuur nieuwe doelmatigheidsindicatoren opstelt.

SALDIBALANS

Tabel 1 Saldibalans per 31 december 2013 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)

Activa

Passiva

 

2013

2012

 

2013

2012

Uitgaven ten laste van de begroting

35.160.647

34.169.151

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.256.012

1.244.748

Liquide middelen

333

672

     

Rekening-courant RHB

   

Rekening courant RHB

33.907.202

32.916.559

Te verrekenen extern museaal aankoopfonds

33.917

33.752

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

33.917

33.752

Rekening-courant risicopremie garantstelling

5.876

3.477

Reserve risicopremie garantstelling

5.876

3.477

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

3.597

4.730

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intracomptabele schulden)

1.363

13.246

Subtotaal

35.204.370

34.211.782

Subtotaal

35.204.370

34.211.782

Openstaande rechten

178.436

 

Tegenrekening openstaande rechten

178.436

 

Extra comptabele vorderingen

21.313.716

19.974.682

Tegenrekening extra comptabele vorderingen

21.313.716

19.974.682

Tegenrekening extra comptabele schulden

   

Extra comptabele schulden

   

Voorschotten

5.963.909

7.890.567

Tegenrekening voorschotten

5.963.909

7.890.567

Tegenrekening garantieverplichtingen

2.575.680

2.485.721

Garantieverplichtingen

2.575.680

2.485.721

Tegenrekening openstaande verplichtingen

25.753.393

25.647.460

Openstaande verplichtingen

25.753.393

25.647.460

Deelnemingen

   

Tegenrekening deelnemingen

   

Totaal

90.989.504

90.210.212

Totaal

90.989.504

90.210.212

Toelichting:

Uitgaven/ontvangsten 2013

De uitgaven over 2013 zijn uitgekomen op € 35.160.647.278,92 en de ontvangsten op € 1.256.012.066,12. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 35.160.655.000,00 en de ontvangsten op € 1.256.011.000,00.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2013 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift) en de contante gelden aanwezig in de kluis van de kasbeheerders. De samenstelling is als volgt:

Tabel 2 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Openstaand per

31-12-2012

Cultuurinstellingen

333

672

Totaal

333

672

Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2013 is er voor 1 aankoop een bijdrage geleverd:

  • de aankoop van het werk Episode uit de verovering van Amerika van Jan Mostaert.

Tabel 3 Rekening-courant museaal aankoopfonds (bedragen x € 1.000)

Saldo 1 januari 2013

33.752

Rentebijschrijving 2013

665

Bijdrage aankoop 2013

500

Saldo per 31 december 2013

33.917

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1%-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25%-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

Rekening courant risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

Voor de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

Tabel 4 Uitgaven buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

3

Dienst Uitvoering Onderwijs

3.482

Overig

112

Totaal

3.597

De post uitgaven buiten begrotingsverband DUO bestaat voor € 3,3 miljoen uit deurwaarderskosten. Voor het overige gaat het om diverse andere posten als excasso’s OV-kaart, ten onrechte ontvangen middelen en dergelijke. Deze moeten nog verrekend worden met andere administraties of derden.

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Tabel 5 Ontvangsten buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Loonheffing en overige inhoudingen salarissen

290

Overig

1.073

Totaal

1.363

De post overig bestaat onder andere uit EU projecten, legaten en overige derden.

Openstaande rechten

Tabel 6 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Lesgelden

178.436

Totaal

178.436

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

Extra comptabele vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2013 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 7 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Openstaand per

31-12-2012

01

Primair onderwijs

3.920

113

03

Voortgezet onderwijs

809

795

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

2.869

3.154

06

Hoger beroepsonderwijs

55

142

07

Wetenschappelijk onderwijs

53

443

08

Internationaal beleid

0

0

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

950

968

11

Studiefinanciering

21.274.011

19.786.564

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

7.563

12.497

13

Lesgelden

0

141.469

14

Cultuur

21.706

18.740

15

Media

0

487

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

0

0

25

Emancipatie

167

115

95

Bestuursdepartement

878

195

Solvabiliteitsbuffers Participatiefonds en Vervangingsfonds

 

9.000

Vordering Bonaire

735

 

Totaal

21.313.716

19.974.682

De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering. De lesgeldvorderingen (beleidsartikel 13) die voorheen op dit artikel stonden, zijn opgenomen onder de openstaande rechten.

De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 8 Verstrekte leningen en voorschotten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Openstaand per

31-12-2012

Rentedragende leningen

21.142.946

19.734.359

Renteloze voorschotten

27.264

27.458

Overige vorderingen

103.801

24.747

Totaal

21.274.011

19.786.564

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

Tabel 9 Verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten (bedragen x € 1.000)
 

Rentedragende

Leningen

Openstaande

Voorschotten

Openstaande bedragen per 01-01-2013

19.734.359

27.458

Nieuw verstrekt, waaronder omzettingen

2.227.582

6.003

Afgelost

– 618.987

– 5.326

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

– 192.022

– 864

Verrekeningen

– 7.986

– 7

Totaal

21.142.946

27.264

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

  • de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en /of diploma norm;

  • het sociaal risico bij (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;

  • de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.

De overige openstaande vorderingen (€ 39.705) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2013 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 10 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Openstaand per

31-12-2012

01

Primair onderwijs

1.307.199

1.057.850

03

Voortgezet onderwijs

252.502

264.520

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

1.106.383

1.112.365

06

Hoger beroepsonderwijs

210.039

203.012

07

Wetenschappelijk onderwijs

124.414

132.200

08

Internationaal beleid

10.970

11.827

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

450.182

403.142

11

Studiefinanciering

916.000

1.034.500

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

   

13

Lesgelden

   

14

Cultuur

545.006

2.435.539

15

Media

170.092

324.437

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

824.511

817.737

25

Emancipatie

21.759

22.441

95

Bestuursdepartement

24.852

70.997

       

Permanente voorschotten

   

Totaal

5.963.909

7.890.567

Het bedrag openstaande voorschotten bij Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoedingen 2013 en 2014 aan de OV-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2013 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 11 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per

01-01-2013

Verstrekt 2013

Afgerekend 2013

Stand per

31-12-2013

2001

       

2002

       

2003

1.340

   

1.340

2004

5.221

4.021

800

8.442

2005

25.221

 

5.807

19.414

2006

97.475

 

5.629

91.846

2007

244.374

 

39.298

205.076

2008

275.163

 

90.431

184.732

2009

1.201.607

 

841.333

360.274

2010

1.474.634

 

911.124

563.510

2011

2.193.741

 

1.405.757

787.984

2012

2.371.791

 

1.028.206

1.343.585

2013

0

2.397.706

 

2.397.706

Totaal

7.890.567

2.401.727

4.328.385

5.963.909

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen. In 2013 is een gerichte actie uitgevoerd om openstaande voorschotten af te wikkelen. Met deze actie is tevens naar voren gekomen dat 2 bestemmingsbedragen niet als voorschot in de administratie waren opgenomen. Het betreft hier een voorschot van € 4.0 miljoen voor het NWO en een voorschot van € 21.000,00 voor de KNAW.

Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2004 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2013 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2012:

Tabel 12 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2013

Openstaand per

31-12-2012

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

253.390

267.347

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

30

326

Bouwleningen aan scholen en instellingen bve

0

58

Garanties Cultuur

512.945

512.302

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

27.569

28.299

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

273.852

283.233

Garanties Hoger beroepsonderwijs

609.958

604.649

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

550.529

556.683

Garanties Voortgezet onderwijs

242.707

138.407

Garanties Primair onderwijs

74.700

64.417

Totaal

2.575.680

2.485.721

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

In het voortgezet onderwijs (vo) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Het betrof in 2013 nog 3 uitstaande leningen.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 512,9 miljoen. Hiervan is € 220,8 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 288,5 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er een kredietgarantie verleend ad € 3,5 miljoen aan de Stichting Nederlands Letterenfonds.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 27,6 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 550,5 miljoen), het hoger beroepsonderwijs (€ 610 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 242,7 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 273,9) en het Primair Onderwijs (€ 74,7 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 13 Openstaande verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2013

25.647.460

Bij: correcties op de beginstand

 

Gecorrigeerde stand 1 januari 2013

25.647.460

   

Bij: aangegaan in 2013

36.110.821

Waarvan garantieverplichtingen

844.241

Totaal aangegaan in 2013

35.266.580

   

Af: Tot betaling gekomen in 2013

35.160.647

Stand 31 december 2013

25.753.393

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2013 is hieronder opgenomen.

Tabel 14 Openstaande verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)

01

Primair onderwijs

5.542.961

03

Voortgezet onderwijs

6.608.247

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.370.076

06

Hoger beroepsonderwijs

2.529.497

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.031.945

08

Internationaal beleid

4.084

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

278.395

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

0

13

Lesgelden

 

14

Cultuur

1.747.759

15

Media

785.287

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

844.171

25

Emancipatie

10.971

95

Bestuursdepartement

0

Totaal

25.753.393

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 22 november 2011 is een akkoord met de MBO Raad afgesloten ten behoeve van professionalisering MBO (€ 81 miljoen), in oktober 2012 is hierop een addendum toegevoegd (+ € 51 miljoen). Hiermee is totaal een bedrag beschikbaar van € 132 miljoen voor de jaren 2012 t/m 2015. Van dit bedrag is ultimo 2013 al een bedrag van € 96 miljoen juridisch verplicht, voor het jaar 2015 moet nog een bedrag van € 36 miljoen juridisch verplicht worden.

Op 3 november 2012 is voor de jaren 2013 tot en met 2016 de prestatiebekostiging voor de hogescholen en universiteiten toegekend. Omdat alleen voor 2013 de verdeling over de instellingen beschikbaar was, zijn in 2012 alleen de verplichtingen 2013 vastgelegd. In 2013 zijn de verplichtingen voor 2014 vastgelegd. De verplichtingen 2015 en 2016 zijn nog niet vastgelegd. De totale verplichting voor de prestatiebekostiging voor de jaren 2015 tot en met 2016 bedraagt voor de hogescholen respectievelijk € 175 miljoen en € 183 miljoen, voor de universiteiten respectievelijk € 133 miljoen en € 140 miljoen.

Op 25 juni 2013 is met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een akkoord bereikt over de afronding van de jaarrekening NWO 2012. De totale voorwaardelijke vordering die NWO als gevolg van de overgang naar baten en lastenstelsel (gebaseerd op RJ660) per 1-1-2012 mag opnemen is € 907 miljoen. Deze bestuurlijke verplichting maakt onderdeel uit van de besprekingen die jaarlijks met het NWO gevoerd worden over de begroting NWO.

Op 13 mei 2013 is het Techniekpact 2020 afgesloten tussen de rijksoverheid, het georganiseerde bedrijfsleven, de vakbonden, het onderwijsveld en de regio’s. Het pact is er op gericht om voldoende slimme en vakbekwame technici op te leiden om daarmee in de groeiende behoefte aan technisch personeel te voorzien. Daarbij zijn een groot aantal acties van diverse aard afgesproken. Zoals bijvoorbeeld extra middelen voor betastudenten in het voortgezet onderwijs en de PABO’s. Onderdeel van het techniekpak is bijvoorbeeld het regionale investeringsfonds mbo.

Op 19 september 2013 is een Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) gesloten met de partijen in de Stichting van het Onderwijs. Aan deze verplichtingen zitten wel condities vast zoals het afsluiten van sectorakkoorden en cao’s met de verschillende onderwijssectoren.

MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN WET- EN REGELGEVING

Inleiding

Bij de jaarlijkse M&O-inventarisatie wordt bekeken hoe gevoelig diverse begrotingsgelden zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarbij wordt ook gekeken naar wat wordt gedaan om die risico’s te beheersen. In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Op dit restrisico wordt verder ingegaan in deze jaarrekening. Voor de vermelding van noemenswaardige gevallen van restrisico is gekozen voor een grensbedrag per regeling van € 1 miljoen.

Primair onderwijs

Gewichtenregeling

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering rondom de impulsgebieden.

Uitgaven

Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is een bedrag gemoeid van € 366,1 miljoen.

Controle

Het gewicht kan door de Inspectie worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Dit neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school weg. Omdat het aantal fouten dat scholen de laatste jaren maken bij de – op basis van bedoelde ouderverklaring – gewichttoekenning toeneemt, loopt er momenteel een aanvullende controle actie vanuit OCW om deze onrechtmatigheid terug te brengen. In dat kader krijgt een beperkt aantal scholen dat gezamenlijk 80% van de gewichtenmiddelen krijgt, hulp om de gewichtenadministratie op orde te krijgen en fouten te corrigeren. Het is de verwachting dat de onrechtmatigheid hiermee in de toekomst aanzienlijk afneemt. Hiermee wordt echter niet het risico ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf doen. Het risico dat scholen een onjuist gewicht toekennen op basis van weliswaar volledig ingevulde, maar niet op waarheid berustende ouderverklaringen, blijft bestaan. Met name in het geval van in het buitenland genoten opleidingen is controle niet mogelijk. De opleidingsgegevens van ouders zouden slechts getoetst kunnen worden aan documenten (diploma’s etc.) die hun opleidingsniveau bevestigen. Een dergelijke toets mag een school niet uitvoeren. Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden om in de toekomst via andere manieren buiten de scholen om het gewicht toe te kennen, waarbij «opleiding ouders» als criterium de voorkeur heeft omdat het een goede voorspeller van achterstanden is. Voor nadere informatie over gewichtenregeling wordt verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 7 maart 2014.

Restrisico

Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 366,1 miljoen als restrisico aangemerkt.

Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

Scholen met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding.

Uitgaven

De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2013 € 22,8 miljoen.

Controle

De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.

Restrisico

Voor 2013 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond € 22,8 miljoen.

Studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komen studerenden in aanmerking voor extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Het levert een studerende dus financieel voordeel op om zich als uitwonende te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP).

Uitgaven

De extra beurs voor uitwonende studerenden (verschil tussen de basisbeurs voor uit- en thuiswonenden) bedroeg in 2013 in totaal circa € 460 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling TS18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2013 € 5,1 miljoen.

Controle

In de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de BRP, maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt.

Er zijn in 2013 ongeveer 4.000 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In bijna de helft van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

Restrisico

Het restrisico betreffende studerenden met een buitenlands woonadres bedraagt € 4,4 miljoen.

Voor studerenden met een binnenlands woonadres is de precieze omvang van het restrisico niet vast te stellen. Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen twee jaar om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken, is dit substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijving in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van geïmporteerd risico. In het tweede kwartaal 2014 worden de uitkomsten van de analyse van het restrisico onder de nieuwe WSF verwacht.

Voor de WTOS is de omvang van het restant M&O maximaal gelijk aan het bedrag van de toekenningen, namelijk € 5,1 miljoen.

Aanvullende beurs

Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld.

Uitgaven

In 2013 is in totaal € 616,9 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 26 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.

Controle

Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. Op grond van artikel 8, eerste lid Awir beheert de Belastingdienst het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn 12.352 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op.

Restrisico

DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van circa € 22 miljoen.

TOPINKOMENS

De Minister van BZK heeft bij brief van 27 februari 2014 aan de Tweede Kamer laten weten dat hij een ministeriële regeling over de WNT (inclusief beleidsregels toepassing WNT) heeft opgesteld. In de begeleidende brief is aangegeven dat het niet mogelijk is gebleken een sluitende oplossing te vinden voor de uitvoeringsproblematiek ten aanzien van de vermelding van de gegevens over personen die anders dan op grond van een dienstbetrekking een functie vervullen als niet-topfunctionaris (externe niet-topfunctionarissen). De Minister van BZK heeft daarom voor het verslagjaar 2013 als gedragslijn bepaald dat niet volledig aan de verplichting tot openbaarmaking kan en hoeft te worden voldaan. Het Ministerie van OCW heeft overeenkomstig deze gedragslijn uitvoering gegeven aan de WNT. Dit leidt tot een onzekerheid in de verantwoording vanwege het ontbreken van een praktisch toepasbare normstelling voor dit onderdeel van het WNT-overzicht. De onzekerheid betreft uitsluitend het achterwege laten van de vermelding van de gegevens over externe niet-topfunctionarissen.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht die voorkomt uit artikel 4.1 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt), betrekking op de onderstaande topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen.

Voor de Landelijke geschillencommissie weer samen naar school geldt dat uit de administratie blijkt dat in 2013 er geen beloningen zijn toegekend. Deze commissie wordt per 1 augustus 2014 opgeheven. Om deze reden is de commissie niet in deze bijlage opgenomen.

Het College voor examens geeft zelfstandig een jaarverslag uit. Echter dit jaarverslag kent geen eigen accountantscontrole. Om deze reden worden de voorzitter en de leden van het college in het departementaal jaarverslag van OCW opgenomen.

Tabel 1 Topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen

Naam orgaan of instelling waar functie wordt bekleed

Functie

Aard van de functie

Naam

Beloning

Belastbare vaste en variabele onkostenvergoeding

Werkgeversdeel van voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Datum aanvang dienstverband in het boekjaar

Datum einde dienstverband in het boekjaar

Omvang dienstverband (in FTE)

Interim

Motiveringoverschrijding norm

College voor examens

Voorzitter

n.v.t.

H.W. Laan

€ 30.750

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

0,3

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Lid

n.v.t.

H.M. Claessen

€ 8771

€ 410

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Lid

n.v.t.

M.C.E. Dam-Mieras

€ 6581

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Lid

n.v.t.

W.A.M. Kok

€ 13161

€ 149

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Lid

n.v.t.

Y. Moerman-v. Heel

€ 10971

€ 231

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Lid

n.v.t.

H. Mulders

€ 10971

€ 193

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Lid

n.v.t.

G.P. Oud

€ 10971

€ 311

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Plv. lid

n.v.t.

A. Broek

€ 2191

€ 121

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Plv. lid

n.v.t.

M.J.A.M. v. Gils

€ 4391

€ 153

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Plv. lid

n.v.t.

L.F.P. Niessen

€ 2191

€ 139

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Plv. lid

n.v.t.

J.G.J. Rinkes

€ 6581

€ 553

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Plv. lid

n.v.t.

F.H.M. v. Rooij

0

0

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor examens

Plv. lid

n.v.t.

J.G. Uijterwijk

€ 6581

€ 290

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

X Noot
1

Beloning betreft een bedrag van € 219 per zitting.

Dit geldt op grond van artikel 4.2. Wnt wel voor onderstaande functionaris wier bezoldiging in het verslagjaar, na herrekening naar een voltijds dienstverband op jaarbasis, meer bedroeg dan het wettelijke bezoldigingsmaximum.

Tabel 2 Overige functionaris van wie de bezoldiging de norm overschrijdt

Naam orgaan of instelling waar functie wordt bekleed

Functie

Beloning

Belastbare vaste en variabele onkostenvergoeding

Werkgeversdeel van voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Datum aanvang dienstverband in het boekjaar

Datum einde dienstverband in het boekjaar

Omvang dienstverband (in FTE)

Interim

Motivering

overschrijding norm

Dienst Uitvoering Onderwijs

(Senior) Adviseur

€ 159.870

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

28 februari 2013

1,0

n.v.t.

Reguliere loonbestanddelen tezamen met eenmalige eindafrekening van verlofuren, jubileumgratificatie en beëindigingsuitkering overschrijden evenredig aan periode toegerekende norm

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (ZBO’s/RWT’s)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Art

Financiering van RWT’s

Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/

– arrangementen

Het bestuur

en/of

accountant

verklaart

dat de

rechtmatigheid 2012/2013

op orde is

Realisatie

2013

(bedragen x € 1 miljoen)

premies

tarieven

OCW visie:

Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht

 

Stichting Mondriaanfonds

X

X

14

32,8

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Fonds voor de Podiumkunsten

X

X

14

53,5

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

X

X

14

22,6

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Nederlands Fonds voor de Film

X

X

14

30,7

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

X

X

14

14,8

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Nederlands Letterenfonds

X

X

14

10,9

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

X

X

15

18,3

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Commissariaat voor de Media (CvdM)

X

X

15

4,7

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

X

X

15

100,0

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Landelijk Omroepbestel

X

 

15

682,3

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster, √

Bevoegd gezagsorganen primair onderwijs PO

X

 

1

9.266,1

n.v.t.

n.v.t

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster

Bevoegd gezagsorganen voortgezet onderwijs VO

X

 

3

7.053,2

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster

Regionale opleidings centra ROC’s en vakinstellingen

X

 

4

2.981,6

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster

Kenniscentra voor beroeps

onderwijs en bedrijfsleven

X

X

4

108,0

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster

Instellingsbesturen hoge scholen

X

 

6

2.592,4

n.v.t.

n.v.t.

 

cluster

Instellingsbesturen universiteiten

X

 

7

3.260,9

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster

Open Universiteit Nederland

X

 

7

39,1

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Academische ziekenhuizen

X

 

7

595,4

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

X

X

7

3,9

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Rijksmusea

X

 

14

129,0

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

cluster

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen KNAW

X

X

16

93,4

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Koninklijke Bibliotheek (KB)

X

X

16

46,6

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek NWO

X

X

16

320,9

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Participatiefonds

X

X

1

3,01

2,65%

 

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Premie inkomsten op orde; oordeelonthouding t.a.v. declaraties

Stichting Vervangingsfonds

X

X

1, 9

3,71

7,52%

 

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Premie inkomsten op orde;

7.8% van de declaraties niet op orde in 2012, daarvan is 3,62% onrechtmatig en 4,18% onzeker

Stimuleringsfonds voor de Pers

X

X

15

2,3

N.v.t.

N.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

College voor examens

 

X

3, 4

11,2

n.v.t.

n.v.t.

Kamerstuk 30 183, nr. 11

X Noot
1

Realisaties en rechtmatigheid t-2.

Toelichting op de in de tabel genoemde RWT’s en ZBO’s:

Cultuurfondsen

In 2013 zijn bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:

  • Stichting Mondriaanfonds ( www.mondriaanfonds.nl )

    Het fonds dat op 1 januari 2012 van start is gegaan, ondersteunt en stimuleert bijzondere projecten op het gebied van beeldende kunst, vormgeving en musea. Daarnaast maakt het beeldend kunstenaars, vormgevers, architecten en bemiddelaars mogelijk om door middel van subsidies, internationalisering en bijzondere projecten hun werk op velerlei wijzen te ontwikkelen. Het Mondriaanfonds is ontstaan uit een fusie van de Mondriaan Stichting en het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst.

  • Stichting Fonds voor Podiumkunsten ( www.fondspodiumkunsten.nl )

    Het fonds ondersteunt alle vormen van podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Bijzondere aandacht gaat uit naar internationalisering, culturele diversiteit bij kunstenaars, gezelschappen en podia. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

  • Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie ( www.cultuurparticipatie.nl )

    Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

  • Stichting Nederlands Fonds voor de Film ( www.filmfonds.nl )

    Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

  • Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie ( www.stimuleringsfonds.nl )

    Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

  • Stichting Nederlands Letterenfonds ( www.letterenfonds.nl )

    Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur.

  • Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties ( www.mediafonds.nl )

    Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep.

Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl)

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO) (www.publiekeomroep.nl)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep. Deze taak is per 1 januari 2010 overgegaan van de NOS naar een nieuwe stichting, de NPO.

Landelijk Omroepbestel

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Het betreft circa 1.170 bevoegde gezagsorganen van circa 7.360 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs (cluster)

Het betreft circa 350 bevoegde gezagsorganen van circa 650 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Regionale Opleidingscentra (ROC's) en vakinstellingen

Het betreft circa 43 ROC’s. Een ROC is een samenwerkingsverband van onderwijsinstituten in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en de Volwasseneducatie in Nederland. Daarnaast zijn er circa 24 andere mbo-scholen, zoals vakinstellingen en agrarische opleidingscentra.

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

Het betreft 17 kenniscentra (incl. groen onderwijs) die de schakels vormen tussen het onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven. Ze ontwikkelen kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

Instellingsbesturen hogescholen

Het betreft middelen die, direct en indirect, aan de circa 35 hogescholen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten

Het betreft middelen die, direct en indirect, aan de 16 universiteiten beschikbaar zijn gesteld.

Open Universiteit Nederland

De Open Universiteit ontwikkelt, verzorgt en bevordert, samenwerkend in netwerken en allianties, hoogwaardig en innovatief hoger afstandsonderwijs.

Academische Ziekenhuizen

Het betreft de middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) (www.nvao.net)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Rijksmusea

Het betreft 17 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) (www.knaw.nl)

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Koninklijke Bibliotheek (KB) (www.kb.nl)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) (www.nwo.nl)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF) (www.vfpf.nl)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF ondersteunt daarnaast scholen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF) (www.vfpf.nl)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die scholen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en levert een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Pers (www.stimuleringsfondspers.nl)

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Examens (CVE) (www.cve.nl)

Het College voor Examens (CvE) bestaat sinds 1 oktober 2009. Het is ontstaan uit een samenvoeging van de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO), de Staatsexamencommissie VO en de Staatsexamencommissie Nederlands als Tweede taal (NT2). Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

BIJLAGE 2. EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Evaluatie- en overig onderzoek

Soort onderzoek

Titel onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek maar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichting

 

Actieplan LeerKracht

9

2012

2013

Kamerstuk 31 511, nr. 10

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 

Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)

1

2009

2013

Passend onderwijs: stelseleffecten

 

Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)

1

2009

2013

Passend onderwijs: schooleffecten

 

Professionaliteit en kwaliteit scholen (NWO-BOPO)

1

2009

2013

1) Professionaliteit en kwaliteit scholen

2) Review studie Onderwijskwaliteit PO

 

Evaluatie OAB (NWO-BOPO)

1

2009

2013

Evaluatie OAB

 

Evaluatie Klachtenregeling (Panteia)

1

2012

2013

Evaluatie klachtenregeling

 

Experimenten excellentie (O’wijsbewijs)*

1

2009

2014

N.v.t.

 

Experimenten VVE (O’wijsbewijs)*

1

2009

2014

N.v.t.

 

Trends prestaties en schoolloopbanen doelgroepen OAB (NWO-BOPO)*

1

2013

2014

N.v.t.

 

Evaluatie wet voorzieningenplanning

3

2012

2013

De voorzieningenplanning in het VO

 

Evaluatie experimenten VM2

3

2007

2013

Vijf jaar VM2 Samenvatting van de uitkomsten van de VM2-monitor 2008–2012 | Rapport | Rijksoverheid.nl

 

Evaluatie regeling energie-zuinigheid en binnenmilieu

3

2012

2013

Evaluatie regelingen energiezuinigheid PO en VO

 

Analyse effectrapportage RMC 2011–2012

4

Jaarlijks

In april

Analyse effectrapportage RMC 2011–2012

 

Onderzoek gevolgen van ratificatie van Facultatief protocol bij Internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten

8

2013

2014

Afronding in 2014

 

Evaluatieonderzoek Neth-ER

8

2013

2013

Evaluatie Neth-ER

 

Functie- en salarismix in beeld. Tussenmeting 2012

9

2013

2013

Functie en salarismix in beeld tussenmeting 2012

 

Tegemoetkoming Lerarenopleidingen

9

2012

2013

Nog niet gepubliceerd.

 

«Leraar 2020» (rapport n.a.v. enquête onderwijspersoneel po, vo en mbo)

9

2013

2013

Nog niet gepubliceerd.

 

Financiële toegankelijkheid studerenden: reisvoorziening

11

2013

2014

 
 

Meeneembare studiefinanciering internationaal

11

2013

2014

 
 

Monitor beleidsmaatregelen, de relatie tussen beleids-maatregelen studiekeuze en studiegedrag, ResearchNed (2 delen)

6, 7, 11

2012

2013

Monitor beleidsmaatregelen

Monitor beleidsmaatregelen 2013

 

CPB – deelname-effecten sociaal leenstelsel

11

2012

2013

Deelname-effecten van de invoering van het sociaal leenstelsel in de ba-ma fase

Veronderstellingen deelname-effecten van een sociaal leenstelsel in het hoger onderwijs

 

CPB – aflossing studieschuld bij leenstelsel

11

2013

2013

Aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel

 

CBS – toegankelijkheid hoger onderwijs

6, 7, 11

2012

2013

Toegankelijkheid ho

 

SCP-onderzoek, De studie waard

11

2013

2013

De studie waard

 

Eindevaluatie DutchDFA

14

2012

2013

Eindevaluatie DutchDFA Pdf

 

Monitoring en evaluatie Cultureel Ondernemerschap & effecten van de Crisis

14

2013

2013

Cultuur in Beeld

 

Evaluatie Steunpunten monumentenzorg en archeologie

14

2012

2013

Erfgoed in goede handen?

 

Evaluatie Regeling Jonge Journalisten

15

2012

2013

Evaluatierapport stimuleringsregeling jonge journalisten

 

Evaluatie Innovatieregeling Pers

15

2013

2013

Evaluatie tijdelijke subsidieregeling persinnovatie 2010–2011

 

Evaluatie Commissariaat voor de Media 2007–2011

15

2012

2013

Evaluatie commissariaat voor de media 2007–2011

 

Evaluatie Regeling Jonge Journalisten

15

2012

2013

Evaluatierapport stimuleringsregeling jonge journalisten

 

Gendergelijkheid, de Masculiniteitsindex en Homo-emancipatie in Europa

25

2012

2013

ITS eindrapport receptiviteit voor LHBT

 

Evaluaties GSA’s

25

2013

2014

 
 

Dieptestudie cases LHBT veiligheid wijken

25

2013

2014

 

2. Overig onderzoek

 

Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)

1

2009

2013

1) Functioneren schoolbesturen (Integratierapport)

2) Functioneren schoolbesturen (Het ongemak van autonomie)

 

Monitor «Goed worden door goed te blijven»(PO-Raad)

1

2011

2013

Monitor «Goed worden door goed te blijven»

 

Monitor Flexibilisering onderwijstijden (Regioplan)

1

2011

2013

Monitor Flexibilisering onderwijstijd

 

Draagvlakmeting Actieplan PO/Bestuursakkoord PO/Prestatiebox PO (Kohnstamm Instituut/CED Groep)

1

2012

2013

Draagvlakmeting Actieplan/Bestuursakkoord/Prestatiebox PO

 

Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)

1

2012

2013

Monitor Sociale Veiligheid

 

Schoolbezoeken groepsgrootte (Regioplan)

1

2013

2013

Schoolbezoeken groepsgrootte

 

Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting PO en VO (Oberon)

1, 2

2013

2013

Monitor onderwijshuisvesting PO en VO

 

Evaluatie Regeling energiezuinigheid en binnenklimaat PO en VO (Panteia)

1, 2

2013

2013

Evaluatie Regeling energiezuinigheid en binnenklimaat PO en VO

 

Gemeentelijke apparaatskosten buitenonderhoud en aanpassingen scholen PO (Regioplan)

1

2013

2013

Gemeentelijke apparaatskosten buitenonderhoud en aanpassingen scholen PO

 

Nulmeting bewegingsonderwijs PO (Mullier Instituut)

1

2012

2013

Nulmeting bewegingsonderwijs PO

 

Gewichtenregeling en effectieve interventies OAB (Sardes/CED Groep)

1

2013

2013

Gewichtenregeling en effectieve interventies OAB (deel 1) Gewichtenregeling en effectieve interventies (deel 2)

 

Evaluatie pilots toegevoegde waarde (GION/UTwente)*

1

2011

2014

N.v.t.

 

Excellente leerlingen (SLO/ECN/UTwente)**

1

2013

2014

N.v.t.

 

Review kwaliteit kleine scholen (NWO)**

1

2013

2014

N.v.t.

 

Autochtone achterstandsleerlingen (NWO)**

1

2013

2014

N.v.t.

 

Vooronderzoek Tweetalig PO (RUU/RUG)**

1

2013

2014

N.v.t.

 

Monitor ouderbetrokkenheid (Ecorys)

1

2014

2014

N.v.t.

 

PISA 2012 internationale vgl onderzoek naar lezen, wiskunde en science

3

2010

2013

Resultaten PISA 2012 in vogelvlucht

 

PISA 2015 internationale vgl onderzoek naar lezen, wiskunde en science

3

2013

2016

 
 

Burgerschap internationale vergelijking

3

2013

2016

 
 

Ruimte in curriculum bovenbouw VO

     

Curriculum bovenbouw VO

 

Schooladviezen en schoolloopbanen

3

2012

2013

Schooladviezen en schoolloopbanen

 

Opbrengstgericht werken in het onderwijs

3

2013

2014

 
 

Monitor schoolkosten

3

2012

2013

Schoolkostenmonitor vo en mbo. Meting 2012–2013».

 

Onderzoek naar maatwerktrajecten in het VMBO

3

2013

2014

 
 

Plausibele verklaringen voor verbetering examenresultaten scholen

3

2013

2014

 
 

Schoolkostenmonitor 2012–2013

3, 4 en 12

2012

2013

 
 

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2011 (POA)

4

Twee jaarlijks

2013

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018: ROA 2013 -11

 

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

4

Jaarlijks

In september

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 ROA 2013 -7

 

Arbeidsbarometer leraren BVE

4

Jaarlijks

In april

ITS: Arbeidsmarktbarometer 2012–2013

 

Monitor alfabetisering

4

Jaarlijks

In voorjaar

Kernvaardigheden in Nederland: Rapportage van de Adult Literacy and Life Skills Survey

 

Arbeidsbarometer leraren BVE

4

Jaarlijks

In april

ITS: Arbeidsmarktbarometer 2012–2013

 

Nulmeting opleidingsdomeinen 2010–2011

4

8/2012

2013

Niet van start gegaan.

 

Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen

4

Jaarlijks

In zomer

CITO bijlage 3 in Kamerbrief 19-12-2012 over voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen 2012.

 

PIAAC

4

2011

2013

PIAAC: Kernvaardigheden voor Werk en Leven: ECBO en OESO: OECD Skills Outlook 2013. Eerste resultaten van de survey «Aldult Skills»

 

I 960-Inkoopformulier Onderbouwing indicatoren zorgplicht arbeidsmarktperspectief

4

2013

2014

 
 

I 956-Onderzoek evaluatie medezeggenschap bve

4

2013

2014

 
 

I 952-Vooronderzoek effectevaluatie standaardisering examinering mbo

4

2013

2014

 
 

Evaluatie wet versterking besturing

6 en 7

2013

2013

Evaluatie wet Versterking besturing

 

overkoepelende rapportage van de evaluatie van het nieuwe accreditatiestelsel

6 en 7

jaar

2013

Aanpassing van het accreditatiestelsel

 

Onderzoek voorbereiding uitvoering van het nieuwe Erasmus+ programma

8

2013

2013

Eindrapportage Erasmus for all

 

Onderzoek naar mensenrechteneducatie i.s.m. directies VO/PO

8

2013

2013

Dit onderzoek is niet doorgegaan, omdat andere prioriteiten het afgelopen jaar voorrang genoten

 

Onderwijsarbeidsmarktraming

9

2012

2013

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel 2013–2025

 

Arbeidsmarktbarometers primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

9

2013

2013

Arbeidsmarktbarometer po vo en mbo 2012–2013

 

Loopbaanmonitor onderwijs

9

2012

2013

Loopbaanmonitor Onderwijs 2012

 

Evaluatie aanpak risicoregio’s

9

2010

2013

Evaluatie risicoregio’s

 

Arbeidsmarkt leraren: aanpassingsmechanismen en aangrijpingspunten voor beleid

9

2013

2013

Arbeidsmarkt leraren aanpassingsmechanismen en aangrijpingspunten voor beleid

 

Vraag en aanbod onderwijspersoneel mbo

9

2013

2013

Vraag en aanbod van mbo personeel

 

Docenten Omgangskunde en Pedagogiek in het mbo: aanbod, vraag en inzet

9

2013

2013

Omgangskunde en pedagogiek in het mbo-aanbod vraag en inzet

 

Leen- en terugbetaal-monitor

11

2012

2013

Geen apart onderzoek gedaan, vormt onderdeel van onderzoek Monitor beleidsmaatregelen (zie onder 1b)

 

CHEPS – Internationale ervaringen met studiefinanciering en collegegeld

6, 7, 11

2012

2013

International Experiences with Student Financing etc.

 

Intomart/GfK – bekendheid van plannen voor het hoger onderwijs

6, 7, 11

2013

2013

Bekendheid van de plannen voor het hoger onderwijs

 

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2005–2012

14

2013

2013

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2005–2012

 

Uitgaven cultuur door de G35 en de provincies 2011–2013

14

2013

2013

Eindrapport Cebeon

 

Onderzoek bezoldiging topbestuurders fondsen

14

2013

2013

Vaststelling salarisplafonds cultuurfondsen

 

Impactanalyse / toekomstscenario's digitale archiefvorming

14

2013

2013

Eindrapport Impactanalyse & Scenarioverkenning

 

Balansonderzoek Cultuurinstellingen

14

2013

2013

Niet openbaar beschikbaar gesteld.

 

Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg

14

2013

2014

 
 

Onderzoek naar mogelijkheden voor verhogen inkomsten publieke omroep

15

2013

2013

Rapport onderzoek naar mogelijkheden voor verhogen inkomsten van de landelijke publiek omroep

 

Onderzoek distributie digitale televisiediensten

15

2013

2014

 
 

Evaluatieonderzoek naar financiering lokale omroepen

15

2012

2013

Evaluatie van de financiering van de lokale publieke media-instellingen in de jaren 2009–2012

 

IBO

16

2013

2014

N.v.t.

 

Position paper De Facto ongelijkheid

25

2012

2013

Position paper De Facto ongelijkheid

 

Homo-emancipatiemonitor

25

2012

2015

 
 

Genderscan

 

2013

2013

Eindrapport Genderscan

 

Onderzoek homoseksualiteit in etnische en levensbesch. Gemeenschappen

25

2013

2014

 
 

Doorbreken intergenerationeel geweld

25

2013

2015

 
 

Vooronderzoek intersekse Personen

25

2013

2014

 
 

Seksuele oriëntatie en werk

25

2012

2013

Seksuele oriëntatie en werk

Toelichting:

Artikel 1

  • Over vier onderzoeken wordt niet in 2013, maar naar verwachting in 2014 gerapporteerd; ze zijn in de tabel aangegeven met *. De reden hiervoor is dat de onderzoeken vertraging hebben opgelopen.

  • De Monitor Ouderbetrokkenheid is niet in 2012 gestart, maar zal in 2014 worden uitgevoerd.

  • Naast de in de begroting 2013 genoemde onderzoeken is een viertal onderzoeken tussentijds gestart in 2013. Deze staan aangegeven met een **.

BIJLAGE 3: EXTERNE INHUUR

Tabel 1 Externe inhuur

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Verslagjaar 2013 (bedragen x € 1.000)

 

Uitgaven 2013

Apparaatskosten:

 

1

Interim-management

96

2

Organisatie- en Formatieadvies

551

3

Beleidsadvies

522

4

Communicatieadvisering

445

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

1.614

     

5

Juridisch Advies

581

6

Advisering opdrachtgevers automatisering

1.804

7

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

229

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

2.614

     

8

Uitzendkrachten (formatie & piek)

28.022

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

28.022

Totaal uitgaven inhuur externen

32.250

     

Realisatie externe inhuur

32.250

Personele uitgaven

284.148

Totaal

316.398

Percentage externe inhuur

10,19%

   

Inhuur externen buiten mantelcontracten

2013

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting:

De realisatie 2013 is 10,19%. Ten opzichte van de inhuur in 2012 (10,84%) betekent dit een kleine procentuele daling. Wel is de inhuur nog steeds iets boven de norm van 10%. Dit komt omdat de Dienst Uitvoering Onderwijs vanwege grote systeemvernieuwing een flexibele schil aanhoudt die geleidelijk zal worden afgebouwd.