Kamerstuk 33930-IX-1

Jaarverslag Ministerie van Financiën 2013

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën 2013

Gepubliceerd: 21 mei 2014
Indiener(s): Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33930-IX-1.html
ID: 33930-IX-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN (IX)

Aangeboden 21 mei 2014

Aandeel in ontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 				  5.3 (x € 1.000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 				  4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 				  (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 (x 				  € 1.000)

Aandeel in ontvangsten Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 (x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 				  (x € 1.000)

Inhoudsopgave

A.

ALGEMEEN

7

     

1.

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

7

     

2.

LEESWIJZER

11

     

B.

BELEIDSVERSLAG

14

     

3.

BELEIDSPRIORITEITEN

14

3.1

Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de krediet- en schuldencrisis.

14

3.2

Samenvatting Nationale Schuld

21

3.3

Verantwoording beleidsprioriteiten

23

     

4.

BELEIDSARTIKELEN

39

4.1

Belastingen

39

4.2

Financiële Markten

57

4.3

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

63

4.4

Internationale Financiële Betrekkingen

79

4.5

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

84

4.6

BTW-compensatiefonds

90

4.7

Beheer Materiële Activa

94

4.8

Financiering staatsschuld

96

4.9

Schatkistbeheer

103

     

5.

NIET BELEIDSARTIKELEN

107

5.1

Apparaat kerndepartement

107

5.2

Algemeen

108

5.3

Nominaal en onvoorzien

109

     

6.

BEDRIJFSVOERINGPARAGRAAF

110

     

C.

JAARREKENING

116

     

7.

VERANTWOORDINGSSTATEN

116

     

8.

SALDIBALANS IXA en IXB

119

     

9.

AGENTSCHAP

139

9.1

Domeinen Roerende Zaken

139

     

10.

TOPINKOMENS

147

     

D.

BIJLAGEN

149

 

BIJLAGE 1: Toezichtrelaties ZBO’s/RWT’s

149

 

BIJLAGE 2: Overzicht niet-financiële informatie over inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen)

156

 

BIJLAGE 3: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

157

 

BIJLAGE 4: Staatsschuldfinanciering volgens de benchmark

160

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IX) over het jaar 2013 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Financiën decharge te verlenen over het in het jaar 2013 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. Het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. De ten behoeve dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. De financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. De betrokken saldibalans;

  • e. De totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. De in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. Het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013;

  • b. Het voorstel van de slotwet over 2013 dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2013 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2013 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

Het begrotingshoofdstuk IX (Financiën) omvat het beleidsterrein van het Ministerie van Financiën. In het jaarverslag worden de gerealiseerde beleidsdoelen, instrumenten en ingezette middelen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2013 verantwoord.

De focus ligt op beleidsmatige hoofdpunten. Waar relevant wordt verwezen naar Kamerstukken. Voor een toelichting op de belastingontvangsten wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk.

De IX-beleidsartikelen (paragrafen 4.1 t/m 4.9) en niet-beleidsartikelen (paragrafen 5.1 t/m 5.3) zijn de volgende:

De beleidsartikelen voor Financiën zijn:

  • 4.1 Belastingen

  • 4.2 Financiële Markten

  • 4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

  • 4.4 Internationale Financiële Betrekkingen

  • 4.5 Exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties

  • 4.6 BTW-compensatiefonds

  • 4.7 Beheer Materiële Activa

De beleidsartikelen voor Nationale Schuld zijn

  • 4.8 Financiering staatsschuld

  • 4.9 Kasbeheer

De niet-beleidsartikelen zijn:

  • 5.1 Apparaat Kerndepartement

  • 5.2 Algemeen

  • 5.3 Nominaal en Onvoorzien.

Vanaf 2013 behandelt dit jaarverslag tevens de schuld van de Nederlandse rijksoverheid (het voormalige begrotingshoofdstuk 9A). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de schuld die extern wordt gefinancierd, door bijvoorbeeld banken, beleggers en pensioenfondsen, en de schulden of tegoeden die verschillende aan de schatkist gelieerde instellingen – via het geïntegreerd middelenbeheer – hebben bij het Ministerie van Financiën. De schuld die extern wordt gefinancierd, wordt in het artikel financiering staatsschuld behandeld (paragraaf 4.8). Het geïntegreerd middelenbeheer wordt behandeld in het artikel kasbeheer (paragraaf 4.9). Deze twee artikelen worden middels een aparte begrotingstaat vastgesteld.

Het jaarverslag van de Nationale Schuld heeft twee specifieke eigenschappen. De eerste eigenschap is dat voor beide artikelen «kas is verplichting» geldt. Voor beide artikelen wordt verondersteld dat de aangegane financiële verplichting gelijk zijn aan de kasuitgaven. De tweede eigenschap is dat de rente-uitgaven en renteontvangsten op transactiebasis worden verantwoord. Met de registratie van rente op transactiebasis voor de Nationale Schuld wordt aangesloten bij de Europese voorschriften van het ESR 1995 (Europees Stelsel van Rekeningen). Het ESR 1995 is de Europese methode om onder meer het EMU-saldo en het geharmoniseerde BNP (Bruto Nationaal Product) als grondslag voor de afdracht van de eigen middelen aan de Europese Unie te berekenen.

Opbouw van het jaarverslag

Na het deel Algemeen, aanbieding van het jaarverslag/dechargeverlening en leeswijzer, paragrafen 1 en 2, bestaat de kern van het jaarverslag uit het Beleidsverslag (paragrafen 3 t/m 6) en de Jaarrekening (paragrafen 7 t/m 10). Tot slot zijn 4 bijlagen opgenomen.

In paragraaf 3 wordt ingegaan op de kredietcrisis/Europese schuldencrisis, de samenvatting Nationale Schuld en de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda van de ontwerpbegroting IX over 2013. Verder staan nog de overzichten «realisaties beleidsdoorlichtingen» en «garanties en achterborgstellingen» opgenomen.

Paragraaf 4 bevat de beleidsartikelen, bestaande uit 2 paragrafen:

  • De beleidsdoelstelling. In de beleidsmatige (niet-financiële) toelichting wordt, waar relevant, nader ingegaan op de belangrijkste beleidsresultaten en op opmerkelijke verschillen ten opzichte van de ontwerpbegroting;

  • Budgettaire gevolgen van beleid en een financiële toelichting, waarin opmerkelijke verschillen tussen ontwerpbegroting en realisatie worden toegelicht. Dit betreft de toelichting op de verantwoordingsstaat uit de jaarrekening;

In paragraaf 5 komen de niet-beleidsartikelen aan bod. Paragraaf 6 is de bedrijfsvoeringparagraaf. In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan van de opmerkelijke zaken in de bedrijfsvoering, mede gebaseerd op een risico-analyse. De bedrijfsvoeringparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage, echter alle onderdelen worden verplicht vermeld, ook wanneer zich geen noemenswaardige bevindingen hebben voorgedaan.

De Jaarrekening bestaat uit paragraaf 7 verantwoordingsstaten IX, Domeinen Roerende Zaken (DRZ), paragraaf 8 saldibalans, paragraaf 9 agentschapdienst DRZ en paragraaf 10 Topinkomens.

Bijlage 1 bevat een overzicht van zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) waarvoor Financiën beleidsmatig verantwoordelijk is. In bijlage 2 staat informatie betreffende de externe inhuur. Bijlage 3 bevat afgerond evaluatie- en overig onderzoek. Bijlage 4 beschrijft de staatsschuldfinanciering volgens de benchmark.

Het beleidsverslag bevat financiële en niet-financiële gegevens. Deze zijn aan verschillende kwaliteitsnormen onderhevig.

Vanwege tussentijdse afrondingen op gehele duizenden, miljoenen of miljarden euro’s kan de som der delen afwijken van het totaal in de tabellen.

In de toelichting bij de budgettaire tabel wordt op bondige wijze ingegaan op opmerkelijke verschillen tussen de ontwerpbegroting en de realisatie in het verslagjaar. Hierbij worden de volgende grensbedragen aangehouden:

  • Uitgaven en niet-belastingontvangsten:

    > 5% van het bedrag van de ontwerpbegroting en > € 2,5 mln.

  • Belastingontvangsten:

    > 5% van het bedrag ontwerpbegroting en > € 25 mln.

Als het beleidsmatig wenselijk is, wordt zo nodig ook beneden deze norm een toelichting gegeven.

Verder worden de belangrijke posten in de saldibalans toegelicht.

Groeiparagraaf

In het jaarverslag is het nieuwe overzicht «garanties en achterborgstellingen» opgenomen. Verder bevat de bedrijfsvoeringparagraaf nu ook de nieuwe verplichte onderwerpen: het door de Tweede Kamer benoemde focusonderwerp fraude en «grote lopende ICT-projecten».

B. BELEIDSVERSLAG

Vanaf 2009 zijn initiatieven ontplooid om meer focus aan te brengen in de jaarlijkse verantwoordingsstukken en in het Verantwoordingsdebat.

Focusonderwerpen voor de verantwoording over 2013 zijn fraude en decentralisatie.

Financiën is medefondsbeheerder van het GF/PF en in die hoedanigheid betrokken bij de budgettaire verhoudingen van het Rijk en de medeoverheden. Op het onderwerp fraude wordt in de bedrijfsvoeringsparagraaf nader ingegaan.

3. BELEIDSPRIORITEITEN

In dit beleidsverslag wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die door het Ministerie van Financiën zijn genomen bij het bestrijden van de kredietcrisis, de Europese schuldencrisis en het bewaken van de stabiliteit op de financiële markten. In het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR) staan de ontwikkelingen in Hoofdstuk 3 Risicoanalyse en -beleid beschreven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de voortgang en ontwikkelingen ten aanzien van deze maatregelen. Tevens wordt ingegaan op de beleidsprioriteiten van de ontwerpbegroting van het Ministerie van Financiën voor 2013. In paragraaf 3.2 is een tabel met toelichting opgenomen met daarin per beleidsprioriteit informatie over hoofddoelstelling en prestaties.

3.1 Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de krediet- en schuldencrisis.

Inleiding

Als gevolg van de kredietcrisis en de daarop volgende Europese schuldencrisis zijn door de Minister van Financiën diverse maatregelen getroffen om de financiële stabiliteit binnen en buiten Nederland te borgen. Deze maatregelen hebben hun weerslag gevonden in verschillende beleidsartikelen van de begrotingen van het Ministerie van Financiën. In de tabel hieronder wordt een totaalbeeld gegeven van de verschillende maatregelen, de budgettaire consequenties en de vindplaatsen in het jaarverslag. Tevens wordt hierbij ten aanzien van het jaar 2013 ingegaan op de ontwikkelingen en de mate van doelbereiking met betrekking tot deze maatregelen. In aanvulling hierop wordt in het Financieel Jaarverslag van het Rijk een rijksbreed overzicht van de maatregelen opgenomen.

Tabel 1: De budgettaire gevolgen van de kredietcrisis (x € mln.)
 

In € mln.1

2008–20112

2012

2013

Bron jaarverslag

A. Verwerving Fortis/RFS/AA

       

1

ABN AMRO Group N.V.

27.971

27.9553

27.955

Saldibalans

2

Overbruggingskredieten Fortis

44.341

0

0

par. 4.8

3

Aflossingen overbruggingskredieten Fortis

– 40.591

0

0

par. 4.8

4

Stand overbruggingskredieten Fortis (2–3)

3.750

3.750

3.750

Saldibalans

5

Renteontvangst overbruggingskredieten Fortis

– 1.543

– 152

– 103

par. 4.8

6

Dividend ABN AMRO Group

– 200

– 50

– 400

par. 4.3

7

Dividend ASR

0

– 71

– 88

par. 4.3

8

Dividend en repatriëring kapitaal RFS

– 22

0

0

par. 4.3

           

Capital Relief Instrument ABN-AMRO (CRI)

       

9

Premieontvangsten uit CRI

– 193

0

0

par. 4.3

10

Stand openstaande garanties

0

0

0

Saldibalans

           

Mandatory Convertible Notes ABN-AMRO (MCN)

       

11

Rente-ontvangsten uit MCN’s

– 103

0

0

par. 4.3

           

Counter Indemnity ABN-AMRO (garantie)

       

12

Garantieverlening (geëffectueerd)

950

0

0

par. 4.3

13

Stand openstaande garanties (12)

950

950

950

Saldibalans

14

Premie-ontvangsten uit garantie

– 52

– 26

– 26

par. 4.3

Δ Staatsschuld 2013 (nr. 2+3+5+6+7+8+9+11+14)

29.608

– 299

– 617

 
         

B. Verwerving SNS Reaal

       

15

SNS Reaal N.V.

   

2.200

par. 4.3

16

Overbruggingskredieten SNS

   

1.100

par. 4.3

17

Rente overbruggingskrediet

   

– 7

par. 4.3

18

Aflossingen overbruggingskredieten SNS

   

0

par. 4.3

19

Propertize

   

500

par. 4.3

20

Garantie Propertize

   

4.166

par. 4.3

Δ Staatsschuld 2013 (nr. 15+16+17+18+19)

– 

– 

3.793

 
         

C. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

       

21

Verstrekt kapitaal ING

10.000

 

0

par. 4.3

22

Verstrekt kapitaal Aegon

3.000

 

0

par. 4.3

23

Verstrekt kapitaal SNS Reaal

750

 

0

par. 4.3

24

Aflossing ING

– 7.000

– 750

– 750

par. 4.3

25

Aflossing Aegon

– 3.000

 

0

par. 4.3

26

Aflossing SNS Reaal

– 185

 

0

par. 4.3

27

Stand uitstaand kapitaal ING

3.000

2.250

1.500

Saldibalans

28

Stand uitstaand kapitaal Aegon

0

   

Saldibalans

29

Stand uitstaand kapitaal SNS Reaal

565

0

0

Saldibalans

30

Couponrente ING

– 684

– 34

– 31

par. 4.3

31

Couponrente Aegon

– 177

   

par. 4.3

32

Couponrente SNS Reaal

– 39

   

par. 4.3

33

Repurchase fee ING

– 1.347

– 341

– 344

par. 4.3

34

Repurchase fee Aegon

– 910

   

par. 4.3

35

Repurchase fee SNS Reaal

0

   

par. 4.3

Δ Staatsschuld 2013 (nr.21 t/m 26 + 30 t/m 35)

408

– 1.125

– 1.125

 
         

D. Back-up faciliteit ING, EUR/USD wisselkoers

 

1,27

1,38

 

36

Funding fee (rente + aflossing)

11.490

2.644

4.808

par. 4.3

37

Management fee

145

33

26

par. 4.3

38

Incidentele uitgaven

   

19

par. 4.3

39

Portefeuille ontvangsten (rente + aflossing)

– 10.889

– 2.434

– 4.275

par. 4.3

40

Garantiefee

– 317

– 73

– 58

par. 4.3

41

Additionele garantiefee

– 282

– 110

– 87

par. 4.3

42

Additionele fee

– 146

– 46

– 35

par. 4.3

43

Verhandelbaarheidsfee

 

– 15

– 18

par. 4.3

44

Incidentele ontvangst

   

– 379

par. 4.3

Saldo Back-up faciliteit (nr. 36 t/m nr. 44)

0

0

0

 

45

Meerjarenverplichting aan ING

10.264

7.655

2.722

Saldibalans

46

Alt-A portefeuille

13.934

11.140

4.686

Saldibalans

         

E. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

       

47

Garantieverlening (geëffectueerd)

50.275

 

0

par. 4.2

48

Afname voorwaardelijke verplichting (zonder uitgaven)

– 17.100

– 15.933

– 7.349

par. 4.2

49

Premieontvangsten op basis van garanties bancaire leningen

– 889

– 230

– 165

par. 4.2

50

Terugbetaling openstaande fees

5

0

0

par. 4.2

51

Stand openstaande fees (nr. 45 – 46)

33.175

17.242

9.893

Saldibalans

52

Schade-uitkeringen

0

0

0

par. 4.2

           

F. Stabiliteitsmechanisme

       

53

Garantieverlening NL-aandeel EU-begroting

2.826

6

– 42

par. 4.4

54

Stand openstaande garanties (nr. 53)

2.826

2.832

2.790

Saldibalans

55

Garantieverlening NL-aandeel EFSF

97.782

 

– 48.142

par. 4.4

56

Stand openstaande garanties (nr.55)

97.782

97.782

49.640

Saldibalans

57

Deelneming SPV (EFSF)

2

 

0

par. 4.4

58

Stand deelneming SPV (EFSF) (nr. 57)

2

2

2

Saldibalans

59

Garantieverlening NL-aandeel ESM

 

35.445

0

par. 4.4

60

Stand openstaande garanties (nr. 59)

 

35.445

35.445

Saldibalans

61

Deelneming ESM

 

1.829

1.829

par. 4.4

62

Stand deelneming ESM

 

1.829

3.658

Saldibalans

           

G. Garantie DNB

       

63

Garantie DNB

13.610

 

5.700

par. 4.3

63b

Crisisgerelateerde winst

   

– 905

par. 4.3

64

Stand openstaande garanties (nr. 63)

13.610

13.610

19.310

Saldibalans

Δ Staatsschuld 2013 (nr. 49+50+52+57+61+63b)

– 882

1.599

759

 
           

H. IJsland

       

65

Uitkeringen depositogarantiestelsel Icesave

1.428

 

0

par. 4.2

66

Uitvoeringskosten IJslandse DGS door DNB

7

 

0

par. 4.2

67

Vordering op IJslandse DGS

1.012

770

721

Saldibalans

68

Opgebouwde rente op vordering

93

119

143

Saldibalans

69

Correctie n.a.v. nieuw voorgestelde overeenkomst

– 64

 

0

Saldibalans

70

Ontvangsten lening IJsland (i.) aflossing

– 443

– 291

– 77

par. 4.2

71

Ontvangsten lening IJsland (ii.) rente

0

0

0

par. 4.2

           

I. Griekenland

       

72

Lening Griekenland

3.194

5

0

par. 4.4

73

Vordering Griekenland

3.194

3.198

3.198

Saldibalans

74

Ontvangsten lening Griekenland (i.) aflossing

0

0

0

par. 4.4

75

Ontvangsten lening Griekenland (ii.) rente & servicefee

– 145

– 41

– 26

par. 4.4

76

Uitkering rente aan Griekenland

 

13

139

par. 4.4

Δ Staatsschuld 2013 (nr. 65+66+70+71+72+74+75+76)

2.793

– 314

36

 
           

J. Overige gevolgen

       

77

Uitvoeringskosten en inhuur externen

65

1

8

par. 4.3

78

Terug te vorderen uitvoeringskosten inhuur externen

3

0

5

Saldibalans

79

Ontvangen uitvoeringskosten externen

– 24

– 0,5

– 3

par. 4.3

Δ Staatsschuld

 

– 139

2.846

 

Staatsschuld cumulatief voor renteberekening

33.176

33.038

35.884

 

Berekende rente over gemiddelde staatsschuld4 2013

 

899

 
X Noot
1

Vanwege tussentijdse afronding op gehele miljoenen euro’s kan de som der delen afwijken van het totaal.

X Noot
2

Bij de artikelen is de stand van 2008 t/m 2011 opgenomen. Bij de saldibalansposten de stand ultimo 2011.

X Noot
3

Betreft de betaling van 16 mln. door RFS Holding aan de Staat (zie ook nr. 8) welke samenhangt met de afspraken die zijn vastgelegd in de restated CSA, waarin is opgenomen dat het surplus aan kapitaal de aandeelhouders toekomt.

X Noot
4

Door de integrale benadering van schuldmanagement – dat wil zeggen: de financieringsbehoefte van de Staat wordt in haar totaliteit gedekt, ongeacht herkomst van financiering – is het in principe niet mogelijk het totaal aan gerealiseerde rentelasten exact uit te splitsen naar «reguliere» rentelasten als gevolg van de kredietcrisis. De rentelasten als gevolg van de toename van de staatsschuld door de getroffen maatregelen zijn benaderd door het gemiddelde aandeel van de crisismaatregelen in de totale gemiddelde staatsschuld over 2013 (conform EMU-definitie) te vermenigvuldigen met de totale rente op staatsschuld in 2013. Deze methode is enigszins grof maar geeft een indicatie van de gemiddeld toerekenbare rentelasten. De meerjarenverplichting van de Staat aan ING wordt niet in deze berekening meegenomen, omdat de rente op deze meerjarenverplichting via de funding fee direct aan ING wordt bepaald (zie begrotingshoofdstuk IXB, artikel 3). Tegenover deze rentelasten staan ook renteontvangsten (zie tabel).

Toelichting op mutaties:

A. Verwerving Fortis/RFS/AA

Op 23 augustus 2013 heeft het kabinet in een brief aan de Kamer1 haar toekomstplannen bekend gemaakt voor de financiële instellingen die in staatshanden zijn. ABN AMRO, ASR (en SNS REAAL) gaan volledig terug naar de markt als de financiële sector voldoende stabiel is, er voldoende interesse is in de markt en de ondernemingen er klaar voor zijn. In de brief is gemeld dat een beursgang de meest reële optie is voor ABN AMRO; onderhandse verkoop is echter niet uitgesloten. Voor ASR is zowel beursgang als onderhandse verkoop mogelijk.

ABN AMRO heeft wederom dividend uitgekeerd aan de staat in 2013, € 250 mln. aan slotdividend 2012 en € 150 mln. interimdividend over het eerste deel van 2013. ASR heeft ook dividend uitgekeerd, namelijk € 88,4 mln. aan slotdividend over 2012.

B. Verwerving SNS REAAL en oprichting Propertize

Op 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën SNS REAAL genationaliseerd. Daarmee kreeg de Staat er een nieuwe deelneming bij. Op 31 december 2013 is de vastgoedtak Property Finance afgesplitst van SNS Bank, waarmee dit een separate deelneming is geworden en hernoemd tot Propertize2. De aandelen in Propertize en SNS REAAL zijn, net als die van ABN AMRO, ABN AMRO Preferred Investments, ASR en RFS, overgedragen tegen uitgifte van certificaten aan de Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI). Met de verwerving gingen ook kapitaalinjecties gepaard. In SNS Bank en SNS REAAL (de holding) werd respectievelijk € 1,9 mld. en € 0,3 mld. aan kapitaal geïnjecteerd. Aan het afgesplitste Propertize werd een bedrag van € 500 mln. gefourneerd. Tot slot verstrekt de staat maximaal een garantie op de funding van Propertize ter grootte van ca. € 4,2 mld.

C. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (20 mld.)

In 2008 ontving ING een kapitaalinjectie van de Staat van € 10 mld. Van deze hoofdsom is inmiddels € 8,5 mld. terugbetaald en is voor € 2,8 mld. aan rente en premies ontvangen. De resterende € 1,5 mld. aan hoofdsom zal vergezeld van een vergoeding van € 750 mln. aan rente en premies gedurende de komende anderhalf jaar worden ontvangen.

D. Back-up faciliteit ING

In december 2013 heeft een eerste veiling van een deel van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden. In 2014 is de rest van de portefeuille verkocht en is de lening van ING aan de Staat volledig afgelost. Het uiteindelijke resultaat op de IABF was ten tijde van schrijven van dit jaarverslag reeds bekend en bedroeg ca. € 1,4 mld. Dit is inclusief € 0,4 mld. die is ontvangen van ING ter compensatie van de toekomstige garantiefees (Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 380).

E. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

Per 1 januari 2011 is de garantieregeling bancaire leningen gesloten en kunnen geen aanvragen meer worden ingediend. Als onderdeel van de exitstrategie wordt sinds 1 januari 2011 aan banken die onder de garantieregeling leningen hebben uitgegeven de mogelijkheid geboden gegarandeerde leningen terug te kopen. Ultimo 2013 stond er nog een kleine € 10 mld. aan gegarandeerde leningen uit. De laatste gegarandeerde leningen lopen begin december 2014 af. Op dat moment zal de garantieregeling definitief stoppen.

F. Stabiliteitsmechanisme

Sinds de inwerkingtreding van het ESM in oktober 2012, is het ESM het voornaamste noodfonds. Sinds juli 2013 kunnen de tijdelijke noodfondsen, EFSM en EFSF, geen nieuwe leningen meer aangaan. Deze tijdelijke noodfondsen verstrekken nog wel de reeds toegezegde leningen van Griekenland en Portugal. Het EFSF en EFSM blijven bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost.

Het EFSF en EFSM hebben in 2013 financiële steun verstrekt aan Ierland, Portugal en Griekenland (voor Griekenland gaat het alleen om EFSF steun). Het ESM heeft in 2013 financiële steun verstrekt aan Spanje en Cyprus. Op 25 maart 2013 bereikte de Eurogroep een akkoord over een leningenprogramma voor Cyprus. Het leningenpakket bedraagt in totaal maximaal € 10 mld., waarvan circa € 9 mld. afkomstig is van het ESM en circa € 1 mld. van het IMF. In 2013 heeft het ESM € 4,6 mld. uitgekeerd aan Cyprus. Spanje en Ierland kondigden tijdens de Eurogroep van 14 november 2013 aan het leningenprogramma te zullen verlaten en geen vervolgprogramma aan te vragen. Voor Spanje betekent dit dat er niet getrokken zal worden op de nog beschikbare leningcapaciteit van maximaal € 58,6 mld. Aan het einde van het programma heeft Spanje dus € 41,4 mld. aan leningen uitstaan bij het ESM. Ierland en Spanje hebben het leningenprogramma succesvol verlaten.

Onderstaand een overzicht van de stand van de uitgekeerde leningen door het EFSF, EFSM, ESM en het IMF aan Ierland, Portugal, Griekenland, Cyprus en Spanje eind 2013.

Tabel: Overzicht uitgekeerde leningen1 (x € mld.)

Griekenland 1

Totaal leningen

Uitgekeerd eind 2013

Bilaterale leningen

52,9

52,9

IMF

20,1

20,1

Ierland

Totaal leningen

Uitgekeerd eind 2013

EFSF

17,7

17,7

EFSM

22,5

21,7

IMF

22,5

22,5

Bilaterale leningen VK, DK, ZW

4,7

4,7

Portugal

Totaal leningen

Uitgekeerd eind 2013

EFSF

26

24,8

EFSM

26

22,1

IMF

26

24,7

Griekenland 2

Totaal leningen

Uitgekeerd eind 2013

EFSF

144,6

133

IMF

28

10,1

Spanje

Totaal leningen

Uitgekeerd eind 2013

ESM

100

41,3

Cyprus

Totaal leningen

Uitgekeerd eind 2013

ESM

9

4,6

IMF

1

0,26

X Noot
1

De hoogte van het verwachte totaal aan uitgekeerde leningen van het IMF kan door wisselkoersverschillen veranderen.

Zie voor de actuele stand over de uitgekeerde tranches ook de website van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/economy_finance/eu_borrower/efsm/index_en.htm), de website van het IMF (http://www.imf.org/external/country/index.htm), de website van het EFSF: (www.efsf.europa.eu) en de website van het ESM: (www.esm.europa.eu).

G. Garantie DNB-winstafdracht

Aan de Nederlandsche Bank (DNB) is een garantie ter grootte van maximaal € 5,7 mld. verstrekt. Met de garantie wordt het buffervermogen van DNB versterkt. De langjarige afspraak leidt ertoe dat er (nu) geen noodzaak bestaat het buffervermogen van DNB te versterken via winstinhoudingen of voorzieningen. Anders dan in voorgaand jaar worden de crisisgerelateerde inkomsten uit hoofde van Europese steunoperaties als winst uitgekeerd.

H. IJsland

Het Ministerie van Financiën heeft in 2013 een vierde boedeluitkering ontvangen van de Winding-up Board van Landsbanki. Het gaat daarbij om een bedrag van ruim € 77 mln. Deze vierde boedeluitkering brengt de stand van de totale ontvangst op € 811 mln., wat overeenkomt met 57% van het totale in 2008/2009 uitgekeerde bedrag van € 1,428 mld. Zowel de Winding-up Board als de IJslandse overheid hebben de verwachting uitgesproken dat de boedel voldoende middelen bevat om uiteindelijk de volledige hoofdsom aan Nederland te voldoen. Bovendien claimt De Nederlandsche Bank van het IJslandse depositogarantiestelsel een vergoeding voor gederfde rente en gemaakte kosten.

3.2 Samenvatting Nationale Schuld

De Nationale Schuld was aan het eind van 2013 gelijk aan € 368 mld. De vordering van de Nederlandse Staat op ABN AMRO bedraagt € 3,8 mld. per ultimo 2013.

De rentekosten voor de financiering van de schuld zijn uitgekomen op € 9,6 mld. Dit is € 0,6 mld. lager dan geraamd. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat de Staat op de uitgegeven leningen lagere tarieven heeft betaald dan waarmee in de begroting rekening was gehouden.

Er is sprake van een schuldverhouding tussen de Staat en de deelnemende instellingen doordat publieke instellingen deelnemen aan schatkistbankieren. In december 2013 is de Wet verplicht schatkistbankieren van kracht geworden. Deze wet verplicht decentrale overheden om hun overtollige middelen in ’s Rijks schatkist aan te houden. Deze vorderingen van decentrale overheden op de Staat tellen mee in de schuldverhouding. De interne schuldverhouding is bijna € 21,3 mld. negatief per ultimo 2013. Dit houdt in dat de Staat per saldo een vordering heeft op de deelnemers. Deze netto vordering wordt veroorzaakt doordat er leningen zijn verstrekt aan de deelnemers van schatkistbankieren (€ 12,4 mld. negatief) en doordat het rekeningen-courantsaldo van alle deelnemers samen ook negatief is (€ 13,6 mld. negatief). Tegenover deze leningen en roodstand staat een vordering van de deelnemers op de Staat vanwege de bij de schatkist gestalde deposito’s van € 4,7 mld. positief. De roodstand op de rekening-courant komt voornamelijk doordat de sociale fondsen ultimo 2013 gezamenlijk € 21,8 mld. rood stonden op hun rekeningen-courant bij de schatkist. De interne schuldverhouding is wel minder negatief uitgevallen dan oorspronkelijk begroot. Dit komt enerzijds doordat het effect van het verplicht schatkistbankieren door decentrale overheden nog niet in de begroting was opgenomen. Anderzijds is de roodstand van de sociale fondsen ook minder toegenomen dan geraamd.

Vanwege bovenstaande (negatieve) interne schuldverhouding zijn de rentekosten interne schuldverhouding (artikel 12) – € 0,4 mld. De deelnemers aan het schatkistbankieren betalen dus netto meer rente aan de Staat (op leningen en rekening-courantkredieten) dan dat zij van de Staat ontvangen (op rekening-couranttegoeden en deposito’s).

Tabel 1: Kerncijfers ontwerpbegroting en realisaties 2013 (in mld. euro's)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

EMU-schuld

443

447

– 4

Nationale schuld1

368

369

– 1

Schuldverhouding met ABN AMRO

– 3,8

– 3,8

0

Interne schuldverhouding (artikel 12)

– 21,3

– 28,9

7,7

Rentekosten staatsschuld (artikel 11)

9,6

10,2

– 0,6

Rentekosten schuldverhouding ABN AMRO

– 0,1

– 0,1

0

Rentekosten interne schuldverhoudingen (artikel 12)

– 0,4

– 0,4

0

Rentekosten Totaal

9,1

9,7

0,6

X Noot
1

inclusief cash collateral (ontvangen onderpand vanwege afgesloten swaps);

Opbouw en dekking financieringsbehoefte

De financieringsbehoefte bedroeg in 2013 € 93,4 mld. De financieringsbehoefte is gedekt door uitgifte van langlopende leningen en leningen op de geldmarkt.

De omvang van het cash collateral is in 2013 gedaald. Cash collateral is onderpand in de vorm van kasgeld dat banken bij de Staat plaatsen in verband met swapcontracten. Cash collateral is daarmee een vorm van financiering voor de Staat. De omvang van het onderpand is afhankelijk van de marktwaarde van de swaps. Door de afgenomen marktwaarde van de swapportefeuille is het gestorte onderpand afgenomen. Dit heeft geleid tot financiering elders op de geldmarkt (via de uitgifte van bijvoorbeeld DTC’s of Commercial Paper).

Tabel 2. Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2013, inclusief de geldmarkt (in mld. euro’s)1
 

Realisatie

Financieringsbehoefte:

 

Aflossingen kapitaalmarkt

28,7

Geldmarkt ultimo 2012

38,7

Cash collateral ultimo 2012

14,5

Kassaldo Rijk 2013

11,5

Totaal

93,4

   

Dekking door:

 

Kapitaalmarktuitgifte

52,2

Geldmarkt ultimo 2013

30,7

Cash collateral ultimo 2013

10,5

Totaal

93,4

X Noot
1

In tegenstelling tot de overige tabellen van de artikelen Nationale Schuld worden in deze tabel cijfers op kasbasis weergegeven.

3.3 Verantwoording beleidsprioriteiten

In de ontwerpbegroting IXB 2013 zijn de beleidsprioriteiten van het kabinet op het terrein van het Ministerie van Financiën voor 2013 gepresenteerd. In deze paragraaf is een tabel met toelichting opgenomen met daarin de prestaties die in 2013 zijn behaald.

Tabel beleidsprioriteiten
 

Beleidsprioriteit

Hoofddoelstelling

Prestaties in 2013

Hoofddoelstelling behaald

 

IXB

     

1

Houdbare financiering van beleidsprioriteiten

Het terugdringen van het overheidstekort en de overheidsschuld. Handhaven van de begrotingsregels.

Het tekort is ten opzichte van 2012 verbeterd; de schuld is daarentegen ten opzichte van 2012 verder opgelopen. De begrotingsregels zijn gehandhaafd.

Grotendeels

2

Sobere en effectieve EU-begroting

Begroting waarbij de afdrachten evenwichtiger en transparanter worden verdeeld.

Akkoord over het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 en daling van de EU-begroting 2014 ten opzichte van 2013.

Grotendeels

3

Robuuste financiële sector

Activiteiten van financiële instellingen zijn gericht op het leveren van betrouwbare dienstverlening aan burgers en bedrijven, waarbij de kosten van overmatig risicovol gedrag niet worden afgewenteld op de belastingbetaler.

Oprichting van o.a. een Financieel Stabiliteitscomité en een wetsvoorstel voor beloningsbeleid op nationaal niveau. In Europa zijn er grote stappen richting een Bankenunie gezet.

Grotendeels

4

Financieel beheer interventies financiële sector

Substantiële reductie van de belangen in de financiële sector waarbij gestreefd wordt naar het volledig terug verdienen van de publieke middelen.

Er zijn concrete stappen genomen richting verkoop. De verkoopplannen voor ABN AMRO en ASR zijn in augustus aan de Kamer gepresenteerd. De doelstelling is aangepast naar volledig afstoten van de belangen waarbij gestreefd wordt zo veel als mogelijk van de publieke middelen terug te verdienen. Door de nationalisatie van SNS REAAL heeft de Staat er een deelneming bij gekregen. Property Finance is einde 2013 afgesplitst van SNS. De aandelen van zowel SNS REAAL als Property Finance zijn overgedragen aan NLFI.

Deels

5

Herstellen en bewaken stabiliteit eurozone

De Europese schuldencrisis heeft aanleiding gegeven tot wijziging en uitbreiding van afspraken omtrent economische beleidscoördinatie (o.a. versterkt Stabiliteits- en Groeipact).

Geen afwijking van planning, echter volledige realisatie conform brief kabinet is niet mogelijk voor 31 december 2013. De brief met daarin de visie van het kabinet op de toekomst van de EMU/EU gaat in op stappen die wat het kabinet betreft van belang zijn voor de toekomst van de EMU/EU.

Ja

6

Fiscale voornemens

Een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendiger belastingstelsel en tegelijkertijd het terugdringen van de administratieve lasten.

De werkzaamheden in 2013 hebben hoofdzakelijk in het teken gestaan van het terugdringen van het begrotingsakkoord. In dat verband is uitvoering gegeven aan het regeerakkoord en de verschillende akkoorden die in dit verband in 2013 zijn gesloten. Bij die uitwerking is waar mogelijk tevens invulling gegeven aan de hoofddoelstelling.

Grotendeels

7

Toezicht Belastingdienst

De Belastingdienst beoogt met zijn toezicht de mate waarin burgers en bedrijven vrijwillig hun verplichtingen nakomen (compliance) maximaal te

vergroten.

Door intensivering van het verticaal toezicht is meer evenwicht bereikt tussen horizontaal en verticaal toezicht. Maatregelen zijn getroffen om fiscale fraude en fraude met toeslagen tegen te gaan.

Grotendeels

8

Financiering staatsschuld

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.

In 2013 is dit bereikt door zoveel mogelijk de benchmark te benaderen. Enkele malen is hier bewust van afgeweken door een lange lage rente te laten staan en niet naar 7 jaar te swappen.

Ja

9

Schatkistbankieren

In 2013 wordt verplicht schatkistbankieren zonder leenfaciliteit ingevoerd voor gemeenten, provincies, gemeenschappelijke regelingen en waterschappen.

Dit voornemen is gehaald.

Ja

         

Toelichting beleidsprioriteiten IX

1. Houdbare financiering van beleidsprioriteiten

Het jaar 2013 was een economisch zwaar jaar. De Nederlandse economie kromp in 2013 met 0,8%, waarmee over heel 2013 de economische groei 1,5% lager bleek dan waarop werd gerekend bij het vaststellen van de begroting. Het EMU-saldo is in 2013 uitgekomen op een tekort van 2,5% van het bbp. Het tekort over 2013 is aanzienlijk verbeterd ten opzichte van een jaar eerder – het begrotingstekort in 2012 bedroeg 4,1% van het bbp. Bij het vaststellen van de begroting werd rekening gehouden met een begrotingstekort ter grootte van 2,7% van het bbp; ten opzichte van die raming is over 2013 het begrotingstekort eveneens enigszins verbeterd. De EMU-schuld bedroeg eind 2013 73,5% van het bbp. Hiermee is de schuldpositie van Nederland opgelopen ten opzichte van 2012 (EMU-schuld 2012: 71,3%).

Beleidsmatige conclusie

Het jaar 2013 is het eerste volle jaar van het nieuwe kabinet. Het uitgavenkader voor 2013 – zoals vastgesteld aan het begin van de kabinetsperiode – is gehandhaafd. Ook de begrotingsregels zijn gehandhaafd. Ondanks de tegenzittende economische ontwikkeling is het begrotingstekort verbeterd ten opzichte van een jaar eerder en voldoet het begrotingstekort voor het eerst sinds het begin van de kredietcrisis aan de vereisten uit het Stabiliteits- en Groeipact. De schuldontwikkeling blijft daarentegen achter bij de raming ten tijde van het vaststellen van de begroting.

2. Sobere en effectieve EU-begroting

In 2013 heeft Nederland zich ingezet voor een substantiële vermindering van de afdrachten aan de EU. Nederland streeft naar een sobere en effectieve begroting waarin duidelijke prioriteiten worden gesteld en waarbij de afdrachten evenwichtiger en transparanter worden verdeeld. De Minister van Financiën heeft zich in de Begrotingsraad ingezet om dit standpunt in de jaarbegroting van de EU terug te zien, terwijl hij, tezamen met de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken, zich ook heeft ingezet voor een voor Nederland gunstige ontwikkeling van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader van de EU voor de periode 2014–2020. Tijdens de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 is hierover een akkoord bereikt. Nederland heeft daarin wederom een korting op de afdrachten weten te bedingen van ruim € 1 mld. per jaar.

Beleidsmatige conclusie

De doelstelling is grotendeels gerealiseerd. Mede dankzij de gedane inspanningen is er een akkoord over het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 en daalt de EU-begroting 2014 ten opzichte van 2013.

3. Robuuste financiële sector

Met een volwaardige Bankenunie en hogere kapitaal- en solvabiliteitvereisten voor financiële instellingen zal de financiële sector in zowel Nederland als in de Europese Unie voldoende robuust moeten worden. Hiertoe is in 2013 overeenstemming bereikt over een aantal belangrijke maatregelen waaronder de totstandkoming van Europees bankentoezicht (SSM) en een Europees resolutie-mechanisme (SRM), de richtlijn voor herstel en afwikkeling van banken (BRRD), de herziening van de richtlijn over de kapitaaleisen voor banken (CRD IV) en de Omnibus II richtlijn waardoor gewerkt kan worden aan de invoering van de Solvency II richtlijn voor verzekeraars. Andere belangrijke Europese initiatieven uit 2013 om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen zijn een nieuwe Verordening marktmisbruik met daarin o.m. een verbod op het manipuleren van benchmarks zoals LIBOR en accountancyvoorstellen neerkomend op een verplichte kantoorroulatie en een strengere scheiding van controle en advies.

Met het oog op de doelstelling dat financiële instellingen zich richten op het leveren van betrouwbare dienstverlening aan burgers en bedrijven waarbij de kosten van overmatig risicovol gedrag niet worden afgewenteld op de belastingbetaler, zijn er ook in Nederland beduidende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Financieel Stabiliteitscomité opgericht en er is door de Commissie Structuur Nederlandse banken een rapport afgeleverd met aanbevelingen om de bankensector te versterken. Daarnaast zijn in 2013 nieuwe hypotheekregels in werking getreden terwijl in hetzelfde jaar een provisieverbod voor beleggingsondernemingen alsmede een nieuw vakbekwaamheidstelsel voor financiële adviseurs tot stand zijn gekomen en het wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen in consultatie is gebracht.

De geboekte resultaten in 2013 laten onverlet dat er op enkele onderdelen ook vertraging is ontstaan, met name in Europa. CRD IV zal later geïmplementeerd worden dan de Europese Commissie ambieerde. De aanvankelijke streefdatum van januari 2014 is inmiddels verschoven naar juli 2014. Tevens zijn de onderhandelingen over de directe herkapitalisatie van banken vanuit het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) doorgeschoven naar 2014. Vertraging heeft zich ook voorgedaan bij de onderhandelingen over de regels omtrent markten voor financiële instrumenten (MiFID II) en over een nieuwe richtlijn tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (vierde witwasrichtlijn). In januari 2014 werd wel een akkoord bereikt over MiFID II. Ten slotte vergde het bereiken van een akkoord over de Omnibus II richtlijn eveneens meer tijd dan aanvankelijk was voorzien.

Beleidsmatige conclusie

Het Kabinet heeft zich het afgelopen jaar sterk ingespannen voor een robuuste financiële sector. Met name in Europa is dit niet altijd zonder slag of stoot gegaan, maar de geboekte resultaten zien er veelbelovend uit. De Bankenunie die in 2014 van start zal gaan en de verhoogde kapitaal- en solvabiliteitvereisten voor financiële instellingen moeten er onder meer voor zorgen dat de financiële markten in zowel Nederland als in de Europese Unie in de toekomst aanzienlijk beter geëquipeerd zijn om schokken op te vangen.

4. Financieel beheer interventies financiële sector

Het beleid is gericht op een voortvarende, maar zakelijk verantwoorde exit uit de verschillende belangen. Op 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën SNS REAAL genationaliseerd. De Staat kreeg er daarmee een nieuwe deelneming bij. Op 31 december 2013 is de vastgoedtak Property Finance afgesplitst van SNS Bank, waarmee dit een separate deelneming is geworden. De aandelen in Property Finance en SNS REAAL zijn, net als die van ABN AMRO, ABN AMRO Preferred Investments, ASR en RFS, overgedragen tegen uitgifte van certificaten aan de Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI).

Op 23 augustus 2013 heeft het kabinet in een brief aan de Kamer zijn toekomstplannen voor de financiële instellingen gepresenteerd. ABN AMRO, ASR (en SNS REAAL) gaan volledig terug naar de markt als de financiële sector voldoende stabiel is, er voldoende interesse is in de markt en de ondernemingen er klaar voor zijn. Geconcludeerd is dat een beursgang op dit moment de meest reële optie is voor ABN AMRO, onderhandse verkoop is echter niet uitgesloten. Voor ASR is zowel beursgang als onderhandse verkoop mogelijk. Voor een voornemen omtrent de toekomstplannen met SNS REAAL was het in 2013 nog te vroeg, dit volgt in 2014. Met betrekking tot ABN AMRO is aangegeven dat in ieder geval de Asset Quality Reviews zullen worden afgewacht voordat een besluit tot daadwerkelijke verkoop zal worden genomen. Verkoop van ASR kan eerder aan de orde zijn. Voor alle financiële instellingen geldt dat de Minister de Kamer vooraf zal informeren, voordat onomkeerbare stappen worden gezet.

In 2013 is tevens overeenstemming bereikt over de beëindiging van de IABF. De beëindiging heeft plaatsgevonden door de Alt-A portefeuille te verkopen. De opbrengsten zijn gebruikt om de lening van ING aan de Staat af te lossen. Het uiteindelijke resultaat op de IABF was ten tijde van schrijven van dit jaarverslag reeds bekend en bedroeg ca. € 1,4 mld. Dit is inclusief € 0,4 mld. die is ontvangen van ING ter compensatie van de toekomstige garantiefees (Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 380).

Beleidsmatige conclusie

Er zijn belangrijke stappen gezet richting daadwerkelijke verkoop en beleidsmatig is er duidelijkheid over dat de belangen in de financiële sector op termijn volledig zullen worden afgestoten. Inmiddels is de IABF transactie al succesvol beëindigd.

5. Herstellen en bewaken stabiliteit eurozone

In 2013 is het herstellen en bewaken van de financiële stabiliteit van de eurozone een belangrijk onderwerp gebleven. De Europese schuldencrisis heeft aanleiding gegeven tot versterking en uitbreiding van afspraken omtrent economische beleidscoördinatie (o.a. door middel van een nieuw begrotingsverdrag tussen lidstaten van de EU). Als sluitstuk van versterkte economische beleidscoördinatie in de Eurozone verstrekt het ESM, onder strikte beleidscondities en waar mogelijk in samenwerking met het IMF, financiële steun aan landen in nood. Sinds juli 2013 kunnen het EFSM en EFSF geen nieuwe leningen meer aangaan. Deze tijdelijke noodfondsen verstrekken nog wel de reeds aangegane leningen van Griekenland, Portugal en Ierland. Het EFSF en EFSM blijven bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost. Het ESM is nu het voornaamste noodfonds.

Het EFSF en EFSM hebben in 2013 financiële steun verstrekt aan Ierland, Portugal en Griekenland (voor Griekenland gaat het alleen om EFSF steun). Het ESM heeft in 2013 financiële steun verstrekt aan Spanje en Cyprus. Op 25 maart 2013 bereikte de Eurogroep een akkoord over een leningenprogramma voor Cyprus. Het leningenpakket bedraagt in totaal maximaal € 10 mld., waarvan circa € 9 mld. afkomstig is van het ESM en circa € 1 mld. van het IMF. In 2013 heeft het ESM € 4,6 mld. uitgekeerd aan Cyprus. Spanje en Ierland kondigden tijdens de Eurogroep van 14 november 2013 aan het leningenprogramma te zullen verlaten en geen vervolgprogramma aan te vragen. Ierland en Spanje hebben inmiddels het leningenprogramma succesvol verlaten.

Beleidsmatige conclusie

Geen afwijking van de planning, echter volledige realisatie conform de lange termijn visiebrief van het huidige kabinet was eind 2013 niet gerealiseerd.

6. Fiscale voornemens

In de begroting IX voor het jaar 2013 is een aantal fiscale voornemens genoemd. De genoemde maatregelen op het gebied van de woningmarkt, zijnde de introductie van de eis dat de rente van nieuwe leningen die na 1 januari 2013 worden aangegaan alleen aftrekbaar is als de lening in maximaal 30 jaar en ten minste annuïtair wordt afgelost alsmede de afschaffing van de vrijstelling in Box 1 van de kapitaalverzekering eigen woning die na 1 januari 2013 wordt afgesloten, zijn gerealiseerd en hebben nog in 2012 het Staatsblad bereikt. Overigens is de primaire verantwoordelijkheid van het wetsvoorstel tijdens de parlementaire behandeling overgegaan naar de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

De herziening van het fiscale regime voor de kosten van vervoer, houdende afschaffing van de onbelaste reiskostenvergoeding voor het woon-werkverkeer en – ten behoeve van de zogenoemde bijtelling voor het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto – het aanmerken van de kilometers die met deze auto worden gemaakt in het woon-werkverkeer als privékilometers, is op Prinsjesdag in de vorm van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Naar aanleiding van het Regeerakkoord3, is deze maatregel vervallen. Het betreffende wetsvoorstel in nog in 2012 ingetrokken.

De introductie van een verhuurderheffing is op Prinsjesdag in de vorm van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Ook hier is de primaire verantwoordelijkheid van het wetsvoorstel tijdens de parlementaire behandeling overgegaan naar de Minister voor wonen en Rijksdienst. De parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel is in 2013 afgerond.

Beleidsmatige conclusie

Zoals gezegd zijn de in de begroting IX voor het jaar 2013 genoemde fiscale voornemens deels gerealiseerd. Daarentegen zijn de in paragraaf 4.1 beschreven andere doelstellingen, waaronder vooral begrepen de uitwerking van de fiscale doelstellingen van het regeerakkoord en van de verschillende akkoorden die daarna zijn gesloten in het kader van het terugdringen van het begrotingstekort, vrijwel allemaal gerealiseerd.

7. Toezicht Belastingdienst

De Belastingdienst beoogt met zijn toezicht de mate waarin burgers en bedrijven vrijwillig hun verplichtingen nakomen (compliance) maximaal te vergroten. Door middel van handhavingsregie wordt bewust een afweging gemaakt welke instrumenten, in welke combinatie en met welke diepgang worden ingezet. Burgers en bedrijven worden gestimuleerd zich aan de regels te houden en de kans wordt zo veel mogelijk verkleind dat zij fouten maken door goede voorlichting, handige keuzes bij de inrichting van aangiftesoftware en het vooraf invullen van informatie. In 2013 is het percentage vooringevulde gegevens over hypotheken en lijfrenten verhoogd en zijn ook de buitenlandse bankrekeningen opgenomen, waarmee de vrijwillige inkeer van buitenlands vermogen wordt gestimuleerd.

Bij de uitwerking van handhavingsregie zijn de aanbevelingen van de Commissie Horizontaal Toezicht Belastingdienst (Commissie Stevens) betrokken. Eén van de aanbevelingen was om het horizontaal toezicht in te bedden in het bredere handhavingspalet aan instrumenten waarvan ook nadrukkelijk verticaal (repressief) toezicht deel uitmaakt. Bij brief van 10 december 20124 zijn maatregelen voorgesteld om het verticaal toezicht te intensiveren die toezien op versnelling van de aanslagregeling particulieren, meer boekenonderzoeken, aanscherping van administratieve controles voor de omzetbelasting en het realiseren van structureel extra invorderingen. In 2013 is met de uitvoering hiervan aanvang genomen. De intensivering van het toezicht is voor 2013 zowel in aantallen extra controles en onderzoeken als in extra opbrengsten nagenoeg gerealiseerd.

Voor het horizontaal toezicht is het kader geactualiseerd waarbinnen met bonafide belastingplichtigen afspraken worden gemaakt over borging van de kwaliteit van de door hen ingediende aangiftes.

Afgelopen jaar heeft de fraudebestrijding een extra impuls gekregen. In 2013 is de Wet Fraude Toeslagen en Fiscaliteit aangenomen. Via deze wet worden bij Belastingdienst/Toeslagen 154 extra formatieplaatsen gerealiseerd ter versterking van het toezicht. Bij de Belastingdienst worden in dat kader nog 41 extra formatieplaatsen gerealiseerd. Per 1 mei 2013 is binnen de Belastingdienst een speciale fraudecoördinator aangesteld die leiding geeft aan een nieuw geformeerd Team Fraudebestrijding. Dit team heeft tot doel een integrale aanpak van georganiseerde (systeem)fraude over de verschillende betrokken dienstonderdelen heen te coördineren en bevorderen. Tevens wordt vanuit dit team de deelname aan interdepartementale anti-fraudeactiviteiten gecoördineerd.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een nieuw risicoselectiemodel ontwikkeld dat met ingang van april 2013 in gebruik is genomen. Daarnaast zijn de (geautomatiseerde) bestandcontroles uitgebreid. Naar aanleiding van geconstateerde fraude zijn aanvullende maatregelen getroffen die vanaf 2014 van kracht zijn: geen verlening van een voorschot aan een voor de Belastingdienst onbekende aanvrager, geen verlening van een voorschot bij verhoogd frauderisico en het niet uitbetalen van het voorschot bij het ontbreken van een actueel adresgegeven. Over de resultaten van de bestrijding van de verschillende vormen van fraude is de Tweede Kamer tussentijds gerapporteerd in de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst van 17 september 20135.

Beleidsmatige conclusie

De toezichtsdoelstellingen voor 2013 zijn nagenoeg volledig gerealiseerd. Met de extra middelen uit het regeerakkoord ter intensivering van het toezicht zijn dit jaar de eerste stappen gezet. Door de organisatie binnen de Belastingdienst, nieuwe wetgeving en intensievere samenwerking met andere handhavingsorganisaties zijn de voorwaarden geschapen voor een betere bestrijding van fraude.

8. Financiering staatsschuld

De doelstelling, schuldfinanciering tegen zo laag mogelijk rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting, is sinds 2008 vormgegeven met een 7-jaars gecentreerde portefeuille als benchmark. Dit betekent dat in de benchmark ieder jaar een zevende deel van de staatsschuld geherfinancierd wordt door de fictieve uitgifte van leningen met een looptijd van 7 jaar. Op basis van de evaluatie uit 2011 is besloten met deze benchmark door te gaan6. Wel zijn er vanaf 2012 afwijkingen van het risicoprofiel van de benchmark mogelijk. Hiervoor gelden twee randvoorwaarden. De afwijkingen mogen niet leiden tot meer risico en de afwijking moet inpasbaar zijn in de begroting7. De benchmark borgt de transparantie over de afwijkingen. Immers, in de verantwoording worden afwijkingen ten opzichte van de benchmark in termen van risicoprofiel en kosten gerapporteerd.

Beleidsmatige conclusie

In praktijk worden leningen van verschillende looptijden (tot dertig jaar) uitgegeven, waardoor de feitelijke financiering afwijkt van de benchmark. Om toch het risicoprofiel en de rentelasten van de benchmark te benaderen, wordt het renterisico met renteswaps naar 7 jaar gebracht. Ieder jaar wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de gewenste combinatie van risico en kosten zoals weergegeven door de benchmark benaderd wordt door de feitelijke wijze van financieren. Hierbij worden het risicoprofiel van en het resultaat op de benchmark en de feitelijke portefeuille met elkaar vergeleken. Het resultaat bestaat uit gerealiseerde en ongerealiseerde kosten. De gerealiseerde kosten zijn rentekosten en kosten die verbonden zijn aan schulduitgifte; de ongerealiseerde kosten zijn marktwaardeveranderingen. Deze worden meegenomen om niet alleen de consequenties van financieringsacties in het lopende jaar inzichtelijk te maken, maar ook op toekomstige jaren.

De feitelijk gerealiseerde kosten in 2013 waren € 74 mln. hoger dan wanneer de staatsschuld precies volgens de benchmark gefinancierd zou zijn. Zowel voor de feitelijke portefeuille als de benchmark was het ongerealiseerde resultaat positief, wat betekent dat de marktwaarde van beide portefeuilles zich gunstig ontwikkeld heeft als gevolg van stijgende rentes. Voor de feitelijke portefeuille heeft de marktwaarde zich echter gunstiger ontwikkeld en was het ongerealiseerde resultaat € 1.314 mln. hoger dan voor de benchmark. Hierdoor is het totale resultaat van de feitelijke portefeuille – ondanks de hogere gerealiseerde kosten – toch positief ten opzichte van de benchmark (€ 1.240 mln., wat de som is van – € 74 mln. en € 1.314 mln.). is onzeker of dit resultaat daadwerkelijk behaald wordt. Dit hangt af van toekomstige renteontwikkelingen.

In 2012 en 2013 is enkele malen bewust afgeweken van de benchmark door de rente op enkele lange leningen niet naar 7 jaar te brengen. Wanneer niet afgeweken zou zijn, zouden de gerealiseerde kosten in 2013 € 69 mln. lager geweest zijn dan volgens de benchmark, in plaats van € 74 mln. hoger. Het positieve totale resultaat (dus inclusief het ongerealiseerde resultaat) ten opzichte van de benchmark in 2013 zou dan niet € 1.240 mln. maar € 445 mln. geweest zijn. De bewuste afwijking van de benchmark heeft niet alleen invloed op het resultaat, maar ook op het risicoprofiel. Een deel van risico in 2019 en 2020 is naar 2030 en daarna verschoven. De gemiddelde looptijd van de actuele portefeuille is daarmee langer dan voorgeschreven door de benchmark. De rente is daardoor voor een langere periode vastgelegd, wat een lager risico betekent. Voor dit lagere risico is wel een prijs betaald in de vorm van hogere (maar wel binnen de begroting passende) rentelasten voor de komende jaren.

9. Kasbeheer

In 2013 wordt verplicht schatkistbankieren zonder leenfaciliteit ingevoerd voor gemeenten, provincies, gemeenschappelijke regelingen en waterschappen. De tarieven die de partijen over hun liquide middelen en beleggingen ontvangen worden geharmoniseerd aan de inleentarieven van de Staat. Schatkistbankieren houdt in dat decentrale overheden de middelen die zij (tijdelijk) niet nodig hebben voor uitoefening van hun taken aanhouden in de Nederlandse schatkist. Schatkistbankieren zal daarom een verlagend effect hebben op de EMU-schuld. De verwachting is dat de effecten voor de EMU-schuld op termijn ca. 15–29 mld. (4% bbp) kunnen zijn.

Beleidsmatige conclusie

De Wet verplicht schatkistbankieren en de bijbehorende regeling zijn in december 2013 van kracht geworden. Als gevolg hiervan zijn alle decentrale overheden (provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen) nu verplicht om hun overtollige middelen in ’s Rijks schatkist aan te houden. Dit heeft dit jaar al een verlagend effect op de EMU-schuld van zo’n € 5,6 mld. De decentrale overheden houden momenteel zo’n € 6,6 mld. aan in de schatkist door middel van deposito’s en rekening-courant. De totale instroom aan middelen in 2013 is niet gelijk aan de € 6,6 mld. die aan het einde van het jaar werd aangehouden. Dit komt doordat een aantal decentrale overheden al vrijwillig deelnam aan schatkistbankieren. Begin 2013 hielden deze decentrale overheden al € 1,1 mld. in de schatkist aan.

Realisatie beleidsdoorlichtingen
 

Realisatie

Toelichting

Artikel

2011

2012

2013

 

1. Belastingen

       

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgt er voor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

       
         

2. Financiële Markten

       

Beleid maken voor een stabiele werking van financiële markten, met betrouwbare dienstverlening van financiële instellingen aan burgers en bedrijven.

v

   

Kamerstukken II 2010/2011, 32 013, nr. 16

         

3. Financieringen

       

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen. In het bijzonder bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de Staat.

   

v

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/03/01/bijlage-ibo-staatsdeelnemingen.html

         

4. Internationale Financiële Betrekkingen

       

Een bijdrage leveren aan een gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

       
         

5. Export Krediet Verzekering1

       

Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en investeringen in het buitenland, in aanvulling op de markt, en het creëren en handhaven van een gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfaciliteit.

       
         

6. BTW-compensatiefonds

       

Gemeenten, provincies en Wgr-plusregio’s hebben de mogelijkheid een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De btw speelt hierin geen rol.

       
         

7. Beheer Materiële Activa

       

Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

   

v

Kamerstukken 2013/2014, 31 935, nr. 12

         

Overig

       

Financieel en Economisch beleid van de overheid

       
         

Nationale Schuld

       

11 Financiering Staatsschuld

       

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting

       
         

12 Kasbeheer

       

Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

       
X Noot
1

De laatste doorlichting heeft in 2008/2009 plaatsgevonden. De eerstvolgende beleidsdoorlichting van artikel 5 staat voor 2014 gepland.

Toelichting:

In de Regeling periodiek evaluatieonderzoek (RPE) is vastgelegd dat al het beleid met een zekere regelmaat dient te worden geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Dit kan bijvoorbeeld eens in de vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar. Er moet volgens RPE sprake zijn van een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen. De meejarige programmering van beleidsdoorlichtingen voor Financiën wordt in de begroting opgenomen. In dit jaarverslag wordt over de realisatie hiervan teruggeblikt.

In 2013 zijn twee beleidsdoorlichtingen bij Financiën afgerond. De beleidsdoorlichting over Staatsdeelnemingen is vanwege de samenloop met het Interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) Staatsdeelnemingen samengevoegd. Het IBO is in het voorjaar afgerond en naar de Kamer gestuurd8. De beleidsdoorlichting bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ) is in het najaar afgerond en naar de Kamer gestuurd9.

Overzicht garanties en achterborgstellingen

Nr.

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2012

Verleende garanties 2013

Vervallen garanties 2013

Uitstaande garanties 2013

Garantieplafond 2013

Totaal plafond

1

Belastingen

Garantie procesrisico's

518

292

259

551

 

551

2

Financiële Markten

Garantie interbancaire leningen

17.242.342

7.349.358

9.892.984

 

9.892.984

3

Financiële Markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

37.000

37.000

 

37.000

4

Financiële Markten

Terrorismeschades (NHT)

50.000

50.000

 

50.000

5

Financiële Markten

WAKO (kernongevallen)

14.023.000

14.023.000

 

14.023.000

6

Financiële Markten

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

214

214

 

214

7

Financiële Markten

NBM

2.500

2.500

 

2.500

8

Financiële Markten

Waarborgfonds motorverkeer

2.500

2.500

 

2.500

9

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

NIB – Regeling Bijzondere Fin.

387

387

 

10

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB winstafdracht

5.700.000

5.700.000

 

5.700.000

11

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

garantie SNS

4.166.410

4.166.410

 

4.166.410

12

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen

968.442

13.600

954.842

 

954.842

13

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Deelneming ABN AMRO

950.000

950.000

 

950.000

14

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB kredietverlening BIS

113.445

113.445

113.445

 

15

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSF

97.782.181

48.141.770

49.640.411

 

49.640.411

16

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSM

2.832.000

42.000

2.790.000

 

2.790.000

17

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB – kredietverlening i.k.v. overeenk. Lomé/Cotonou

86.735

1.841

84.894

 

84.894

18

Internationale Financiële Betrekkingen

ESM

35.445.400

35.445.400

 

35.445.400

19

Internationale Financiële Betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

2.360.000

35.000

2.325.000

 

2.325.000

20

Internationale Financiële Betrekkingen

MIGA

25.414

1.105

24.309

 

24.309

21

Internationale Financiële Betrekkingen

EBRD

589.100

589.100

 

589.100

22

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB

9.895.547

9.895.547

 

9.895.547

23

Internationale Financiële Betrekkingen

Wereldbank

3.225.558

29.496

3.255.054

 

3.255.054

24

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

46.485.244

1.140.268

45.344.976

 

45.344.976

25

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling Investeringen

173.556

62.194

9.275

226.475

453.780

 

26

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekeren

150.000

 

27

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

17.423.847

12.901.909

9.467.687

20.858.069

10.000.000

 
 

Totaal

 

249.601.485

22.973.746

66.315.995

206.259.236

10.717.225

185.174.692

Nr

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2012

Ontvangsten 2012

Saldo 2012

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

1

Belastingen

Garantie procesrisico's

259

– 259

2

Financiële Markten

Garantie interbancaire leningen

230.241

230.241

164.792

164.792

3

Financiële Markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

4

Financiële Markten

Terrorismeschades (NHT)

1.600

1.600

1.500

1.500

5

Financiële Markten

WAKO (kernongevallen)

488

488

68

68

6

Financiële Markten

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

7

Financiële Markten

NBM

8

Financiële Markten

Waarborgfonds motorverkeer

9

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

NIB – Regeling Bijzondere Fin.

210

210

278

278

10

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB winstafdracht

11

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

garantie SNS

12

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen

4.800

4.800

5.375

4.800

– 575

13

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Deelneming ABN AMRO

25.555

25.555

25.555

25.555

14

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB kredietverlening BIS

15

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSF

16

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSM

17

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB – kredietverlening i.k.v. overeenk. Lomé/Cotonou

38

– 38

18

Internationale Financiële Betrekkingen

ESM

19

Internationale Financiële Betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

20

Internationale Financiële Betrekkingen

MIGA

21

Internationale Financiële Betrekkingen

EBRD

22

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB

23

Internationale Financiële Betrekkingen

Wereldbank

24

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

25

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling Investeringen

537

537

675

675

26

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekeren

27

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

57.983

141.725

83.742

91.157

167.008

75.851

 

Totaal

 

62.783

405.156

342.373

96.829

364.676

267.847

Garanties groter dan € 5 mln. worden toegelicht

2. Garantie Interbancaire Leningen (Aflopend)

In oktober 2008 heeft de Staat der Nederlanden een garantieregeling voor banken geïntroduceerd, voor de uitgifte van middellang schuldpapier door banken. De regeling had tot doel het op gang brengen van de financiering van financiële instellingen, zodat de kredietverlening aan bedrijven en particulieren wordt gewaarborgd. Per 1 januari 2011 is de garantieregeling gesloten en kunnen geen aanvragen meer worden ingediend, de laatste garantie loopt af in 2014. Voor de garantie wordt een marktconforme premie gevraagd.

3. Schatkistbankieren faciliteit AFM

AFM neemt deel aan schatkistbankieren.

4. Terrorisme Schade (NHT)

De Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden (NHT) is opgericht, nadat herverzekeraars en verzekeraars waren begonnen terrorismerisico’s uit te sluiten in hun polissen. Binnen de NHT leveren verzekeraars, herverzekeraars en de staat gezamenlijk een dekkingscapaciteit van € 1 mld. per jaar.

5. WAKO (Kernongevallen)

Het doel van deze risicoregeling is tweeledig: enerzijds schadeloosstelling van slachtoffers indien zich een ernstig kernongeval in Nederland voordoet en anderzijds het internaliseren van kosten die met het gebruik van kernenergie samenhangen. De staat der Nederlanden staat voor 7 installaties garant tot een bedrag tot € 2,3 mld. per ongeval. Theoretisch is het totaalrisico dus ongeveer € 16 mld., maar omdat verzekeraars ook een deel van het risico dragen, wordt uitgegaan van een totaalrisico van € 14 mld.

10. Garantie DNB-winstafdracht

Winst die DNB maakt vloeit – via een vooraf bepaalde verdeelsleutel – in de staatskas. Dit betreft ook de winsten die worden gemaakt met crisisgerelateerde transacties. Hier staat echter tegenover dat DNB tijdelijk grotere risico’s op haar balans heeft staan. Het Ministerie van Financiën en DNB hebben in samenspraak besloten om de bestaande praktijk te handhaven onder afgifte van een garantie die de toegenomen risico’s voor DNB reflecteert.

11. Garantie SNS propertize

Bij de nationalisatie van SNS REAAL is een vastgoedbeheerorganisatie noodzakelijk gebleken. Deze vastgoedbeheerorganisatie krijgt tot doel om de vastgoedportefeuille op de middellange termijn zo kostenefficiënt en rendabel mogelijk af te wikkelen. De Staat heeft een garantie verstrekt op de financiering van de vastgoedbeheerorganisatie. Het gaat hierbij om een garantie van circa € 4,2 mld.

12. Garantie en Vrijwaring Staatsdeelnemingen

De Staat heeft een aantal garanties en vrijwaringen afgegeven aan verschillende deelnemingen die volgen uit verplichtingen uit de verkoop van deelnemingen. Het Ministerie van Financiën heeft als aandeelhouder aan TenneT Holding een garantie afgegeven ten gunste van de Stichting Beheer Doelgelden. De middelen uit deze Stichting dienen altijd direct beschikbaar dienen te zijn, bijvoorbeeld indien er een investering in interconnectiecapaciteit dient te worden gedaan. Daarnaast garandeert de Staat leningen die NS heeft afgesloten via Eurofima. Eurofima is een multilaterale bank, opgericht op basis van een Europees verdrag, die zich specialiseert in de financiering van rollend materieel. Alle nationale Europese spoorvervoerders kunnen hier financiering aantrekken onder garantie van het land van herkomst.

13. Deelneming ABN AMRO

ABN AMRO heeft Hollandsche Bank Unie (HBU) verkocht aan RBS. Indien RBS haar verplichtingen jegens crediteuren niet meer na kan komen, dan kunnen crediteuren van RBS tot maximaal € 950 mln. bij HBU claimen. In de koopovereenkomst is afgesproken dat ABN AMRO en HBU elkaar vrijwaren voor de cross-liabilities. De garantie loopt tot het voorjaar van 2015. Jaarlijks ontvangt de Staat een premie van 269 basispunten over het risico van € 950 mln. (circa € 25,6 mln.).

14. DNB kredietverlening BIS

Deze garantieovereenkomsten tussen de Staat en DNB ziet op het Nederlandse aandeel in de via de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) te verstrekken kredietfaciliteiten. Als verplichtingenraming (stelpost) wordt jaarlijks een garantieplafond van € 113 mln. in de ontwerpbegroting opgenomen. De laatste jaren is er geen gebruik gemaakt van deze regeling.

15. en 16. EFSF en EFSM

In 2010 besloten de Ecofin en de Eurogroep tot oprichting van de Europese noodmechanismen EFSM en EFSF, naar aanleiding van ernstige onrust op de Europese obligatiemarkten die de financiële stabiliteit in het eurogebied bedreigde. De noodmechanismen kunnen steun verstrekken aan landen in nood onder strikte beleidscondities. Op dit moment staat Nederland voor € 49,6 mld. garant voor het EFSF en € 2,8 mld. voor het EFSM. De noodfondsen ontvangen fees voor de verstrekte leningen.

17. EIB-kredietverlening

De Europese Investeringsbank verricht activiteiten in de landen in Sub-Sahara Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACP – landen), alsmede Europese Overzeese Gebieden (OCT – landen). De projecten richten zich op economische ontwikkeling van deze landen via de ontwikkeling van de private sector en de financiële sector, investeringen in infrastructuur en het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Verdrag van Cotonou (voorheen het Verdrag van Lomé) betreft een revolverend fonds gefinancierd door het European Development Fund (EDF). De EIB financiert echter ook met eigen middelen, hier is sprake van een garantie van de lidstaten voor het politieke risico.

18. ESM

De Europese Raad heeft in december 2010 besloten tot de oprichting van een permanent noodmechanisme, European Stability Mechanism (ESM), dat steun kan bieden aan landen van de eurozone als dat nodig is om de financiële stabiliteit van de hele eurozone te waarborgen. Op dit moment staat Nederland voor € 35,4 mld. garant voor het ESM.

19. Kredieten EU-betalingsbalanssteun

Gezien de verwevenheid in de Europese Unie kunnen serieuze betalingsbalansproblemen en financiële instabiliteit, via negatieve economische overloopeffecten tussen EU-lidstaten een gevaar vormen voor de financieel-economische stabiliteit in de Europese Unie als geheel. Het bevorderen en waarborgen van financiële stabiliteit is een taak van de Europese Unie. Uit de betalingsbalansfaciliteit kan voor een maximum aan € 50 mld. aan leningen worden verstrekt, het Nederlandse aandeel is € 2,3 mld.

20. MIGA

Multilateral Investment Guarantee Agency is onderdeel van de Wereldbankgroep. Deze organisatie ondersteunt de private sector bij het verzekeringen van buitenlandse investeringen. MIGA wordt gefinancierd door aandelenkapitaal (paid-in) en de rest wordt verstrekt in de vorm van garanties (callable capital).

21. EBRD

De EBRD is opgericht om de landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sovjet Unie bij te staan in hun transitie naar democratie en naar een markteconomie. Inmiddels is het operatiegebied uitgebreid met een aantal Centraal-Aziatische landen en enkele Noord-Afrikaanse landen. Het mandaat van de Bank is specifiek gericht op de transitie van (ex-communistische) economieën naar markteconomieën en integratie daarvan in de wereldeconomie. De EBRD wordt gefinancierd door aandelenkapitaal, waarvan zo’n 20% is ingelegd door de lidstaten (paid-in) en de rest wordt verstrekt in de vorm van garanties (callable capital).

22. De Europese Investeringsbank (EIB) is de bank van de Europese Unie.

De Europese Investeringsbank heeft tot taak, met een beroep op de kapitaalmarkten en op haar eigen middelen, bij te dragen aan een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt in het belang van de Unie. Op basis van dit kapitaal leent de EIB op de kapitaalmarkt waarmee het middelen genereert voor investeringen in zowel de publieke als de private sector.

23. Wereldbank

Met de naam Wereldbank (WB) wordt in dit geval één onderdeel van de World Bank Group bedoelt: The International Bank for Reconstruction and Development (IBRD). IBRD functioneert als een soort coöperatieve bank, waarvan lidstaten aandeelhouder zijn. Op basis van ingelegd aandeelkapitaal en garanties, leent IBRD in op kapitaalmarkten en worden leningen verstrekt.

24. DNB- Deelneming in kapitaal IMF

Bij het IMF gaat het om een garantie die de Nederlandse Staat aan DNB verleent om het risico te dekken indien het Fonds in gebreke blijft. De garantieverstrekking is daarmee dus in feite een nationale aangelegenheid. Deze garantie staat wel op de begroting, maar wordt alleen ingeroepen in het geval dat het IMF niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en een beroep doet op middelen van DNB.

25. Regeling Investeringen

De Staat kan jaarlijks voor maximaal € 453 mln. aan verplichtingen aangaan voor nieuwe investeringsverzekeringen. Via deze verzekeringen worden Nederlandse bedrijven die langdurig investeren gedekt tegen het politieke risico dat zij lopen in het buitenland.

26. MIGA-herverzekering

Herverzekering MIGA betreft de herverzekering van investeringsverzekeringen afgesloten door Nederlandse exporteurs onder de MIGA-faciliteit van de Wereldbank. Om deze herverzekeringscapaciteit af te bakenen is een separaat garantieplafond opgesteld.

27. Exportkredietverzekering

De Nederlandse Staat biedt de mogelijkheid voor het verzekeren van betalingsrisico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer met het buitenland. Het productenassortiment van de EKV-faciliteit omvat momenteel onder andere: de exporteurspolis, financieringspolis, koersrisicoverzekering, werkkapitaaldekking en verzekering van garanties.

4. BELEIDSARTIKELEN

4.1 Belastingen

A: Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgen ervoor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering op het terrein van de belastingen. Het beleid is gericht op een eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel. Een belastingstelsel dat begrijpelijk is en dat de administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst waar mogelijk reduceert. Een belastingstelsel dat een solide belastingopbrengst oplevert, zonder willekeurige schommelingen. Een eerlijk belastingstelsel waarbij uitholling van de belastinggrondslag effectief kan worden bestreden zodat ieder zijn deel bijdraagt.

C: Beleidsconclusies

De Belastingdienst richt zich op het vergroten van de mate van zekerheid over de belastingontvangsten en het terugbrengen van de nalevingstekorten. De Belastingdienst bevordert de naleving door passende dienstverlening te leveren, adequaat toezicht uit te oefenen en zo nodig de nakoming van de verplichtingen bestuurs- of strafrechtelijk af te dwingen. De Belastingdienst werkt vanuit handhavingsregie. De Belastingdienst kiest bewust welke instrumenten, in welke combinatie en met welke diepgang, worden ingezet om in een bepaalde situatie verbetering in het nalevinggedrag te bereiken dan wel goed gedrag te ondersteunen. Compliance wordt afgemeten aan de mate waarin burgers en bedrijven tijdig, juist en volledig aangifte doen en tijdig betalen. Om het nalevingstekort te meten doet de Belastingdienst steekproeven in de segmenten Particulieren en Midden- en Kleinbedrijf. De uitkomsten van de steekproeven worden geëxtrapoleerd en geven een schatting van het macro correctiepotentieel bij de geregistreerde belastingplichtigen. De Belastingdienst wil met het zo verkregen inzicht (bijvoorbeeld in de achterliggende oorzaak van de fouten, de aard van de fouten, de belastingmiddelen waar de fouten zich manifesteren, de soort belastingplichtigen en branches), scherpere keuzen maken in de handhaving en inzet van zijn beschikbare capaciteit. De meest recente stand van de compliancefactoren zijn in de volgende tabel opgenomen.

Tabel Compliance
Realisatie meetbare gegevens (kengetal) bij de algemene doelstelling

Jaar1

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Percentage aangiften omzetbelasting tijdig ontvangen

95,0%

95,8%

n.v.t.

95,3%

Percentage aangiften loonheffingen tijdig ontvangen

97,9%

98,2%

n.v.t.

99,1%

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Particulieren (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)2

1,5%

2,5%

n.v.t.

1,1%

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Midden- en Kleinbedrijf (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)

6,1%

5,8%

n.v.t.

4,4%

Percentage aanslagen op tijd betaald

86%

86%

n.v.t.

85%

Bron: Fiscale monitor

X Noot
1

Het jaartal is het jaar waarin de uitkomsten van de metingen worden gerapporteerd.

Voor de tijdige ontvangst van de aangiften omzetbelasting en loonheffing en de tijdige betaling van de aanslagen hebben de percentages betrekking op de aangiften resp. aanslagen uit het voorgaande kalenderjaar.

De steekproef Particulieren 2010, 2011 en 2013 betreft de meting over het aangiftejaar 2006, 2008 resp. 2010.

De steekproef MKB 2010, 2011 en 2013 betreft de meting over het aangiftejaar 2007, 2008 resp. 2010.

X Noot
2

Excl. IB aangiften van ondernemers en partners van ondernemers.

Toelichting

De tijdigheid van aangifte en betaalgedrag laten over de afgelopen jaren geen bijzondere ontwikkeling zien. Zowel voor het segment particulieren als het segment MKB neemt het nalevingstekort af. Deze daling wordt onder meer veroorzaakt door aanpassing van de IH wetgeving waarbij de mogelijkheden tot het opvoeren van aftrekposten zijn beperkt.

Om het effect van de inzet van instrumenten op de naleving vast te stellen is de Belastingdienst begonnen met het inrichten van effectmeting. Dit is een meerjarig proces waarbij doelen, effecten van handelen en beschikbare data op elkaar worden afgestemd. In samenwerking met het CBS onderzoekt de Belastingdienst de mogelijkheden om op methodisch verantwoorde wijze de gemiste belastingopbrengsten (tax gap) in kaart te brengen. Externe factoren die de compliance beïnvloeden, positief of negatief, zijn de economische ontwikkelingen, de complexiteit van de (fiscale) wet- en regelgeving en de Europese en internationale samenwerking. Deze worden toegelicht in de Miljoenennota.

De mate van compliance wordt verder jaarlijks getoetst door middel van een set enquêtevragen aan burgers en bedrijven in de Fiscale Monitor. Dit is een onderzoek naar een breed scala van onderwerpen onder de doelgroepen particulieren, toeslaggerechtigden, ondernemers, douaneklanten, fiscaal dienstverleners en de toeslagen intermediairs. De belastingmoraal is gemeten door middel van het voorleggen van een aantal stellingen, waarbij gevraagd is in hoeverre men het ermee eens of oneens is.

Tabel belastingmoraal
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Kengetal (in %)

0-meting

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Belastingontduiking is onaanvaardbaar

92

93

93

93

92

Zelf belasting ontduiken is uitgesloten

87

90

88

88

88

Belasting betalen betekent iets bijdragen

31

35

34

37

35

Ervaren kans op ontdekking

86

86

84

81

80

Bron: Fiscale monitor

Toelichting

In de Fiscale Monitor wordt de belastingmoraal uitgedrukt in één getal. Dit gebeurt door de antwoorden op drie stellingen10 samen te nemen. Het getal varieert van 1 (zwakke belastingmoraal) tot 5 (sterke belastingmoraal). Gemiddeld wordt in 2013 een 4,0 gescoord en is daarmee gelijk gebleven aan 2012.

De ervaren kans op ontdekking op belastingfraude scoort ten opzichte van voorgaande jaren iets lager. Dit wordt met name veroorzaakt door een daling in de score bij toeslagen intermediairs en toeslaggerechtigden.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgen er voor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

   

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

3.868.142

3.346.024

3.528.988

3.357.051

3.273.683

3.244.427

29.256

               

Uitgaven

3.759.696

3.414.784

3.394.668

3.268.814

3.187.000

3.244.427

– 57.427

               

(1) Programma-uitgaven

853.033

470.975

592.293

445.016

241.860

491.714

– 249.854

waarvan:

             

Rente

             

Belasting- en invorderingsrente

843.823

466.035

587.867

440.182

236.375

485.800

– 249.425

Rentevergoeding depotstelsel

       

0

0

0

               

Bekostiging

     

4.834

5.485

5.914

– 429

Proceskosten

     

3.872

3.749

3.536

213

Overige programma-uitgaven

9.210

4.940

4.427

962

1.736

2.378

– 642

               

(2) Apparaatsuitgaven

2.906.663

2.943.809

2.802.374

2.823.798

2.945.140

2.752.713

192.427

               

Personele uitgaven

     

2.063.064

2.105.757

2.005.831

99.926

waarvan: Eigen Personeel

     

1.877.434

1.875.697

1.889.439

– 13.742

waarvan: Inhuur externen

     

185.630

230.060

116.392

113.668

               

Materiële uitgaven

     

760.734

839.382

746.882

92.500

waarvan: ICT

     

232.263

247.976

170.572

77.404

waarvan: Bijdrage SSO's

     

222.993

228.255

195.427

32.828

               

Ontvangsten

104.564.951

112.796.839

109.815.639

105.863.956

108.151.202

119.063.575

– 10.912.373

               

(3) Programma-ontvangsten

     

105.838.010

108.124.386

119.043.603

– 10.919.217

waarvan:

             

Belastingontvangsten

103.304.531

111.828.592

108.883.363

105.037.894

107.503.003

118.211.450

– 10.708.447

               

Rente

             

Belasting- en invorderingsrente

867.065

580.676

511.029

432.004

255.029

497.000

– 241.971

               

Boetes en schikkingen

             

Ontvangsten boetes en schikkingen

360.794

359.297

394.396

168.749

167.381

147.877

19.504

               

Bekostiging

             

Kosten vervolging

     

199.363

198.973

187.276

11.697

               

(4) Apparaatsontvangsten

32.561

28.274

26.851

25.946

26.816

19.972

6.844

X Noot
1

Inclusief nota van wijziging Kamerstukken II 2012/2013, 33 400 nr. 8

Verplichtingen (+ € 28,9 mln.)

Voor een toelichting op het verschil tussen ontwerpbegroting en realisatie wordt verwezen naar de toelichting op de uitgaven. Het verschil tussen de totalen van de gerealiseerde verplichtingen en de gerealiseerde uitgaven wordt verklaard door een hogere stand van de openstaande betalings- en garantieverplichtingen ultimo 2013.

Uitgaven (– € 57,7 mln.)

Uitgaven Belasting- en invorderingsrente (– € 249,4 mln.)

De uitgaven aan belasting- en invorderingsrente zijn € 249,8 mln. lager dan oorspronkelijk geraamd. Dit wordt met name veroorzaakt door de lage rentestand. In het voorjaar is de raming neerwaarts bijgesteld met € 50 mln. In het najaar is de stand nogmaals naar beneden bijgesteld met € 175 mln.

Apparaatsuitgaven Belastingdienst (+ € 192,4 mln.)

De apparaatsuitgaven van de Belastingdienst zijn € 192,4 mln. hoger dan oorspronkelijk geraamd. In het voorjaar is € 108 mln. toegevoegd aan de begroting in verband met de intensivering toezicht en invordering. Deze middelen zijn verdeeld over de personele en materiële uitgaven. Daarnaast zijn in het voorjaar extra middelen vrijgekomen voor:

  • Het updaten van de ICT infrastructuur en het uitbreiden van de ruimte voor dataopslag (+ € 25,0 mln.);

  • Een kasschuif als gevolg van kosten die in 2013 worden gemaakt onder andere ten behoeve van investeringen in detectiesystemen ten behoeve van douanecontroles (+ € 35,0 mln.);

  • Budget voor de inzet van identificatiemiddelen en het oprichten van één btw-loket voor ondernemers die opereren in verschillende landen (+ € 12,2 mln.);

  • Extra uitvoeringskosten als gevolg van nieuwe fiscale wet- en regelgeving (+ € 5,1 mln.);

  • De jaarlijkse loonbijstelling (+ € 3 mln.);

  • Het overige betreft budget van derden voor het uitvoeren van wet/ en regelgeving.

Ontvangsten (– € 10.913 mln.)

Belastingontvangsten (– € 10.708 mln.)

De realisatie van de belastingontvangsten wordt toegelicht in het Financieel Jaarverslag Rijk.

Ontvangsten Belasting- en invorderingsrente (– € 242 mln.)

De ontvangsten aan belasting- en invorderingsrente zijn € 242 mln. lager dan oorspronkelijk geraamd. Dit wordt met name veroorzaakt door de lage rentestand. In het voorjaar is de raming neerwaarts bijgesteld met € 50 mln. In het najaar is de stand nogmaals naar beneden bijgesteld met € 175 mln. Gesaldeerd met de uitgaven aan belasting- en invorderingsrente (zie hierboven) is er sprake van een meevaller van € 7,8 mln.

Boetes en schikkingen (+ € 19,5 mln.)

De ontvangsten uit boetes en schikkingen zijn in het najaar met € 5 mln. naar boven bijgesteld, op basis van het vermoedelijke beloop. Ten opzichte van Najaarsnota/2de suppletoire begroting is er een additionele meevaller ontstaan van € 14,5 mln. Deze wordt met name veroorzaakt door een stijging van het aantal boetes voor te laat betaalde loonaangiften en een toename van het ontvangen bedrag op fiscale strafbeschikkingen.

Kosten vervolging (+ € 11,7 mln.)

De raming kosten vervolging is in het voorjaar verhoogd met € 10 mln., op basis van het vermoedelijke beloop. Uiteindelijk is er nog een additionele meevaller ontstaan van € 1,7 mln.

Apparaatsontvangsten (+ € 6,8 mln.)

De realisatie ligt € 6,8 mln. hoger dan de raming. Tegenover deze ontvangsten staan extra uitgaven. Het betreft met name de vergoeding voor het verrichten van diensten aan derden.

E: Toelichting op de instrumenten

Fiscaal beleid en wetgeving

E.1: Genereren van inkomsten – fiscale wet- en regelgeving

Het genereren van inkomsten ten behoeve van uitgaven voor de rijksbegroting, de sociale fondsen en de zorgverzekeringen door middel van het ontwikkelen van solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving die ook in internationale context werkbaar is.

In 2013 heeft bij de voorbereiding en totstandkoming van de fiscale wetgeving de nadruk gelegen op de uitwerking van het Regeerakkoord VVD-PvdA11 (regeerakkoord), met inbegrip van de maatregelen die voortvloeien uit de motie Zijlstra/Samsom12, de in februari 2013 overeengekomen integrale visie op de woningmarkt13, het in april 2013 gesloten Sociaal Akkoord14, het zogenoemde aanvullend pakket (augustus 2013), de Begrotingsafspraken 2014 zoals die in oktober 2013 door het kabinet zijn gemaakt met de fracties van D66, ChristenUnie en SGP15 en het in december 2013 tussen het kabinet en genoemde partijen gesloten Pensioenakkoord16.

De fiscale maatregelen uit het regeerakkoord en het aanvullend pakket zijn grotendeels verwerkt in het pakket Belastingplan 2014. Het gaat daarbij om de maatregelen met een voorziene inwerkingsdatum van 1 januari 2014 en de maatregelen die weliswaar later in werking treden maar die een budgettair belang hebben van € 50 mln. of meer. Wat betreft de uitwerking van het regeerakkoord gaat het om de aanpassing van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, het tarief eerste schijf in de loon- en inkomstenbelasting, de afschaffing afdrachtvermindering onderwijs, de begunstiging van lokaal duurzaam opgewekte energie, de verhoging van de accijns op alcoholhoudende producten, de verhoging van de accijns op tabaksproducten, de verhoging van de accijns op diesel en LPG, de herziening van de vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor oldtimers, de beperking van de fiscale innovatieregelingen en de wijziging van het percentage belasting- en invorderingsrente.

De uitwerking van het aanvullend pakket had betrekking op de fiscale stimulering vrijval stamrechten en de beëindiging fiscale facilitering voor nieuwe gevallen, het achterwege laten van de inflatiecorrectie in de loon- en inkomstenbelasting in 2014, het verlengen van de werkgeversheffing hoge lonen, het versnellen van de verhoging van de arbeidskorting 2014, het afschaffen van de integratieheffing BTW, het verruimen van de vrijstelling schenkbelasting en het afbouwen van de algemene heffingskorting voor hogere inkomens naar nihil.

De Begrotingsafspraken 2014 hebben geleid tot een aanpassing van het wetsvoorstel Belastingplan 2014, meer specifiek het (in aangepaste vorm) handhaven van de fiscale aftrek specifieke zorgkosten, de tijdelijke verlaging van het tarief in de inkomstenbelasting voor box 2, de verlenging van het verlaagde btw-tarief voor renovatie en onderhoud aan woningen, het terugdraaien van de afbouw van de algemene heffingskorting in de vierde schijf, de verlaging van het tarief van de eerste schijf in de loon- en inkomstenbelasting, de aanscherping van de CO2-grenzen in de BPM, de verhoging van het tarief van de belasting op leidingwater, de herinvoering van de belasting op storten van afval en de afschaffing van de werkbonus.

Het pakket Belastingplan 2014 bevatte in totaal vier wetsvoorstellen die alle in december 2013 het Staatsblad hebben bereikt. Een van die voorstellen betrof het wetsvoorstel Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit. Naast deze maatregelen op het gebied van de fraudebestrijding in de toeslagen en de fiscaliteit bevatte dat wetsvoorstel tevens een aantal maatregelen op het gebied van handhaving en invordering. De daarin opgenomen maatregelen laten zich op hoofdlijnen samenvatten tot de thema’s versterking toezichtinstrumentarium toeslagen, versterking boete- en strafrecht en versterking verhaalsfunctie. Dit wetsvoorstel heeft met unanimiteit in beide Kamers het Staatsblad bereikt.

Een deel van de hiervoor genoemde maatregelen uit het regeerakkoord en de verschillende akkoorden zijn in separate wetgeving opgenomen. Dit betreft in het bijzonder de maatregelen die betrekking hebben op de wijzigingen van het zogenoemde Witteveenkader (pensioenen). In april 2013 is een wetsvoorstel ingediend ter uitwerking van de op dat gebied opgenomen maatregelen uit het regeerakkoord. Naar aanleiding van het eerder genoemde Sociaal akkoord is in juni 2013 een aanvullend wetsvoorstel ingediend. Naar aanleiding van het Pensioenakkoord zijn in 2013 de voorbereidingen getroffen tot wijziging van het in april 2013 ingediende wetsvoorstel en intrekking van het in juni 2013 ingediende wetsvoorstel.

Ook de maatregelen die betrekking hebben op de herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning en de introductie van een verhuurderheffing hebben in december 2013 het Staatsblad bereikt.

Met ingang van 1 januari 2014 is de zogenoemde resolutieheffing van kracht geworden. Het betreffende wetsvoorstel is in juni 2013 ingediend en heeft in december 2013 het Staatsblad bereikt. De resolutieheffing maakt onderdeel uit van het totale financieringspakket ten behoeve van de nationalisatie van SNS REAAL.

In augustus 2013 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (Wet compartimenteringsreserve) ingediend. Met dit wetsvoorstel wordt de compartimentering bij de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting wettelijk geregeld. Eveneens in augustus 2013 is het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst ingediend. De inhoud van dit wetsvoorstel is tweeërlei. Enerzijds het bieden van een gedegen grondslag voor elektronisch berichtenverkeer van en met de Belastingdienst en anderzijds het invoeren van een nieuw heffingssysteem voor aanslagbelastingen.

De maatregelen in Belastingplan 2014, de wetgeving rond de herziening fiscale behandeling eigen woning en de resolutieheffing zijn van invloed geweest op het totale lastenbeeld dat is beschreven in de Miljoenennota 2014. Meetbaar gegeven is de realisatie van geplande belastingontvangsten. Hiervoor wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk.

De mate waarin het doel bereikt wordt, komt tot uiting bij de meetbare gegevens van de Belastingdienst.

Op 17 februari 2012 heeft de toenmalige staatssecretaris van Financiën de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen ingesteld. Met de instelling van de commissie werd voldaan aan het verzoek dat de Tweede Kamer had verwoord in de motie-Dijkgraaf17. De commissie had tot taak verschillende scenario’s voor te bereiden voor een herziening van de inkomstenbelasting en de toeslagen. Met het oog op de toentertijd lopende formatie van het kabinet Rutte II heeft de commissie op 16 oktober 2012 een interim-rapportage uitgebracht met daarin voorstellen voor hervorming van box 1 van de inkomstenbelasting. In juni 2013 heeft commissie haar eindrapport uitgebracht18.

Rust en duidelijkheid zijn ook in 2013 het streven geweest bij het fiscale vestigingsklimaat. Er is onderhandeld over nieuwe belastingverdragen en heronderhandeld over diverse bestaande belastingverdragen. Daarnaast heeft Nederland, net als andere landen, te maken met fiscale planningsmogelijkheden door internationale mismatches en het verschuiven van grondslag naar laagbelastende jurisdicties. In de brieven van 17 januari en 30 augustus 201319 met daarin de kabinetsreactie op het zogenoemde SEO-rapport is daar uitgebreid op ingegaan. Naar aanleiding van de kabinetsreactie van 30 augustus 2013 hebben er ook Kamerdebatten plaatsgevonden met de Eerste en de Tweede Kamer.

In 2013 zijn in het kader van het bevorderen van een gunstig vestigingsklimaat onderhandelingen gevoerd met onder andere Chili, India, Colombia, VK, Curaçao (BRK), Cyprus, Spanje, Uruguay, Malawi, Tanzania en Indonesië. Het betrof zowel onderhandelingen ten behoeve van wijziging of algehele herziening van bestaande verdragen ter voorkoming van dubbele belasting als onderhandelingen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk verdrag in gevallen waarin nog geen verdrag bestaat. Daarnaast zijn onderhandelingen gevoerd met de VS over een bijzonder verdrag tot uitwisseling van fiscale informatie (FATCA). Voorts is met het VK en met België gesproken over een verdrag ter voorkoming van dubbele bankenbelasting.

In 2013 is het zogenoemde SER-energieakkoord tot stand gekomen. Tijdens de besprekingen over het SER-energieakkoord zijn onder andere (mogelijke) fiscale opties voor een meer duurzame energiehuishouding besproken. Het energieakkoord is afgerond in september 2013 en heeft onder andere bijgedragen aan de vormgeving van de al eerder genoemde fiscale begunstiging van lokaal duurzaam opgewekte energie zoals opgenomen in het Belastingplan 2014.

In 2011 is de zogenoemde werkkostenregeling als een keuzemogelijkheid geïntroduceerd. Deze is in 2012, op basis van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens, geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie is in 2013 een verkenning naar de mogelijkheden tot verbetering naar de Tweede Kamer gezonden20. Deze verkenning is besproken in de Tweede Kamer en onderwerp geweest van een brede internetconsultatie.

In 2013 is wetgeving voorbereid om te komen tot – onder voorwaarden – een heffing van vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven.

In december 2013 is een uitgebreide brief aan het parlement gezonden over de mogelijkheden om de gevolgen van het huidige onderscheid tussen commerciële en fiscale waarderingregels bij pensioen in eigen beheer te mitigeren21. Deze brief moet de basis vormen voor een uitvoerige discussie over dit onderwerp.

Naast het genereren van inkomsten is het inzetten van het fiscale instrument er ook op gericht om de niet-fiscale doelstellingen van het kabinetsbeleid te realiseren. Dit zijn, tenzij expliciet anders vermeld, grotendeels beleidsmatige doelstellingen van andere departementen. De betreffende departementen verantwoorden zich over de mate van doelbereiking. Hierover worden derhalve geen meetbare gegevens opgenomen binnen de begroting en het jaarverslag IXB.

In de begroting IX voor het jaar 2013 is een aantal fiscale voornemens genoemd. De genoemde maatregelen op het gebied van de woningmarkt, zijnde de introductie van de eis dat de rente van nieuwe leningen die na 1 januari 2013 worden aangegaan alleen aftrekbaar is als de lening in maximaal 30 jaar en ten minste annuïtair wordt afgelost alsmede de afschaffing van de vrijstelling in Box 1 van de kapitaalverzekering eigen woning die na 1 januari 2013 wordt afgesloten, zijn gerealiseerd en hebben nog in 2012 het Staatsblad bereikt. Overigens is de primaire verantwoordelijkheid van het wetsvoorstel tijdens de parlementaire behandeling overgegaan naar de Minister voor wonen en Rijksdienst.

De herziening van het fiscale regime voor de kosten van vervoer, houdende afschaffing van de onbelaste reiskostenvergoeding voor het woon-werkverkeer en – ten behoeve van de zogenoemde bijtelling voor het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto – het aanmerken van de kilometers die met deze auto worden gemaakt in het woon-werkverkeer als privékilometers, is op Prinsjesdag in de vorm van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Naar aanleiding van het Regeerakkoord22, is deze maatregel vervallen. Het betreffende wetsvoorstel in nog in 2012 ingetrokken.

De introductie van een verhuurderheffing is op Prinsjesdag in de vorm van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Ook hier is de primaire verantwoordelijkheid van het wetsvoorstel tijdens de parlementaire behandeling overgegaan naar de Minister voor wonen en Rijksdienst. De parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel is in 2013 afgerond.

Door de fiscale wet- en regelgeving te evalueren, wordt bezien of de uitgangspunten juist waren en of beoogde doelstellingen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.

In de Miljoenennota 2013 zijn in bijlage 5 de evaluaties genoemd en samengevat die sinds de Miljoenennota van 2012 gerealiseerd zijn. In de internetbijlage van de Miljoenennota 2013 over de belastinguitgaven is voor iedere belastinguitgave aangegeven wanneer een evaluatie staat geprogrammeerd. In 2013 werden vooral evaluaties van belastinguitgaven voorzien die op het terrein liggen van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De evaluatie naar de vervroegde afschrijving milieu-investeringen (VAMIL), energie-investeringsaftrek (EIA) en milieu-investeringsaftrek (MIA) is afgerond23. De evaluatie van de landbouwvrijstelling in de Inkomstenbelasting zal worden geëvalueerd als onderdeel van het interdepartementaal beleidsonderzoek agro, visserij- en voedselketens, en is 2014 gereed. De evaluaties van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en willekeurige afschrijving starters zijn voorzien in 2014. De evaluaties van afdrachtvermindering zeevaart, willekeurige afschrijving zeeschepen en keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting), zijn voorzien in 2014.

De evaluatie van de teruggaafregeling energiebelasting voor kerken en non-profit organisaties is in verband met de nader te bepalen reikwijdte van het onderzoek naar 2014 doorgeschoven. De evaluatie van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet is voorzien in 2014. De evaluatie van de Natuurschoonwet is eveneens voorzien in 2014.

Daarnaast was voor 2013 een evaluatie voorzien naar de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. In de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning is de invoering van de annuïtaire aflossingseis opgenomen. In de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II is de stapsgewijze beperking van het percentage waar tegen – kort gezegd – hypotheekrente in de vierde schijf in aftrek kan worden gebracht geregeld. Voor het kabinet is dat het sluitstuk van de maatregelen op de koopwoningmarkt. De koopwoningmarkt wordt zo duidelijkheid geboden en duidelijkheid is een voorwaarde waaronder de rust en het vertrouwen kan terugkeren. Om die reden is afgezien van de geplande evaluatie van de aftrek wegens geen of geringe eigen woningschuld.

Belastingdienst

E.2: Dienstverlening

De Belastingdienst bevordert met passende dienstverlening dat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De bereikbaarheid van de BelastingTelefoon over het jaar 2013 ligt onder de streefwaarde en de afhandeling van bezwaren is niet binnen de Awb-termijn gerealiseerd. De overige realisaties zijn op het gewenste niveau.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

20131

Realisatie

2013

Bereikbaarheid Belastingtelefoon (BT)

74

83

82

82

80–852

79

Kwaliteit beantwoording fiscale vragen BT

81

87

87

86

80–85

86

Afgehandelde bezwaren binnen Awb-termijn

87

87

94

94

95–100

93

Afgehandelde klachten binnen Awb-termijn

94

98

96

95

98–100

98

Klanttevredenheid3:

           

Internet

n.v.t.

89

90

90

80–90

91

Balie

n.v.t.

91

76

89

80–90

85

Telefonie

n.v.t.

83

       

Algemeen

   

82

81

70–80

85

Intermediairs

   

82

87

80–90

89

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

De streefwaarden van de Belastingdienst worden weergegeven in bandbreedtes. Hiermee geeft de Belastingdienst per prestatie-indicator aan wat de onder- en de bovengrens is.

X Noot
2

De ervaring leert dat gedurende een aantal momenten in het jaar het aanbod zo groot is dat het de capaciteit van de BelastingTelefoon overtreft. Het vergroten van de capaciteit, gericht op het afvangen van dit piekaanbod, is niet doelmatig. Daarom wordt in deze periodes de bereikbaarheidsnorm niet volledig gerealiseerd. De doelstelling van 80–85% geldt als gemiddelde jaardoelstelling.

X Noot
3

De in de tabel opgenomen realisatie heeft betrekking op klanten die neutraal tot zeer positief scoren.

Toelichting

In 2013 was de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon 79%. Dit is onder de streefbandbreedte van 80–85%. Dit komt door de forse toename van het aanbod van telefoontjes t.o.v. vorige jaren. In 2013 zijn 16,8 mln. gesprekken binnengekomen, ongeveer anderhalf miljoen meer dan in 2012, een stijging van bijna 10%. Daardoor werden mensen geconfronteerd met lange wachtrijen en meerdere onsuccesvolle belpogingen. Het zogenoemde herhaalverkeer verklaart mede de lage bereikbaarheidscijfers. Dit uit zich in een langere gemiddelde wachttijd (125 seconden t.o.v. 70 seconden in 2012).

Met behulp van goed opgeleide telefoniemedewerkers en voorzieningen op de werkplek voor dialoogondersteuning, streeft de Belastingdienst kwalitatief goede beantwoording na. Door een extern bureau wordt gemeten of de fiscaal juiste antwoorden worden gegeven. De streefwaarde is met 86% gehaald.

Het beleid is erop gericht contacten tussen belastingplichtige en Belastingdienst gaandeweg steeds meer te laten lopen via het elektronische berichtenverkeer, waarbij gebruik wordt gemaakt van generieke overheidsvoorzieningen zoals de Berichtenbox van www.mijnoverheid.nl. Als eerste stap kunnen Toeslagontvangers sinds eind 2013 het toeslagenbericht over 2014 ontvangen in de berichtenbox.

De afdoening van bezwaarschriften binnen de Awb-termijn ligt onder de bandbreedte. De meeste bezwaren bestaan uit aanvullingen op eerdere jaren en komen binnen als piek in de aangifteperiode en als piek in de zomer, nadat de meeste burgers de voorlopige of definitieve aanslag over het laatste belastingjaar hebben ontvangen. Verder is er ook een piek als het opleggen van ambtshalve aanslagen over een belastingjaar start. Daarnaast is er een maatschappelijke trend zichtbaar waarbij er meer en massaler bezwaar wordt gemaakt bij wijziging van regelgeving en nieuwe jurisprudentie. Voorbeelden daarvan zijn wijziging van regelgeving rond erfbelasting, kansspelbelasting en heffing privégebruik auto. Dit leidt tot meer werkaanbod en daarmee een extra aanslag op de beschikbare capaciteit.

Hoewel er op de piekmomenten zoveel mogelijk extra capaciteit wordt ingezet, is er een budgettaire en praktische grens aan het inschakelen van extra capaciteit. Om het proces zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, wordt de burger of bedrijf zoveel mogelijk gebeld bij bezwaar. Verder wordt het bezwaarproces geconcentreerd op een aantal locaties in het land.

In 2013 zijn 16% minder klachten ingediend dan in 2012; de afhandeling is conform de Awb-termijn verlopen.

De klanttevredenheid over internet, balie en telefonie wordt gemeten in de Fiscale Monitor. Het gemiddelde rapportcijfer voor het algemeen functioneren is in het verslagjaar gestegen van 6,5 naar een 6,6.

E.3: Toezicht en opsporing

De Belastingdienst oefent adequaat toezicht uit en dwingt, zo nodig, naleving af zodat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De Douane heeft de doelstellingen gerealiseerd. De doelstellingen voor fiscaal toezicht en het toezicht op toeslagen zijn nagenoeg volledig gerealiseerd.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Belastingheffing en toeslagen zijn gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), omdat de hoogte van de heffing en de verplichting tot betalen afhankelijk zijn van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Dit kan van invloed zijn op de volledigheid van de belastingontvangsten en de juiste uitbetaling van toeslagen. Het tegengaan van M&O bij de uitvoering van wet- en regelgeving vormt derhalve een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid. In 2013 heeft de Belastingdienst veel nieuwe initiatieven genomen ter voorkoming en bestrijding van fraude. In de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit24 zijn maatregelen vormgegeven om fraude zoveel mogelijk aan de poort te detecteren en daarmee te voorkomen. Het gaat onder andere om het niet uitbetalen aan toeslagaanvragers die korter dan één jaar bekend zijn, het opschorten van betaling bij twijfel over het adres en het verlengen van de beslistermijn ten behoeve van extra controles op de toekenning van een toeslag. Daarnaast is een aantal organisatorische maatregelen getroffen om de fraude beter te voorkomen en bestrijden en de fraudeaanpak te coördineren. Voorbeelden hiervan zijn de coördinator fraudebestrijding Belastingdienst en het zogeheten Combinatieteam Aanpak Facilitators (CAF) dat zich richt op het tegengaan van de activiteiten van de facilitators van fraude. Verder zijn er maatregelen genomen om de incasso van openstaande betalingen te intensiveren. Hiervoor is onder andere het Landelijk Incassocentrum (LIC) ingericht. Bij het LIC wordt gaandeweg de invordering ten aanzien van alle particulieren geconcentreerd.

De Belastingdienst/Toeslagen is gestart met het toepassen van risicoselectie op ontvangen huur- en kinderopvangtoeslag en zijn de (geautomatiseerde) bestandcontroles uitgebreid. Bij Belastingdienst/Toeslagen worden er via de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit 154 extra formatieplaatsen gerealiseerd om de maatregelen daarin uit te voeren. Bij de Belastingdienst worden in dat kader nog 41 extra formatieplaatsen gerealiseerd.

De FIOD heeft circa 700 onderzoeken uitgevoerd naar uiteenlopende vormen van fraude. Daaronder zijn tevens enkele tientallen onderzoeken in het kader van systeemfraude met toeslagen en de voorlopige teruggaaf voor de inkomstenbelasting. Om de specifieke aanpak van witwassen te verstevigen zijn bij de FIOD drie extra fraudeteams geformeerd en is een Anti Money Laundering Centre opgericht waarin alle bij de witwasbestrijding betrokken diensten ervaringen kunnen delen en kunnen samenwerken.

Algemeen

Met horizontaal toezicht wil de Belastingdienst zicht krijgen op de mate waarin het bedrijf zelf fiscaal in control is. Periodiek wordt dit getoetst door het uitvoeren van steekproefsgewijze controles. Waar horizontaal toezicht (nog) niet mogelijk is, voert de Belastingdienst op basis van handhavingsregie repressief toezicht uit.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

Aantal MKB ondernemingen onder een horizontaal toezichtconvenant (x 1.000)

   

33

87

75–100

89

M/ZGO organisaties waarbij de mogelijkheden tot horizontalisering zijn beoordeeld (als percentage van het aantal organisaties in dit segment)

 

40%

47%

n.v.t.

45–55%

62%

M/ZGO organisaties die adequaat werken aan opzet, bestaan en werking van de fiscale beheersing (als percentage van het aantal organisaties onder horizontaal toezicht in dit segment).

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

65–75%

86%

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

De streefwaarden voor horizontaal toezicht zijn gerealiseerd. De Belastingdienst heeft de Leidraad individuele klantbehandeling Grote Ondernemingen vernieuwd. Ook is begonnen met het inrichten van effectmeting op de belangrijkste toezichtsinstrumenten. Dit is een proces waarbij doelen, effecten en beschikbare data op elkaar worden afgestemd. In 2013 is in het MKB-segment hiertoe een eerste stap gezet. Een van de beoogde effecten betreft het op tijd betalen van belastingschulden. Op basis van een voor- en nameting blijkt dat MKB-ondernemers vanaf het moment van deelname aan een convenant 8% meer op tijd betalen op alle middelen dan zij voor die tijd deden.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

Percentage contacten met starters; startersbezoeken en klantgesprekken (ten opzichte van het totaal aantal starters);

 

n.v.t.

20%

23%

15–25%

22%

Tijdigheid aangiften:

Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (OB)

 

n.v.t.

64%

69%

50–60%

70%

Tijdigheid aangiften:

Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (LH)

 

n.v.t.

93%

90%

90–95%

93%

Tijdigheid aangiften:

Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (IH niet winst)

 

n.v.t.

87%

74%

90–95%

77%

Tijdigheid betalen:

Achterstand invordering (in %)

2,4

2,5

2,4

2,3

2,5–3,0

2,4

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

De aanpak voor de contacten met starters is preventief en gericht op het voldoen aan aangifte- en betalingsverplichtingen. De doelstelling is gerealiseerd.

Voor de tijdigheid van aangiften is evenals in vorige jaren een actief beleid gevoerd door zo snel mogelijk contact op te nemen met belastingplichtigen wanneer die verzuimen op tijd aangifte te doen. De doelstellingen voor bereikte belastingplichtigen na verzuim voor zowel OB als LH zijn gerealiseerd, de doelstellingen voor IH niet winst zijn niet gerealiseerd. In totaal is het aantal belastingplichtigen dat te laat aangifte heeft gedaan 465.000 (2012: 445.00025). Voor aangiften die niet tijdig zijn binnengekomen heeft de Belastingdienst ambtshalve aanslagen opgelegd. Ook zijn boetes opgelegd voor het niet tijdig aangifte doen.

Een deel van de burgers en bedrijven betaalt niet of niet tijdig zijn belastingen. De Belastingdienst neemt invorderingsmaatregelen om achterstallige vorderingen alsnog te innen.

Resultaten invordering

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

Betalingsachterstand in bedragen (x € mln.)

3.965

4.285

4.280

4.201

4.503

Oninbare vorderingen (%)

1,1

1,0

1,0

0,91

0,8

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

Cijfer 2012 gecorrigeerd in verband met gewijzigde definitie

De betalingsachterstand is in 2013 ten opzichte van 2012 gestegen. De stijging heeft betrekking op een toename van het openstaand bedrag bij naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing. Het percentage oninbare vorderingen is licht gedaald.

Volumeontwikkeling

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het aantal belastingplichtigen en toeslaggerechtigden over de afgelopen jaren weer.

Volumeontwikkeling belastingplichtigen en toeslaggerechtigden (belastingjaar t-1) (x 1.000)

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

Belastingplichtigen IB/IH

8.644

8.526

8.408

8.003

7.845

Belastingplichtigen Vpb

810

817

838

853

886

Inhoudingsplichtigen LB/LH

627

629

642

638

639

Inhoudingsplichtigen OB

1.453

1.505

1.558

1.571

1.637

Aanvragen toeslagen

7.574

7.774

7.723

7.445

7.118

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Het aantal belastingplichtigen is ook in 2013 gedaald door het afvoeren van belastingplichtigen die meerdere jaren een zogeheten nihilaanslag hebben ontvangen. De daling van het aantal aanvragen toeslagen wordt veroorzaakt door een afname voor zorgtoeslag. Door de normaanpassing als gevolg van gedaalde zorgpremies komen minder burgers in aanmerking voor de toeslag.

Toeslagen

Prestatie-indicator

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

Toeslagen

Deels behaald

Deels behaald

Grotendeels behaald

Behaald

Het toezicht wordt volgens planning uitgevoerd

Aangepaste planning n.a.v. ontwikkelingen gedurende het jaar

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Het toezicht op de uitvoering van de toeslagregelingen vindt plaats op basis van een met de betrokken beleidsdepartementen afgestemd toezichtplan. Het administratieve toezicht bestaat uit massale vergelijkingen tussen de gegevens uit de aanvragen en gegevens van derdeninstanties waaruit de onjuistheid van of twijfel over een aanvraag kan blijken. In 2013 is de hoeveelheid beschikbare derdengegevens voor het toezicht door Belastingdienst/Toeslagen (B/T) verder uitgebreid. Met deze gegevens kan in veel gevallen het toezicht geautomatiseerd worden uitgevoerd. Zo zijn bijvoorbeeld aan de hand van informatie van het College voor Zorgverzekering circa 19.000 zorgtoeslagen naar beneden bijgesteld en zijn bij het massaal automatisch continueren van de aanvraag kinderopvangtoeslag van 2013 op 2014 circa 20.000 toeslagen stopgezet aan de hand van informatie van DUO.

Met het nieuwe toeslagensysteem is het vanaf het toeslagjaar 2012 mogelijk op basis van uitval- en uitworpregels een selectie te maken van posten die handmatig behandeld moeten worden. In 2013 zijn langs deze weg circa 1,3 mln. posten handmatig afgedaan.

In 2013 zijn circa 1.250 verzuimboetes opgelegd omdat toeslaggerechtigden niet of niet tijdig reageerden op een verzoek om informatie.

Naar aanleiding van geconstateerde fraude zijn aanvullende maatregelen getroffen die vanaf 2014 van kracht zijn: geen verlening van een voorschot aan een voor de Belastingdienst onbekende aanvrager, geen verlening van een voorschot bij verhoogd frauderisico en het niet uitbetalen van het voorschot bij het ontbreken van een actueel adresgegeven.

In circa 15% van de aanvragen voor kinderopvangtoeslag is sprake van gastouderopvang. In deze situaties kan de Belastingdienst praktisch gezien de juistheid van de opgegeven uren niet met 100% zekerheid vaststellen. Over dit deel van de uitbetalingen bestaat om die reden een inherente onzekerheid over de rechtmatigheid.

Douane

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

Controles op de goederenstromen

305.000

330.000

342.000

352.000

295.000 – 365.000

338.300

Gecertificeerde goederenstromen

   

51%

85%

>70%

91%

Controle op passagiersvluchten

   

12.500

13.100

12.000 – 15.000

13.600

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Op de niet-gecertificeerde goederenstroom (vracht, koeriers, ambulant) voert de Douane controles uit. Daarbij gaat het om scancontroles en fysieke controles. De streefwaarden zijn gehaald. In het streven naar efficiënt toezicht wordt rekening gehouden met de mate waarin voor de betrouwbaarheid van de administratie kan worden gesteund op een stelsel van interne beheersingsmaatregelen. Dat kan resulteren in certificeringen of convenanten. Een bedrijf dat het certificaat van Authorized Economic Operator verkrijgt (gebaseerd op Europese wetgeving), voldoet aan een aantal gestelde eisen waardoor een lichter controleregime van toepassing is. Daardoor kan het logistieke proces sneller gaan. Ultimo 2013 is ongeveer 91% van de reguliere goederenstromen (in- en uitvoer) gecertificeerd (2012: 85%).

De aantallen correcties en processen verbaal, die voortvloeien uit deze controles, zijn opgenomen in onderstaande tabel

Aantal correcties en processen-verbaal VGEM en fiscaal (x 1.000)

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

Correcties scan- en fysieke controles vracht

2,8

4,4

3,6

3,6

2,6

Correcties koeriers en postzendingen

21

16

15

14

15

Correcties passagiers

21

17

20

19

18

Correcties ambulante controles binnen/buitengrens

7,3

4,2

1,9

1,7

1,6

Correcties administratieve controles

0,9

0,7

0,7

0,6

0,5

Processen-verbaal

35

32

25

22

26

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Het in de tabel opgenomen aantal correcties wordt beïnvloed door meerdere factoren, waaronder wijzigingen in aanbod/volume en wijzigingen in regelgeving.

Het landelijk fraudeteam Accijns (FTA) is per 1 januari 2013 van start gegaan. Het FTA analyseert en verwerkt de risicosignalen, die via diverse kanalen bij het fraudeteam binnenkomen. In 2013 heeft het FTA in totaal 817 risicosignalen ontvangen en 18 strafrechtelijke onderzoeken aangedragen bij de FIOD. Naast het Fraudeteam Accijns op de regio Rotterdam Rijnmond is er op Schiphol Cargo een vergelijkbaar team operationeel, gericht op andere Douane-gerelateerde fraude. Dit team heeft in 2013 vier vervolgenswaardige zaken opgeleverd en zesentachtig risicosignalen.

FIOD

Prestatie-indicator

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

Percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie

86

76

84

84

82–85

85

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

De doelstelling voor het percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie is gerealiseerd. Het behalen van de doelstelling voor het percentage processen-verbaal dat leidt tot een veroordeling of een transactie door het aanleveren van kwalitatief goede zaken, is een resultante van het overleg tussen het Openbaar Ministerie, de financiële toezichthouders en de FIOD.

E.4: Massale processen

De Belastingdienst voert zijn massale processen efficiënt uit.

Doelbereiking

De doelstelling wordt afgemeten aan het aantal postzendingen zonder fouten. De doelstelling is gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

Aantal postzendingen zonder fouten

99%

100%

100%

100%

≥ 99%

99,3%

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Op verschillende plaatsen in het ontvangstproces zijn maatregelen getroffen om er op toe te zien dat belastingplichtigen de juiste berichten en gegevens ontvangen. Grote stromen beschikkingen (aanslagen, toeslagen, mailingen) zijn voor verzending systematisch gecontroleerd op juistheid, volledigheid en inhoudelijke (fiscale) kwaliteit. In 2012 zijn 11.039 partijen gecontroleerd. Deze partijen waren in totaal goed voor circa 138,5 miljoen poststukken.

Het aantal procesverstoringen is ten opzichte van 2011 licht toegenomen (81 verstoringen in 2013 tegen 75 in 2012). Op verschillende plaatsen in het ontvangstproces zijn maatregelen getroffen om de goede ontvangst van berichten zeker te stellen.

Het beleid is er op gericht belastingaangiften zoveel mogelijk elektronisch te ontvangen. Uit de Fiscale monitor blijkt dat internet ook het voorkeurskanaal is van burgers en bedrijven.

Aantal ingediende aangiften inkomstenbelasting (belastingjaar t-1) (x 1.000)

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

Ontvangen aangiften

10.544

10.777

11.243

10.968

11.148

Waarvan digitaal

9.476

9.854

10.633

10.448

10.705

Waarvan papier

1.068

923

610

520

443

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Steeds meer belastingplichtigen kiezen voor de digitale aangifte. Voor ondernemers is de score nagenoeg 100%, voor particulieren steeg deze van 95% vorig jaar naar 96% in 2013. Eén van de maatregelen om de aangifte makkelijker te maken is de vooringevulde aangifte (VIA). Het aantal mensen dat gebruik maakt van deze service steeg van 4,1 miljoen in 2012 naar 5,2 miljoen in 2013. Dit heeft geleid tot een sterke daling van het aantal aangiften op papier.

Tijdige afhandeling aangiften (%)

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

Tijdigheid afhandelen aangiften IB

99,9

99,9

99,3

98,5

99,9

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Als regel ontvangen degenen die vóór 1 april hun aangifte inkomstenbelasting doen, vóór 1 juli bericht van de Belastingdienst. De doelstelling voor tijdig afhandelen van aangiften IB bedraagt 98–100% en is met 99,9% ruimschoots gerealiseerd.

4.2 Financiële Markten

A: Algemene doelstelling

Beleid maken voor een stabiele werking van financiële markten, met betrouwbare dienstverlening van financiële instellingen aan burgers en bedrijven.

B: Rol en verantwoordelijkheid

Financiële markten en -instellingen vormen een onmisbare bouwsteen in het maatschappelijk verkeer. Een stabiel en adequaat financieel stelsel is nodig om de Nederlandse economie te laten functioneren, en daarmee onze welvaart en de economische vooruitgang te bevorderen. De kredietcrisis heeft laten zien hoe groot de systeemrisico’s op de financiële markten kunnen zijn en welke impact dit kan hebben op de Nederlandse economie.

De Minister van Financiën bevordert het goed functioneren van het financiële stelsel en heeft een regisserende rol. De Minister is verantwoordelijk voor de Nederlandse wetten en regels ten aanzien van de financiële markten, de institutionele structuur van het toezicht, en de besluitvorming over de besteding van publieke middelen bij een crisis. Het daadwerkelijke toezicht op de financiële markten wordt uitgevoerd door de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

De randvoorwaarden die de Minister stelt voor een integer en stabiel systeem hebben hun basis in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hierin is de regelgeving en het toezicht geregeld die financiële instellingen stimuleert en verplicht om acceptabele en transparante risico’s te nemen. Deze regelgeving en dit toezicht dragen er aan bij dat consumenten met voldoende informatie en vertrouwen financiële producten kunnen afnemen.

Een van de lessen uit de crisis van de afgelopen jaren is dat sterk toezicht zowel op instellings- als ook op systeemniveau noodzakelijk is. Daarbij is het streven om de risico’s voor de belastingbetaler zoveel mogelijk te beperken. Indien problemen niet meer op andere wijze kunnen worden opgelost, dient de toezichthouder en uiteindelijk de Minister tijdig en effectief in te grijpen bij financiële instellingen. Hiervoor is een passend instrumentarium beschikbaar.

De Minister bevordert de educatie van de burger op financieel gebied, streeft naar een integer financieel stelsel met passende regelgeving in de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en is verantwoordelijk voor de ongestoorde voorziening van voldoende munten in circulatie.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

2009

2010

2011

2012

Streefwaarde 2013

2013

Implementatie Europese richtlijnen

75%

63%

100%

n.v.t.

100%

100%

C: Beleidsconclusies

In 2013 zijn verschillende beleidsdoelstellingen gerealiseerd, waarmee onder meer substantiële stappen zijn gezet om de financiële stabiliteit in Nederland en Europa te versterken.

Een meer stabiel financieel systeem betekent in de eerste plaats dat financiële instellingen hun buffers moeten versterken. Het afgelopen jaar is een akkoord bereikt over de verdere verhoging van de kapitaaleisen voor banken. Dit gebeurt door implementatie van de herziening van de richtlijn kapitaalvereisten (Capital Requirements Directe IV) en de verordening betreffende prudentiële vereisten voor banken (Capital Requirements Regulation). Mocht er desondanks toch problemen ontstaan bij een bank, dan dient de recent overeengekomen richtlijn voor herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive) er voor te zorgen dat de relevante autoriteiten over effectieve instrumenten beschikken om een wanordelijk faillissement van een bank te kunnen voorkomen en ervoor te zorgen dat de kosten van resolutie primair worden gedragen door de aandeelhouders en schuldeisers van de bank in resolutie (via «bail-in»).

Naast de versterking van regelgeving is ook vooruitgang geboekt bij de totstandkoming van een Europese bankenunie. Deze unie is van groot belang om de negatieve wisselwerking tussen slecht presterende banken en overheden te beperken en adequaat toezicht en crisismanagement te organiseren op het niveau dat recht doet aan de grensoverschrijdende werkelijkheid van de markt voor bancaire diensten. Hiertoe is in de Raad zowel een akkoord bereikt over de totstandkoming van Europees bankentoezicht (Single Supervisory Mechanism, SSM) als over een Europees resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM), bestaande uit een Europese resolutieautoriteit en een Europees resolutiefonds. Over het SSM is reeds een akkoord bereikt tussen het EP, de Raad en de Commissie, terwijl de triloogonderhandelingen over het SRM ten tijde van het opstellen van deze tekst nog gaande waren.

Het afgelopen jaar heeft de betrokkenheid van Rabobank bij de LIBOR-affaire breed de aandacht getrokken. In Europa wordt inmiddels gewerkt aan voorstellen om dergelijke fraude in de toekomst te voorkomen. Allereerst is tussen de Europese Raad en het Europees Parlement overeenstemming bereikt over de nieuwe Verordening marktmisbruik, waarin onder meer een verbod op het manipuleren van benchmarks, zoals LIBOR, is opgenomen. Een dergelijk verbod wordt ook nationaal voorbereid. Verder heeft de Europese Commissie in het derde kwartaal een voorstel gepubliceerd met als doel de processen rondom de totstandkoming van benchmarks transparanter en meer integer te maken.

Eind 2013 is het voorstel voor de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen in de vorm van een consultatiedocument naar buiten gebracht. Perverse beloningsprikkels worden wereldwijd gezien als één van de oorzaken van de financiële crisis. Het gaat hierbij met name om prikkels die aanleiding kunnen geven tot het nemen van ongewenste en onverantwoorde risico’s en prikkels die ertoe kunnen leiden dat het klantbelang wordt veronachtzaamd. Met voornoemde wet zet het kabinet – onder andere met een bonusplafond van 20% – duidelijke stappen om dergelijke perverse prikkels in de financiële sector uit te bannen.

Ook met de invoering van het provisieverbod voor beleggingsondernemingen worden perverse prikkels voorkomen. In 2013 is, in navolging op het provisieverbod voor financieel dienstverleners, gewerkt aan de totstandkoming van een provisieverbod voor beleggingsondernemingen, welke per 1 januari 2014 inwerking is getreden. Door het provisieverbod wordt voorkomen dat beleggingsdienstverleners een prikkel hebben om beleggers te leiden naar de aanbieder die de meeste provisie voor de beleggingsdienstverlener oplevert. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de beleggingsdienstverlener zich op eerlijke, billijke en professionele wijze inzet voor de belegger.

De consumentenbescherming is verder versterkt door de inwerkingtreding per 1 januari 2014 van het nieuwe vakbekwaamheidsstelsel voor financieel adviseurs. Kern van het nieuwe stelsel is dat iedere adviseur over de relevante Wft-diploma’s moet beschikken en dat elke drie jaar via een examen wordt getoetst of de adviseur nog «up-to-date» is. Zo is bewerkstelligd dat consumenten altijd met een goed opgeleide adviseur om de tafel zitten.

Daarnaast is in 2013 in lijn met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), een aanpassing van de Wwft in werking getreden, de financiering van terrorisme separaat strafbaar gesteld en de positionering van de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) aangepast.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 2 Financiële markten
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Beleid maken voor een stabiele werking van financiele markten, met betrouwbare dienstverlening van financiele instellingen aan burgers en bedrijven.

     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

44.538.843

– 7.888.426

– 5.707.805

– 15.864.348

– 7.291.534

59.938

– 7.351.472

waarvan garantieverplichtingen

44.363.369

– 8.124.708

– 5.841.128

– 15.932.412

– 7.349.358

0

– 7.349.358

Garantiekredietfaciliteit AFM

0

– 15.000

– 18.000

0

0

0

0

Garantieregeling bancaire leningen

44.360.869

– 8.102.903

– 5.823.147

– 15.932.477

– 7.349.358

0

– 7.349.358

Garantie Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekering

2.500

0

0

0

0

0

0

Garantie en waarborg NWB

 

– 6.769

0

0

0

0

0

               

waarvan verplichting uit hoofde van het Depositogarantiestelsel/Icesave

10.174

0

0

0

0

0

0

waarvan verplichting uit hoofde van het Depositogarantiestelsel/Voorfinanciering DNB

93.219

0

0

0

0

               

Uitgaven

342.869

228.478

128.238

71.169

60.866

59.938

928

               

Subsidies

531

1.029

1.150

1.467

2.870

1.353

1.517

Geldmuseum

     

689

1.500

530

970

CDFD

     

778

1.370

823

547

               

Bekostiging

92.254

73.153

62.678

9.775

12.203

14.800

– 2.597

Rechtspraak Financiële Markten

550

580

1.245

687

1.092

1.100

– 8

Muntcirculatie

10.111

6.837

9.393

8.500

10.895

13.385

– 2.490

Afname munt in circulatie

81.593

65.736

52.040

0

0

0

0

Overig

     

588

216

315

– 99

               

Garanties

   

4.481

0

0

0

0

Terugbetaling fee garantie bancaire leningen

   

4.481

0

0

0

0

               

Leningen

199.054

93.219

0

0

0

0

0

Voorfinanciering DNB (DGS)

199.054

93.219

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

3.107

3.884

3.602

2.091

1.212

255

957

Wijzer in geldzaken

3.107

3.884

3.602

2.091

1.212

255

957

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

47.881

57.162

56.305

57.432

44.201

43.130

1.071

Bijdrage toezicht AFM

28.931

28.666

30.505

29.722

20.500

25.749

– 5.249

Bijdrage toezicht DNB

18.950

28.496

25.800

27.710

23.701

17.381

6.320

               

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

42

31

22

403

380

400

– 20

Caribbean Financial Action Taskforce

42

31

22

23

0

20

– 20

IASB

     

380

380

380

0

               

Ontvangsten

132.212

412.754

906.597

586.778

362.270

176.748

185.522

               

Garanties

115.983

407.210

365.893

230.242

164.972

169.371

– 4.399

Feeopbrengsten garantieregeling bancaire leningen

115.983

407.210

365.893

230.242

164.972

169.371

– 4.399

               

Leningen

0

0

534.007

293.150

77.107

0

77.107

Terugontvangsten voorfinanciering DNB (DGS)

   

91.059

2.285

0

0

0

Ontvangsten IJsland

   

442.948

290.865

77.107

0

77.107

               

Bekostiging

9.440

2.276

2.840

60.313

75.451

5.184

70.267

Ontvangsten muntwezen

9.440

2.276

2.840

1.767

10.937

5.184

5.753

Toename munten in circulatie

0

0

0

58.546

64.514

0

64.514

               

Overig

6.789

3.268

3.857

3.073

44.740

2.193

42.547

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve, van een accountantsverklaring voorziene jaarrekening van de KNM.

E: Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

Muntcirculatie (– € 2,5 mln.)

Vanwege een beperkte vraag naar reguliere circulatiemunten zijn de uitgaven voor grondstoffen kleiner dan begroot. In verband met de uitgifte van 15 miljoen herdenkingsmunten van 2-euro zijn de uitgaven voor grondstoffen wel hoger dan in voorgaande jaren.

Bijdrage toezicht AFM (– € 5,2 mln.)

De mutatie is het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet bekostiging financieel toezicht en de eindafrekening over 2012.

Bijdrage toezicht DNB: (+ € 6,3 mln.)

De mutatie is het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet bekostiging financieel toezicht en de eindafrekening over 2012.

Ontvangsten

Premieontvangsten garantieregeling bancaire leningen (– € 4,4 mln.)

Door het vervroegd aflossen van de garantie bancaire lening werd er in 2013 meer fee ontvangen dan geraamd. Voor deze transactie is een closing out fee betaald aan de staat ter compensatie van de naar beneden bijgestelde meerjarige premie-inkomsten.

Ontvangsten muntwezen (+ € 5,8 mln.)

Vanwege de uitgifte van een 10-euromunt ter gelegenheid van de aanvaarding van de troon door Koning Willem-Alexander zijn de ontvangsten hoger dan begroot (+ € 2,6 mln.). Daarnaast is er eenmalige ontvangst uit de verkoop van metaalschroot (+ € 3,1 mln.).

Toename munten in circulatie (+ € 64,5 mln.)

Er zijn meer munten in omloop gebracht dan dat er uit omloop terugkwamen, waardoor het aantal munten in circulatie is toegenomen. Deze toename heeft geleid tot netto inkomsten gelijk aan de nominale waarde van de munten. De toename is mede gunstig beïnvloed door de uitgifte van 15 miljoen stuks herdenkingsmunten van 2-euro «Dubbelportret» ter gelegenheid van de aankondiging door de Koningin van de abdicatie van de troon.

Overige programma-ontvangsten (+ € 42,5 mln.)

Deze mutatie wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door het ontvangen van het Nederlandse aandeel uit de boedel van de Bank Nederlandse Antillen (BNA). Bij de staatkundige hervormingen (10-10-10) was afgesproken dat Nederland uit de boedel van de BNA (€ 38,7 mln.) zou ontvangen. Het overige deel van de mutatie € 3,6 mln. wordt veroorzaakt door een technische mutatie van «bijdrage toezicht AFM» aan zowel de uitgaven als de ontvangstenkant.

IJsland (+ € 77,1 mln.)

Het Ministerie van Financiën heeft in 2013 een vierde boedeluitkering ontvangen van de Winding-up Board van Landsbanki. Het gaat daarbij om een bedrag van ruim € 77 mln.. Deze vierde boedeluitkering brengt de stand van de totale ontvangst op € 811 mln., wat overeenkomt met 57% van het totale in 2008/2009 uitgekeerde bedrag van € 1,428 mld.. Zowel de Winding-up Board als de IJslandse overheid hebben de verwachting uitgesproken dat de boedel voldoende middelen bevat om uiteindelijk de volledige hoofdsom aan Nederland te voldoen. Bovendien claimt De Nederlandsche Bank van het IJslandse depositogarantiestelsel een vergoeding voor gederfde rente en gemaakte kosten.

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

A: Algemene doelstelling

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de Staat.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën stimuleert en regisseert een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Bedrijfseconomische expertise wordt ingezet bij staatsdeelnemingen, politiek belangrijke investeringsprojecten en transacties van de rijksoverheid en publiek- private investeringen in Nederland.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor:

  • een optimaal financieel resultaat bij het beheren, aangaan en afstoten van staatsdeelnemingen met inachtneming van de betrokken publieke belangen;

  • het toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid bij het realiseren van grote publieke investeringsprojecten van politiek belang die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt, zodat vakdepartementen in staat worden gesteld hun projecten binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit te realiseren. Voorbeelden van deze projecten zijn Design-Build-Finance-Maintain-(Operate) [DBFM(O)] projecten, bedrijfsvoerings- en duurzaamheidsprojecten, en projecten waarbij exclusieve rechten in de markt worden gezet;

  • het overkoepelende DBFM(O) beleid en de regie van het «systeem» dat ervoor moet zorgen dat DBFM(O) in Nederland structureel goed verankerd is en toegepast wordt;

  • het beheren en afwikkelen van de tijdelijke overheidsinvesteringen in de gesteunde financiële instellingen;

  • het beheren van de Illiquid Asset Back-up Facility binnen de contractvoorwaarden;

  • zwaarwegende en/of principiële beslissingen (o.a. exitstrategie en beloningsbeleid) van, alsmede het houden van toezicht op NL Financial Investments (NLFI, de stichting die de aandelen in ABN Amro, ASR Nederland, SNS REAAL en Propertize (voorheen SNS Property Finance) beheert).

De Minister van Financiën heeft een aantal instrumenten tot zijn beschikking, die ingezet kunnen worden voor de invulling van zijn verantwoordelijkheid:

  • bevoegdheden die de Minister van Financiën heeft op basis van de Comptabiliteitswet en als aandeelhouder op basis van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en de statuten van de onderneming;

  • de gedragsregels uit de Corporate Governance Code;

  • bedrijfseconomische, juridische en corporate governance-expertise en kennis en kunde op het gebied van projectfinanciering en risicomanagement;

  • structureel en incidenteel overleg met bestuurders en commissarissen van de staatsdeelnemingen;

  • overleg met betrokken vakdepartementen over de mate waarin en de wijze waarop de relevante publieke belangen worden geborgd;

  • besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, in het bijzonder artikel 6: huur-, huurkoop- en lease-overeenkomsten, zoals DBFM(O) en andere langjarige complexe projecten, mogen pas worden gesloten na overeenstemming met de Minister van Financiën;

  • PPS-code: de beheercode voor goede bedrijfsvoering binnen de rijksoverheid gericht op een doelmatige en rechtmatige inzet van het instrument van publiek-private samenwerking bij de realisatie en de exploitatie van (met name meerjarige) investeringsprojecten;

  • wet Stichting Administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI).

Bovenstaande instrumenten zijn verschillend van aard. De bevoegdheden die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek en Comptabiliteitswet vormen de basis van de (formele) zeggenschap. De overige instrumenten hebben een meer informeel karakter, zijn richtinggevend (zoals de Corporate Governance Code) of dienen als randvoorwaarde om invulling te kunnen geven aan de beleidsdoelstelling (zoals de beschikbaarheid over en/of toegang tot de benodigde kennis).

De Minister beoogt jaarlijks de effecten van zijn aandeelhouderschap in de reguliere staatsdeelnemingen te meten. Om deze effecten te kunnen meten waren er in de begroting een vijftal meetbare indicatoren/streefwaarden opgenomen. In onderstaande tabel zijn de realisaties van de afgelopen vier jaren inzichtelijk gemaakt, waarbij de realisatie van 2013 is afgezet tegen de streefwaarde, zoals deze in de begroting 2013 was opgenomen:

Realisatie meetbare gegevens

kengetal1

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

1.

% deelnemingen dat de Corporate Governance Code «comply or explain» toepast

94%

88%

100%

100%

100%

2.

% van deelnemingen dat minimaal een C-rating heeft conform de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI)

n.v.t.

88%

100%

100%

100%

3.

% deelnemingen waarvan het beloningsbeleid conform de methodiek2 is vastgesteld

n.v.t.

93%

93%

n.v.t.

100%

4.

% van deelnemingen met dividend pay-out ratio3 van ten minste 40%

n.v.t.

47%

33%

90%

46%

5.

% van deelnemingen met een minimum return on equity (RoE) van 8%

n.v.t.

47%

40%

70%

46%

Bron: Jaarverslagen en statuten van de ondernemingen uit de huidige portefeuille staatsdeelnemingen waarvan het beheer is belegd bij het Ministerie van Financiën (exclusief verworven financiële deelnemingen naar aanleiding van de kredietcrisis)

X Noot
1

Thales en KLM worden gezien de beperkte invloed van de Staat als aandeelhouder bij alle indicatoren buiten beschouwing gelaten.

X Noot
2

Kamerstukken II 2008/09, 28 479, nr. 39

X Noot
3

Niet voor alle staatsdeelnemingen geldt een uitbetaling van dividend middels een vooraf vastgesteld dividend pay-out ratio. De ratio wordt berekend over deelnemingen waar de Staat als aandeelhouder invloed op heeft.

De meetbare indicatoren beogen zowel het publieke karakter van de deelnemingen te weerspiegelen als de bedrijfseconomische principes die gehanteerd worden bij het uitoefenen van het aandeelhouderschap. Ten behoeve van de realisatiecijfers over 2013 wordt gekeken naar de realisaties die samenhangen met het verslagjaar/boekjaar 2012 van de staatsdeelnemingen. Er kan immers niet op 2013 worden teruggeblikt zonder de officiële jaarrekeningen en jaarverslagen over 2013. Het merendeel van de door de aandeelhouder vastgestelde jaarrekeningen wordt pas verwacht, nadat het jaarverslag IX is opgesteld.

Bij twee indicatoren wordt de streefwaarde niet gehaald. Het minimumrendement op eigen vermogen dat als streefwaarde is opgenomen wordt niet door de beoogde 70% van de staatsdeelnemingen gerealiseerd, maar door 46% van de staatsdeelnemingen. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste heeft een aantal staatsdeelnemingen een grote investeringsagenda, waarbij de kosten voor de baten uitgaan en rendementen daarom pas later worden gerealiseerd. Ten tweede is er in sommige gevallen vanwege ongunstige marktomstandigheden sprake van tegenvallende bedrijfsresultaten.

Slechts 46% van de deelnemingen heeft een pay-out ratio van tenminste 40% weten te realiseren, terwijl de doelstelling 90% was. Ook hier is een aantal oorzaken voor aan te wijzen. Ten eerste zorgt regulering er bij bepaalde deelnemingen voor dat deze ondernemingen tijdelijk meer winst moeten reserveren, waardoor de pay-out ratio dus lager wordt (zie bijvoorbeeld de solvabiliteitseisen bij financiële instellingen). Ten tweede reserveren sommige deelnemingen een groter gedeelte van de winst om grote investeringen te kunnen financieren. Doorgaans vertaalt het reserveren van winst ten behoeve van investeringen zich in hogere winst en daarmee hogere dividenden in de toekomst.

De overige indicatoren werden wel behaald.

Om te meten in hoeverre publieke investeringsprojecten doelmatig worden gerealiseerd, is het aantal goed uitgevoerde Public Private Comparators (PPC) als indicator in de begroting opgenomen. Een PPC is een instrument om de voor- en nadelen van verschillende uitvoeringsvarianten van een project financieel inzichtelijk te maken en biedt de basis voor de besluitvorming over de DBFM(O)-variant van een project. In de PPS-code rijksoverheid 200826 is vastgelegd dat voor alle voorgenomen investeringen in Rijksgebouwen (nieuwbouw of renovatie) boven € 25 mln. en Rijksinfrastructuur boven de € 60 mln. PPC’s worden uitgevoerd. Er is een drietal indicatoren/streefwaarden opgenomen om te meten in hoeverre publieke investeringsprojecten doelmatig worden gerealiseerd. In onderstaande tabel is de realisatie van 2013 afgezet tegen de streefwaarde, zoals deze in de begroting 2013 was opgenomen.

Realisatie meetbare gegevens

Kengetal

Realisatie 2012

Streefwaarde 2013

Realisatie 2013

1.

Percentage van projecten binnen het Rijk (infrastructuur, Rijkshuisvesting, Defensie) waar een PPC voor is uitgevoerd zoals afspraken voorschrijven

100%

100%

100%

2.

Percentage PPC’s met meerwaarde voor DBFM(O) waarvoor «comply-or-explain» is toegepast

100%

100%

100%

3.

Aantal PPC’s met meerwaarde voor DBFM(O) waarvoor gekozen is voor DBFM(O)

67%

90%

100%

Bron: Vakdepartementen. Vakdepartementen geven aan als ze een PPC hebben uitgevoerd en wat de uitkomst is. Op basis van deze informatie komt de tabel tot stand. De voortgang en prestaties op het gebied van DBFM(O) worden uitvoeriger beschreven in de tweejaarlijkse DBFM(O) voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.

De gegevens uit de tabel zijn afkomstig van de vakdepartementen die periodiek rapporteren over ontwikkelingen op het gebied van DBFMO aan Financiën in het kader van haar toezichthoudende rol. Ingeval vakdepartementen voornemens zijn om af te wijken van het beleid voor PPC’s of van de uitkomst van een PPC dan geldt de afspraak dat zij dit voorafgaand ter goedkeuring dienen voor te leggen aan Financiën.

De verantwoordelijkheid voor de beslissing om volgens DBFM(O) aan te besteden ligt bij de vakdepartementen. Bij gebouwgebonden DBFMO ligt de verantwoordelijkheid tevens bij de cliënten van de Rijksgebouwendienst. De vakdepartementen dragen de primaire verantwoordelijkheid voor het welslagen van de projecten en dus voor het behalen van doelstellingen van bedrijfseconomische efficiëntie en doelmatigheid.

C. Beleidsconclusies

Deelnemingen

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het aandeelhouderschap van het overgrote deel van de staatsdeelnemingen.

Nota deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013

Op 18 oktober 2013 heeft de Minister van Financiën zijn Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 gepresenteerd.27 De laatste Nota Deelnemingenbeleid stamt uit 2007. De motto’s «privatiseren, tenzij» (uit de nota 2001) of «publiek, tenzij» (uit de nota 2007) zijn met de nieuwe nota losgelaten. Een belangrijk verschil met voorgaand beleid is dat het besluit omwel of niet te privatiseren per casus wordt beoordeeld, zonder dat daar een streven aan ten grondslag ligt om de portefeuille zo klein of zo groot mogelijk te maken. Aan de hand van de nieuw geïntroduceerde criteria marktordening en strategisch belang is in deze nota bovendien per geval uitgewerkt of de Staat permanent aandeelhouder wil blijven van de deelnemingen of niet. Omdat publieke belangen altijd aan de oorsprong liggen van staatsdeelname, worden publieke belangen centraal gesteld in het aandeelhouderschap. Ook behoud van het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijk kapitaal is een publiek belang. Daarvoor is een belangrijke taak weggelegd voor de Staat als aandeelhouder.

De nieuw geformuleerde missie van de Staat als aandeelhouder in de nota is: het verantwoord beheer van het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijk kapitaal. Daarvoor zal de Staat als aandeelhouder:

  • bijdragen aan de borging van publieke belangen;

  • sturen op behoud van de financiële waarde die staatsdeelnemingen vertegenwoordigen;

  • een bijdrage leveren aan goed ondernemingsbestuur.

Strategie

In 2013 heeft de Staat als aandeelhouder met verschillende deelnemingen over de strategie gesproken.

Het kabinet is in 2013 tot het voornemen gekomen de aandelen die de Staat der Nederlanden indirect houdt in URENCO Ltd. te vervreemden. Een verkoop van de Nederlandse aandelen in URENCO kan alleen maar plaatsvinden op het moment dat de publieke belangen inzake non-proliferatie, veiligheid en leveringszekerheid geborgd zijn. In 2013 is Nederland daarover in gesprek gegaan met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Deze gesprekken lopen door in 2014.

In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet voornemens is Holland Casino te verkopen. In 2013 is een begin gemaakt met de uitwerking van een visie op ordening van de casinomarkt, dit loopt door in 2014. Wanneer de Kamer akkoord is met de ordening van de casinomarkt kan Holland Casino een verkooptraject ingaan. Gezien de financiële situatie van de onderneming heeft Holland Casino geen winst afgedragen in 2013. Holland Casino voert een herstructurering door om zo een financieel solide basis te creëren om zelfstandig in een gemoderniseerde kansspelmarkt te opereren.

In 2013 is door het kabinet besloten om minderheidsprivatiseringen van Tennet en Gasunie niet mogelijk te maken. Tennet en Gasunie blijven vooralsnog volledig in handen van de Nederlandse Staat. Wel wordt onderzocht of de mogelijkheid moet worden geopend om via kruislingse participatie strategische samenwerking aan te gaan met netwerkbedrijven in andere EU-landen.

De afdrachten van de Staatsloterij (SENS) blijven onder druk staan als gevolg van de dalende vraag naar de producten die de Staatsloterij aanbiedt. SENS overweegt daarom haar strategie aan te passen door naast de offline markt ook de online markt te betreden, wanneer deze wordt opengesteld.

Investeringen en vermogenspositie

Het kabinet heeft de beslissing van NS om de V250 «Fyra» uit de dienstregeling te nemen ondersteund. Gemeten over de periode 2015–2024 is het effect hiervan een verlies van vermogensaanwas ter grootte van € 340 mln., hiervan komt € 119 mln. direct voor rekening van de Staat in de vorm van gemiste dividendopbrengsten over dezelfde periode28. Het vermogensverlies bij NS wordt opgevangen door € 340 mln. aan kostenbesparingen door efficiëncymaatregelen bij NS door de jaren 2016–2024.

Het Havenbedrijf Rotterdam heeft een deel van de bijdrage die Financiën zou krijgen in ruil voor de Rijksbijdrage aan Maasvlakte 2 vervroegd teruggestort in 2013. Het ging daarbij om een bedrag van circa € 295 mln. Het Havenbedrijf Rotterdam blijft ook na de storting sterk gekapitaliseerd.29

De Staat heeft in 2013 de resterende 33,3% van haar aandelen Connexxion verkocht.

Beloningsbeleid

In 2013 is overeenstemming bereikt over een nieuw gematigd beloningsbeleid bij Schiphol. In februari 2014 is het nieuwe beloningsbeleid formeel vastgesteld door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van Schiphol. Het percentage deelnemingen waarvan het beloningsbeleid conform de beloningsmethodiek voor staatsdeelnemingen is vastgesteld komt daarmee op 100%. In de Nota Deelnemingenbeleid 2013 heeft de Minister van Financiën aangekondigd het beoordelingskader voor bestuurdersbeloningen van staatsdeelnemingen in 2014 te zullen herijken, waarbij onder meer richtlijnen zullen worden opgesteld voor de variabele beloning.

Nationalisatie SNS REAAL

Op 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën SNS REAAL genationaliseerd. De Staat kreeg er daarmee een nieuwe deelneming bij. De bij nationalisatie gegeven staatssteun is in februari 2013 voorlopig goedgekeurd door de Europese Commissie, wachtende een herstructureringsplan voor SNS REAAL. Deze is in augustus ingediend door de Staat en op 19 december 2013 door de Europese Commissie goedgekeurd. Onderdeel van het herstructureringsplan, reeds bij nationalisatie aangekondigd, was dat de vastgoedtak Property Finance zal worden afgesplitst van SNS Bank. Dit heeft plaatsgevonden op 31 december 2013. Tevens is bij nationalisatie aangekondigd dat de aandelen in SNS REAAL en de afgesplitste vastgoedtak zullen worden overgedragen aan NLFI tegen uitgifte van certificaten. Dit heeft ook plaatsgevonden op 31 december 2013.

Toekomstplannen voor de financiële instellingen ABN AMRO, ASR en SNS REAAL

Op 23 augustus 2013 heeft het kabinet in een brief aan de Kamer haar toekomstplannen voor de financiële instellingen gepresenteerd. ABN AMRO, ASR (en SNS REAAL) gaan volledig terug naar de markt als de financiële sector voldoende stabiel is, er voldoende interesse is in de markt en de ondernemingen er klaar voor zijn. Geconcludeerd is dat een beursgang op dit moment de meest reële optie is voor ABN AMRO, onderhandse verkoop is echter niet uitgesloten. Voor ASR is zowel beursgang als onderhandse verkoop mogelijk. Voor een voornemen omtrent de toekomstplannen met SNS REAAL was het in 2013 nog te vroeg, dit volgt in 2014. Met betrekking tot ABN AMRO is aangegeven dat in ieder geval de Asset Quality Reviews zullen worden afgewacht voordat een besluit tot daadwerkelijke verkoop zal worden genomen. Verkoop van ASR kan eerder aan de orde zijn. Voor alle financiële instellingen geldt dat de Minister de Kamer vooraf zal informeren, voordat onomkeerbare stappen worden gezet.

Publiek Private Investeringen

Nederland heeft internationaal door de kwaliteit van DBFM(O) projecten een toppositie bereikt door onder meer rijksbrede standaardisatie van het DBFMO contract en aanbestedingsleidraden, de professionaliteit van het Rijk als opdrachtgever en de goed gevulde pijplijn van projecten in komende jaren. Steeds meer marktpartijen (zowel bouwers als financiers) kiezen voor Nederland ten opzichte van andere Europese landen (zoals Duitsland, Frankrijk en het VK). Dit vergroot de concurrentie en leidt daardoor voor de belastingbetaler tot een betere prijs-kwaliteit verhouding van infrastructuur en gebouwen. Het kabinet wil dit succes van DBFM(O) verder uitbouwen. Zo is in 2013 gewerkt aan het verder implementeren van DBFM(O) bij de sector van sluizen en kanalen. Een ander belangrijk element hierbij is de verdere verbreding en verdieping van de financieringsmarkt voor DBFMO. In dit verband zijn bijvoorbeeld in 2013 meerdere initiatieven genomen alsmede aanpassingen gedaan in contracten en processen om institutionele beleggers te laten participeren in de financiering van DBFM(O) projecten. Daarnaast is in 2013 gewerkt aan verdere verbetering van het contractmanagement van lopende projecten opdat de voordelen van DBFM(O) zich ook in de exploitatiefase materialiseren en het contractmanagement op hetzelfde hoge kwaliteitsniveau komt te liggen als de aanbesteding van projecten. In dit verband is onder meer een onderzoek gestart om een performance model voor contractmanagement te ontwikkelen aan de hand waarvan vakdepartementen hun contracten beter kunnen aansturen.

Ook hebben de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken samen een kwartiermaker aangesteld, die een concreet voorstel voor de uitwerking van de Nederlandse Investeringsinstelling (NII) gaat opstellen30. Daarbij staat centraal hoe de vraag naar en aanbod van financiering beter met elkaar kunnen worden verbonden om de investeringen in Nederland te ondersteunen en institutionele beleggers in de gelegenheid te stellen hun ambitie om meer te beleggen in de versterking van de Nederlandse economie waar te maken. Voor het realiseren van diverse beleidsdoelstellingen, zoals energiebesparing in woningen en internationaal ondernemen in opkomende markten, zijn en worden eveneens fondsen opgericht.

In 2013 heeft de Minister van Financiën bijgedragen aan het realiseren van een efficiëntere en effectieve bedrijfsvoering binnen het Rijk. Een ander voorbeeld is een onderzoek naar verbetering van de governance in het beheer en exploitatie van het vastgoed van de Rijksmusea. Financiën is betrokken gebleven bij het sourcingprogramma Defensie31 waarbij sourcingafwegingen en -trajecten zijn gefaciliteerd. De handleiding Publiek-Private Comparator is aangepast, om bredere toepassing van dit instrument bij de overheid mogelijk te maken. Inmiddels worden PPC’s ook buiten de sectoren infrastructuur en gebouwen ingezet, bijvoorbeeld bij enkele ICT-projecten. Vooralsnog zal dit echter niet worden voorgeschreven.

Illiquid Assets Back-up Faciliteit

De IABF is één van de kredietcrisismaatregelen. Begin 2009 hebben de Staat en ING Groep N.V. (ING) overeenstemming bereikt over een back-up faciliteit (IABF) die betrekking heeft op de gesecuritiseerde Amerikaanse hypothekenportefeuille van ING (de Alt-A portefeuille). De transactie bestaat uit zeven kasstromen (figuur 1).

Figuur 1: kasstromen Illiquid Assets Back-up Facility

Figuur 1: kasstromen Illiquid Assets Back-up 						Facility

In de transactie was initieel sprake van vier kasstromen (Kamerstukken II 2008/2009, 31 371, nr. 95). De Staat heeft 80% van het risico op de Alt-A portefeuille overgenomen en ontvangt van ING 80% van alle kasstromen die binnenkomen op de portefeuille. Deze kasstromen betreffen hoofdsommen en rente. Daarnaast ontvangt de Staat een garantiefee. De Staat betaalt een funding fee en een management fee aan ING. De funding fee is een periodieke betaling van aflossing en rente op een lening van ING aan de Staat.

Later zijn twee extra betalingen van ING aan de Staat overeengekomen (Kamerstukken II 2009/2010, 31 371, nr. 273). Die betalingen komen overeen met een verlaging van de rentecomponent van de funding fee met 0,5 procentpunt en een verhoging van de garantiefee met 0,826 procentpunt.

De zevende kasstroom (verhandelbaarheidsfee in figuur 1) is gevolg van afspraken die zijn gemaakt tussen ING en de Staat voor het loskoppelen van de IABF van ING Direct US in verband met de verkoop van ING Direct US (Kamerstukken II 2010/2011, 31 371, nr. 362). Eind 2012 is de structuur van de IABF verder aangepast om ook de overige ING US entiteiten los te koppelen van de IABF.

In 2013 is overeenstemming bereikt over de beëindiging van de IABF. De beëindiging zal plaatsvinden door de Alt-A portefeuille te verkopen. De opbrengsten zullen worden gebruikt om de lening van ING aan de Staat af te lossen (Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 377).

Meetbare gegevens

Het uiteindelijke resultaat op de transactie zal pas na afloop bekend zijn. Contractueel is dit na ca. 40 jaar, of eerder als de Alt-A portefeuille volledig is verkocht en de lening volledig is afgelost. In december 2013 heeft een eerste veiling van een deel van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden. In 2014 is de rest van de portefeuille verkocht en de lening van ING aan de Staat volledig afgelost. Het uiteindelijke resultaat op de IABF was ten tijde van schrijven van dit jaarverslag reeds bekend en bedroeg ca. € 1,4 mld. Dit is inclusief € 0,4 mld. die is ontvangen van ING ter compensatie van de toekomstige garantiefees (Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 380).

Dit jaarverslag blikt echter terug op 2013 en laat daarom met behulp van kerncijfers de ontwikkeling van de gerealiseerde resultaten zien. In tabel 1 zijn de omvang van de zeven kasstromen uit de transactie in 2012 en 2013 weergegeven.

Tabel 1: kasstromen 2011, 2012 en 2013 (in € mln.)
 

2011

2012

2013

Funding fee

3.242

2.644

4.808

Management fee

39

33

26

Incidentele uitgave

   

19

Totaal uitgaven

3.281

2.678

4.853

       

Portefeuilleontvangsten

3.012

2.434

4.275

Garantie fee

85

73

58

Additionele garantie fee

128

110

87

Additionele fee

55

46

35

Verhandelbaarheidsfee

 

15

18

Incidentele ontvangst

   

379

Totaal ontvangsten

3.281

2.678

4.853

       

Saldo

0

0

0

Het kasstromenoverzicht laat zien dat elke US dollar (in de tabel zijn dollars omgerekend naar euro’s) die uit de portefeuille of als fee is binnengekomen in 2012 en 2013 ook weer is terugbetaald aan ING. Ten opzichte van 2012 zijn er in 2013 twee extra kasstromen. Het betreft hier een incidentele uitgave (€ 19 mln.) en een incidentele ontvangst (€ 379 mln.) die zijn afgesproken tussen ING en Staat met betrekking tot de beëindiging van de IABF32. Het bedrag van € 379 mln. is opgebouwd uit drie componenten. De eerste component is een zogenaamde claw-back fee die volgens de IABF overeenkomst bij een eventuele exit moet worden afgerekend (€ 93 mln.). De tweede component betreft de contante waarde van de aanpassing in de garantiefee die in 2009 door de Europese Commissie is opgelegd (€ 193 mln.). De derde component is een compensatie voor het mislopen van toekomstige garantiefees door de Staat (€ 94 mln.). Tegenover de bijdrage van ING staat de incidentele uitgave. Dit is een verrekening van door ING vooruitbetaalde fees over de periode na afwikkeling van de IABF (€ 19 mln.). Netto is er sprake van een bijdrage van ING aan de Staat van € 360 mln. Deze bijdrage is volledig gebruikt om de lening van ING af te lossen. Dat komt tot uitdrukking in de funding fee.

In december 2013 is een deel van de portefeuille verkocht. De verkoopopbrengsten (€ 2,4 mld.) zijn verwerkt onder de portefeuille ontvangsten. De portefeuille ontvangsten in 2013 zijn daardoor hoger dan in 2012. Doordat de verkoopopbrengsten volledig zijn gebruikt om de lening van ING af te lossen, is ook de funding fee in 2013 hoger dan in 2012.

De kasstromen geven beperkt inzicht in de resultaten op de IABF. Een balans en resultaat gebaseerd op een bedrijfseconomische benadering geven meer inzicht.

Door (vervroegde) aflossingen en afboekingen (verliezen) en verkopen in december 2013 is de omvang van de RMBS portefeuille in 2013 teruggelopen met ca. € 6,4 mld. van € 11,0 mld. tot € 4,6 mld. De dollars die zijn binnengekomen zijn gebruikt om (versneld) te voldoen aan de verplichting aan ING. Als gevolg daarvan is de gegarandeerde waarde in 2013 teruggelopen met ca. € 4,9 mld. van € 7,5 mld. tot € 2,6 mld. per ultimo 2013. De cijfers en de voor omrekening van dollars naar euro gebruikte wisselkoersen zijn terug te vinden in tabel 2.

Tabel 2: balans ultimo 2011, 2012 en 2013 (in € mln.)

Omschrijving

Balans per 31-12-2011

Balans per 31-12-2012

Balans per

31-12-2013

Activa

     

RMBS portefeuille

13.751

11.004

4.623

Kas ($-rekening)

0

0

0

Te ontvangen RMBS hoofdsom

183

136

63

Te ontvangen RMBS interest

39

29

15

Te ontvangen additionele fee

4

3

0

Te ontvangen verhandelbaarheidsfee

 

2

0

Resultaat

 

118

1.377

Totaal activa

13.976

11.291

6.079

       

Passiva

     

Guaranteed Value (GV)

10.055

7.496

2.644

Buffer in de transactie

3.695

3.626

3.356

Te betalen GV

209

159

78

Te betalen funding fee

17

11

1

Totaal passiva

13.976

11.291

6.079

       

Eurodollar koers

1,2939

1,3194

1,3791

In tabel 2 staan ook nog enkele posten vermeld die reeds zijn verwerkt in de resultaten voor 2013, maar per 31-12-2013 nog niet zijn ontvangen van ING of nog niet zijn betaald aan ING.

Balans en relatie met de saldibalans

De saldibalans in bijlage C van het jaarverslag vermeldt de resterende betalingsverplichting uit hoofde van de IABF per ultimo 2013. Deze verplichting (€ 2,7 mld.) is opgebouwd uit de gegarandeerde waarde ultimo 2013 (€ 2,6 mld.) plus een verplichting van de Staat aan ING die begin 2014 is voldaan, maar betrekking heeft op december 2013 (€ 0,1 mld.). De verplichting luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de in de tabel 2 vermelde eurodollar koers.

De saldibalans in bijlage C vermeldt ook de omvang van de Alt-A portefeuille die tegenover de verplichting staat. De omvang van de Alt-A portefeuille luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de in de tabel vermelde eurodollar koers. De nominale omvang van dat deel van de Alt-A portefeuille waarvoor de Staat risico’s heeft overgenomen bedroeg € 4,6 mld. per ultimo 2013. Het op de saldibalans vermelde bedrag (€ 4,7 mld.) omvat daarnaast een deel van de portefeuille-ontvangsten die in december 2013 door ING zijn ontvangen, maar pas in januari 2014 zijn betaald aan de Staat (€ 0,1 mld.).

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de Staat

       

Realisatie

Vastgestelde begroting1.

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

58.803.151

– 27.770.244

1.027.232

68.581

13.595.835

336.637

13.259.198

Waarvan betalingsverplichting:

             

Verwerving vermogenstitels

429.667

0

0

0

0

0

0

Verplichting kapitaalstorting Tennet

0

0

600.000

0

0

0

0

Verplichting kapitaalconversie Fortis

1.350.000

0

0

0

0

0

0

Verplichting Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

2.600.000

1.031.000

0

0

0

0

0

Verplichting Superdividend NS naar Prorail

0

1.400.000

0

0

0

0

0

Meerjarenverplichting aan ING

19.818.996

1.618.794

461.193

67.858

– 79.228

322.000

– 401.228

Overbruggingskrediet SNS

       

1.100.000

0

1.100.000

Kapitaalinjectie SNS

       

2.200.000

0

2.200.000

Kapitaalinjectie Propertize

       

500.000

0

500.000

               

Waarvan garantieverplichting:

             

Regeling BF

– 11.081

– 6.390

– 8.322

– 1.600

– 387

0

– 387

Voorwaardelijke verplichting Capital Relief Instrument

32.611.091

– 32.611.091

0

0

0

0

0

Garantie Counter Indemnity

0

950.000

0

0

0

0

0

Garanties en vrijwaringen

1.060.447

– 167.198

– 49.092

– 13.000

– 13.025

0

– 13.025

Garantie DNB winstafdracht

       

5.700.000

0

5.700.000

Garantie SNS Propertize

       

4.166.410

0

4.166.410

               

Waarvan overige verplichtingen

944.031

14.641

23.453

15.323

22.065

14.637

7.428

               

Uitgaven

9.282.251

6.833.292

3.599.367

2.993.758

8.674.220

1.994.237

6.679.983

               

Vermogensverschaffing

             

Kapitaalstorting Tennet

   

300.000

300.000

0

0

0

Uitkering superdividend NS

0

1.400.000

0

0

0

0

0

Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

928.000

0

0

0

0

0

Kapitaalstorting couponbetaling MCN

103.000

0

0

0

0

0

Verwerving vermogenstitels

429.667

0

0

0

0

0

0

Kapitaalconversie Fortis

1.350.000

0

0

0

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS REAAL

       

2.200.000

0

2.200.000

Kapitaalinjectie Propertize

       

500.000

0

500.000

               

Bekostiging

             

PPS

324

6

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

             

NLFI (voorheen STAK)

     

5.250

5.250

5.019

231

               

Lening

             

Management Fee IABF

58.754

46.592

38.756

33.206

26.457

31.000

– 4.543

Funding Fee IABF

3.903.293

4.345.040

3.242.213

2.644.371

4.807.961

1.948.000

2.859.961

Incidentele uitgaven IABF

       

18.960

0

18.960

Mandatory Convertible Note

2.600.000

0

0

0

0

0

0

Overbruggingskrediet SNS

       

1.100.000

0

1.100.000

               

Garantie

             

Regeling BF

13.918

0

0

0

6

600

– 594

Dotatie begrotingsreserve TenneT

 

1.644

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Uitbetalingen garanties en vrijwaringen

       

575

0

575

               

Opdrachten

             

Afkoop bijdrage exploitatiebijdrage Westerscheldetunnel

881.464

0

0

0

0

0

0

Uitvoeringskosten tijdelijke regeling tankstations

24

0

0

0

0

0

0

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

44.807

9.011

13.598

6.131

10.211

4.818

5.393

               

Ontvangsten

16.130.388

7.970.200

9.925.613

5.131.796

9.603.301

5.027.343

4.575.958

               

Vermogensonttrekking

             

Havenbedrijf Rotterdam Rijksbijdrage Landwinning

0

0

0

0

295.482

0

295.482

Opbrengst onttrekking vermogenstitels

1.400.000

154.600

9.000

12.441

0

0

0

Dividend staatsdeelnemingen

537.238

617.686

423.226

312.510

606.876

259.322

347.554

Winstuitkering DNB

1.279.950

1.658.738

544.278

749.494

1.974.773

1.139.366

835.407

waarvan SMP-Griekenland

       

163.852

278.000

– 114.148

waarvan investeringsportefeuille DNB

       

43.882

73.000

– 29.118

Afdracht Holland Casino

– 11.952

9.839

0

0

0

0

0

Afdrachten Staatsloterij

94.787

108.395

102.423

100.000

82.910

96.000

– 13.090

Opbrengst verkoop vermogenstitels

1.320.924

355

150

38

131.965

0

131.965

Dividend Financiële instellingen

0

6.410

216.244

121.302

488.400

394.000

94.400

               

Bijdrage aan RWT

             

NLFI (voorheen STAK)

     

2.419

4.134

4.300

– 166

               

Leningen

             

Portefeuille ontvangsten IABF

3.819.253

4.058.123

3.012.250

2.433.653

4.275.292

1.749.000

2.526.292

Garantie Fee IABF

129.260

102.502

85.262

73.054

58.205

67.000

– 8.795

Additionele fee IABF

13.535

77.068

55.409

46.350

35.319

43.000

– 7.681

Additionele garantie fee IABF

0

153.939

128.048

109.713

87.413

101.000

– 13.587

Verhandelbaarheidsfee IABF

0

0

0

14.807

17.659

19.000

– 1.341

Afkoop garantiefee IABF

       

0

0

0

Incidentele ontvangst IABF

       

379.490

0

379.490

Rente en aflossing div. leningen

71.014

67.007

62.999

0

0

0

0

Aflossing kapitaalversterking ING, Aegon en SNS Reaal

6.185.000

500.000

3.500.000

750.000

750.000

750.000

0

Couponbetaling en/of boetebetaling kapitaalversterking ING, Aegon en SNS Reaal

1.250.845

154.715

1.750.472

375.000

375.000

375.000

0

Renteontvangsten Mandatory Convertible Note

0

103.000

0

0

0

0

0

Renteontvangsten SNS krediet

       

6.898

0

6.898

               

Garantie

             

Regeling BF

548

258

658

210

278

0

278

Premie-ontvangsten garantie TenneT

1.644

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Premie-inkomsten Capital Relief Instrument

28.214

165.482

0

0

0

0

0

Premie-inkomsten Counter Indemnity

0

25.555

25.555

25.555

25.555

25.555

0

               

Opdrachten

             

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

11.772

4.884

4.839

450

2.852

0

2.852

X Noot
1

Inclusief nota van wijziging Kamerstukken II 2012/2013, 33 400 nr. 8

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Meerjarenverplichting IABF (– € 401,2 mln.)

In 2009 is de Staat een Illiquid Assets Back-up Facility overeengekomen met ING. Als gevolg daarvan is er voor de Staat een meerjaren betalingsverplichting aan ING ontstaan. Deze verplichting is in 2013 toegenomen door de verplichting tot het betalen van een management fee en rentevergoeding over 2013. De verplichting is verder toegenomen door de incidentele uitgave voor de afwikkeling van de fees in relatie tot beëindiging van de IABF. Tegenover de toename staat een afname door de appreciatie van de euro ten opzichte van de dollar in 2013. Per saldo is sprake van een afname in 2013. De totale betalingsverplichting aan ING is ultimo 2013 afgenomen tot ongeveer € 2,7 mld. (zie saldibalans).

Kapitaalinjectie SNS REAAL (+ € 2,2 mld.), overbruggingskrediet SNS (+ € 1,1 mld.) kapitaalinjectie Propertize (+ € 500 mln.)

Zie toelichting bij de uitgaven.

Garanties en vrijwaringen Connexxion (– € 13,6 mln.)

Met de verkoop van de resterende 33,3% van de aandelen in Connexxion is de nog resterende vrijwaring komen te vervallen.

Garantie DNB winstafdracht (+ € 5,7 mld.)

Als gevolg van diverse maatregelen waartoe de Europese Centrale Bank (ECB) de afgelopen periode heeft besloten om het functioneren van de Eurozone te stabiliseren, zijn de zogenaamde crisisgerelateerde (financiële) risico’s in de balans van nationale centrale banken in de Eurozone, en dus ook van DNB (verder) opgelopen. DNB is met het Ministerie van Financiën in overleg getreden voor een passende oplossing. Verschillende mogelijkheden zijn besproken, waaronder die van de vorming van een voorziening. Binnen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) is namelijk besloten om het nationale centrale banken mogelijk te maken een voorziening te treffen voor crisisgerelateerde risico’s. Een voorziening voor deze risico’s of een vergroting van de reserves van DNB leidt tot een evenredige verlaging van de winstafdracht van DNB aan de Staat (aandeelhouder). Een aan DNB te verstrekken garantie op zogenaamde crisisgerelateerde activa, is een volwaardig alternatief voor een dergelijke voorziening waartoe in samenspraak is gekomen.

Garantie SNS Propertize (+ € 4,2 mld.)

De Staat garandeert de door Propertize aangetrokken schuld. In de Kamerbrief van 5 februari 2014 is gemeld dat de maximale omvang van deze garantie € 4.055 mln. is. Dit betreft het nominale bedrag exclusief verschuldigde rente. De totale garantie inclusief verschuldigde rente komt daarmee uit op € 4.166 mln.

Uitgaven

Kapitaalinjectie SNS REAAL (+ € 2,2 mld.) en kapitaalinjectie Propertize (+ € 500 mln.)

Op 1 februari 2013 is SNS REAAL genationaliseerd. De hiermee betrokken kapitaalinjectie en het benodigde overbruggingskrediet aan SNS REAAL waren uiteraard niet reeds begroot. In SNS Bank en SNS Reaal (de holding) werd respectievelijk € 1,9 mld. en € 0,3 mld. aan kapitaal geïnjecteerd, van deze laatste kapitaalinjectie is € 0,25 mld. beschikbaar gesteld aan REAAL (verzekeraar). Propertize is einde 2013 afgesplitst van SNS Bank en de rest van SNS REAAL. Direct na de afsplitsing heeft de Staat in Propertize de reeds bij nationalisatie aangekondigde kapitaalinjectie van € 500 mln. gedaan. Hiervan is € 400 mln. door Propertize gebruikt om haar schuld aan SNS Bank te verkleinen.

Management fee (– € 4,5 mln.)

De omvang van de management fee is in 2013 lager dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door twee factoren. In de eerste plaats was de omvang van de Alt-A portefeuille waarover de fee is berekend lager dan geraamd. In de tweede plaats is de realisatie lager dan geraamd door appreciatie van de euro ten opzichte van de dollar.

Funding fee (+ € 2,9 mld.)

De funding fee is hoger dan geraamd. Dit is gevolg van de verkoop van een deel van de Alt-A portefeuille in december 2013 en afwikkeling van de fees in relatie tot beëindiging van de IABF (zie toelichting bij portefeuille ontvangsten) en doordat elke dollar die binnenkomt, gebruikt wordt om de lening aan ING af te lossen.

Incidentele uitgave (+ € 19,0 mln.)

In 2013 is overeenstemming bereikt over de beëindiging van de IABF. Onderdeel van deze overeenstemming zijn afspraken over de afwikkeling van fees. De incidentele uitgave is gevolg van deze afspraken. In de begroting voor 2013 was nog geen rekening gehouden met deze incidentele uitgave.

Overbruggingskrediet SNS (+ € 1,1 mld.)

Op 1 februari 2013 is SNS REAAL genationaliseerd. De hiermee betrokken kapitaalinjectie en het benodigde overbruggingskrediet aan SNS REAAL waren uiteraard niet reeds begroot.

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 5,4 mln.)

De uitvoeringskosten gelieerd aan het beheer van de staatsdeelnemingen zijn aanzienlijk hoger uitgevallen dan geraamd. De belangrijkste oorzaak is de nationalisatie van SNS REAAL en de daarmee gepaard gaande extra inhuur van extern advies.

Ontvangsten

Havenbedrijf Rotterdam Rijksbijdrage Landwinning (+ € 295,4 mln.)

Het Havenbedrijf Rotterdam heeft een deel van de bijdrage die Financiën zou krijgen in ruil voor de Rijksbijdrage aan Maasvlakte 2 vervroegd teruggestort in 2013.

Dividend staatsdeelnemingen (+ € 347,6 mln.)

In 2013 is het dividend van een aantal deelnemingen meegevallen en van een aantal deelnemingen tegengevallen. De meevallers hebben zich voorgedaan bij BNG, FMO, Gasunie, Tennet en UCN. Terwijl de kleine tegenvallers zich hebben voorgedaan bij KLM en NS.

Winstuitkering DNB (+ € 835,4 mln.)

Met DNB zijn afspraken gemaakt over de winstafdracht en is een garantie verstrekt (zie ook de verplichtingen). Mede door deze afspraak is er een hoger dan geraamde winstafdracht in 2013 van € 835,4 mln. De inkomsten uit het Griekse deel van SMP en de investeringsportefeuille DNB dragen in 2013 voor € 207,6 mln. bij aan de winstuitkering.

Afdracht Staatsloterij (– € 13,1 mln.)

De winstgevendheid van SENS staat onder druk. De verwachting is dat SENS de komende jaren minder winst zal maken.

Opbrengst verkoop vermogenstitels (+ € 132,0 mln.)

De Staat heeft in 2013 de resterende 33,3% van haar aandelen Connexxion verkocht.

Dividend financiële instellingen (+ € 94,4 mln.)

ABN AMRO en ASR hebben beide in 2013 meer dividend afgedragen dan verwacht. Dit heeft geresulteerd in een meevaller van € 94,4 mln.

Portefeuille ontvangsten (+ € 2,5 mld.)

De ontvangsten uit de portefeuille zijn in 2013 hoger dan geraamd door de opbrengsten als gevolg van verkoop van een deel van de portefeuille in december 2013 (ca. € 2,4 mld.). Daarnaast waren de gerealiseerde verliezen in 2013 lager dan de verliezen waarmee in de raming voor 2013 rekening was gehouden (ca. € 0,2 mld.). Tot slot is er sprake van een tegengesteld effect als gevolg van appreciatie van de euro ten opzicht van de dollar in 2013 (ca. – € 0,1 mld.).

Garantie fee (– € 8,8 mln.) en additionele garantie fee (– € 13,6 mln.)

De omvang van de management fee, garantie fee en aanvullende garantie fee zijn in 2013 allen lager dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door twee factoren. In de eerste plaats was de omvang van de Alt-A portefeuille waarover de fee is berekend lager dan geraamd. In de tweede plaats is de realisatie lager dan geraamd door appreciatie van de euro ten opzichte van de dollar.

Additionele fee (– € 7,7 mln.) en verhandelbaarheidsfee (– € 1,3 mln.)

De additionele fee en de verhandelbaarheidsfee zijn beiden lager dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door twee factoren. In de eerste plaats was de omvang van de resterende verplichting van de Staat aan ING waarover de fee is berekend lager dan geraamd. In de tweede plaats is de realisatie lager dan geraamd door appreciatie van de euro ten opzichte van de dollar.

Incidentele ontvangst (+ € 379,5 mln.)

In 2013 is overeenstemming bereikt over de beëindiging van de IABF. Onderdeel van deze overeenstemming zijn afspraken over de afwikkeling van fees. De incidentele ontvangst is gevolg van deze afspraken. In de begroting voor 2013 was nog geen rekening gehouden met deze incidentele ontvangst.

Renteontvangsten SNS krediet (+ € 6,9 mln.)

Deze ontvangst betreft de renteontvangsten op het aan SNS verstrekte krediet.

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 2,9 mln.)

Er is € 2,9 mln. doorbelast aan de onder beheer staande financiële instellingen.

4.4 Internationale Financiële Betrekkingen

A: Algemene doelstelling

Een bijdrage leveren aan een financieel gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Nederlandse economie wordt door zijn openheid en relatief beperkte grootte sterk beïnvloed door internationale financieel-economische ontwikkelingen zoals de schuldencrisis. Verreweg het grootste deel van de Nederlandse export en import gaat naar of komt uit andere Europese landen. Een sterke Europese economie heeft daarmee een directe weerslag op de Nederlandse economie. Mede om die reden is Nederland gebaat bij een gezonde financieel economische ontwikkeling en een stabiele budgettaire en monetaire ontwikkeling in de Europese Unie en haar lidstaten, waarbij ook de financiële stabiliteit binnen de eurozone gewaarborgd is. De Minister van Financiën speelt in Nederland en in Europa door het voorzitterschap van de Eurogroep op dit gebied een regisserende rol en maakt daarbij gebruik van een aantal instrumenten.

Ten behoeve van de bevordering van financiële stabiliteit in de toekomst neemt de Minister actief deel aan internationaal toezicht ter bevordering van de begrotingsdiscipline van lidstaten van de EU en een stabiele macro-economische omgeving in de EMU. Hieronder valt ook de economische beleidscoördinatie in de EU en de EMU, zoals door een nieuw verdrag voor begrotingsdiscipline tussen lidstaten van de EU en een procedure voor macro-economische onevenwichtigheden. Verder neemt de Minister van Financiën besluiten over het Nederlandse oordeel over aanvragen voor het Exchange Rate Mechanism (ERM-II) en voor euro-invoering, en draagt de Minister van Financiën het Nederlandse standpunt over de EU begroting en het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU uit.

De Minister van Financiën draagt bij aan het beheer van stabilisatiemechanismen zoals het EFSF en het ESM ten behoeve van het bewaken van de financiële stabiliteit, ook in financieel-economisch moeilijke tijden. Dit doet de Minister door actief deel te nemen aan Europese overleggen zoals de Eurogroep en Ecofin en door een intensieve lobby bij Europese partners. De Minister van Financiën is sinds januari 2013 voorzitter van de Eurogroep en daarmee ook voorzitter van de Board of Governors van het ESM.

Internationale financiële instellingen beïnvloeden internationale financieel-economische ontwikkelingen, bijvoorbeeld door financieel-economische beleidstoezicht, en door de rol als financieel vangnet in geval van een crisis. Goed beleid van deze instellingen draagt daarom bij aan een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling en de ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden. De Minister draagt hieraan bij door toezicht te houden op de uitvoering van de taken van de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) en hun financiële soliditeit. Daarnaast levert de inbreng van de Minister bij discussies in internationale fora zoals de Ecofin, Eurogroep, Working Party 3 (van de OESO) en discussies bij het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en andere IFI’s een bijdrage aan de beïnvloeding van de internationale beleidsdiscussie en beleidsrespons.

C: Beleidsconclusies

In internationaal verband zijn maatregelen getroffen om de wereld-economie minder gevoelig te maken voor financieel economische crisissen en te zorgen dat de gevolgen, mocht een dergelijke crisis toch plaatsvinden, zo beperkt mogelijk blijven. Hierbij is het versterken van de rol van de Internationale Financiële Instellingen bij crisispreventie en het vormen van een vangnet voor landen die in ernstige problemen dreigen te raken voortgezet. De Minister van Financiën heeft hier voor Nederland als bewaker van de financiële belangen van de Nederlandse overheid en burger een centrale rol in.

Op Europees vlak was er in 2013 wederom substantiële aandacht voor het verdere herstel van de financiële stabiliteit van de eurozone. De Europese schuldencrisis heeft aanleiding gegeven tot wijziging en uitbreiding van afspraken omtrent economische beleidscoördinatie (o.a. versterkt Stabiliteits- en Groeipact). De Minister van Financiën zit de Eurogroep vergadering voor alsmede de ESM Board of Governors vergaderingen. De Staatssecretaris van Financiën neemt namens Nederland deel aan discussies en besluitvorming op ministerieel niveau in Eurogroep verband over deze onderwerpen. De Minister van Financiën neemt namens Nederland deel aan de discussies in Ecofin-verband. De Staatssecretaris van Financiën schuift aan in de Ecofin Raad als het fiscale onderwerpen betreft.

Als sluitstuk van versterkte economische beleidscoördinatie in de Eurozone verstrekt het ESM, onder strikte beleidscondities en waar mogelijk in samenwerking met het IMF, financiële steun aan landen in nood. Het ESM is sinds oktober 2012 het voornaamste noodfonds. Sinds juli 2013 kunnen het EFSM en EFSF geen nieuwe programma’s meer aangaan. Deze tijdelijke noodfondsen verstrekken nog wel de reeds aangegane en toegezegde leningen van Griekenland, Portugal en Ierland. Het EFSF en EFSM blijven bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost.

Het EFSF en EFSM hebben in 2013 financiële steun verstrekt aan Ierland, Portugal en Griekenland (voor Griekenland gaat het alleen om EFSF steun). Het ESM heeft in 2013 financiële steun verstrekt aan Spanje en Cyprus. Op 25 maart 2013 bereikte de Eurogroep een akkoord over een leningenprogramma voor Cyprus. Het leningenpakket bedraagt in totaal maximaal € 10 mld., waarvan circa € 9 mld. afkomstig is van het ESM en circa € 1 mld. van het IMF. In 2013 heeft het ESM € 4,6 mld. uitgekeerd aan Cyprus. Spanje en Ierland kondigden tijdens de Eurogroep van 14 november 2013 aan het leningenprogramma te zullen verlaten en geen vervolgprogramma aan te vragen. Ierland en Spanje hebben inmiddels het leningenprogramma succesvol verlaten.

Tezamen met de Minister president en de Minister van Buitenlandse Zaken, heeft de Minister van Financiën zich in 2013 ingezet voor een voor Nederland gunstige afronding van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2014–202033. Tijdens de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 is hierover een akkoord bereikt. Nederland heeft daarin wederom een korting op de afdrachten weten te bedingen van ruim € 1 mld. per jaar. Daarnaast heeft de inzet van Nederland met een groep van gelijkgezinde lidstaten ertoe geleid dat het uitgavenplafond met 4% reëel is gedaald ten opzichte van de periode 2007–2013. Ten opzichte van ongewijzigd beleid is er zelfs sprake van een daling met 9% reëel34. Hiermee is de doelstelling van het kabinet Rutte II, te weten een substantiële afdrachtenvermindering, gerealiseerd. Mede dankzij dit akkoord hebben de begrotingsonderhandelingen over de ontwerpbegroting voor 2014 er ook toe geleid dat deze ruim 6% onder het niveau van de begroting 2013 ligt35. Desalniettemin heeft Nederland samen met Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk tegen deze begroting gestemd vanwege de beperkte ruimte voor betalingen onder het betalingenplafond. Het akkoord bevat echter duidelijk positieve elementen waar de Nederlandse druk aan heeft bijgedragen. Naast de verlaging van de begroting is voorkomen dat flexibiliteitsinstrumenten buiten het betalingenplafond werden ingezet om zo extra wensen van het Europees Parlement te financieren. Ondanks de inzet van de Minister van Financiën, heeft Nederland niet kunnen voorkomen dat er in 2013 ook forse aanvullende begrotingen zijn aangenomen. Dit is mede te wijten aan het feit dat het Europees Parlement een aanvullende begroting van € 11,2 mld. voorwaardelijk had gesteld aan een akkoord over het Meerjarig Financieel Kader. Mede onder druk van Nederland is voor de volgende aanvullende begroting van € 0,4 mld. wel een andere oplossing gevonden36. Deze is deels via herschikking binnen de begroting 2013 opgevangen en deels binnen de begroting 2014.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 4 Internationale financiële betrekkingen
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Een bijdrage leveren aan een financieel gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

16.632.437

40.452.217

91.240.416

38.336.697

– 49.193.450

434.005

– 49.627.455

Waarvan betalingsverplichtingen

2.764

4.708.053

730.004

3.585.959

139.000

320.560

– 181.560

EIB

     

448.222

0

0

0

Lening Griekenland

     

– 1.505.643

0

0

0

Kapitaal ESM

     

4.573.600

0

0

0

               

Waarvan garantieverplichtingen:

16.629.673

35.744.164

90.510.412

34.750.738

– 49.332.450

113.445

– 49.445.895

Deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

2.739.375

277.118

304.524

120.110

26.588

0

26.588

DNB: IMF en BIS

13.473.298

5.416.546

18.518.207

– 825.772

– 1.140.268

113.445

– 1.253.713

EU betalingssteun

417.000

1.232.500

– 102.500

5.000

– 35.000

0

– 35.000

EFSM

 

2.946.000

– 120.000

6.000

– 42.000

0

– 42.000

EFSF

 

25.872.000

71.910.181

0

– 48.141.770

0

– 48.141.770

ESM

     

35.445.400

0

0

0

               

Uitgaven

95.370

1.304.504

2.284.106

2.005.213

2.599.623

2.449.757

149.866

               

Deelneming aan internationale instellingen

             

Multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

95.370

55.897

337.276

158.227

631.183

481.276

149.907

EFSF

 

1.054

571

0

0

0

0

ESM

     

1.829.440

1.829.440

1.829.440

0

               

Bijdrage uit inkomen Griekse obligaties

             

Lening Griekenland

 

1.247.553

1.946.259

4.546

0

0

0

Uitkering rente aan Griekenland

     

13.000

139.000

139.041

– 41

               

Ontvangsten

12.338

39.495

127.715

50.131

34.336

32.394

1.942

               

Deelneming aan internationale instellingen

             

Ontvangsten IFI's

12.338

9.611

13.081

9.454

8.630

8.480

150

               

Lening

             

Rente en Service fee ontvangsten lening Griekenland

 

29.884

114.634

40.677

25.706

23.914

1.792

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Multilaterale Ontwikkelingsbanken en fondsen (+ € 26,6 mln.)

De aanpassing van de verplichtingen wordt voornamelijk veroorzaakt door wisselkoersbijstellingen van garanties aan de Wereldbank.

DNB: IMF en BIS (– € 1.140,3 mln. en – € 113,4 mln.)

De mutatie voor de garantie aan DNB bestaat uit twee delen: een negatieve bijstelling van € 1.140,3 mln. in verband met wisselkoerseffecten en een afboeking van € 113,5 mln. met betrekking tot de garantie BIS omdat deze niet is geëffectueerd

EU-betalingsbalanssteun (– € 35 mln.)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld.

EFSM (– € 42, 0 mln.)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld

EFSF (– € 48,1 mld.)

Het tijdelijke noodfonds EFSF gaat sinds juli 2013 geen nieuwe leningenprogramma’s meer aan. Hierop is besloten om het garantieplafond neerwaarts bij te stellen tot de benodigde geraamde garanties aan het EFSF voor de huidige programma’s van Ierland, Portugal en Griekenland en de benodigde geraamde garantie voor het aanhouden van de kasreserve van het EFSF.

Uitgaven

Deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (+ € 149,9 mln.)

Binnen de betalingen van IDA 16 (Internationale Development Association) vindt een kasschuif plaats. In 2013 wordt € 150,0 mln. meer uitgegeven. Hiertegenover staan lagere uitgaven in 2014. Het totaal van de aangegane verplichting voor IDA 16 blijft gelijk.

Ontvangsten

Rente Griekenland (+ € 1,8 mln.).

Door een hogere rente dan de geraamde CPB-rekenrente zijn de ontvangsten op de Griekse lening hoger uitgevallen.

4.5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen37

A: Algemene doelstelling

Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en investeringen in het buitenland, in aanvulling op de markt, en het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfaciliteit.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën heeft de rol van regisseur van de uitvoering van de exportkredietverzekeringsfaciliteit. De Minister stelt de randvoorwaarden vast waaronder de uitvoerder van de faciliteit verzekeringen mag afgeven. Sinds de stelselwijziging die op 1 januari 2010 in werking is getreden, treedt de Staat op als verzekeraar en voert Atradius Dutch State Business N.V. de EKV-faciliteit uit, op naam en voor rekening en risico van de Staat. De Minister van Financiën is budgetverantwoordelijk. De Minister van Financiën is, samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, beleidsverantwoordelijk voor het verstrekken van de verzekeringen.

Op basis van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën biedt de Nederlandse Staat, ter aanvulling op de private markt, faciliteiten aan waarmee Nederlandse ondernemers en hun financiers betalingsrisico’s kunnen afdekken bij de Staat. Met de verschillende producten beschikbaar binnen de exportkrediet- en investeringsverzekeringen (de EKV-faciliteit) kunnen Nederlandse bedrijven meer grote en op (middel)lange termijn gefinancierde exportorders verwerven, hetgeen een positief effect heeft op de werkgelegenheid.

De randvoorwaarden voor de afgifte van verzekeringen kunnen ieder moment worden aangepast zodat onverantwoord grote risico’s worden vermeden. Het risicoprofiel van de bestaande EKV-portefeuille en van nieuwe aanvragen wordt daarom nauwlettend gevolgd door het Ministerie van Financiën door middel van een uitgebreid risicokader.

Om zo veel mogelijk te voorkomen dat de Staat risico’s in verzekering neemt die door de markt kunnen worden gedekt, is de risicodracht opgezet. In de risicodracht staat vermeld op welke risico’s (landen, looptijd en omvang) de Staat potentieel dekking aanbiedt. Voor de overige risico’s gaat de Staat er in principe vanuit dat deze door de markt zelf in dekking kunnen worden genomen. De risicodracht wordt periodiek aangepast na overleg met de uitvoerder van de faciliteit of indien reacties van marktpartijen hiertoe aanleiding geven.

De Minister heeft een stimulerende rol ten aanzien van het bevorderen van een gelijkwaardig speelveld op het gebied van de exportondersteunende maatregelen. Om Nederlandse exporteurs en hun financiers internationaal onder gelijke voorwaarden te kunnen laten concurreren, wordt door Nederland in internationaal verband overlegd over de exportondersteunende maatregelen. Zo worden in OESO- en EU-verband afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder exportkredietverzekeringen mogen worden verstrekt, zoals kostendekkendheid, minimum premies, maximale looptijden, het gebruik van ontwikkelingshulpgelden, maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord leenbeleid. De OESO voert een actieve dialoog met de opkomende economieën die geen deel uitmaken van de OESO om mogelijke verstoringen van het speelveld zoveel mogelijk te beperken.

In 2013 is gekozen voor een aanpassing in de prestatie-indicatoren om een beter inzicht te geven in de mate waarin het beleid in het kader van de doelstelling effect heeft. Dit wordt verder toegelicht onder meetbare gegevens bij onderdeel E: Toelichting op de instrumenten.

C: Beleidsconclusies

De exportkredietverzekeringsfaciliteit bestond in 2013 uit de volgende instrumenten: de exportkredietverzekeringen en -garanties (EKV) en de regeling investeringsverzekeringen (RIV)38. In 2013 zijn 147 nieuwe polissen en dekkingstoezeggingen uitgereikt. Dit is een toename ten opzichte van 2012 toen er 127 nieuwe verzekeringspolissen en dekkingstoezeggingen zijn uitgereikt. Deze stijging laat zien dat Nederlandse exporteurs op markten opereren waar nog steeds behoefte is aan exportkredietverzekeringen.

Onderstaande figuur geeft de ontwikkeling van de EKV en de RIV-portefeuille weer door middel van de uitstaande garantieverplichtingen.

Grafiek 1: uitstaande garantieverplichtingen in mln. € 2009–2013

Grafiek 1: uitstaande garantieverplichtingen in mln. € 						2009–2013

In de grafiek is een onderscheid gemaakt tussen definitieve verzekeringen (polissen) en voorlopige verzekeringen (dekkingstoezeggingen).

Onder het EKV-instrumentarium valt onder andere het product exportkredietgarantie (EKG). Dit instrument is in 2009 ingevoerd en beoogt de kredietverlening door banken voor financiering van Nederlandse export te bevorderen. Hierbij geeft de Nederlandse Staat de garantie dat indien de financierende bank niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen terwijl er wel betaald is, de financier van de bank (doorgaans een institutionele belegger) toch betaald krijgt. Indien er schade uit voortvloeit krijgt de Nederlandse Staat een vordering op de financierende bank. De EKG is in 2012 aangepast zodat het product beter aansluit bij de behoeften van institutionele beleggers. De toename in afgegeven polissen, van 0 naar € 270 mln., in 2013 laat zien dat het product nu beter aansluit bij de behoeftes van investeerders. Om de effectiviteit van het instrument nog meer te vergroten, is in 2013, gezamenlijk met banken en investeerders, onderzoek gedaan naar een verdere aanpassing van het instrument. Dit onderzoek zal in 2014 worden afgerond. Daarnaast heeft er in 2013 op minder in het oog springende onderwerpen productontwikkeling plaatsgevonden. Hierbij kan gedacht worden aan de verdere verfijning van de premieberekening op landenklasse 0, verduidelijking van het dekkingsbeleid binnen de Fair Calling Facility en introductie van de zelfstandige werkkapitaaldekking. Hoewel de impact van deze wijzigingen beperkt is, dragen zij alle bij aan een betere aansluiting bij de algemene beleidsdoelstelling.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en investeringen in het buitenland, in aanvulling op de markt, en het creëren en handhaven van een gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfaciliteit.

       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

– 4.970.709

1.161.667

1.099.920

2.934.821

3.590.788

10.616.386

– 7.025.598

waarvan betalingsverplichtingen:

15.367

16.672

12.032

12.412

14.299

12.606

1.693

waarvan kostenvergoeding Atradius DSB

11.512

10.212

10.557

12.126

12.490

12.606

– 116

               

waarvan garantieverplichtingen:

– 4.986.076

1.144.995

1.087.888

2.922.409

3.576.489

10.603.780

– 7.027.291

EKV

– 5.051.312

1.198.639

1.118.144

2.942.882

3.523.570

10.000.000

– 6.476.430

RIV

50.000

– 49.220

– 19.752

– 20.473

52.919

453.780

– 400.861

MIGA

0

0

0

0

0

150.000

– 150.000

Omzetpolissen

15.236

– 4.424

– 10.504

0

0

0

0

               

Uitgaven

271.488

92.479

28.657

70.109

103.647

113.106

– 9.459

Programma-uitgaven

259.976

82.267

18.100

57.983

91.157

100.500

– 9.343

               

Schade-uitkering EKV

255.986

76.137

17.909

57.697

89.348

100.000

– 10.652

Schade-uitkering RIV

0

0

0

0

0

500

– 500

Schade-uitkering MIGA

0

0

0

0

0

0

0

Schade-uitkering Omzetpolissen

0

218

90

0

0

0

0

Uitgaven Seno-Gom

3.990

5.912

101

286

1.809

0

1.809

               

Opdrachten

Kostenvergoeding Atradius DSB

11.512

10.212

10.557

12.126

12.490

12.606

– 116

               

Ontvangsten

223.489

158.374

141.642

350.432

202.684

128.550

74.134

Programma-ontvangsten

223.489

158.116

141.142

142.277

167.684

93.550

74.134

               

Premies EKV

36.190

25.382

55.106

43.629

86.471

40.000

46.471

Premies RIV

791

723

563

537

675

1.250

– 575

Premies omzetpolissen

44

330

88

15

0

0

0

Schaderestituties EKV

182.474

125.769

84.834

97.911

80.287

52.300

27.987

Schaderestituties Seno-Gom

3.990

5.912

551

185

251

0

251

               

Ontvangsten Seno-Gom

0

0

0

207.655

34.500

34.500

0

Overige ontvangsten

0

258

500

500

500

500

0

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

In de ontwerpbegroting zijn stelpostramingen opgenomen ter hoogte van het maximaal te verstrekken jaarlijkse netto garantieplafond voor verplichtingen. De realisatie van de verplichtingen betreft het saldo van verleende en vervallen garanties.

Garantieverplichting exportkredietverzekering (– € 6,5 mld.)

In 2013 is er voor € 12,9 mld. aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 9,5 mld. aan verplichtingen vervallen. Over 2013 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties € 3,5 mld. Deze mutatie betreft het afboeken van het resterende deel van het verplichtingenplafond.

Garantieverplichting Regeling Investeringen (– € 400,9 mln.)

In 2013 is er voor € 62,2 mln. aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 9,3 mln. aan verplichtingen vervallen. Over 2013 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties € 52,9 mln. Deze mutatie betreft het afboeken van het resterende deel van het verplichtingenplafond.

Garantieverplichting Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) (– € 150,0 mln.)

Het jaarlijkse plafond voor de MIGA bedraagt € 150,0 mln. In 2013 is er geen beroep gedaan op de MIGA-faciliteit.

Uitgaven

Schade-uitkering EKV (– € 10,7 mln.)

De schade-uitkeringen zijn beperkt lager uitgevallen dan de raming. In 2013 heeft zich een grote schade gematerialiseerd op Brazilië van ca. € 40 mln.

Schade-uitkering SENO-GOM (+ € 1,8 mln.)

De Seno-Gom portefeuille wordt afbeheerd. De schade heeft zich voorgedaan op Gambia.

Ontvangsten

Premies EKV (+ € 46,5 mln.)

In 2013 zijn de premieontvangsten van de exportkredietverzekeringen € 46,5 mln. hoger uitgevallen dan begroot. Er is een aantal omvangrijke verzekeringen afgesloten. Het gaat hierbij om een combinatie van exporttransacties die snel tot stand zijn gekomen en projecten die een langere voorbereiding kenden en in 2013 daadwerkelijk in gang zijn gezet.

Schaderestituties EKV (+ € 28,0 mln.)

Ondanks de moeilijke periode die de wereldeconomie doormaakt is de provenustroom boven verwachting goed op gang gebleven. Hierdoor zijn de schaderestituties hoger uitgekomen dan geraamd. De meevaller wordt veroorzaakt door schaderegelingen die buiten de club van Parijs om zijn getroffen.

Meetbare gegevens

In 2013 is de doorlooptijd als indicator vervangen door een positief bedrijfsresultaat (BERB) en een best of class notering (A rating) op basis van de jaarlijkse benchmark voor de verzekeringsvoorwaarden en -mogelijkheden. Deze informatie werd al jaarlijks gemeld in zowel het jaarverslag als de begroting, maar niet vanuit het perspectief van prestatie-indicator. Beide kengetallen, de benchmark en BERB, bieden informatie over het gelijkwaardige speelveld. Door kostendekkend te opereren en dit ook transparant te presenteren wordt door Nederland aangetoond dat er bij de Nederlandse EKV geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt door middel van te lage verzekeringspremies. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van een internationale race to the bottom.

Uit de benchmark (2013) kwam naar voren dat Nederland, op de beleidsonderdelen landenbeleid, premies, dekkingsbeleid en milieu- en sociale beoordeling, goed bestand is tegen de concurrentiedruk van de meeste andere exportkredietverzekeraars. Nederland heeft zich in de benchmark verbeterd van de middengroep naar de kopgroep. Dit is onder andere veroorzaakt door een verbetering in het premiebeleid in landenklasse 0. Verder bleek uit de internationale vergelijking dat net zoals vorig jaar er nog steeds een verschuiving plaatsvindt in de rol van exportkredietverzekeraars, waarbij financieringsinstrumenten steeds belangrijker worden.

De kostendekkendheid zoals gemeten door middel van BERB (cumulatief voor polissen afgegeven per 1-1-1999), komt uit op een resultaat van € 231 mln.

Prestatie indicator

(mln. €)

Streefwaarde 2013

Realisatie 2013

BERB

> 0 mln.

231 mln.

benchmark

A

A

4.6 BTW-compensatiefonds

A: Algemene doelstelling

Gemeenten, provincies en Wgr-plusregio’s hebben de mogelijkheid om een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De BTW speelt hierin geen rol.

B: Rol en verantwoordelijkheid

Het BTW-compensatiefonds is opgericht om een eind te maken aan de factor btw bij de afweging door decentrale overheden tussen het uitbesteden van werkzaamheden of het uitvoeren ervan door de eigen organisatie.

De factor BTW wordt weggenomen door het BTW-compensatiefonds waaruit gemeenten, provincies en Wgr-plusregio’s de betaalde btw kunnen terugvragen. De betaalde BTW moet daarvoor wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de BTW betaald zijn over een niet-ondernemerstaak en mag geen sprake zijn van verstrekking aan een individuele derde.

Voorbeelden van taken waarvoor gemeenten btw kunnen terugclaimen zijn de inzameling van huisvuil, het onderhoud aan gebouwen, het straatbeheer, schoonmaakactiviteiten, archivering, ingenieurswerkzaamheden en groenbeheer.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor:

  • verstrekken, verzamelen en controleren van de opgaafformulieren en het uitbetalen van de compensabele BTW;

  • beheer van het BTW-compensatiefonds.

C: Beleidsconclusies

In 2013 hebben zich qua uitvoering en beoogde resultaten geen bijzonderheden voorgedaan. Wel zijn er belangrijke afspraken gemaakt over de toekomstige vormgeving van het BCF.

Het kabinet had aanvankelijk het voornemen om het BTW-compensatiefonds per 2015 af te schaffen. Hoewel het primaire doel van het BTW-compensatiefonds bereikt is, blijkt niet uit de beleidsdoorlichting uit 201039 dat het fonds tot het achterliggende doel – doelmatigheidswinst door meer uitbesteding – heeft geleid. Politieke, strategische en beleidsmatige factoren hebben meer impact op dergelijk beslissingen om al dan niet uit te besteden dan doelmatigheid. Tegelijkertijd is het BTW-compensatiefonds budgettair gezien aanzienlijk in omvang toegenomen.

In het financieel akkoord40 dat het Rijk en de decentrale overheden op 18 januari 2013 hebben gesloten is echter afgesproken om het BTW-compensatiefonds niet af te schaffen. Dit vanwege de aanmerkelijke bezwaren die de medeoverheden hiertegen hadden. Onderdeel van het financieel akkoord is dat de ingeboekte korting van in totaal € 550 mln. gehandhaafd blijft en op het gemeentefonds en provinciefonds wordt toegepast. Daarnaast wordt het voor het BTW-compensatiefonds jaarlijks beschikbare budget gemaximeerd. Concreet betekent dit dat er per 2015 een plafond op het BTW-compensatiefonds komt. Het plafond wordt gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds en provinciefonds. Uitgangspunt voor het plafond is de raming van het BTW-compensatiefonds voor 2014 zoals weergegeven in de begroting 2013, namelijk € 3,1 mld. Vanaf 2015 groeit dit bedrag met het accrespercentage. Het plafond wordt tevens aangepast voor taakmutaties (zoals de decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BTW-compensatiefonds. Als het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds en provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste aan het gemeentefonds en provinciefonds. De toevoeging of uitname wordt over het gemeentefonds en provinciefonds verdeeld conform de aandelen van de gezamenlijke gemeenten en gezamenlijke provincies in het BTW-compensatiefonds in het gerealiseerde jaar.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 6 BTW-compensatiefonds
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Gemeenten, provincies en Wgr-plusregio's hebben de mogelijkheid een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De BTW speelt hierin geen rol.

   

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

2.577.086

2.789.430

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.895.357

– 179.545

               

Uitgaven

2.577.086

2.789.430

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.895.357

– 179.545

               

Instrument: BTW-compensatieregeling

             

w.v. bijdragen aan gemeenten en Wgr-plusregio's

2.343.904

2.511.061

2.496.131

2.360.993

2.413.355

2.561.662

– 148.307

w.v. bijdragen aan provincies

233.182

278.369

292.187

303.779

302.457

333.695

– 31.238

               

Ontvangsten

2.577.086

2.789.430

2.788.317

2.664.772

2.715.812

2.895.357

– 179.545

Uitgaven

Gemeenten declareren in absolute zin meer btw bij het BTW-compensatiefonds dan provincies.

In relatieve zin declareren de provincies echter meer bij het BTW-compensatiefonds. De provincies zijn vooral actief op het gebied van verkeer en vervoer, een uitgavencategorie die veelal voor compensatie van BTW-bedragen in aanmerking komt. Dit is een mogelijke verklaring voor het feit dat provincies in vergelijking tot gemeenten een relatief groot beroep doen op het BTW-compensatiefonds.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn gelijk aan de uitgaven omdat de terugbetaalde BTW-bedragen tevens belastinginkomsten zijn.

E: Toelichting op de instrumenten

Compensatie

De Belastingdienst is belast met het verstrekken en verzamelen van opgaafformulieren en het compenseren van de BTW over niet-ondernemersactiviteiten.

Controle- en toezichtsbeleid

De controle op de toepassing van de Wet op het BTW-compensatiefonds is belegd bij de Belastingdienst. De algemene beleidsdoelstelling van de Belastingdienst is het onderhouden en versterken van compliance bij belastingplichtigen. Om dat te bereiken, zet de Belastingdienst meerdere toezichtinstrumenten in.

Bij de uitvoering van de Wet op het BTW-compensatiefonds is een centrale rol toegekend aan de Belastingdienst. Dit vanwege de nauwe relatie tussen de heffing van de omzetbelasting op grond van de Wet op de Omzetbelasting en de compensatie van de omzetbelasting op grond van het BTW-compensatiefonds. Uit het oogpunt van eenvoud en doelmatigheid is ervoor gekozen de Wet op het BTW-compensatiefonds in belangrijke mate aan te laten sluiten bij het systeem van heffing van omzetbelasting in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit betekent onder meer dat de controle van het BTW-compensatiefonds onderdeel uitmaakt van de reguliere controle bij gemeenten en provincies van de aangiften omzetbelasting. De handelwijze van de Belastingdienst met betrekking tot de opgaaf BTW-compensatiefonds is, gezien de nauwe relatie met het systeem van heffing van omzetbelasting, niet anders dan die met betrekking tot de aangifte omzetbelasting. Dit betekent de mogelijkheid van controle achteraf gedurende een periode van vijf jaar. Inherent aan het systeem van heffing van omzetbelasting (voldoening op aangifte met slechts beperkte informatie) is dat de controle op de juistheid van de ingediende aangiften achteraf en op basis van risicoafweging plaatsvindt. Dit is ook het geval indien sprake is van een zogenoemde negatieve aangifte (de voorbelasting overtreft de verschuldigde belasting). Slechts in uitzonderingsgevallen vormt de aangifte omzetbelasting zelf aanleiding tot het instellen van een boekenonderzoek. Voornoemde handelswijze met betrekking tot het BTW-compensatiefonds betekent dat de Belastingdienst niet per uitkeringsjaar vaststelt in welke mate de uitbetaalde bedragen rechtmatig zijn geweest, maar binnen het algemene handhavingsbeleid zich er op richt om in de actualiteit te beoordelen welke gemeenten en provincies op welke aspecten het meest voor nadere toezichtsactiviteiten in aanmerking komen.

De algemene beleidsdoelstelling van de Belastingdienst is het onderhouden en versterken van de compliance bij belastingplichtigen. Het streven is om bij zoveel mogelijk provincies en gemeenten een horizontaal toezichtstraject te starten. In een traject naar horizontaal toezicht werkt een gemeente of provincie aan haar interne procedures met als doel het opstellen en indienen van aanvaardbare opgaven voor het BTW-compensatiefonds. De Belastingdienst bespreekt met de gemeenten en provincies hoe zij hun verantwoordelijkheid invullen met betrekking tot hun opgave. Daarbij wordt vastgesteld hoe zij omgaan met fiscaliteit en of de randvoorwaarden aanwezig zijn om te komen tot een adequate beheersing daarvan. De gemeenten en provincies beoordelen zelf daarna cyclisch de opzet, het bestaan en de werking van de interne beheersing van de (fiscaal relevante) bedrijfsprocessen en delen de resultaten daarvan met de Belastingdienst. De Belastingdienst monitort dit en bepaalt in welke mate gesteund kan worden op deze interne beheersing. Vervolgens wordt dit getoetst. De Belastingdienst voert verder toezicht uit gericht op grote afwijkingen in de opgaven BTW-compensatiefonds ten opzichte van eerdere periodes. Tot slot vinden traditionele boekenonderzoeken plaats naar de juistheid van de door gemeenten en provincies ingediende opgaven BTW-compensatiefonds wanneer daar gerede aanleiding toe is.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator1

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Streefwaarde

2013

Realisatie

2013

Gemeenten en provincies, waarbij de mogelijkheden tot horizontalisering zijn beoordeeld (als percentage van het totaal aantal gemeenten en provincies).

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

45–55%

86%

Gemeenten en provincies die adequaat werken aan opzet, bestaan en werking van de fiscale beheersing (als percentage van het aantal organisaties onder horizontaal toezicht in dit segment).

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

65–75%

86%

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

Gedurende 2013 zijn door de Belastingdienst 12 veldtoetsingen BTW-compensatiefonds afgerond.

Toelichting

Bij 349 gemeenten en provincies zijn de mogelijkheden beoordeeld tot horizontalisering van het toezicht, bij 219 is het horizontaal toezicht afgesproken. Bij 189 gemeenten en provincies heeft de Belastingdienst zicht op de opzet, bestaan en werking van de fiscale beheersing.

4.7 Beheer Materiële Activa

A: Algemene doelstelling41

Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën heeft een uitvoerende rol op het gebied van roerende materiële activa. De Minister is verantwoordelijk voor het vervoeren, bewaren, vernietigen en verkopen van overtollige en in beslaggenomen roerende zaken. Deze taken zijn opgedragen aan het baten-lastenagentschap Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Het Ministerie van Financiën is eigenaar van DRZ. Het aan Financiën toebehorende deel van de verkoopopbrengsten van in beslag genomen goederen staat geraamd in de tabel budgettaire gevolgen van beleid. De hoogte van de verkoopopbrengsten wordt voornamelijk bepaald door de te nemen (verkoop)beslissingen over in beslag genomen goederen door het Openbaar Ministerie. Om deze reden is bij dit artikel geen prestatie-indicator opgenomen. Voor de doelmatigheidsindicatoren wordt verwezen naar de paragraaf inzake het agentschap DRZ.

Het Rijk bezit materiële activa die nodig zijn voor de realisatie van rijksdoelstellingen. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol ligt in de Comptabiliteitswet. Daarin staat dat de Minister van Financiën belast is met de verantwoordelijkheid voor het (privaatrechtelijk) beheer van de roerende zaken die aan de Staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover de verantwoordelijkheid voor dat beheer niet bij of krachtens de Wet bij een of meer andere ministers is gelegd.

C: Beleidsconclusies

Op grond van artikel 7 van de Regeling agentschappen heeft een doorlichting van DRZ plaatsgevonden. Aangezien DRZ niet volledig voldoet aan de Regeling, is besloten de agentschapsstatus van DRZ in te trekken met ingang van 1 januari 2015 en de organisatie om te vormen tot een reguliere ambtelijke dienst. De budgettaire implicaties van de herpositionering zullen worden verwerkt in de Ontwerpbegroting 2015.

Tevens heeft op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek een beleidsdoorlichting van artikel 7 plaatsgevonden. De beleidsdoorlichting heeft aangetoond dat DRZ in de onderzoeksperiode 2006–2012 de effectiviteit en de efficiëntie van de uitvoering aanzienlijk heeft verbeterd, zowel binnen de eigen organisatie als binnen de Rijksdienst.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 7 Beheer materiële activa
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

       

Realisatie1

Vastgestelde begroting2

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

0

0

383

500

– 1.550

300

– 1.850

               

Uitgaven

0

0

383

500

334

300

34

               

Bekostiging

               

Beheerskosten DRZ

0

0

383

500

334

300

34

               

Ontvangsten

– 158

– 12.052

1.905

2.767

2.278

1.800

478

               

Programma-ontvangsten Baten-lastendiensten

               

Vervreemding DRZ

– 158

– 12.052

1.905

2.767

2.278

1.800

478

X Noot
1

Exclusief realisatiestanden van het RVOB. Per 2013 zijn deze overgeheveld naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

X Noot
2

Inclusief nota van wijziging Kamerstukken II 2012/2013, 33 400 nr. 8.

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

De negatieve verplichting vloeit voort uit de afwikkeling van de overgang van het RVOB naar Wonen en Rijksdienst, eind 2012: de verplichting wordt bij Financiën afgeboekt en bij WenR opgeboekt.

Ontvangsten

Vervreemding DRZ (+ € 0,5 mln.)

De verkoopopbrengsten van DRZ zijn hoger dan geraamd door een hoger aantal verkopen.

Niet uit tabel blijkende budgettaire gevolgen

Middelenafspraken

De Minister van Financiën verzorgt behalve de vervreemding van de eigen (overtollige) roerende zaken ook de vervreemding van (overtollige) roerende zaken van andere ministers. Wanneer een middelenafspraak is gemaakt met een Minister, dan wordt de opbrengst uit vervreemding door deze Minister verantwoord op zijn eigen begroting.

4.8 Financiering staatsschuld

A: Algemene doelstelling

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën heeft een uitvoerende rol bij de financiering van de staatsschuld. Het doel is om de schuld tegen zo laag mogelijke rentekosten met een acceptabel risico voor de begroting te financieren. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol is geregeld in de Comptabiliteitswet 200142.

Het risico voor de begroting is laag wanneer de rentes op leningen zo lang mogelijk vast worden gezet. Op deze manier zijn de rentekosten immers zo stabiel en zeker mogelijk. Als de rente langer vastgezet wordt, gaat dit echter over het algemeen gepaard met hogere kosten. Er is daarom een balans gezocht tussen kosten en risico. Mede op basis van onderzoek in 2007 wordt de balans tussen kosten en risico optimaal geacht als de rente steeds voor 7 jaar wordt vastgezet43. Daarom werkt het Agentschap van de Generale Thesaurie sinds 2008 met een renterisico voor de staatsschuld dat gelijk is aan dat van een 7-jaars gecentreerde portefeuille. In een 7-jaars gecentreerde portefeuille worden alleen leningen met een looptijd van 7 jaar uitgegeven. Een dergelijke financiering is efficiënt in de zin dat er geen portefeuille is met een gelijk risico maar lagere kosten, of gelijke kosten maar een lager risico.

Om het gewenste renterisico te bereiken gebruikt de Nederlandse Staat renteswaps. Met het gebruik van swaps worden renterisico en uitgiftebeleid losgekoppeld. Het is hierdoor mogelijk om leningen met gangbare looptijden en een voldoende omvang uit te geven en tegelijkertijd met renteswaps het renterisico te optimaliseren. In praktijk betekent dit dat de rente op elke kapitaalmarktuitgifte met een receiverswap wordt omgezet in een variabele rente die vervolgens met dagelijkse payerswaps weer wordt omgezet in de op dat moment geldende 7-jaarsrente.

Sinds 2012 is het onder voorwaarden mogelijk om van dit kader af te wijken en de rente op een kapitaalmarktuitgifte niet met renteswaps om te zetten naar de 7-jaarsrente. De voorwaarden zijn dat afwijkingen niet mogen leiden tot meer risico voor de begroting en inpasbaar zijn binnen de begroting. De eerste voorwaarde impliceert dat alleen afwijkingen die de portefeuille verlengen toegestaan zijn. De portefeuille wordt verlengd als leningen met een looptijd langer dan 7 jaar niet naar de 7-jaarsrente geswapt worden. Deze afwijkingen zijn bevorderlijk voor de stabiliteit van de begroting omdat ze zorgen voor minder risico. De tweede voorwaarde zorgt ervoor dat als gevolg van bewuste afwijkingen de begroting niet overschreden wordt.

Om te meten hoe goed de 7-jaars gecentreerde portefeuille wordt benaderd, wordt sinds 2008 gewerkt met een benchmark. De benchmark is een theoretische financiering van de staatsschuld waarbij elke dag een deel van financieringsbehoefte wordt gefinancierd met de uitgifte van een 7-jaars lening. Ieder jaar wordt in het jaarverslag gerapporteerd in hoeverre de benchmark benaderd is. De benchmark maakt het mogelijk om de gevolgen van bewuste afwijkingen van het renterisicokader te rapporteren. Het gaat dan om zowel de kosten als het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark.

C: Beleidsconclusies

In deze paragraaf worden achtereenvolgens het risico en het resultaat van de feitelijke portefeuille afgezet tegen die van de benchmark. Op deze manier wordt verantwoord in hoeverre in 2013 de benchmark benaderd is. Om de leesbaarheid te vergroten beschrijft deze paragraaf alleen de hoofdlijnen. In de bijlage is uitgebreide informatie over dit onderwerp opgenomen en worden de gevonden resultaten en verschillen meer in detail verklaard.

Het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

De vergelijking van het risico van de feitelijke portefeuille met die van de benchmark gebeurt met (rente)risicoprofielen. Het risicoprofiel van een portefeuille geeft weer over welk deel van de portefeuille (schuld en swaps) in welk jaar de rente opnieuw vastgesteld moet worden. Figuur 1 geeft het risicoprofiel aan het eind van 2013 voor de benchmark en de feitelijke portefeuille.

Figuur 1: De risicoprofielen ultimo 2013 van de benchmark en de feitelijke portefeuille

Figuur 1: De risicoprofielen ultimo 2013 van de 						benchmark en de feitelijke portefeuille

De risicoprofielen lijken behoorlijk op elkaar voor de jaren 2015–2018. In deze jaren moet in zowel de benchmark als de feitelijke portefeuille over ongeveer € 50 mld. van de ultimo 2013 uitstaande staatsschuld (inclusief swaps) de rente opnieuw vastgesteld worden. Voor de overige jaren zijn er echter duidelijke verschillen tussen de risicoprofielen:

  • in 2014 is het risico voor de feitelijke portefeuille lager dan in de benchmark;

  • in 2019 en 2020 is het risico voor de feitelijke portefeuille lager dan in de benchmark én ook lager dan het feitelijke risico in 2015–2018;

  • vanaf 2027 is het risico voor de feitelijke portefeuille hoger dan in de benchmark.

Het eerste verschil is technisch van aard en wordt toegelicht in de bijlage. Daarin wordt ook uitgelegd waarom voor beide portefeuilles het risico in 2014 hoger is dan in de jaren 2015–2020. Het tweede en derde verschil zijn het gevolg van bewuste afwijkingen van de benchmark. In 2012 en 2013 is bij acht uitgiftes van kapitaalmarktleningen besloten de relatief lage lange rente te laten staan en niet met renteswaps om te zetten naar de 7-jaarsrente. Dit verhoogt het risico in de jaren waarin deze leningen afgelost moeten worden (202844, 2033, 2037 en 2042), maar verlaagt het risico in 2019 en 2020. De rente over dit deel van de staatsschuld wordt immers opnieuw vastgesteld in de jaren waarin de leningen aflopen en niet al in 2019 en 2020.

Gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

In het jaarverslag worden de gerealiseerde kosten voor staatsschuldfinanciering (dit zijn rentelasten en kosten die verbonden zijn aan schulduitgifte) verantwoord, alsmede de budgettaire gevolgen daarvan (zie paragraaf 4.1.D). Gerealiseerde kosten zijn onder andere rentekosten, maar bijvoorbeeld ook bemiddelingskosten («fees»). Hieronder worden de gerealiseerde kosten afgezet tegen die van de benchmarkportefeuille. In de benchmark wordt de staatsschuld gefinancierd tegen de gemiddelde 7-jaarsrente, die in de praktijk benaderd wordt door een combinatie van leningen en swaps. Door de rentelasten van beide portefeuilles te vergelijken, kan nagegaan worden hoe goed de gemiddelde 7-jaarsrente benaderd wordt door de combinatie van leningen en swaps.

Tabel 2 geeft de opbouw van de gerealiseerde kosten die vergeleken worden met de benchmark. Op deze manier kan het verband gelegd worden met de tabel in paragraaf 4.1.D, waarin alle budgettaire gevolgen van het beleid weergegeven worden. Wanneer de financiering volgens de benchmark had plaatsgevonden, waren de gerealiseerde kosten in 2013 € 9.418 mln. geweest, terwijl deze in werkelijkheid € 9.492 mln. waren (€ 74 mln. hoger). In de bijlage wordt uitgelegd waardoor er verschillen zijn tussen de gerealiseerde kosten van de feitelijke en van de benchmarkportefeuille.

Tabel 2: gerealiseerde kosten van de actuele portefeuille afgezet tegen de benchmark1
 

(in € mln.)

Rentelasten vaste schuld2

– 9.528

Rentelasten vlottende schuld

– 55

Fees3

– 13

Rentebaten vlottende schuld exclusief Fortis1

0

Totale rentelasten staatsschuld exclusief Fortis

– 9.596

Rentebaten vlottende schuld Fortis

104

Totale rentelasten staatsschuld inclusief Fortis

– 9.492

Totale rentelasten benchmark

– 9.418

Totaal gerealiseerd resultaat t.o.v. benchmark

– 74

X Noot
1

De gerealiseerde kosten worden in deze tabel als negatief bedrag weergegeven, als gevolg van de definitie van «het totale resultaat» op de actuele portefeuille en benchmark (zie verderop).

X Noot
2

Inclusief uitgaven en ontvangsten voortijdige beëindiging.

X Noot
3

In tabel «budgettaire gevolgen van beleid» maken fees deel uit van «overige kosten».

Resultaat afwijkingen benchmark

Zoals hierboven reeds vermeld is in 2012 en 2013 acht keer besloten de lage lange rente te laten «staan» en de uitgifte van een lening niet terug te swappen naar de voorgeschreven 7 jaar. De eerste 7 jaar van de looptijd van de niet geswapte uitgiftes zijn de rentekosten hoger dan wanneer er wel geswapt zou zijn, omdat de lange rente doorgaans hoger is dan de 7-jaars swaprente. Concreet, wanneer er niet afgeweken zou zijn van de benchmark, dan zouden de gerealiseerde kosten in 2013 op de feitelijke portefeuille € 143 mln. lager geweest zijn (€ 9.349 mln. in plaats van € 9.492 mln.). De gerealiseerde kosten op de feitelijke portefeuille zouden dan € 69 mln. lager geweest zijn dan de gerealiseerde kosten op de fictieve benchmarkportefeuille, in plaats van € 74 mln. hoger. Door af te wijken wordt de rente echter voor een lange periode vastgelegd, waardoor het renterisico lager is. Daarnaast wordt het waarschijnlijk geacht dat het initiële nadeel goed gemaakt wordt in de resterende looptijd van de niet geswapte uitgiftes. Dit kan als na 7 jaar de 7-jaarsrente voldoende gestegen is45.

Totale resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

Het alleen vergelijken van de rentelasten levert geen volledig beeld op. In de feitelijke portefeuille en de benchmark zijn de momenten waarop schuld wordt afgelost, herfinanciering plaatsvindt of renteswaps aflopen verschillend. De marktwaarde van de aangegane verplichtingen is in beide portefeuilles dus verschillend. Daarom wordt bij vergelijking van de feitelijke financiering met die volgens de benchmark ook gekeken naar marktwaardeveranderingen, ofwel het ongerealiseerde resultaat. Zowel voor de feitelijke portefeuille als de benchmark was dit ongerealiseerde resultaat positief, wat betekent dat de marktwaarde van beide portefeuilles zich in 2013 gunstig ontwikkeld heeft. De toegenomen marktwaarde kan verklaard worden uit het feit dat renteniveaus eind 2013 hoger lagen dan begin 2013 (de figuren zijn terug te vinden in de bijlage). Hogere rentes betekenen lagere marktwaardes. Lagere marktwaardes zijn negatief voor de belegger, maar positief voor de Staat. De Staat heeft immers tegen verhoudingsgewijs lagere rentes kunnen uitgaven dan de rentes die golden aan het einde van het jaar, en is bijvoorbeeld in staat schuld tegen relatief lagere prijzen terug te kopen.

Voor de feitelijke portefeuille heeft de marktwaarde zich echter gunstiger ontwikkeld en was het ongerealiseerde resultaat € 1.314 mln. hoger dan voor de benchmark. Hierdoor is het totale resultaat van de feitelijke portefeuille – ondanks de hogere gerealiseerde kosten – toch positief ten opzichte van de benchmark (€ 1.240 mln., wat de som is van – € 74 mln., ofwel het verschil in gerealiseerde kosten, en € 1.314 mln., het verschil in ongerealiseerd resultaat). Of het ongerealiseerde resultaat inderdaad gerealiseerd wordt, is niet zeker en hangt af van toekomstige renteontwikkelingen.

Tabel 3 geeft het resultaat op de feitelijke portefeuille en de benchmark in 2013. De zogeheten Fortisportefeuille46 is apart opgenomen in deze tabel. Het totale resultaat op de feitelijke portefeuille was € 3.405 mln., terwijl het totale resultaat op de benchmark € 2.165 mln. was. Dit betekent dat er ten opzichte van de benchmark een positief resultaat geboekt is van € 1.240 mln. Het effect van de gunstigere marktwaardeverandering van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark in 2013 is groter dan de hogere gerealiseerde kosten ten opzichte van de benchmark. Er is dus een positief resultaat geboekt ten opzichte van de benchmark (€ 1.240 mln.).

Tabel 3: resultaat (in mln. €) van de feitelijke portefeuille en de benchmark in 2013
 

Feitelijk1

Benchmark

Verschil

Exclusief Fortis

3.306

2.165

1.141

Fortis

100

0

99

Totaal

3.405

2.165

1.240

X Noot
1

Als gevolg van afronding in mln. en kan de som der delen afwijken van het totaal.

Tabel 4 geeft het cumulatieve resultaat van de feitelijke portefeuille weer ten opzichte van de benchmark sinds de invoering ervan in 2008. Het resultaat ten opzichte van de benchmark over de gehele periode 2008–2013 bedraagt € 828 mln.

Tabel 4: resultaat ten opzichte van de benchmark sinds 2008
 

2008–20121

2013

2008–2013

Exclusief Fortis

– 246

1.141

895

Fortis

– 166

99

– 67

Totaal

– 413

1.240

828

X Noot
1

Als gevolg van afronding in mln. en kan de som der delen afwijken van het totaal.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 11 Financiering staatsschuld
Bedragen x € 1 mln.

Algemene beleidsdoelstelling: Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.

     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Uitgaven

44.980

37.230

49.609

53.467

46.230

42.011

4.219

               

Programma-uitgaven

44.959

37.205

49.588

53.437

46.214

41.994

4.220

               

Totaal rentelasten schuld

10.114

9.833

10.040

10.312

9.583

10.190

– 607

Rentelasten vaste schuld

8.842

9.377

9.332

10.088

9.520

9.966

– 446

Rentelasten vlottende schuld

1.271

456

705

199

55

224

– 169

Uitgaven voortijdige beëindiging

1

0

4

25

8

0

8

               

Aflossing vaste schuld

34.845

23.349

28.229

33.325

28.687

31.804

– 3.116

Mutatie vlottende schuld

0

4.023

11.319

9.799

7.943

0

7.943

               

Personeel en materieel

6

6

6

0

0

0

0

Overige uitgaven

15

19

15

30

16

17

– 1

               

Ontvangsten

60.532

53.392

53.243

65.891

51.869

46.106

5.763

               

Programma-ontvangsten

60.532

53.392

53.243

65.891

51.869

46.106

5.763

               

Totaal rentebaten schuld

1.109

249

262

226

104

113

– 9

Rentebaten vaste schuld

0

0

0

0

0

0

0

Rentebaten vlottende schuld

1.109

249

262

223

104

113

– 9

Ontvangsten voortijdige beëindiging

0

0

0

3

0

0

0

               

Uitgifte vaste schuld

48.097

53.143

52.980

65.665

51.765

45.993

5.772

Mutatie vlottende schuld

11.325

0

0

0

0

0

0

               

Overige baten

0

0

0

0

0

0

0

E: Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

Rentelasten (– € 607 mln.)

De rentelasten voor de staatsschuld komen € 0,6 mld. lager uit dan begroot. De oorzaak hiervoor ligt voor het leeuwendeel in de betaalde rentetarieven, die lager zijn dan waarmee in de begroting is gerekend. Voor de nieuw uitgegeven schuld op de kapitaalmarkt werd in 2013 gemiddeld een rentetarief van 1,3% betaald terwijl de rekenrente voor de begroting 2,5% bedroeg. Voor de geldmarkt is een rekenrente van 0,25% begroot terwijl gemiddeld 0% rente is betaald op het nieuw uitgegeven kortlopende schuldpapier.

Aflossing vaste schuld (– € 3,1 mld.)

De aflossing vaste schuld is lager dan geraamd, omdat in het najaar van 2012 een deel van de schuld die in 2013 afliep al is afgelost. Op basis van kasmanagement overwegingen is in het najaar besloten om vervroegd te gaan aflossen. Hiermee is in de begroting voor 2013 geen rekening gehouden omdat op het moment dat de begroting wordt opgesteld (september 2012) nog niet vastligt of en hoeveel er in het najaar vervroegd afgelost gaat worden.

Mutatie vlottende schuld (+ € 7,9 mld.)

De mutatie van de vlottende schuld wordt verklaard door vier factoren. Er zijn drie factoren die bijdragen aan een lagere vlottende schuld en één factor die bijdraagt aan een hogere vlottende schuld. De eerste factor betreft de uitgiften op de kapitaalmarkt. De uitgiften hebben € 6,2 mld. meer opgeleverd dan volgens de ramingsregel in de begroting werd geraamd. Er is € 5,8 mld. meer vaste schuld uitgegeven en daarnaast is er per saldo € 0,4 mld. agio gerealiseerd. Dit houdt in dat de prijs bij uitgifte van obligaties gemiddeld hoger dan 100 lag, waardoor de opbrengst van de uitgiften hoger is was dan de nominale schuld. De tweede factor betreft de aflossingen op de kapitaalmarkt. Vanwege vervroegde aflossingen in 2012 is in 2013 € 3,1 mld. minder afgelost. Het derde effect betreft het kassaldo. Dit is € 2,7 mld. lager geworden dan de raming in de begroting. Ten slotte is er een vierde effect, namelijk de mutatie van het cash collateral. Het geplaatste onderpand is met € 4 mld. gedaald. Dit is opgevangen door meer vlottende schuld uit te geven. De vier effecten gezamenlijk leiden per saldo tot de mutatie van de vlottende schuld van € 7,9 mld.

Ontvangsten

Uitgifte vaste schuld (€ 5,8 mld.)

Er wordt voor de uitgifte vaste schuld in de begroting met een ramingsregel gewerkt omdat bij het opstellen van de begroting (in september 2012) het financieringsplan voor 2013 nog niet bekend is. Er wordt aangenomen dat de som van de aflossingen en het kastekort volledig wordt gefinancierd met de uitgifte van vaste schuld. De mutatie van de vlottende schuld wordt hiermee in de begroting gelijk aan nul verondersteld. Voor de uitgifte van vaste schuld is op basis van deze ramingsregel in de begroting uitgegaan van € 46,0 mld.

Na het opstellen van de begroting is in december het financieringsplan gepubliceerd. Hierin wordt aangegeven hoeveel de Staat op de kapitaalmarkt gaat lenen en hoeveel op de geldmarkt.

Belangrijk uitgangspunt bij het financieringsbeleid is dat onverwachte ontwikkelingen worden opgevangen op de geldmarkt. De uitgifte op de kapitaalmarkt ligt dus nagenoeg vast. Wel kunnen nog kleine afwijkingen ontstaan, omdat de opbrengst van veilingen niet exact van te voren bekend is. Uiteindelijk is in 2013 € 51,8 mld. via de kapitaalmarkt geleend. Dit is beduidend meer dan in de begroting (volgens de ramingsregel) is geraamd.

4.9 Schatkistbeheer

A: Algemene doelstelling

Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beheer van publieke middelen en de bijbehorende geldstromen. Het doel is dat publieke middelen doelmatig worden beheerd en financiële risico’s worden voorkomen. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol is geregeld in de Comptabiliteitswet 200147.

Het kasbeheer is onder te verdelen in het schatkistbankieren en het betalingsverkeer van de rijksoverheid.

Bij schatkistbankieren heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Schatkistbankieren houdt in dat instellingen met een publieke taak die hiervoor gelden van het Rijk ontvangen hun middelen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Publieke middelen verlaten de schatkist dan niet eerder dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de publieke taak. Hierdoor is de externe financieringbehoefte van het Rijk minder groot. Onder voorwaarden kunnen deelnemers aan schatkistbankieren ook leningen krijgen bij het Ministerie van Financiën. Het schatkistbankieren wordt uitgevoerd door het Agentschap van de Generale Thesaurie van het ministerie.

Ook bij het betalingsverkeer van de rijksoverheid heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Het betalingsverkeer is verdeeld in percelen die periodiek worden aanbesteed. Door de aanbesteding worden banken geprikkeld om hun diensten tegen een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding aan te bieden. Het Ministerie van Financiën treedt in deze aanbestedingsprocedures op als opdrachtgever.

C: Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting.

Schatkistbankieren

In 2013 is voornamelijk gewerkt aan het schatkistbankieren voor decentrale overheden. De Wet verplicht schatkistbankieren en de bijbehorende regeling zijn in december 2013 van kracht geworden. Als gevolg hiervan zijn alle decentrale overheden (provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen) nu verplicht om hun overtollige middelen in ’s Rijks schatkist aan te houden. Het schatkistbankieren voor decentrale overheden wijkt enigszins af van het schatkistbankieren voor de andere, bestaande deelnemers. Zo is er voor decentrale overheden geen mogelijkheid om bij het Rijk te lenen of krediet te krijgen (rood te staan op de rekening-courant). Daarnaast mogen decentrale overheden een klein bedrag aan overtollige middelen buiten de schatkist houden. Dit zogenaamde drempelbedrag hangt af van de omvang van de decentrale overheid en vereenvoudigt de dagelijkse treasury werkzaamheden: niet elke laatste euro hoeft elke dag naar de schatkist te worden overgeboekt.

Om de decentrale overheden voor te bereiden op de wetswijziging zijn in 2013 meerdere voorlichtingsbijeenkomsten gehouden. Om mee te doen aan het schatkistbankieren dienden decentrale overheden zich aan te melden. Dit aanmelden was mogelijk vanaf de zomer van 2013. Het grootste deel van de decentrale overheden is in december 2013 gestart met schatkistbankieren. Het gaat daarbij om meer dan 700 nieuwe deelnemers. Aan 25 decentrale overheden is een uitzondering verleend omdat zij begin 2014 ophouden te bestaan, bijvoorbeeld vanwege fusies of herindelingen. Daarnaast is aan 37 decentrale overheden een vrijstelling verleend van de aanmelding voor schatkistbankieren. Deze decentrale overheden krijgen geen eigen rekening-courant bij de schatkist maar houden hun middelen via een andere deelnemer in de schatkist aan. Dit komt bijvoorbeeld voor bij kleine gemeenschappelijke regelingen waarvan de administratie al wordt uitgevoerd door een van de deelnemende gemeenten. De deelname van decentrale overheden aan schatkistbankieren heeft in 2013 een verlagend effect op de EMU-schuld gehad van circa 0,9% van het bbp (€ 5,6 mld.). Met dit effect op de EMU-schuld werd in de Miljoenennota 2013 al rekening gehouden. Hierdoor is het schuldverlagend effect ten opzichte van Miljoenennota 2013 niet gelijk aan de instroom van middelen in 2013.

Het totale aantal deelnemers aan schatkistbankieren is in 2013 sterk gestegen. Dit komt uiteraard doordat er meer dan 700 decentrale overheden zijn gaan deelnemen. Het aantal deelnemende RWT’s is in 2013 afgenomen tot 196. Hoewel het aantal deelnemende onderwijsinstellingen licht is gestegen, zijn vanwege de vorming van de nationale politie alle politieregio’s opgehouden te bestaan. De politieregio’s doen dus niet afzonderlijk meer mee aan schatkistbankieren. Eind 2013 namen er 41 Agentschappen deel aan het schatkistbankieren.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 12 Kasbeheer
Bedragen x € 1 mln.

Algemene beleidsdoelstelling: Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Uitgaven

17.996

6.020

8.598

7.353

2.733

8.246

– 5.513

               

Programma-uitgaven

17.996

6.019

8.597

7.353

2.733

8.246

– 5.513

               

Rentelasten

1.821

1.941

110

67

36

56

– 20

Verstrekte leningen

7.616

4.070

1.755

2.059

1.605

1.305

300

Mutaties in rekening-courant en depositio's

8.558

0

6.732

5.227

1.090

6.885

– 5.795

Uitgaven bij voortijdige beëindiging

0

8

0

0

3

0

3

               

Apparaatsuitgaven

1

1

1

0

0

0

0

               

Ontvangsten

6.981

4.612

2.224

2.652

3.205

1.922

1.283

               

Programma-ontvangsten

6.981

4.612

2.224

2.652

3.205

1.922

1.283

               

Rentebaten

525

508

584

521

483

528

– 45

Ontvangen aflossingen

6.455

2.642

1.525

2.130

2.717

1.394

1.323

Mutaties in rekening-courant en deposito's

0

1.375

111

0

0

0

0

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging

1

87

4

1

5

0

5

Als gevolg van afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

De posten uitgaven mutaties in rekening-courant en deposito's en ontvangsten mutaties in rekening-courant en deposito's zijn gesaldeerd weergegeven

Uitgaven

Rentelasten (– € 20 mln.)

De rentelasten zijn iets lager uitgevallen dan geraamd. Dit komt doordat de rente gedurende 2013 lager was dan waar in de begroting 2013 rekening mee werd gehouden. Hierdoor betaalt de Staat dus minder rente op rekening-couranttegoeden en nieuw afgesloten deposito’s. Omdat decentrale overheden pas eind 2013 zijn begonnen met schatkistbankieren heeft dit geen grote gevolgen voor de betaalde rente gehad.

Verstrekte leningen (+ € 300 mln.)

Het aantal verstrekte leningen is iets hoger uitgevallen dan geraamd.

Mutaties in rekening-courant en deposito’s (– € 5,8 mld.)

De saldi op de bestaande rekening-courant en deposito’s zijn in 2013 licht afgenomen. Dit betekent netto een uitgave voor de Staat. De saldi op rekening-courant en deposito’s van Agentschappen en RWT’s zijn licht gedaald. De daling van het saldo van de sociale fondsen is fors groter: ultimo 2013 is het debetsaldo van alle sociale fondsen samen € 21,8 mld. negatief. Dit is een daling van € 6,5 mld. ten opzichte van eind 2012. In de begroting 2013 werd echter nog uitgegaan van een daling rond de € 6,9 mld., dus de daling is minder sterk dan eerder geraamd.

Tegenover de daling van het saldo van de sociale fondsen, RWT’s en Agentschappen staat een forse toename van het saldo dat door decentrale overheden bij de schatkist wordt aangehouden. Dit saldo steeg, dankzij het verplicht worden van schatkistbankieren voor decentrale overheden, met € 5,6 mld. (niet EMU-saldo relevant, wel EMU-schuldverlagend). Met deze instroom was in de begroting 2013 nog geen rekening gehouden, dit verklaart het grote verschil tussen begroting en realisatie in de tabel.

Ontvangsten

Rentebaten (– € 45 mln.)

De gerealiseerde rentebaten wijken niet veel af van het bedrag dat was begroot. De Staat ontvangt rente over roodstand op de rekening courant en op verstrekte leningen. De roodstand van de sociale fondsen is in 2013 weliswaar toegenomen (dus meer negatief geworden), maar de toename is lager dan eerder geraamd. Hierdoor vallen de geraamde rentebaten iets lager uit.

Ontvangen aflossingen (+ € 1,3 mld.)

Het bedrag aan afgeloste leningen is hoger uitgevallen dan geraamd. Ondanks dat het aantal verstrekte leningen ook licht hoger is uitgevallen dan geraamd, is het uitstaande bedrag aan leningen hierdoor gedaald en bedraagt ultimo 2013 € 12,3 mld.

Mutaties in rekening-courant en deposito’s

De mutaties in rekening-courant en deposito’s worden gesaldeerd in de tabel weergegeven. Omdat de saldi op rekening-courant en deposito in 2013 licht zijn afgenomen is er netto sprake van een uitgave voor de Staat. Deze wordt onder de uitgaven toegelicht.

5. NIET BELEIDSARTIKELEN

5.1 Apparaat kerndepartement

A. Apparaat kerndepartement
Beleidsartikel 8 Apparaat Kerndepartement
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van Financiën met uitzondering van de Belastingdienst (zie artikel 1) en de baten-lastendiensten DRZ (zie de baten-lasten paragrafen).

   

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

200.712

208.773

195.796

182.512

198.523

203.021

– 4.498

               

Uitgaven

200.712

208.773

195.796

189.009

198.490

203.021

– 4.531

               

Personeel Kerndepartement

     

123.624

136.284

135.877

407

Eigen personeel

     

118.331

126.960

130.914

– 3.954

Inhuur externen

     

4.990

9.127

4.517

4.610

Overig personeel

     

303

197

446

– 249

               

Materieel Kerndepartement

     

65.385

62.206

67.144

– 4.938

waarvan ICT

     

10.321

9.756

13.122

– 3.366

waarvan bijdrage aan SSO's

     

27.716

30.699

35.517

– 4.818

waarvan overig materieel

     

27.348

21.751

18.505

3.246

               

Ontvangsten

20.975

34.960

30.793

36.539

36.211

27.346

8.865

X Noot
1

Inclusief nota van wijziging Kamerstukken II 2012/2013, 33 400 nr. 8

Uitgaven

Personeel kerndepartement (+ € 0,4 mln.)

Bij de subcategorie eigen personeel is vooruitgelopen op de taakstelling, waardoor minder is uitgegeven dan geraamd. Er is meer uitgegeven aan externe inhuur dan geraamd. Bij het ramen is de scheidslijn tussen de categorieën externe inhuur en ICT soms moeilijk te maken, waardoor achteraf bezien de raming op externe inhuur te laag is en op uitgaven aan ICT juist te hoog.

Daarnaast is bij de Auditdienst Rijk extra inhuur geweest als gevolg van vraag naar controlecapaciteit voor Europese middelen, waaronder voor de Eurogroep. Dit laatste wordt doorbelast, zie de hogere ontvangsten van de Auditdienst Rijk. Per saldo is een relatief kleine overschrijding van de personele uitgaven kerndepartement gerealiseerd.

Materieel kerndepartement (– € 4,9 mln.)

Bij ICT zijn uitgaven begroot, die op externe inhuur hadden moeten staan (zie ook bij personeel). Daardoor vallen de uitgaven lager uit. Tevens is sprake van vertraging van ICT-projecten naar 2015. Dit heeft een technische oorzaak, zoals bij de digitale documenthuishouding. De bijdrage aan SSO’s is lager dan geraamd vanwege een bijstelling als gevolg van Verantwoord Begroten. Dit heeft geleid tot lagere uitgaven voor SSO’s en hogere uitgaven voor overig materieel. Per saldo zijn er minder uitgaven aan materieel dan geraamd. Vooruitlopend op de taakstellingen is alvast minder uitgegeven.

Ontvangsten

Ontvangsten (+ € 8,9 mln.)

De ontvangsten zijn hoger door extra verhuur van kantoorruimte aan de Rijksgebouwendienst in het pand aan het Korte Voorhout. Daarnaast zijn de ontvangsten hoger door het gedeeltelijk afromen van het (surplus aan) eigen vermogen van Domeinen Roerende Zaken.

B. Totaal overzicht Apparaat Financiën

Financiën is in 2013 verantwoordelijk voor het baten-lastenagentschap Domeinen Roerende Zaken. De apparaatuitgaven en -ontvangsten worden verder uitgesplitst en toegelicht in de baten-lastenparagraaf.

Voor de AFM, Waarderingskamer en DNB wordt de volledige overheidsbijdrage gebruikt voor apparaat. De onderstaande tabel geeft de totale apparaatuitgaven voor Financiën weer. Hierbij zijn de apparaatuitgaven voor het kerndepartement, de Belastingdienst, het baten-lastenagentschap en ZBO’s bij elkaar opgeteld.

Tabel 1: Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten Financiën (bedragen x € 1.000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal apparaat Financiën IX

3.168.963

3.224.531

3.069.225

3.088.424

3.207.126

           

Departement

3.107.375

3.152.582

2.998.170

3.012.807

3.143.630

Kerndepartement

200.712

208.773

195.796

189.009

198.490

Belastingdienst

2.906.663

2.943.809

2.802.374

2.823.798

2.945.140

           

Baten-lasten agentschap1

13.040

14.120

14.083

17.631

18.099

Domeinen Roerende Zaken

13.040

14.120

14.083

17.631

18.099

           

ZBO’s en RWT’s

48.548

57.829

56.972

57.986

45.397

AFM

28.931

28.666

30.505

29.721

20.500

DNB

18.950

28.496

25.800

27.710

23.701

Waarderingskamer

667

667

667

555

1.196

Bron: financiële administratie

X Noot
1

Op 5 november 2012 is besloten tot een departementale herindeling met betrekking tot rijksvastgoed. De agentschap RVOB is opgenomen onder de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Tabel 1 is overeenkomstig gewijzigd.

 

2009

2010

2011

2012

2013

Kerndepartement

200.712

208.773

195.796

189.009

198.490

           

GT

27.771

28.873

27.757

23.985

23.051

DGRB

25.868

28.978

20.949

22.390

20.384

SG cluster

133.159

136.211

132.884

128.294

141.251

DGFZ

13.914

14.711

14.206

14.340

13.804

Bron: financiële administratie

C. Taakstelling

De taakstelling die de DG’s opgelegd hebben gekregen voor de apparaatuitgaven, liep in 2013 volgens schema.

5.2 Algemeen

Per ontwerpbegroting 2012 heeft IX geen budgetten meer op het niet-beleidsartikel Algemeen.

5.3 Nominaal en onvoorzien

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 10 Nominaal en onvoorzien
Tabel budgettaire gevolgen
Bedragen x € 1.000

Algemene beleidsdoelstelling: Vanuit dit artikel vinden overboekingen van loon- en prijsbijstelling naar de loon- en prijsgevoelige artikelen binnen IX plaats. Dit artikel is ook bedoeld om eventuele onzekere ontwikkelingen op de begroting op te vangen.

       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

– 5.900

0

– 7.300

0

0

5.685

– 5.685

               

Uitgaven

0

0

0

0

0

5.685

– 5.685

Onvoorzien

0

0

0

0

0

3.152

– 3.152

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

2.533

– 2.533

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Uitgaven

Onvoorzien

De post onvoorzien in de ontwerpbegroting was bedoeld om onzekere ontwikkelingen op te vangen. Dit bedrag was dit jaar niet noodzakelijk voor specifieke problematiek binnen de begroting IX.

6. BEDRIJFSVOERINGPARAGRAAF

1. Inleiding

Financiën besteedt op een gestructureerde wijze aandacht aan de bedrijfsvoering. Er is een planning- en controlcyclus en een interne governance, waaronder een Audit Committee met een meerderheid aan externe leden. Op basis van de periodieke informatie over de beleids- en bedrijfsvoeringprocessen en de risico’s die daarbij aan het licht treden, wordt systematisch bewaakt of het ministerie zijn doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze realiseert. Waar nodig wordt bijgestuurd.

Over het bereiken van de doelstellingen van Financiën over 2013 wordt in het jaarverslag bij de beleidsartikelen verantwoording afgelegd. In deze bedrijfsvoeringparagraaf wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Staten Generaal van belang is.

2. Algemene Rekenkamer over jaarverslag IXB Financiën 2012

In 2013 is veel aandacht besteed aan de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering die door de Algemene Rekenkamer zijn geconstateerd in het Rapport bij het Jaarverslag IXB 2012.

Personeelsbeheer bij de Belastingdienst

De naleving van de procedures rondom de uitbetaling van verlofuren heeft opnieuw bijzondere aandacht gekregen. In het najaar van 2013 is met behulp van P-Direkt een maatregel ingesteld, waardoor voorgenomen uitbetalingen, welke niet voldoen aan wet- en regelgeving, worden tegengehouden.

Informatiebeveiliging bij de Belastingdienst

De Belastingdienst heeft software in gebruik genomen, die het proces van toekenning en intrekking van autorisaties ondersteunt. De gevraagde toegangsrechten worden aan medewerkers toegekend op basis van zogenaamde rolmodellen. De koppeling van de software aan de primair processystemen, die gebruik maken van het mainframe, is gerealiseerd. De automatische koppelingen voor de overige aan te sluiten primair processystemen zijn voorzien in 2014.

Teruggaven omzetbelasting aan EU-ondernemers

De Belastingdienst heeft eind 2012 voor het OB-teruggaafproces aan EU-ondernemers de applicatie VRCA en bijbehorende hardware gekocht. Dit systeem kent functionele en technische beperkingen. De Belastingdienst heeft in 2013 gewerkt aan het verbeteren van het systeem. Dit wordt in 2014 voortgezet.

Interne controle bij het Agentschap

In reactie op de onvolkomenheden in het financieel beheer heeft het Agentschap in 2013 een verbeterplan opgesteld dat moet leiden tot een versterking van de interne bedrijfsprocessen. In 2013 is een extern onderzoek naar het financieel beheer bij het Agentschap uitgevoerd. De ambitie van het Agentschap is om de aanbevelingen van het externe onderzoek het komend jaar voortvarend op te pakken. Dit zal leiden tot een herinrichting van de financiële functie die in 2015 zal zijn gerealiseerd. Hiertoe heeft het Agentschap een plan van aanpak «Agentschap in Control» opgesteld, in aanvulling op het eigen verbeterplan uit 2013. De Tweede Kamer is hier bij brief d.d. 21 februari 2014 over geïnformeerd.48

EU-aanbestedingen bij het Kerndepartement

In 2013 is dit inkoopproces verstevigd. Er hebben twee spendanalyses plaatsgevonden die hebben bijgedragen aan het completeren van het contractenregister, het inzichtelijk maken van de mogelijkheden voor het afsluiten van nieuwe contracten en het tegengaan van maverick buying. Ook is er een aanbestedingskalender tot en met medio 2015 opgesteld. Desalniettemin zijn de Europese aanbestedingsregels niet altijd nageleefd. Dit hangt onder andere samen met oude contracten en de complexe regelgeving.

Informatiebeveiliging bij het Kerndepartement

In 2013 heeft een analyse plaatsgevonden of Financiën voldoet aan de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). Gestart is met een aantal cruciale systemen. Aan de hand van de analyse zijn de geconstateerde risico’s van maatregelen voorzien. In 2014 wordt onderzocht of de BIR is geïmplementeerd. Toetsen op de BIR worden opgenomen in de plan-do-check-act-cyclus.

Conform de toezegging aan de Algemene Rekenkamer is een pentest uitgevoerd op de externe websites van Financiën. Geconstateerde bevindingen zijn gedeeld met de eigenaren en opgevolgd. Een pentest van de systemen die gekoppeld zijn aan internet wordt ingepland.

3. Claims

Fortis en ABN AMRO

Met betrekking tot de verwerving van de Nederlandse onderdelen van Fortis en ABN AMRO door de Staat, is door een aantal (voormalige) aandeelhouders gesteld dat zij hierdoor schade hebben geleden. Zij hebben de Staat aansprakelijk gesteld en gerechtelijke procedures opgestart. Deze procedures lopen op dit moment nog steeds. Het Ministerie van Financiën is van mening dat de Staat een sterke positie heeft. In eerste aanleg hebben enkele rechters al claims afgewezen. Het ministerie acht de kans op toewijzing van de claims in de lopende hogerberoepsprocedures klein.

SNS REAAL

De Minister van Financiën heeft in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel op 1 februari 2013 besloten tot onteigening van bepaalde effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank. Op grond van de Wet op het financieel toezicht hebben de onteigenden recht op schadeloosstelling. Op 4 maart 2013 heeft de Minister van Financiën de onteigenden een aanbod tot schadeloosstelling van nul euro gedaan en heeft hij de ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam verzocht de schadeloosstelling overeenkomstig zijn aanbod vast te stellen. Op 11 juli 2013 heeft de ondernemingskamer een tussenuitspraak gedaan. Op 9 oktober 2013 heeft de Nederlandse Staat hiertegen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Op dit moment heeft de Hoge Raad hierover nog geen uitspraak gedaan.

Het valt niet uit te sluiten dat er naast de voornoemde procedure over de hoogte van de schadeloosstelling (inter)nationale procedures zullen worden gevoerd tegen de Staat, de toezichthouder, SNS REAAL of SNS Bank.

4. Rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering

Op basis van de mij beschikbare informatie bevatten:

  • de departementale verantwoordingsstaten over 2013 met de financiële toelichtingen daarbij;

  • de samenvattende verantwoordingsstaat over 2013 betreffende de dienst die een baten-lastenstelsel voert met de toelichting daarbij;

  • de departementale saldibalansen per 31 december 2013 met de toelichting daarbij;

geen zodanige onrechtmatigheden en/of onzekerheden, dat deze op grond van de rapporteringstoleranties of vanwege in het bijzonder te signaleren risico’s vermeld dienen te worden behoudens het onderstaande.

Naleving wet- en regelgeving toeslagen, regelgeving huurtoeslag

De betalingen voor de huurtoeslag worden door de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoord op beleidsartikel 01 Woningmarkt van het begrotingshoofdstuk XVIII Wonen en Rijksdienst.

De Rijksbegrotingsvoorschriften schrijven voor dat, indien bij statistische steekproeven de meest waarschijnlijke en/of maximale fout de tolerantiegrens overschrijdt, in de bedrijfsvoeringparagraaf de meest waarschijnlijke fout moet worden gerapporteerd. Voor de toeslagregelingen geldt een tolerantiegrens van 3% behalve voor de huurtoeslag vanwege de geringe omvang van het desbetreffende begrotingshoofdstuk. Voor de huurtoeslag geldt voor 2013 een tolerantiegrens van 1,14%.

Op basis van de meest waarschijnlijke fout voor de uitbetaalde voorschotten, ad € 48,7 mln. (1,71%), en de definitief toegekende huurtoeslagen, ad € 51,4 mln. (2,53%), wordt de – verhoudingsgewijze zeer lage – tolerantiegrens ad € 37,2 mln. overschreden. Wanneer dezelfde tolerantiegrens wordt gehanteerd als bij de andere toeslagen blijft de meest waarschijnlijke fout ruimschoots binnen de tolerantiegrens.

M en O (w.o. Fraude als focusonderwerp van de Tweede Kamer)

Voor het heffen en innen van belastingen en het betalen van toeslagen is de Belastingdienst afhankelijk van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken en van al dan niet beschikbare contra-informatie. Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik vraagt om een actief rechtshandhavingsbeleid. Het tegengaan van fraude bij de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving en de toeslagregelingen vormt een geïntegreerd onderdeel hiervan. Op 14 april 201149 heeft de Staatssecretaris van Financiën de Fiscale agenda aan de Tweede Kamer aangeboden waarin 20 maatregelen tegen systeemfraudezijn opgenomen. Eind 2013 zijn in de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit50 maatregelen vormgegeven die er op zijn gericht om fraude zoveel mogelijk aan de poort te detecteren en daarmee te voorkomen. Over de implementatie van de maatregelen en de resultaten van de bestrijding van de verschillende vormen van fraude is de Tweede Kamer tussentijds gerapporteerd in de 12e51 en 13e halfjaarsrapportage Belastingdienst over 201352.

5. Financieel- en materieel beheer IXA en IXB

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen vermeldenswaardige bevindingen behoudens het onderstaande.

ICT-voorwaarden voor open standaarden (KD)

Voldaan wordt aan de verplichting van artikel 3, eerste lid van de Instructie rijksdienst bij aanschaf ICT-diensten of ICT-producten, met uitzondering van het onderdeel webrichtlijnen. De webrichtlijnen gaan over het ontwerpen, bouwen en beheren van websites en zijn gebaseerd op internationale standaarden voor kwaliteit en toegankelijkheid. In 2013 is op nagenoeg alle websites actie ondernomen. Deze acties lopen door in 2014 en hebben betrekking op het overbrengen van websites naar andere platforms, zoals bijvoorbeeld rijksoverheid.nl, dan wel het aanpassen van websites om te gaan voldoen aan de webrichtlijnen. Dit vindt plaats in nauwe samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken, dat de acties voor de overheid coördineert.

Regeling kasbeheer (KD)

De regeling schrijft voor dat alle facturen worden voorzien van een prestatieverklaring.

Vanuit efficiency-overwegingen stelt Financiën facturen < € 1.250 zonder controle vooraf op prestatieverklaring, betaalbaar. Achteraf worden facturen steekproefsgewijs geselecteerd om alsnog de prestatieverklaring op te vragen en vindt er een risico-analyse plaats om ongewenste ontwikkelingen te signaleren. Uit de uitgevoerde steekproeven zijn geen onrechtmatigheden gebleken. In 2014 wordt deze werkwijze geëvalueerd.

Externe inhuur

Het structurele percentage externe inhuur ligt met circa 9% onder de Rijksbrede norm. Over 2013 zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld om specifieke werkzaamheden bij de Belastingdienst, zoals de uitvoering van fraudemaatregelen bij Toeslagen en de Intensivering Toezicht en Invordering (ITI) bij Belastingen, uit te voeren. In aanloop naar een structurele inbedding van deze extra werkzaamheden in de bedrijfsvoering van de Belastingdienst is gebruik gemaakt van uitzendkrachten en overige externe inhuur. De kosten voor deze extra inhuur bedragen € 40 mln. en resulteren in een tijdelijke verhoging van het inhuurpercentage met circa 1,6%.

Er is één overschrijding van het maximumtarief van € 225 (motie De Pater). Het betreft inhuur van een adviseur met specialistische kennis van treasury systemen in verband met het lopende project upgrade huidige treasury systeem.

6. Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie IXB

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen geconstateerd die vermelding behoeven in de bedrijfsvoeringparagraaf met betrekking tot de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie.

7. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Betaalgedrag

De betalingstermijn voor de Nederlandse overheid is op dertig dagen gesteld. De norm is om 90% van de nota’s op tijd te betalen.

In 2013 is 97,1% van de facturen van het Ministerie van Financiën op tijd (binnen 30 dagen) betaald. De betalingstermijn van het ministerie voldoet daarmee aan de norm.

Grote lopende ICT-projecten

Bij de Belastingdienst lopen een aantal grote ICT-projecten. Over de stand van zaken ten aanzien van deze producten wordt in het Rijksdashboard ICT53 gerapporteerd. De risico’s voor de uitvoering, waaronder eventuele privacyrisico’s, maken daar onderdeel van uit. De stand van zaken bij deze projecten geeft geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen.

Audit Committee (AC)

Het AC van het Ministerie van Financiën bestaat uit de SG, de CFO Belastingdienst en 3 externe onafhankelijke leden aangevuld met de directeuren FEZ en ADR als adviseurs en een secretaris vanuit de ADR. Eén van de externe leden fungeert als voorzitter. De voorzitter bepaalt welke onderwerpen aan de orde komen. In 2013 is het AC vier keer bij elkaar geweest. Naast de reguliere onderwerpen als uitkomsten audits, het risicomanagement en uitkomsten planning & controlcyclus heeft het AC zich met name gefocust op de risico’s in de bedrijfsvoering en actuele thema’s bij Financiën. Deze betroffen onder andere de systeemfraude Toeslagen, oprichting Bankenunie, ministeriële verantwoordelijkheid voor op afstand geplaatste financiële toezicht, nieuwe Comptabiliteitswet, de uitkomsten IBO onderzoek Staatsdeelnemingen en nota Deelnemingenbeleid 2013. Het AC maakt zoveel als mogelijk gebruik van intern beschikbare stukken en laat zich vervolgens over die onderwerpen informeren. Van elke bijeenkomst wordt een verslag gemaakt en waar mogelijk voorzien van een advies aan de ambtelijke en politieke top.

Oprichting stichting SNS

Op 1 februari 2013 is de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL opgericht. Formeel had het voornemen tot oprichting van de stichting op grond van artikel 34, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 (CW) bij de Staten-Generaal moeten worden voorgehangen. Vanwege het vertrouwelijke en spoedeisende karakter van de onteigening waar deze oprichting een onlosmakelijk onderdeel van uitmaakt, is het niet mogelijk geweest deze procedures te volgen. De Minister heeft wel waar mogelijk in de geest van artikel 34, eerste lid, van de CW op 25 januari jl. de ministerraad en, tijdens een vertrouwelijk overleg, de financieel woordvoerders van de Tweede Kamer fracties gemeld dat ingeval tot onteigening zou moeten worden besloten een stichting zou worden opgericht met het oog op onteigening van de onderhands verstrekte achtergestelde leningen.

Herinrichting Belastingen

De Belastingdienst is met de herinrichting van Belastingen gestart. De omslag van regiostructuur naar segmentstructuur is in 2013 goed verlopen. De continuïteit van de bedrijfsvoering bij de herinrichting is over 2013 gewaarborgd. De eerste concentratiebewegingen verlopen naar tevredenheid. Voor het vervolg van het traject is het van belang dat bij het uitwerken van de nadere plannen en de monitoring hierop voldoende rust en ruimte bestaat om op evenwichtige wijze nieuwe stappen te gaan zetten.

Bedrijfsvoering op langere termijn Belastingdienst

De Belastingdienst staat voor de opdracht mede als gevolg van de moeilijke economische situatie meerdere fiscale maatregelen respectievelijk wetswijzigingen te verwerken, de continuïteit van het bestaande te waarborgen en daardoor de kasstroom te garanderen en tegelijkertijd de weg naar vernieuwing te vinden. De vernieuwing behelst onder meer het overeenkomstig de eisen van burger en bedrijf digitaliseren van de dienstverlening en het geleidelijk vernieuwen van de technische infrastructuur en softwareprogramma’s van de dienst. Daarnaast ligt er de opdracht bestaande taakstellingen in te vullen en de intensiveringsopdracht van het toezicht waar te maken. De realisatie van deze opdracht is een grote opgave voor de Belastingdienst, welke qua programmering nauw luistert. Door de frequentie en omvangrijke pakketten wet- en regelgeving fiscaliteit en overige maatregelen is de belasting op de uitvoering, waaronder de ICT, in 2013 fors toegenomen. Voor de toch al kwetsbare massale heffings- en inningsprocessen dreigt, steeds meer dat damages optreden, welke veel ongemak voor burger en bedrijf opleveren en voor de Belastingdienst grote hersteloperaties en een overbelasting van de telefonische dienstverlening met zich meebrengen. In dit kader is een onderzoek aangekondigd naar de massale processen van de Belastingdienst54. Een verdringingsrisico is dat de vernieuwing van de ICT-infrastuctuur en software programma’s en daarmee een goede gegevensontsluiting naar de toekomst worden doorgeschoven. Nieuwe wetsvoorstellen worden door de Belastingdienst onderworpen aan een stringente uitvoeringstoets. Aspecten die hierbij, naast de inpasbaarheid in de tijd en technische haalbaarheid, nadrukkelijk een rol spelen zijn de begrijpelijkheid van wetswijzigingen voor de burger en bedrijf bij introductie, de afdekking van toezichts- en frauderisico’s en implementatierisico’s in verband met de massale omvang van heffings- en inningsprocessen.

Conclusie

Bij het Ministerie van Financiën is, afgezien van de hiervoor genoemde punten, sprake geweest van ordelijk en beheerst verlopen bedrijfsprocessen, welke tevens voorzien in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering, inclusief een toereikend beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Wat betreft de genoemde uitzonderingen zijn maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te verbeteren.

C. JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTATEN

Verantwoordingsstaat 2013 van het Ministerie van Financiën (IXB)
(x € 1000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting incl. NvW

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

 

10.965.828

127.353.113

 

17.539.992

121.108.094

 

6.574.164

– 6.245.019

                     
 

Beleidsartikelen

 

10.757.122

127.325.767

 

17.341.502

121.071.883

 

6.584.380

– 6.253.884

01

Belastingen

3.244.427

3.244.427

119.063.575

3.273.683

3.187.000

108.151.202

29.256

– 57.427

– 10.912.373

02

Financiële markten

59.938

59.938

176.748

– 7.291.534

60.866

362.270

– 7.351.472

928

185.522

03

Financieringsactiviteiten

336.637

1.994.237

5.027.343

13.595.835

8.674.220

9.603.301

13.259.198

6.679.983

4.575.958

 

publiek-private sector

                 

04

Internationale financiële betrekkingen

434.005

2.449.757

32.394

– 49.193.450

2.599.623

34.336

– 49.627.455

149.866

1.942

05

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringverzekeringen

10.616.386

113.106

128.550

3.590.788

103.647

202.684

– 7.025.598

– 9.459

74.134

06

BTW-Compensatiefonds

2.895.357

2.895.357

2.895.357

2.715.812

2.715.812

2.715.812

– 179.545

– 179.545

– 179.545

07

Beheer materiële activa

300

300

1.800

– 1.550

334

2.278

– 1.850

34

478

                     
 

Niet-beleidsartikelen

 

208.706

27.346

 

198.490

36.211

 

– 10.216

8.865

08

Centraal Apparaat

203.021

203.021

27.346

198.523

198.490

36.211

– 4.498

– 4.531

8.865

09

Algemeen

0

0

0

0

0

0

0

0

0

10

Nominaal en onvoorzien

5.685

5.685

0

0

0

0

– 5.685

– 5.685

0

NvW = inclusief nota van wijziging Kamerstukken II 2012/2013, 33 400 nr. 8

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

Verantwoordingsstaat

Verantwoordingsstaat 2013 van De Nationale Schuld
(x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

 

50.257.744

48.027.819

 

48.963.257

55.074.595

 

– 1.294.487

7.046.776

                     
 

Beleidsartikelen

 

50.257.744

48.027.819

 

48.963.257

55.074.595

 

– 1.294.487

7.046.776

11

Financiering Staatsschuld

42.011.412

42.011.412

46.105.830

46.229.838

46.229.838

51.869.439

4.218.426

4.218.426

5.763.609

12

Kasbeheer

8.246.332

8.246.332

1.921.989

2.733.419

2.733.419

3.205.156

– 5.512.913

– 5.512.913

1.283.167

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

Samenvattende verantwoordingsstaat 2013 inzake baten-lastenagentschap Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën
(x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Domeinen Roerende Zaken

       
         

Totale baten

21.052

24.201

3.149

21.412

Totale lasten

21.047

20.775

– 272

20.390

Saldo van baten en lasten

5

3.426

3.421

1.021

         

Totale kapitaalontvangsten

0

14

– 14

24

Totale kapitaaluitgaven

100

1.162

– 1.062

– 3.344

8. SALDIBALANS IXA EN IXB

Saldibalans per 31 december 2013 van het Ministerie van Financiën – Nationale Schuld (IXA)
(Bedragen x € 1.000)

Activa

   

Passiva

   
   

31-12-2013

31-12-2012

   

31-12-2013

31-12-2012

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

48.963.257

60.819.591

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

55.074.594

68.542.484

               

3)

Liquide middelen

4

13

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

21.680.742

25.912.681

               

4)

Rekening-courant RHB

16.858.061

24.121.722

       
   

       

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

1.548.886

2.045.615

       
   

       

8)

Kas-transverschillen

9.385.128

7.468.224

       

subtotaal

76.755.336

94.455.165

subtotaal

76.755.336

94.455.165

               

10)

Extra-comptabele vorderingen

16.144.783

17.256.949

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

16.144.783

17.256.949

               

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

348.022.554

334.022.209

11)

Extra-comptabele schulden

348.022.554

334.022.209

               

12)

Voorschotten

0

0

12a)

Tegenrekening voorschotten

0

0

Totaal

440.922.673

445.734.323

Totaal

440.922.673

445.734.323

8.1 Toelichting bij de saldibalans per 31 december 2013

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders aangegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2013. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2013. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en bij de kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Er zijn drie rekening-courantverhoudingen nl. Geïntegreerd Middelen Beheer, het Partieel Schatkistbankieren en het Agentschap. De bedragen zijn per 31 december 2013 in overeenstemming met de opgaven van de Rijkshoofdboekhouding.

6. Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Te realiseren (dis)agio

– 3.258.245

– 3.285.671

Vooruitbetaalde rente onderhandse leningen

246

274

Te ontvangen rente swaps

4.594.586

4.998.669

Vooruitbetaalde disconto

4.393

– 2.336

Te ontvangen rente vlottende schuld

77.981

78.526

CO2-veiling

0

0

Te ontvangen rente m.b.t. GMB

129.925

256.153

Totaal

1.548.886

2.045.615

7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Te betalen rente onderhandse leningen

33.207

46.726

Te betalen rente openbare schuld

6.356.747

6.415.291

Te betalen rente swaps

4.500.933

4.870.871

Te betalen rente vlottende schuld

20.552

18.833

Derden van het Agentschap

10.750.890

14.545.709

Te betalen rente m.b.t. GMB

18.413

15.251

Totaal

21.680.742

25.912.681

8. Kas-transverschillen

Op deze rekening zijn de bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk in de kas zijn uitgegeven en ontvangen.

De begrotingsuitgaven en ontvangsten worden sinds 2002 niet op kas-, maar op transactiebasis verantwoord.

10. Extra-comptabele vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Callgeldleningen u/g

0

0

Extra-comptabele vorderingen

0

0

Loans

3.750.000

3.750.000

Overige

0

0

Sell/Buy Back transtransacties

0

0

Verstrekte leningen Agentschappen

7.255.227

7.888.269

Verstrekte leningen RWT’s en derden

5.139.556

5.618.680

Totaal

16.144.783

17.256.949

Instellingen die deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer kunnen lenen. De afgesloten leningen zijn vorderingen van de Staat op de deelnemers. De vorderingen bedragen ultimo 2013 € 12,3 mld. Aan de Agentschappen is € 7,3 mld. uitgeleend, een daling van € 0,6 mld. ten opzichte van de stand ultimo 2012. Aan Rechtpersonen met wettelijke taak en derden is € 5,1 mld. uitgeleend, een daling van € 0,5 mld. ten opzichte van 2012. De gewogen gemiddelde looptijd van de leningen bedraagt bij de Agentschappen circa 9,9 jaar en bij Rechtpersonen met wettelijke taak circa 15,3 jaar.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen.

Opeisbaarheid

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

0

Op termijn opeisbare vorderingen

16.144.783

Totaal

16.144.783

11. Extra-comptabele schulden

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Vaste schuld

   

– Staatsschuld

323.188.435

300.154.975

     

Vlottende schuld

   

– Dutch Treasury Certificates

24.880.000

20.550.000

– Callgeldleningen o/g

4.250.000

4.921.517

– Sell/Buy Back transacties

376.835

759.104

– European Commercial Paper (ECP)

1.206.390

12.426.048

– Onderhands Floating Rate Note (FRN)

3.000.000

3.000.000

– RC Agentschappen

1.622.476

1.774.808

– RC RWT’s en derden

2.509.679

3.251.556

– RC Decentrale Overheden

4.070.986

 

– RC Sociale Fondsen

– 21.807.970

– 15.348.820

     

Overige schuld

   

– Deposito’s Agentschappen

92.600

84.000

– Deposito’s RWT’s en derden

2.064.918

2.449.021

– Deposito’s Decentrale Overheden

2.568.205

 

Totaal

348.022.554

334.022.209

De extra-comptabele schulden hebben betrekking op in het verleden binnen begrotingsverband geboekte ontvangsten, waarvan op termijn nog verrekening met derden zal plaatsvinden. Deze post betreft voornamelijk de vaste staatsschuld (€ 323,2 mld.) en vlottende staatsschuld (€ 33,7 mld.) en daarnaast bevatten de extra-comptabele schulden ook de schulden die betrekking hebben op de verhoudingen tussen de RHB en de deelnemers aan geïntegreerd middelenbeheer.

In 2013 is vanwege de start van het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden een nieuwe categorie «decentrale overheden» aangemaakt. Een aantal decentrale overheden deed in 2012 al vrijwillig mee aan schatkistbankieren. Deze werden in het jaarverslag 2012 meegeteld onder RWT’s en derden.

De rekening-courant tegoeden vallen onder de vlottende schuld omdat ze direct opvraagbaar zijn.

Instellingen kunnen ook deposito’s plaatsen. Hierdoor ontstaat een schuld van de Staat aan de deelnemers. De deposito’s zijn voor het overgrote deel kortlopend. Het zijn vooral de Rechtpersonen met wettelijke taak die deposito’s hebben uitstaan. De Agentschappen hadden op 31 december € 0,09 mld. uitstaan. Rechtpersonen met wettelijke taak € 2,1 mld. en decentrale overheden € 2,6 mld. De gewogen gemiddelde looptijd bij de Agentschappen was circa 1,4 jaar. Bij de Rechtpersonen met wettelijke taak bedroeg de gemiddelde looptijd circa 0,7 jaar en bij decentrale overheden 4,7 jaar.

Sociale Fondsen

De saldi van de sociale fondsen lopen sterk uiteen hetgeen met name toe te schrijven is aan de mate van onderdekking en overdekking van de desbetreffende premies. Het saldo van UWV bedraagt € 5,2 mld. negatief, het saldo van SVB € 2,7 mld. positief en het saldo van CVZ € 19,3 mld. negatief. Gecumuleerd levert dit het saldo van € 21,8 mld. negatief op. Dit is een daling van € 6,5 mld. ten opzichte van eind 2012. In de begroting 2013 werd echter nog uitgegaan van een daling rond de € 6,9 mld., dus de daling is minder sterk dan eerder geraamd.

Voor een specificatie naar uitgiftejaar van de stand van de vaste schuld per 31 december 2013 wordt verwezen naar het onderstaande overzicht.

Specificatie van de vaste schuld naar jaar van uitgifte1
per 31 december 2013 (bedragen x € 1 mln.)

Jaar van uitgifte

Openbaar

Onderhands

Totaal

Vóór 1991

22,7

43,9

66,6

1991

0

87,7

87,7

1992

0

405,7

405,7

1993

9.806,5

8,8

9.815,3

1994

0

48,0

48,0

1995

0

54,4

54,4

1996 / 1997

0

0

0

1998

13.028,8

19,5

13.048,3

1999 / 2000 / 2001 / 2002 / 2003

0

0

0,0

2004

16.348,8

0

16.348,8

2005

28.297,2

0

28.297,2

2006

17.574,5

0

17.574,5

2007

14.655,0

0

14.655,0

2008

15.081,0

0

15.081,0

2009

29.545,3

0

29.545,3

2010

29.490,5

827,22

30.317,7

2011

47.811,9

0

47.811,9

2012

61.082,8

0

61.082,8

2013

38.948,2

0

38.948,2

Totaal3

321.693,2

1.495,2

323.188,4

X Noot
1

Jaar van eerste uitgifte betekent dat ingeval van een heropening van een lening, het bedrag wordt opgenomen bij het oorspronkelijke jaar van eerste uitgifte van de (heropende) lening.

X Noot
2

Verplichtingen uit hoofde van schuldtitels uitgegeven door het land Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao, overgenomen door de Nederlandse Staat per 10 oktober 2010.

X Noot
3

Door afronding kan de som van de componenten afwijken van het totaal.

8. SALDIBALANS

Saldibalans per 31 december 2013 van het Ministerie van Financiën (IXB)
(Bedragen x € 1.000)

Activa

   

Passiva

   
 

31-12-2013

31-12-2012

 

31-12-2013

31-12-2012

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

17.539.987

11.362.781

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

121.108.090

114.847.901

               

3)

Liquide middelen

3.160

4.397

5)

Interne begrotingsreserves

121.092

150.792

               

4)

Rekening-courant RHB

103.912.367

103.868.773

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband

(=intra-comptabele schulden)

226.457

240.556

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband

(=intra-comptabele vorderingen)

125

3.298

       

subtotaal

121.455.639

115.239.249

subtotaal

121.455.639

115.239.249

               

9)

Openstaande rechten

17.848.761

19.377.980

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

17.848.761

19.377.980

   

   

10)

Extra-comptabele vorderingen

13.621.580

19.705.497

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

13.621.580

19.705.497

               

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

241.470

228.945

11)

Extra-comptabele schulden

241.470

228.945

               

12)

Voorschotten

18.611.177

17.653.193

12a)

Tegenrekening voorschotten

18.611.177

17.653.193

               

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

206.259.237

249.601.485

13)

Garantieverplichtingen

206.259.237

249.601.485

               

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

4.960.954

12.270.587

14)

Openstaande verplichtingen

4.960.954

12.270.587

               

15)

Deelnemingen

48.738.197

44.244.853

15a)

Tegenrekening deelnemingen

48.738.197

44.244.853

Totaal

431.737.015

478.321.789

Totaal

431.737.015

478.321.789

8.1 Toelichting bij de saldibalans per 31 december 2013

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen. In de tabellen zijn specificaties cursief weergegeven. Belangrijke posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2013. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2013. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bankrekeningen en de bij kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag is per 31 december 2013 in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

5. Interne begrotingsreserves

Per 1 januari 2009 is de Seno-Gom portefeuille met de bijbehorende interne begrotingsreserve Seno-Gom overgedragen door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan het Ministerie van Financiën. De Seno-Gom portefeuille (onderdeel EKV) wordt afbeheerd. In dat kader heeft er in 2013 een (meerjarige) vrijval uit de reserve plaatsgevonden, waardoor de omvang van de reserve weer in lijn is met de omvang van de portefeuille. De begrotingsreserve bedraagt ultimo 2013 ruim € 105 mln.

In 2010 heeft Tennet de overname van het transportnet van E.ON (Transpower) definitief afgerond. Om deze overname te financieren heeft de Staat een garantie van € 300 mln. aan de Stichting Beheer Doelgelden afgegeven. De premie die voortvloeit uit de garantie wordt jaarlijks in de per 1 januari 2010 opgerichte begrotingsreserve afgestort. Eventuele betalingen vloeien eveneens voort uit deze reserve.

6. Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend.

7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. De stand ultimo 2013 heeft grotendeels betrekking op in het verleden ontvangen bedragen die nog verrekend moeten worden uit hoofde van provinciale opcenten, eurovignetten, afdrachten ABP en afdrachten loonheffing. Ultimo 2013 bevatte de consignatiekas ongeveer € 23,6 mln.

In de jaren 2006 en 2007 heeft DRZ in beslag genomen mobiele telefoons en central processing units, in verband met een vermeende BTW carrousel, verkocht om waardedaling te voorkomen. Justitie heeft aangegeven dat de waarde van deze goederen uitgekeerd moet worden aan de rechtmatige eigenaren omdat de BTW carrousel niet kan worden aangetoond. Aangezien de rechthebbenden nog niet zijn gevonden of zich hebben gemeld en er wel een verplichting tot terugbetaling bestaat, is het verschuldigde bedrag op de saldibalans opgenomen.

9. Openstaande rechten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Belastingvorderingen

17.606.039

19.142.596

     

Vorderingen Domeinen:

240.349

229.198

– Defensiegoederen

240.349

219.347

– Overige1

0

9.851

     

BTW-Compensatiefonds

2.348

6.161

Overige

25

25

Totaal

17.848.761

19.377.980

X Noot
1

Overige vorderingen bestond uit vorderingen van het RVOB. Per 2013 zijn deze overgeheveld naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Toelichting openstaande rechten

Belastingvorderingen

De belangrijkste posten van de ultimo 2013 openstaande belastingvorderingen zijn vorderingen inzake:

(€ x 1 mld.)
 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Vennootschapsbelasting

4,5

4,8

Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen

4,5

4,8

Omzetbelasting

2,5

1,7

Tabaksaccijns

0

0,1

Erf- en schenkbelasting

1,1

1,3

Loonbelasting/premies volksverzekeringen

0,6

1,9

Totaal

13,2

14,6

Het volgende overzicht geeft aan in welk jaar de belastingvorderingen zijn ontstaan.

Belastingvorderingen in procenten

Belastingvorderingen in procenten

Van het totale te vorderen bedrag zal uiteindelijk een aanzienlijk gedeelte niet inbaar zijn. Bij 43% van de openstaande vorderingen is de betalingstermijn verstreken. Van deze achterstandsposten is 37% aan te merken als betwist, bijvoorbeeld omdat een bezwaarschrift is ingediend. Ook van de niet-betwiste rechten met een betalingsachterstand zal een gedeelte niet of moeilijk inbaar zijn, bijvoorbeeld als gevolg van faillissementen.

Verloop van de belastingvorderingen
 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Ultimo vorig jaar

19.142.596

21.143.104

Conserverende aanslagen en rechten BCN vorig jaar

– 3.641.682

– 3.283.730

Ontstane rechten

70.283.407

70.292.992

     

Vervallen rechten:

   

– ontvangsten en overloop

– 2.051.651

1.924.922

– verleende verminderingen en negatieve aanslagen

– 65.368.230

– 70.812.112

– oninbaarlijdingen en kwijtscheldingen

– 2.020.505

– 2.223.514

– overloop

– 2.203.437

– 1.540.748

– rechten Belastingdienst Caribisch Nederland

52.637

54.115

– conserverende aanslagen lopend jaar IB/PVV

3.212.556

3.402.462

– conserverende aanslagen Erf- en schenkbelasting

200.348

185.105

Totaal

17.606.039

19.142.596

Naast de niet direct invorderbare conserverende aanslagen (€ 3,4 mld.) zijn als rechten de openstaande belastingvorderingen (€ 14,2 mld.) opgenomen. Dit betreft het nominale bedrag van de in de debiteurenadministraties van de Belastingdienst geregistreerde openstaande invorderingsopdrachten. Deze zijn gecorrigeerd voor de betalingen die ultimo 2013 waren ontvangen maar nog niet waren verwerkt in de debiteurenadministraties (overloop € 2,1 mld.).

Vorderingen Domeinen

De vorderingen van Domeinen bestaan voor 99,96% uit strategische verkopen roerende zaken.

In 2013 is € 20,4 mln. aan strategische debiteuren vervallen.

De ouderdom van de vorderingen Domeinen is als volgt:

Ontstaan in 2013

107.991

Ontstaan in 2012

4.164

Ontstaan in 2011

0

Ontstaan in 2010

36.294

Ontstaan vóór 2010

91.900

Totaal

240.349

Niet uit de saldibalans blijkende vordering

Tot de voorwaardelijke vorderingen kan het saldo van de Maintenance Of Value (MOV) posities worden gerekend (betreft internationale instellingen). De stand van de MOV-posities bedroeg 30 november 2013 € 81,7 mln. Het saldo van de MOV-posities kan afhankelijk van wisselkoersfluctuaties een vordering dan wel een verplichting voorstellen. Door de aandeelhouders van de internationale instellingen is echter besloten dat er geen uitkering van de MOV-verplichtingen zal plaatsvinden. Zodoende zullen er geen financiële transacties op basis van de MOV plaatsvinden, tenzij de aandeelhouders besluiten deze bevriezing op te heffen.

10. Extra-comptabele vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Geconsolideerde vorderingen exportkrediet-

646.104

666.646

verzekering

   

Overige vorderingen exportkredietverzekering

273.629

242.010

Leningen

45.000

45.000

Diverse toeslagen Belastingdienst

1.386.148

1.301.101

Vordering Nederlandse aandeel in vermogen BNA

0

38.185

Overige

65.659

55.054

Subtotaal

2.416.540

2.347.996

     

Ontstaan als gevolg van de kredietcrisis

   

Security ING

1.500.000

2.250.000

Bridge Loan SNS REAAL N.V.

1.100.000

0

Vordering IJslandse DGS

720.903

769.510

Alt-A portefeuille

4.685.757

11.139.611

Lening Griekenland

3.198.380

3.198.380

Subtotaal

11.205.040

17.357.501

Totaal

13.621.580

19.705.497

Toelichting extra-comptabele vorderingen

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

Verreweg het grootste deel van de geconsolideerde vorderingen (excl. consolidatierente) ad € 0,65 mld. is opgenomen in consolidatie-overeenkomsten in het kader van de Club van Parijs. Vorderingen begrepen in consolidatie-overeenkomsten zijn door landen erkende schulden waar een betalingsregeling voor geldt en kunnen derhalve worden beschouwd als recuperabel. Landen zijn echter niet altijd in staat de betalingsverplichtingen uit hoofde van zo’n regeling na te komen. In die gevallen worden doorgaans herconsolidaties afgesloten. Hierdoor verschuift de geplande ontvangst van provenu’s naar de toekomst. In de Club van Parijs wordt de kwijtschelding van schulden van de allerarmste landen vorm gegeven (in het kader van het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief). Als gevolg hiervan zullen deze landen in aanmerking komen voor verdergaande kwijtschelding van hun schulden uit hoofde van de exportkredietverzekering.

Leningen

Het bedrag van de leningen heeft betrekking op Kliq.

Diverse toeslagen Belastingdienst

Deze vorderingen hebben betrekking op terugvorderingen van verstrekte toeslagen (kindgebonden budget, huur-, kinderopvang-, en zorgtoeslag).

De Belastingdienst heeft in 2013 op deze vorderingen € 1.613 mln. ontvangen. Een gedeelte van de toeslagvorderingen zal uiteindelijk niet of moeilijk inbaar zijn. In 2013 is voor € 123 mln. aan toeslagvorderingen buiten invordering gesteld.

Ouderdomsoverzicht van de vorderingen

De ouderdom van de vorderingen exclusief de geconsolideerde en overige vorderingen exportkredietverzekeringen, is als volgt:

Ontstaan in 2013

1.392.576

Ontstaan in 2012

304.264

Ontstaan in 2011

332.580

Ontstaan in 2010

3.470.485

Ontstaan vóór 2010

7.201.942

Totaal

12.701.847

Vordering Nederlandse aandeel in het vermogen van de BNA

Deze vordering is ontstaan door het niet ontvangen van het Nederlandse aandeel uit de boedel van de Bank Nederlandse Antillen (BNA). Bij de staatkundige hervormingen (10-10-2010) was afgesproken dat Nederland het BES deel (het huidige Caribisch Nederland) zou ontvangen. In juni 2013 heeft de Nederlandse Staat het vermogen uit de boedel ontvangen.

Security ING

In 2008 ontving ING een kapitaalinjectie van de Staat van € 10 mld. Van deze hoofdsom is inmiddels € 8,5 mld. terugbetaald en is voor € 2,8 mld. aan rente en premies ontvangen. De resterende € 1,5 mld. aan hoofdsom zal vergezeld van een vergoeding van € 750 mln. aan rente en premies gedurende de komende anderhalf jaar worden ontvangen.

Bridge Loan SNS REAAL N.V.

Om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte van SNS REAAL N.V. heeft de Staat een overbruggingskrediet van € 1,1 mld. aan de holding verstrekt. Dit krediet wordt gebruikt om senior schulden en interne leningen af te lossen. Deze lening zal worden terugbetaald nadat de verzekeraar is verkocht of zoveel eerder als dat SNS REAAL N.V. in staat is gebleken zelf in de financiering te kunnen voorzien. Op het overbruggingskrediet wordt een marktconforme rente ontvangen.

Vordering IJslandse DGS

De Nederlandse Staat heeft de uitkeringen uit hoofde van het IJslandse Deposito Garantie Stelsel (DGS) aan depositohouders bij het Nederlandse bijkantoor van de IJslandse bank Landsbanki (Icesave) voorgefinancierd. Als gevolg hiervan is er een vordering ontstaan op het IJslandse DGS. De hoofdsom bedraagt op basis van het meest recente akkoord en de dit jaar ontvangen boedeluitkeringen van Landsbanki € 578,2 mln. en de rente € 164,6 mln. Dit akkoord is weliswaar in een referendum door IJsland verworpen, maar wordt in de saldibalans tot nadere orde als uitgangspunt genomen voor de berekening van de rente. In 2013 is er één uitkeringen uit de boedel van Landsbanki gedaan van € 77,1 mln. en dit deel is door de Staat ontvangen.

Alt-A portefeuille

In 2009 is de Staat een Illiquid Assets Back-up Facility overeengekomen met ING. Als gevolg daarvan ontvangt de Staat kasstromen uit de Alt-A portefeuille van ING. Op de saldibalans staat de omvang van dat deel van de Alt-A portefeuille waaruit de Staat kasstromen ontvangt. Het vermelde bedrag per ultimo 2013 (€ 4,7 mld.) omvat een deel van de portefeuille-ontvangsten die reeds in december 2013 door ING zijn ontvangen, maar pas in januari 2014 worden betaald aan de Staat (€ 0,1 mld.). De omvang van de Alt-A portefeuille luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de ECB referentiekoers per ultimo jaar.

Lening Griekenland

In 2010 had Griekenland als eerste land van de eurozone problemen om zichzelf te blijven financieren op de markt. Als gevolg besloten de lidstaten van de eurozone samen met het IMF tot het verlenen van financiële steun door het vertrekken van bilaterale leningen. Deze zogenaamde Greek Loan Facility (GLF) bestond oorspronkelijk uit € 80 mld. aan bilaterale leningen van de landen van de eurozone en € 30 mld. van het IMF. In juli 2011 is besloten om de nog niet uitgekeerde leningen uit de GLF over te hevelen naar het EFSF. Vanuit de GLF is € 52,9 mld. uitgekeerd aan Griekenland. In 2013 zijn geen nieuwe leningen meer verstrekt aan Griekenland. Het Nederlandse aandeel in de GLF is daarmee in totaal € 3,2 mld.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen.

Opeisbaarheid

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

5.400.511

Op termijn opeisbare vorderingen

8.221.069

Totaal

13.621.580

11. Extra-comptabele schulden

De schuld vloeit geheel voort uit verkopen van strategische goederen door Domeinen. Immers, de opbrengst moet worden doorbetaald aan het Ministerie van Defensie.

De ouderdom van de schulden is als volgt:

Ontstaan in 2013

109.112

Ontstaan in 2012

4.164

Ontstaan in 2011

0

Ontstaan in 2010

36.294

Ontstaan vóór 2010

91.900

Totaal

241.470

12. Voorschotten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Toeslagen

18.270.322

17.368.522

Personeel en Materieel

43.596

50.487

BTW-Compensatiefonds

177.306

185.334

Overige

119.953

48.850

Totaal

18.611.177

17.653.193

Toeslagen

Deze post bestaat uit kinderopvangtoeslag (€ 4.508 mln.), huurtoeslag (€ 4.260 mln.), zorgtoeslag (€ 7.858 mln.) en kindertoeslag / kindgebonden budget (€ 1.644 mln.).

De voorschotten toeslagen zijn als volgt opgebouwd.

(€ x 1 mln.)

Voorschotten

Kinderopvang

Huurtoeslag

Zorgtoeslag

Kindertoeslag /

Toeslagjaar

     

Kindgebonden budget

2008 e.o.

68

15

14

2

2009

86

9

9

4

2010

139

42

30

8

2011

627

372

367

101

2012

1.519

944

1.746

515

2013

2.069

2.878

5.692

1.014

Totaal

4.508

4.260

7.858

1.644

De uitkering van toeslagen is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), omdat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van gegevens die toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Het tegengaan van M&O bij de uitvoering van de wet- en regelgeving vormt een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid.

Personeel en Materieel

Deze post betreft diverse voorschotten aan personeel. Daarnaast hebben deze voorschotten betrekking op betalingen aan diverse crediteuren waarvan de goederen/diensten nog geleverd dienen te worden.

BTW-Compensatiefonds

Dit zijn voorschotten die betrekking hebben op bijdragen aan gemeenten, provincies en Wgr-plusregio’s.

Overige voorschotten

Voor € 120,0 mln. betreft het ambtshalve voorschotten uitbetaald op de evenredige bijdrage verdeling (EBV). Deze voorschotten zijn uitbetaald aan burgers bij wie meer dan het maximum aan inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de zorgverzekeringswet is ingehouden. Het gehele bedrag ontstaan in 2013.

Overzicht van het verloop en de ouderdom van de voorschotten

Dit betreffen voorschotten, waarvan de uitgaven reeds in het jaar van verstrekking ten laste van de begroting zijn gebracht. Het overzicht geeft inzicht in de ouderdom van de voorschotten en tevens is aangeven welk deel in 2013 tot afrekening is gekomen.

Stand per 01-01-2013

Verstrekt 2013

Afgerekend 2013

Stand per 31-12-2013

vóór 2010

388.984

183.022

205.962

2010

1.421.459

1.202.778

218.681

2011

3.971.216

2.503.595

1.467.621

2012

11.871.534

7.146.013

4.725.521

2013

0

12.172.898

179.506

11.993.392

Totaal

17.653.193

12.172.898

11.214.914

18.611.177

13. Garantieverplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Deelnemingen

59.108.987

60.220.864

IMF

45.344.977

46.485.244

Ontwikkelingsbanken/NWB

13.764.010

13.735.620

     

Kernongevallen (WAKO)

14.023.000

14.023.000

     

Verzekeringen

21.084.543

17.597.402

Exportkredietverzekering

20.858.0681

17.423.8461

Investeringsverzekering

226.475

173.556

     

Stabiliteitsmechanisme EFSM

2.790.000

2.832.000

Stabiliteitsmechanisme EFSF

49.640.411

97.782.181

     

Garanties bancaire leningen

9.892.984

17.242.342

     

Counter Indemnity ABN AMRO

950.000

950.000

     

Garantie SNS Propertize B.V.

4.166.410

0

Garantie DNB winstafdracht

5.700.000

0

Garantie ESM

35.445.400

35.445.400

     

Overige

3.457.502

3.508.296

Totaal

206.259.237

249.601.485

X Noot
1

In dit bedrag is circa € 1,1 mld. aan garanties begrepen, die vanwege de aard van een bepaalde

garantie niet tot uitbetaling kunnen komen.

Toelichting openstaande garantieverplichtingen

Deelnemingen

  • IMF: DNB draagt namens de Staat, onder Staatsgarantie, bij aan de middelen van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). In 2011 hebben de regeringsleiders en staatshoofden van de EU besloten de financiële slagkracht van het IMF te vergroten. Het IMF wordt hiermee in staat gesteld zijn rol in de schuldencrisis in Europa adequaat te vervullen. De landen van de eurozone hebben een totaal van € 150 mld. aan bilaterale leningen toegezegd om algemene middelen van het IMF te versterken. Het Nederlandse aandeel hierin is € 13,61 mld.

  • Ontwikkelingsbanken (Wereldbank, EIB, EBRD, MIGA) en NWB: dit betreft het garantiekapitaal (de niet volgestorte aandelen) inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de betreffende banken. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen komen, kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal worden gevraagd.

Kernongevallen (WAKO)

De Staat dient, voor zover de vergoedingen uit anderen hoofde niet toereikend zijn om schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden, aanvullend openbare middelen beschikbaar te stellen. Momenteel zijn er in Nederland zeven kerninstallaties in de zin van de WAKO. Afhankelijk van het bedrag waarvoor de onderscheiden kerninstallaties aansprakelijk zijn, verschilt het door de Staat maximaal beschikbaar te stellen bedrag tussen € 1.100 mln. en € 2.200 mln. per kernongeval.

Verzekeringen

De openstaande garantieverplichting betreft voornamelijk het risico (obligo) van de Staat als verzekeraar van exportkredieten en koersrisico’s (€ 20,9 mld., is inclusief het uitstaande obligo van de oude Seno-Gom portefeuille van € 211,2 mln.) Daarnaast betreft de openstaande verplichting het risico uit hoofde van de verzekerde investeringen in het kader van de Regeling Investeringsverzekeringen (RIV, € 226,5 mln.). De verplichtingen zijn inclusief € 8,9 mld. aan vreemd valutarisico. Dit risico materialiseert zich uitsluitend als de debiteur niet meer aan de betalingsverplichtingen kan voldoen en de koers zich maximaal negatief ontwikkelt (er is een maximale omrekenkoers afgesproken). Terwijl deze zich ook positief kan ontwikkelen en tot een lagere schade kan leiden. Omdat uit de inventarisatie van de garantieverplichtingen naar voren is gekomen dat deze berekeningswijze niet gebruikelijk is, zal in 2014 worden onderzocht of hier op een andere manier mee kan worden omgegaan.

Stabiliteitsmechanisme EFSM

De lidstaten van de eurozone (en van de EU wat betreft EFSM) hebben in 2010 als onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen ter borging van de financiële stabiliteit de tijdelijke stabiliteitsmechanismen EFSM en EFSF opgericht. Het EFSM is een tijdelijk noodfonds voor alle landen in de EU, waar alle EU-lidstaten via hun aandeel in de Europese begroting garant staan. Via het EFSM is maximaal € 60 mld. beschikbaar voor steun. Voor Nederland gaat het dan om een garantstelling van ongeveer € 3 mld. In november 2010 heeft Ierland en in april 2011 Portugal een beroep gedaan op het EFSM voor respectievelijk € 22,5 mld. en € 26 mld. voor een periode van drie jaar. Sinds juli 2013 kan het EFSM geen nieuwe leningen meer aangaan. Het EFSM verstrekt nog wel de reeds aangegane leningen van Portugal en Ierland. Het EFSM blijft bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost.

Stabiliteitsmechanisme EFSF

Het EFSF is een tijdelijk noodfonds voor alle lidstaten van de eurozone, waar alle lidstaten van de eurozone via hun aandeel garant staan. Het Nederlandse aandeel in het EFSF bedraagt circa 6,1%. Het tijdelijke noodfonds EFSF gaat sinds juli 2013 geen nieuwe leningenprogramma’s meer aan. Hierop is besloten om het garantieplafond neerwaarts bij te stellen tot de benodigde geraamde garanties aan het EFSF voor de huidige programma’s van Ierland, Portugal en Griekenland en de benodigde geraamde garantie voor het aanhouden van de kasreserve van het EFSF. Het garantieplafond is verlaagd van € 97,8 mld. naar € 49,6 mld. Het EFSF blijft bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost. Ierland kondigde tijdens de Eurogroep van 14 november 2013 aan het leningenprogramma te zullen verlaten en geen vervolgprogramma aan te vragen. De gemiddelde maximale looptijd van de EFSF-leningen aan Ierland zijn korter dan eerder geraamd, wat een positief effect heeft op het EFSF garantieplafond. Omdat Cyprus in maart 2013 een leningenprogramma van het ESM heeft aangevraagd, geeft Cyprus vanaf dat moment geen garanties meer af aan het EFSF. Deze zogenaamde stepping-out van Cyprus leidt tot een marginale toename van ons aandeel in het EFSF. Deze twee wijzigingen passen binnen het garantieplafond van € 49,6 mld. Na het aflopen van de resterende EFSF-programma’s wordt bezien of het garantieplafond verder verlaagd kan worden.

Stabiliteitsmechanisme ESM

In december 2010 is besloten tot oprichting van een permanent stabiliteitsmechanisme, het Europese Stabilisatie Mechanisme (ESM). In 2012 hebben de lidstaten van de Eurozone de ratificatie van het ESM-Verdrag voltooid en op 8 oktober 2012 is het ESM-Verdrag en daarmee het permanente noodfonds in werking getreden. Het ESM heeft een effectieve leencapaciteit van € 500 mld. en bestaat voor € 80 mld. uit volgestort kapitaal en € 620 mld. uit oproepbaar kapitaal. Het Nederlandse aandeel bestaat voor € 4,6 mld. uit volgestort kapitaal en € 35,4 mld. oproepbaar kapitaal. Sinds de inwerkingtreding van het ESM, is het ESM het voornaamste noodfonds. Het ESM heeft in 2013 financiële steun verstrekt aan Spanje en Cyprus. Op 25 maart 2013 bereikte de Eurogroep een akkoord over een leningenprogramma voor Cyprus. Het leningenpakket bedraagt in totaal maximaal € 10 mld., waarvan circa € 9 mld. afkomstig is van het ESM en circa € 1 mld. van het IMF. Spanje kondigde tijdens de Eurogroep van 14 november 2013 aan het leningenprogramma te zullen verlaten en geen vervolgprogramma aan te vragen. Spanje heeft inmiddels het leningenprogramma succesvol verlaten.

Garanties bancaire leningen

De garantieregeling interbancaire leningen is in 2008 in het leven geroepen om de financiering van financiële instellingen op gang te brengen, zodat de kredietverlening aan bedrijven en particulieren wordt gewaarborgd. Door een gebrekkig functioneren van de kapitaalmarkt voor middellange termijn financiering konden bij financiële instellingen liquiditeitsproblemen ontstaan, waardoor ook fundamenteel gezonde instellingen zichzelf moeilijk konden financieren. De garantieregeling moet daarbij in samenhang worden gezien met andere maatregelen ter bescherming van de financiële sector. Vanaf 23 oktober 2008, de ingangsdatum van de garantieregeling, tot het einde van 2009 is in totaal € 50,3 mld. aan garanties geëffectueerd. De garantieregeling is op 31 december 2010 afgelopen. Daarmee is aangevangen met de exit strategie van de garantieregeling. Als onderdeel van de exit strategie is door Financiën op de website www.dsta.nl van het agentschap derhalve voor de banken die gegarandeerde leningen hebben de mogelijkheid aangeboden om deze leningen terug te kopen uit de kapitaalmarkt teneinde staatsgegarandeerd schuldpapier om te zetten in reguliere financiering. In 2013 is de openstaande garantieverplichting teruggelopen tot € 9,9 mld.

Counter indemnity ABN AMRO

Er zijn in 2010 wederzijdse aansprakelijkheden ontstaan door de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. genaamd. Indien RBS N.V. niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, kunnen crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 mln. claimen bij HBU. Hiervoor heeft ABN AMRO een vrijwaring afgegeven aan de Deutsche Bank. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kan lopen, is er een counter indemnity door de Staat afgegeven. De Staat ontvangt hiervoor ieder jaar een premie ter hoogte van € 25,6 mln.

Garantie Propertize B.V.

Zoals aangekondigd bij de nationalisatie van SNS REAAL N.V., garandeert de Staat de door Propertize B.V. (voorheen Property Finance) aangetrokken schuld. De maximale omvang van deze garantie is € 4,2 mld. De garantie op de schuld die Propertize B.V. reeds had bij SNS Bank voor afsplitsing is direct na afsplitsing afgegeven. De garantie op de nieuw aan te trekken schuld, waarmee de schuld aan SNS Bank zal worden afgelost, zal worden afgegeven iedere keer dat er sprake is van aantrekken van nieuwe schuld, zonder hierbij het aangepaste maximum te overschrijden.

Garantie DNB winstafdracht

Aan de Nederlandsche Bank (DNB) is een garantie ter grootte van maximaal € 5,7 mld. verstrekt. Met de garantie wordt het buffervermogen van DNB versterkt. De langjarige afspraak leidt ertoe dat er (nu) geen noodzaak bestaat het buffervermogen van DNB te versterken via winstinhoudingen of voorzieningen. Anders dan in voorgaande jaar worden de crisisgerelateerde inkomsten uit hoofde van Europese steunoperaties als winst uitgekeerd55.

Niet in de balans opgenomen garantieverplichting

De Staat heeft op grond van haar overeenkomst met de FMO (overeenkomst Staat-FMO van 16 november 1998) instandhoudingsverplichtingen ten opzichte van de FMO na eventuele uitputting van haar Reserverekening Algemene Risico's (RAR Fonds) en bij onvoldoende dekking van bijzondere bedrijfsrisico’s. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 7 van de overeenkomst Staat-FMO. Daarnaast heeft de Staat op grond van artikel 8 van haar overeenkomst met FMO nog andere financiële zekerheidsverplichtingen ten opzichte van FMO.

De Staat heeft bij het verkopen van deelnemingen een aantal garanties en vrijwaringen afgegeven met betrekking tot de deelneming die verkocht zijn. Het betreft hier meer algemene garanties en vrijwaringen die niet kwantificeerbaar zijn.

14. Openstaande verplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Meerjaren verplichting aan ING

2.722.011

7.654.617

Deelnemingen ontwikkelingsbanken

723.550

1.354.694

Overige

1.515.393

3.261.276

Totaal

4.960.954

12.270.587

Meerjaren verplichting aan ING

In 2009 is de Staat een Illiquid Assets Back-up Facility overeengekomen met ING. Als gevolg daarvan is er voor de Staat een meerjaren betalingsverplichting aan ING ontstaan. De saldibalans vermeldt de resterende meerjaren betalingsverplichting uit hoofde van de IABF. De verplichting is verder gedaald in 2013.

De meerjaren verplichting ultimo 2013 (€ 2,7 mld.) bestaat uit de gegarandeerde waarde ultimo 2013 (€ 2,6 mld.) plus een verplichting van de Staat aan ING die begin 2014 is voldaan, maar betrekking heeft op december 2013 (€ 0,1 mld.). De meerjaren verplichting luidt in US dollars en is omgerekend naar euro met de ECB referentie koers per ultimo jaar.

15. Deelnemingen

De post deelnemingen bestaat uit de aandelen in Nederlandse ondernemingen en de aandelen in internationale instellingen. De deelnemingen zijn als volgt gewaardeerd:

  • Nederlandse ondernemingen: op basis van de historische aanschafwaarde. Voor Tennet, DNB en N.V. Luchthaven Schiphol zijn de historische aanschafwaarden onbekend. Deze zijn dan ook opgenomen tegen de nominale waarde.

  • Internationale instellingen: op basis van het gestorte kapitaal (oorspronkelijke aankoopprijs) en nog te storten kapitaal uit hoofde van een betalingsverplichting (paid-in capital). Voor het restant dat niet als deelneming is opgenomen, is een garantieverplichting verstrekt (callable capital), die onder saldibalanspost 11 is opgenomen.

De deelnemingen kunnen als volgt gespecificeerd worden. In de laatste kolom van het overzicht is het deelnemingspercentage ultimo 2013 vermeld.

 

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Aandeel in %

Nederlandse ondernemingen

     

Nederlandse Gasunie N.V.

10.067.312

10.067.312

100

NS N.V.

1.012.265

1.012.265

100

Tennet B.V.

700.000

700.000

100

De Nederlandsche Bank (DNB)

500.000

500.000

100

VSN N.V. (Connexxion)

0

26.517

0

Bank Nederlandse Gemeenten (BNG)

69.613

69.613

50

N.V. Luchthaven Schiphol

58.937

58.937

69,7

Havenbedrijf Rotterdam

462.500

462.500

29,17

Overige

167.546

176.622

div.

Subtotaal

13.038.173

13.073.766

 

Na reorganisatie ABN AMRO en Fortis Bank Nederland

     

ABN AMRO Group N.V.

0

0

100

ASR Nederland N.V.

0

0

100

RFS Holdings B.V.

0

0

1,251

Onderverdeling na reorganisatie is onbekend

27.955.000

27.955.000

 
       

SNS REAAL N.V.

2.200.000

0

100

Propertize B.V.

500.000

0

100

Subtotaal

43.693.173

41.028.766

 

Internationale instellingen

     

Wereldbank (IBRD)

213.810

212.201

2,14

EFSF

1.623

1.623

5,70

ESM

3.658.880

1.829.440

5,72

Europese Investeringsbank (EIB)

969.040

969.040

4,48

Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD)

155.250

155.250

2,51

Internationale Financieringsmij. (IFC)

40.725

42.578

2,34

Multilateraal Agentschap van

     

Investeringsgaranties (MIGA)

5.696

5.955

2,16

Subtotaal

5.045.024

3.216.087

 

Totaal

48.738.197

44.244.853

 
X Noot
1

Na de uitplaatsing van het Nederlandse gedeelte van ABN AMRO is het bedrag van 33,8% terug gebracht naar 1,25%

Toelichting deelnemingen

Nederlandse Gasunie N.V.

Gasunie is in 2005 gesplitst in het handelsbedrijf Gasunie Trade & Supply (Gasterra) en in het transportbedrijf N.V. Nederlandse Gasunie (Gasunie). De Staat heeft tegelijkertijd zijn aandelenbelang in Gasunie verhoogd van 50% naar 100%. De bruto-aankoopprijs van dit belang in Gasunie bedroeg € 10,1 mld. die in 2005 ten laste viel van artikel 3 IXB. Het na relevante belastingen en heffingen per saldo voor de Nederlandse Staat met de transactie gemoeide netto aankoopbedrag is € 2,8 mld.

VSN N.V. (Connexxion)

De Staat heeft de resterende 33,3% van de aandelen die zij nog hield in Connexxion verkocht aan Transdev BNG Connexxion Holding (TBCH) door het uitoefenen van de contractueel overeengekomen putoptie op basis waarvan TBCH verplicht was de resterende aandelen te kopen van de Staat.

SNS REAAL N.V. en Propertize B.V.

Op 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën SNS REAAL N.V. genationaliseerd. Daarmee kreeg de Staat er een nieuwe deelneming bij. Op 31 december 2013 is de vastgoedtak Property Finance afgesplitst van SNS Bank, waarmee dit een separate deelneming is geworden en hernoemd tot Propertize B.V. In SNS Bank en SNS REAAL N.V. (de holding) werd respectievelijk € 1,9 mld. en € 0,3 mld. aan kapitaal geïnjecteerd. Aan het afgesplitste Propertize B.V. werd een bedrag van 500 mln. gefourneerd.

Als onderdeel van de nationalisatie zijn alle aandelen SNS REAAL N.V., alle Stichting Beheer SNS REAAL N.V. Core Tier 1 capital securities, alle achtergestelde obligaties van SNS REAAL N.V. en SNS Bank, alle participatiecertificaten SNS Bank onteigend ten name van de Nederlandse Staat en zijn alle onderhandse achtergestelde schulden van SNS REAAL N.V. en SNS Bank onteigend ten name van de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL N.V.. De Core Tier 1 capital securities van de Nederlandse Staat, de Stichting Beheer SNS REAAL N.V. Core Tier 1 capital securities, de achtergestelde obligaties en participatieceritificaten zijn als agio gestort op de gewone aandelen SNS REAAL N.V. De onderhandse achtergestelde schulden zijn als belastbaar resultaat aan het Eigen Vermogen van SNS REAAL N.V. toegevoegd.

Certificering aandelen na reorganisatie ABN AMRO N.V. en Fortis Bank Nederland, SNS REAAL N.V. en Propertize B.V.

In 2012 is het belang dat de Staat houdt in RFS Holdings B.V. overgedragen aan de Stichting Administratiekantoor Beheer Financiële Instellingen (NLFI) tegen uitgifte van certificaten in het kapitaal van de onderneming. Daarnaast zijn de aandelen in SNS REAAL N.V. en Propertize B.V. per ultimo 2013 eveneens onder certificering overdragen aan de Stichting Administratiekantoor Beheer Financiële Instellingen (NLFI).

ESM

Als onderdeel van de gemaakte afspraken stort Nederland per 2013 voor 1,829 mld. in het maatschappelijk aandelenkapitaal van ESM.

Niet in de saldibalans opgenomen «deelnemingen»

Zowel de Staatsloterij (SENS) als Holland Casino hebben de juridische status van stichting. Het kansspelbeleid met de daaraan gekoppelde vergunningen behoren toe aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het Ministerie van Financiën onderhoudt de financiële betrekkingen. Financiën ontvangt de opbrengsten en houdt toezicht conform de statuten.

9. AGENTSCHAP

9.1 Domeinen Roerende Zaken

Algemeen

Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft in het boekjaar 2013 een netto-resultaat van € 3,4 mln. geboekt. Het verschil tussen het toegestaan Eigen Vermogen (5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen 3 jaar: € 1,0 mln.) en het aanwezige Eigen Vermogen (€ 4,3 mln.) wordt uitgekeerd aan het moederdepartement. De afroming bedraagt € 3,3 mln.

1. Staat van baten en lasten

Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2013
(x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

50

64

14

151

Omzet overige departementen

18.022

20.994

2.972

17.763

Omzet derden

2.650

2.886

236

2.781

Rentebaten

30

40

10

63

Vrijval voorzieningen

300

217

– 83

299

Bijzondere baten

0

0

0

355

Totaal baten

21.052

24.201

3.149

21.412

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– 

Personele kosten

6.103

5.536

– 567

5.248

 

waarvan eigen personeel

5.998

5.328

– 669

5.168

 

waarvan externe inhuur

105

207

102

79

– 

Materiële kosten

14.339

12.563

– 1.776

12.383

 

waarvan ICT

950

1.182

232

1.103

 

waarvan bijdrage aan SSO’s

3.250

3.105

– 145

 

Afschrijvingskosten

       

– 

Materieel

410

404

– 6

464

– 

Immaterieel

195

123

– 72

130

Overige lasten

       

– 

Dotaties voorzieningen

0

1.952

1.952

930

– 

Rentelasten

0

0

0

4

– 

Bijzondere lasten

0

197

197

1.232

Totaal lasten

21.047

20.775

– 272

20.390

         

Saldo van baten en lasten

5

3.426

3.421

1.021

Toelichting saldo van baten en lasten ten opzichte van ontwerpbegroting 2013

Toelichting baten

Omzet moederdepartement (€ 0 mln.)

Dit betreffen de inkomsten uit opslagactiviteiten voor de Douane en de pilot executoriale verkopen Belastingdienst.

Omzet overige departementen (+ € 3,0 mln.)

Rijksmarktplaats, het hergebruik van kantoormeubilair binnen het Rijk, draagt in 2013 € 0,8 mln. meer bij dan begroot. Hierin is opgenomen het gereserveerd resultaat uit 2012 ad € 0,6 mln. De vernietiging van datadragers zorgt voor € 0,4 mln. aan extra inkomsten.

De landelijke coördinatie van ontmantelingen van hennepkwekerijen draagt € 1,7 mln. meer bij.

De Politie gaf in de businesscase aan dat de verhouding van ontmantelde kwekerijen «gepland: heterdaad», «90%:10%» zou zijn. In werkelijkheid bedraagt deze verhouding «26%:74%». De rekening van het prijseffect hiervan (€ 2,1 mln. over 2012 en 2013) is betaald door de Politie en het OM.

Activiteiten voor het CJIB zoals opslag, taxatie en verkoop van voertuigen, hebben € 0,4 mln. meer bijgedragen dan oorspronkelijk begroot. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een stijging van het volume met bijna 100%. De bijdrage voor reguliere dienstverlening aan het OM heeft € 0,5 mln. minder bijgedragen dan begroot. In de begroting was rekening gehouden met een aanvulling (op een negatief resultaat) van € 0,5 mln. Dit bleek niet nodig.

Overige opbrengsten, zoals dienstverlening bij strategische verkopen ten behoeve van Defensie, dragen € 0,2 mln. meer bij dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door een aanpassing van het contract en niet begrote opbrengsten voor het beslagportaal.

Omzet derden (€ 0,2 mln.)

Opgelden van verkopen geven een meeropbrengst van € 0,2 mln.

Vrijval Voorziening (– € 0,1 mln.)

In 2013 valt de reorganisatievoorziening uit 2011 gedeeltelijk vrij in verband met afname van de reistijdcompensatie. De vrijval blijft € 0,1 mln. achter bij de begroting.

Toelichting lasten

Personele Lasten (– € 0,6 mln.)

Door minder inzet van fte’s bij het proces landelijke ontmanteling en vernietiging hennepkwekerijen zijn de personele lasten lager dan begroot.

Materiële lasten (– € 1,8 mln.)

Mutaties in de materiële lasten betreffen het resultaat van de volgende posten:

Lagere ontmantelingskosten hennepkwekerijen

– € 1,3 mln.

Lagere huurkosten

– € 0,1 mln.

Lagere vernietiging- en opslagkosten in beslaggenomen partijen

– € 0,3 mln.

Lagere overige huisvestingkosten

– € 0,2 mln.

Lagere transportkosten

– € 0,1 mln.

Toename ICT-kosten (SLA met R/ICT)

€ 0,2 mln.

Afschrijvingskosten (– € 0,1 mln.)

Minder afschrijvingskosten zijn ontstaan door uitstel van begrote investeringen (digitaal loket, vervanging wagenpark).

Dotaties voorziening (+ 2,0 mln.)

Toename van de voorzieningen schadeclaims (€ 0,1 mln.), dubieuze debiteuren (€ 0,1 mln.) en vernietiging vuurwerk (€ 0,1 mln.) en opname van een personele voorziening (€ 0,3 mln.) en een voorziening huisvesting (€ 1,4 mln.) veroorzaken de stijging van de dotaties voorzieningen ten opzichte van de begroting.

Bijzondere lasten (€ 0,2 mln.)

De bijzondere lasten bestaan uit de reservering van het efficiencyresultaat voor het OM ad € 0,2 mln. In het herziene convenant met het OM is een efficiencyafspraak gemaakt. DRZ reserveert een percentage van het resultaat voor het OM. Bepalend voor het percentage is de hoogte van het aandeel van het OM in de omzet van DRZ, exclusief omzet Hennep en Rijksmarktplaats.

2. Balans per 31 december 2013

(x € 1.000)

Omschrijving

Balans per 31-12-2013

Balans per 31-12-2012

Activa

   

Immateriële activa

145

265

Materiële activa

   

– 

Grond en gebouwen

736

826

– 

Installaties en inventarissen

463

555

– 

Overige materiële vaste activa

498

503

Voorraden

0

0

Debiteuren

295

374

Nog te ontvangen

524

2.246

Liquide middelen

10.930

5.008

Totaal activa

13.590

9.777

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

– 

Exploitatie reserve

866

774

– 

Onverdeeld resultaat

3.426

1.021

Voorzieningen

4.437

2.773

Crediteuren

461

407

Nog te betalen

4.400

4.802

Totaal passiva

13.590

9.777

Toelichting activa

Vaste activa staan gewaardeerd tegen bestede kosten cq. historische aanschafwaarde minus de afschrijvingen.

Immateriële activa (+ € 0,1 mln.)

De immateriële activa betreffen de technische realisatie van het beslagportaal en de upgrade van SAP-software.

Materiële vaste activa (+ € 1,7 mln.)

In 2013 hebben enkele kleine (€ 0,2 mln.) investeringen plaatsgevonden (zie kasstroomoverzicht). Verder bestaan de materiële vaste activa onder meer uit een gebouwbeheerssysteem te Bleiswijk, een verbouwing te Soesterberg, de installatie van de shredderruimte te Hoogeveen en bussen voor vervoer van goederen.

Debiteuren (+ € 0,3 mln.)

Vorderingen op debiteuren betreffen handelsvorderingen. Deze bestaan uit de nominale waarde van courante en incourante vorderingen onder aftrek van de voorziening oninbaarheid (€ 0,1 mln.). Van de vordering op debiteuren betreft € 0,1 mln. het moederdepartement en € 0,2 mln. de overige departementen.

Overige vergaderingen (+ € 0,5 mln.)

Onder de overige vorderingen zijn de volgende posten opgenomen:

Door te belasten huur- en huisvestingkosten RVOB

€ 0,1 mln.

Vordering op de RGD in verband met een klacht

€ 0,1 mln.

Overig vooruit betaalde bedragen

€ 0,1 mln.

Diverse nog te ontvangen opbrengsten

€ 0,2 mln.

Van de overige vorderingen betreft € 0,3 mln. de overige departementen.

Liquide middelen (+ € 10,9 mln.)

Onder de post liquide middelen staan opgenomen de banksaldi (tegoeden aangehouden bij Rijkshoofdboekhouding) en het kassaldo. Van de liquide middelen betreft € 0,7 mln. het moederdepartement en € 2,6 mln. de overige departementen.

Toelichting passiva

Ontwikkeling eigen vermogen per 31 december 2013 (+ € 4,3 mln.)

De balans is een momentopname aan het einde van de rapportageperiode en is daarom gebaseerd op de situatie per 31 december 2013.

Eigen vermogen (x € 1.000)
 

2010

2011

2012

2013

Eigen vermogen per 1 januari

4.049

807

3.338

1.795

Saldo van baten en lasten

55

2.597

1.021

3.426

Uitkering aan het moederdepartement

– 3.297

– 66

– 2.564

– 929

Vorming wettelijke reserve

0

     

Afname wettelijke reserve i.v.m. stelselwijziging

– 30

     

Toename exploitatiereserve i.v.m. stelselwijziging

30

     

Eigen vermogen per 31 december

807

3.338

1.795

4.292

Voorzieningen (+ € 4,4 mln.)

Onder de post Voorzieningen staan opgenomen in rechte afdwingbare verplichtingen per rapportage datum waarbij uitstroom van middelen waarschijnlijk is en waarvan de waarde betrouwbaar is in te schatten.

Een toelichting bij de grootste posten:

De belangrijkste mutatie in 2013 betreft de voorziening huisvesting. DRZ gaat in 2014 verhuizen naar een andere pand. Het huurcontract loopt echter nog twee jaar door. Hiervoor is een voorziening getroffen (€ 0,7 mln.). Verder moet er geïnvesteerd worden in een nieuwe serverruimte (€ 0,4 mln.) en aanpassing van de nieuwe huisvesting (€ 0,3 mln.).

Een reorganisatievoorziening ad € 0,9 mln.: DRZ heeft in 2011 een reorganisatie doorgevoerd. Werknemers zijn vanaf werklocaties in Hoogeveen, Soesterberg en Bleiswijk verhuisd naar één centrale werklocatie te Apeldoorn en er zijn mensen herplaatsingkandidaat geworden.

Een voorziening voor de voor het bevriezen van de gebruikersvergoeding van de opslaglocatie te Bleiswijk. Een afgesproken daling van de gebruikersvergoeding komt te vervallen. Extra kosten in 2014 en 2015 zijn in de voorziening opgenomen.

Crediteuren (+ € 0,5 mln.)

De post crediteuren bestaat hoofdzakelijk uit een tweetal te betalen facturen voor de ontmantelingen van hennepkwekerijen (€ 0,2 mln.) en betalingen onderweg (€ 0,3 mln.).

Het saldo bestaat uit diverse posten, waaronder vooruit ontvangen bedragen en nog te betalen bedragen:

Reserveringen efficiency resultaten OM

€ 0,9 mln.

Nog te verrekenen lumpsum hennepkwekerijen 2012 en 2013

€ 0,3 mln.

Vooruit ontvangen opbrengsten PC’s

€ 0,7 mln.

Te betalen Service Level Agreement met RVOB

€ 1,1 mln.

Diverse nog te betalen bedragen hennepkwekerijen

€ 0,1 mln.

Te betalen bedragen aan Defensie voor bewaking en nutsvoorziening van regio Soesterberg

€ 0,2 mln.

Te betalen verlofuren

€ 0,1 mln.

Af te wikkelen bedragen zaak Rome

€ 0,2 mln.

Servicecontract met RGD voor Ulicoten

€ 0,1 mln.

Nog te betalen personeel van andere overheidsdiensten

€ 0,1 mln.

Diverse kosten

€ 0,1 mln.

Schuld aan programma rekening

€ 0,5 mln.

Van de nog te betalen bedragen betreft € 0,7 mln. het moederdepartement en € 3,1 mln. de overige departementen.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Voor de huisvesting is Domeinen Roerende Zaken langdurige gebruiksovereenkomsten aangegaan met de Rijksgebouwendienst. De waarde van deze verplichting bedraagt per 31 december 2013 € 24,8 mln. De einddatum varieert van 31-12-2015 t/m 31-10-2023.

3. Kasstroomoverzicht

(x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB

1 januari 2013 + stand depositorekeningen

5.008

5.008

0

2

Totaal kasstroom uit operationele activiteiten

610

7.069

6.459

       

3a

Totaal investeringen

– 100

– 233

– 133

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen

0

14

14

3

Totaal investeringskasstroom

– 100

– 219

– 119

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement

0

– 929

– 929

4b

Eenmalige storting door moederdepartement

0

0

0

4c

Aflossingen op leningen

0

0

0

4d

Beroep op leenfaciliteit

0

0

0

4

Totaal financieringskasstroom

0

– 929

– 929

       

5

Rekening-courant RHB

31 december 2013+ stand depositorekeningen (1+2+3+4)

5.518

10.930

5.412

Toelichting

De hoge rekening courant positie bij de RHB wordt verklaard door de diverse nog te betalen bedragen (zie de toelichting op de balans) en het eigen vermogen.

In 2013 is geïnvesteerd in de shredder voor vernietiging van datadragers (€ 57.000) en diverse kleine posten: containers, winterbanden, beveiligingscamera’s (€ 15.000), portofoons, gereedschap, botenbokken, vervanging van een schuifpoort (€ 17.000), software, accu’s, damwanden, een heftruck, kantelbakken, barcodereaders, stoelen, smartphones en aanhangers (€ 23.000).

Investeringen worden gedaan uit eigen middelen.

4. Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Kwantitatieve indicatoren

2010

2011

2012

begroting

2013

Kostendekkendheid totaal

100%

119%

105%

100%

117%

Kostendekkendheid bewaartaak

91%

120%

96%

100%

102%

Kostendekkendheid hennep

   

114%

100%

146%

Kostendekkendheid verkooptaak

115%

163%

98%

100%

93%

Kostendekkendheid vernietiging datadragers

193%

69%

208%

100%

133%

Kostendekkendheid vernietiging vuurwerk

118%

84%

86%

100%

74%

 

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

81

90

97,6

101,8

98,0

 

Omzet per productgroep (x € 1.000)

         

Bewaren

9.837

9.806

9.871

9.239

10.291

Hennep

   

5.554

6.808

8.493

Verkopen

3.342

3.955

2.781

2.650

2.886

Vernietiging datadragers

782

413

1.151

525

884

Verwerking vuurwerk

1.805

1.500

1.338

1.500

1.390

           

Totaal omzet per productgroep

15.766

15.674

20.694

20.722

23.944

 

Saldo van baten en lasten (%)

0%

15%

5%

0%

17%

 

Betalingstermijn facturen binnen 30 dagen

88%

92%

91%

90%

93%

           

Gegrond aantal klachten DRZ<20%

     

< 20%

Zie toelichting

           

Uitvoering kwaliteitsprogramma

   

90%

90%

90%

           

Klanttevredenheid

7,7

7,0

Kostendekkendheid/omzet per productgroep

In de staat van baten en lasten staan de elementen benoemd waardoor deze kostendekking tot stand is gekomen.

Algemeen:

De voorziening huisvesting beïnvloedt het algemene dekkingspercentage. Zonder deze voorziening bedraagt het dekkingspercentage 121%.

Bewaartaak

Het dekkingspercentage van de bewaartaak is 102%. Het resultaat van Rijksmarktplaats is hier niet in meegenomen. De kostendekkendheid wordt negatief beïnvloed door de efficiency reservering voor het OM; deze gaat ten laste van de bewaartaak.

Hennep

Het hoge dekkingpercentage ontstaat door de verrekening van het prijseffect over 2012 en 2013 van € 2,1 mln. De Politie gaf in de businesscase aan dat de verhouding van ontmantelde kwekerijen «gepland:heterdaad», «90%:10%» zou zijn. In werkelijkheid bedraagt deze verhouding «26%:74%». De rekening van het prijseffect hiervan (€ 2.1 mln. over 2012 en 2013) is betaald door de Politie en het OM. Zonder dit prijseffect bedraagt het dekkingspercentage 111%. De oorzaak van dit hoge percentage is lagere P-kosten dan begroot.

Verkooptaak

Het dekkingspercentage van verkoop door derden bedraagt 90% en van verkoop door DRZ 94%.

Vernietiging datadragers

Het product «Vernietiging datadragers» bestaat naast het vershredderen van datadragers uit het aanbieden van gratis inzameling van kleine datadragers, zoals usb sticks, telefoons, palmtops etc.

In 2013 zijn extra inkomsten gegenereerd door het vernietigen van datadragers ontvangen in 2012, toen de shredder tijdelijk buiten gebruik was.

Vuurwerk

Het vuurwerkproces haalt een kostendekkendheid van 74%. De ontvangen bijdrage dekt de toegenomen transport- en vernietigingskosten niet volledig.

FTE-totaal

Geen bijzonderheden.

Saldo van baten en lasten

Het resultaat per 31-12-2013 bedraagt € 3.426.000.

Betalingstermijnen.

Geen bijzonderheden.

Gegrond aantal klachten verminderen: minder dan 20%

Eind 2011 is geconstateerd dat de indicator van 20% gegrond niet aansluit bij de verschillende klachtenstromen. Besloten is de indicator te herzien en op te splitsen naar verkoop-, opslag- en artikel 117 Sv-gerelateerde klachten en deze af te zetten tegen criteria die voor deze categorieën relevant zijn. Primair dient de klachtenanalyse binnen de organisatie inzicht te geven in omissies, zodat deze adequaat kunnen worden gecorrigeerd en om zodoende het lerend vermogen van de organisatie te verhogen. Daarnaast dient de analyse aanknopingspunten te geven voor sturing en evaluatie.

Dit resulteert in de volgende normen en resultaten (gemeten per kwartaal):

Klachten categorie

norm

2013 realisatie

Verkoop

< 0,8%

1,4%

Opslag

< 0,5%

0,4%

Art. 117 schadeloosstelling

< 7%

5,9%

De klachten in de categorie Verkoop hebben met name betrekking op kleine interne fouten, waardoor na verkoop klachten ontstaan. Intern is dit als aandachtspunt opgemerkt.

Uitvoering kwaliteitsprogramma

Per eind december is het kwaliteitsprogramma voor 90% afgerond.

Klanttevredenheid

In 2013 was geen klanttevredenheidsonderzoek gepland.

10. TOPINKOMENS

Op grond van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector is een overzicht opgenomen van de bezoldiging van topfunctionarissen die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare loon van de ministers. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2013 vastgesteld op € 228.599. Voor leden van de TMG wordt verwezen naar het jaarverslag van het Ministerie van BZK.

De Minister van BZK heeft bij brief van 27 februari 2014 aan de Tweede Kamer laten weten dat hij een ministeriële regeling over de WNT (inclusief beleidsregels toepassing WNT) heeft opgesteld. In de begeleidende brief is aangegeven dat het niet mogelijk is gebleken een sluitende oplossing te vinden voor de uitvoeringsproblematiek ten aanzien van de vermelding van de gegevens over personen die anders dan op grond van een dienstbetrekking een functie vervullen als niet-topfunctionaris (externe niet-topfunctionarissen). De Minister van BZK heeft daarom voor het verslagjaar 2013 als gedragslijn bepaald dat niet volledig aan de verplichting tot openbaarmaking kan en hoeft te worden voldaan. Het Ministerie van Financiën heeft overeenkomstig deze gedragslijn uitvoering gegeven aan de WNT. Dit leidt tot een onzekerheid in de verantwoording vanwege het ontbreken van een praktisch toepasbare normstelling voor dit onderdeel van het WNT-overzicht. De onzekerheid betreft uitsluitend het achterwege laten van de vermelding van de gegevens over externe niet-topfunctionarissen.

Topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen

Naam orgaan of instelling waar functie wordt bekleed

Functie(s)

Aard van de functie

Naam

Beloning

Belastbare vaste en variabele onkosten vergoeding

Werkgeversdeel van voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Datum aanvang dienstverband in het boekjaar (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband in het boekjaar (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (in FTE)

Interim

Motivering overschrijding norm (indien van toepassing)

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

Overige functionarissen van wie de bezoldiging de norm overschrijdt

Naam orgaan of instelling waar functie wordt bekleed

Functie(s)

Beloning

Belastbare vaste en variabele onkosten vergoeding

Werkgeversdeel van voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Datum aanvang dienstverband in het boekjaar (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband in het boekjaar (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (in FTE)

Interim

Motivering overschrijding norm

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband

De publicatieplicht heeft betrekking op de onderstaande topfunctionarissen, gewezen topfunctionarissen en functionarissen.

Topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen

Naam orgaan of instelling waar functie werd bekleed

Laatste Functie(s)

Aard van de functie

Naam

Eerdere functie(s) tijdens dienstverband

Uitkeringen wegens beëindiging dienstverband

Jaar van beëndiging dienstverband

Interim

Motivering overschrijding norm (indien van toepassing)

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

Overige functionarissen

Naam orgaan of instelling waar functie werd bekleed

Laatste Functie(s)

Eerdere functie(s) tijdens dienstverband

Uitkeringen wegens beëindiging dienstverband

Jaar van beëndiging dienstverband

Interim

Motivering overschrijding norm

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES ZBO’s/RWT’s

Instelling

ZBO

RWT

Begr. artikel

Financiering (x € 1.000)

Verwijzingen (website en toezichtvisie/ arrangement1)

Acc. Verklaring (rechtmatigheid)

Begroting

Premies

Tarieven

Waarderingskamer

ja

ja

art. 1

1.1962

   

www.waarderingskamer.nl

Ja

AFM

ja

ja

art. 2

20.500

 

64.107

www.afm.nl

Ja

DNB

ja

ja

art. 2

23.701

 

128.500

www.dnb.nl

Ja

Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

nee

ja

art. 2

0

 

75.304

www.wbf.nl

Ja

Bureau der motorrijtuigen-verzekeraars

nee

ja

art. 2

0

   

www.wbf.nl

Ja

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding

ja

nee

art. 2

0

   

www.ceaweb.nl

Ja

Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI)

nee

ja

art. 3

5.019

   

www.nlfi.nl

Ja

Stichting Afwikkeling Marorgelden Overheid (SAMO)

ja

nee

art. 8

0

   

www.maror.nl

n.v.t.

X Noot
1

De toezichtsvisie is neergelegd in de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en/of in een afzonderlijke toezichtsvisie die beschikbaar is op het departement.

X Noot
2

De bijdrage in 2013 was 1.221 -/- terugstorting exploitatieoverschot 2012.

Functie: de belangrijkste wettelijk geregelde taken.

Waarderingskamer: De Waarderingskamer heeft als belangrijkste taak het houden van toezicht op de waardering van onroerende zaken door de gemeenten in het kader van de Wet WOZ.

Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB): Het toezicht op de financiële markten is onderverdeeld in twee domeinen, te weten het prudentieel toezicht en het gedragstoezicht. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) oefent DNB het prudentieel toezicht op financiële instellingen uit en is de AFM belast met de uitoefening van het gedragstoezicht. Beide toezichthouders beslissen tevens omtrent de toelating van de financiële ondernemingen tot de financiële markten.

Stichting Waarborgfonds Motorverkeer: Het Waarborgfonds Motorverkeer vergoedt overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) schade aan benadeelden. Daarnaast is het Waarborgfonds Motorverkeer ingevolge de Wam aangewezen als Schadevergoedingsorgaan.

Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars (NBM): Het NBM is verantwoordelijk voor het regelen van schaden door buitenlandse motorrijtuigen in Nederland en staat garant voor betaling van schade als onverzekerde Nederlandse motorvoertuigen in andere bij het groenekaartsysteem aangesloten landen schade veroorzaken. Daarnaast is het NBM op grond van de Wam aangewezen als informatiecentrum waarbij personen die schade hebben geleden die is veroorzaakt door een motorrijtuig uit een EU-lidstaat, informatie kunnen verkrijgen die hen in staat kan stellen een vordering tot schadevergoeding in te dienen.

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding: de Commissie heeft de volgende wettelijke taken:

  • Het vaststellen van de eindtermen met inachtneming van de vakgebieden als bedoeld in artikel 56 Waa en artikel 66 Wra en de beroepsprofielen van NOvAA (AA) en NIVRA (RA);

  • Het aanwijzen van de opleidingen die het theoretisch deel van de accountantsopleiding geheel of gedeeltelijk verzorgen, met uitzondering van de eindtermen die betrekking hebben op de praktijkstage, voor zover deze opleidingen niet zijn geaccrediteerd overeenkomstig artikel 5a.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • Het toetsen van de praktijkstage aan de mate waarin wordt voldaan aan de eindtermen;

  • De afgifte van de verklaring van vakbekwaamheid: toelating tot het accountantsberoep van buitenlandse accountants.

De stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI): NLFI voert het privaatrechtelijke beheer over de deelnemingen van de Staat der Nederlanden in de vennootschappen ABN AMRO Group N.V., ASR Nederland N.V., RFS Holding B.V. en ABN AMRO Preferred Investment B.V.

Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (SAMO): SAMO is belast met de afwikkeling van onder het publiekrechtelijke regime afgegeven beschikkingen.

DNB56

Toezichttaak

DNB heeft tot taak het prudentiële toezicht op financiële ondernemingen uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot financiële markten.

Doelstellingen

Het prudentieel toezicht van DNB is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.

Een gezonde, solide en integere financiële sector is in staat schokken op te vangen en te anticiperen op veranderende omstandigheden. Een dergelijk aanpassingsvermogen is nodig voor een robuuste financiële sector en schokbestendig financieel systeem en draagt bij aan financiële stabiliteit en duurzame welvaart in Nederland. Het aanpassingsvermogen van de Nederlandse financiële sector stond in 2013 echter onverminderd onder druk. Aanpassing was niet alleen vereist vanwege een uitblijvend krachtig herstel van de economie, maar ook de implementatie van wet- en regelgeving vroeg veel van Nederlandse financiële instellingen. Daarbij worstelt de financiële sector met de nieuwe maatschappelijke realiteit, waarin herstel van vertrouwen, imago en reputatie een langgerekt proces blijkt. De nationalisatie van SNS REAAL, de Liborfraude en cybercrime incidenten hebben dit ten anderen male onderstreept. Tot slot heeft de crisis financiële instellingen genoopt met het oog op de toekomst hun bedrijfsmodellen te herzien en waar nodig activiteiten aan te passen.

Geleverde prestaties

De focus bij het toezicht in 2013 lag bij buffer- en balansherstel, beheersing van financieel-economische risico’s, de voorbereiding op Europees bankentoezicht, de implementatie van toezichteisen en eisen vanuit wet- en regelgeving in het kader van onder andere Bazel III en de Capital Requirements Directive IV (CRD IV/CRR), de voorbereiding op Solvency II en het nieuwe financieel toetsingskader (ftk).

DNB is van mening dat een betere resultaatverantwoording kan bijdragen aan herstel van vertrouwen. Daarnaast heeft een scherpe resultaatmeting intern een disciplinerende werking. De vaststelling van een nieuwe DNB-brede strategie in het voorjaar van 2012 is aangegrepen om de ontwikkeling van zogeheten Key Performance Indicators (KPI’s) ter hand te nemen. De ontwikkeling van KPI’s bleek geen eenvoudige opgave, omdat het verband tussen inspanning en resultaat in het toezicht lang niet altijd eenduidig is. Niettemin is in 2012 een eerste set indicatoren ontwikkeld, waarvan de kwaliteit en betrouwbaarheid in 2013 voor het eerst zijn getoetst. Daarbij zijn ook nadrukkelijk externe stakeholders geconsulteerd. In het onderzoek gaven stakeholders aan dat het toezicht van DNB indringender en vasthoudender is geworden. Dit is een belangrijke bevinding voor DNB omdat dit een doelstelling is van de (interne) cultuurverandering. Hiermee heeft DNB in 2013 een volgende stap gezet in de concrete verantwoording van haar inspanningen.

Toezichtambities, kpi’s, streefwaarden en resultaten voor 2013:

Toezichtambities:

Key performance indicators (kpi’s) en streefwaarden:

Prestatie en toelichting:

Het toezicht slaagt erin de kans op deconfitures en instabiliteit te minimaliseren

Aantal deconfitures, in combinatie met het percentage geld dat is veilig gesteld in een jaar. DNB streeft naar afwezigheid van deconfitures en 100% veiliggestelde tegoeden.

Er was één deconfiture: in februari 2013 moest SNS Reaal genationaliseerd worden. Met de gekozen aanpak zijn depositohouders 100% veiliggesteld.

Ontwikkeling toezichtregimes. DNB streeft ernaar dat midden-tot-laag-risico instellingen niet langer dan ½ jaar onder het urgent regime vallen en hoog-risico instellingen niet langer dan 1 jaar.

Bij twee midden-tot-laag-risico instellingen was DNB van oordeel dat het urgente toezichtregime langer dan ½ jaar moest worden toegepast, en bij één hoog-risico instelling langer dan een jaar.

Ontwikkeling solvabiliteit en dekkingsgraden. DNB streeft ernaar dat 100% van de instellingen voldoet aan de minimumeisen.

Per eind 2013 voldeden alle banken aan de Tier 1 kapitaalvereisten. De gemiddelde solvabiliteit steeg van 12,3% (ultimo 2012) naar 13,0% (ultimo 2013).

Alle verzekeraars voldeden per ultimo 2013 aan de minimumeisen; de gemiddelde solvabiliteitsratio (S1) voor de gehele sector steeg van 262% naar 266%.

Van de pensioenfondsen voldeed 79% aan het Minimum Vereist Eigen Vermogen; de gemiddelde dekkingsgraad ging van 102% naar 110%. Voor circa 5,6 miljoen pensioendeelnemers zijn de pensioenen in 2013 verlaagd. De gewogen gemiddelde hoogte van deze korting bedroeg 1,9%.

Het toezicht behoort internationaal tot de best practice

Score op het IMF Financial Sector Assessment Program (FSAP). DNB wil behoren tot de beste landen in de benchmark en een positieve ontwikkeling realiseren t.o.v. de vorige beoordeling.

De meest recente IMF FSAP dateert uit 2011. Hierin behaalde het toezichtraamwerk een zeer goede positie (boven o.a. VS, VK en Duitsland). Het IMF bestempelde de verbeteringen t.o.v. de vorige meting (2003/4) als «significant».

Het toezicht bevordert het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector

Poortwachtersfunctie (toetsingen en vergunningverlening). DNB streeft naar afwezigheid van probleemdossiers binnen 2 jaar na toetsing of verlening van een verklaring van geen bezwaar (vvgb).

Er ontstond geen probleemdossier binnen 2 jaar na verlening van een vvgb. Bij één instelling achtte DNB het noodzakelijk om een probleemdossier aan te maken binnen 2 jaar na toetsing van een beleidsbepaler.

Het toezicht heeft gezag in de Nederlandse financiële sector

Ontwikkeling reputatie DNB in de financiële sector. DNB streeft naar een score hoger dan 70 in de jaarlijkse Erasmus reputatiemonitor onder primaire relaties (onder toezicht staande instellingen en medewerkers).

Voor 2013 was de score 68.

Toezichtkosten etc.

 

2012

2013

Som der lasten

€ 127,57 mln.

€ 139,90 mln.

Aan onder toezichtsgestelden toe te rekenen kosten

€ 97,83 mln.

€ 120,32 mln.

Gemiddeld aantal fte’s1

720

768,2

X Noot
1

Direct personeel plus toegerekende ondersteuning.

AFM57

Toezichttaak

De AFM heeft tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.

Doelstellingen

Het gedragstoezicht van de AFM is, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.

Het vorenstaande vertaalt zich in drie strategische doelstellingen:

  • 1. De AFM bevordert eerlijke en zorgvuldige financiële dienstverlening

    Consumenten, particuliere beleggers en (semi-)professionele partijen moeten kunnen vertrouwen op eerlijke en zorgvuldige financiële dienstverlening. Wij zien toe op financiële instellingen op het gebied van sparen, lenen, beleggen en verzekeren. Ons toezicht richt zich op financiële producten, financiële dienstverlening en integere bedrijfsvoering van financiële instellingen. De AFM draagt bij aan een omgeving waarin de consument, de particuliere belegger en de (semi-)professionele partij op basis van begrijpelijke informatie en passende dienstverlening weloverwogen keuzes kan maken over de eigen financiële situatie.

  • 2. De AFM bevordert eerlijke en efficiënte werking van kapitaalmarkten

    Beleggers, en andere partijen actief op de kapitaalmarkten, moeten kunnen vertrouwen op eerlijk en efficiënt functionerende kapitaalmarkten. Wij zien erop toe dat ondernemingen actief op de kapitaalmarkten tijdige en betrouwbare informatie verstrekken. Ons toezicht richt zich ook op de accountant die de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving moet beoordelen. Wij stellen vast of de financiële verslaggeving plaatsvindt volgens de juiste standaarden. De AFM draagt bij aan een omgeving waarin de belegger eerlijke en geïnformeerde keuzes kan maken.

  • 3. De AFM draagt bij aan de stabiliteit van het financiële stelsel

    De AFM creëert samen met DNB randvoorwaarden voor een financieel stelsel met beheersbare en transparante risico’s. De AFM ziet toe op de ordelijke werking en stabiliteit van de financiële infrastructuur. Ons toezicht richt zich op de gedragingen van marktpartijen die de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen en op de transparantie van systeemrisico’s.

Geleverde prestaties

Thema

Prestaties met de belangrijkste effecten

Klantbelang centraal

– De AFM meet periodiek met het Klantbelang Dashboard in welke mate grote banken en verzekeraars de belangen van hun particuliere klanten centraal stellen in hun dienstverlening. Op een schaal van 1 tot 5 steeg de gemiddelde score van een 2,7 in 2010 via 3,0 in 2011 naar 3,3 in 2012 en 3,5 in 2013.

– De AFM heeft een productmonitor opgezet met daarin 6.500 producten. De toezichthouder heeft diverse keren gewaarschuwd voor risciovolle producten, zoals bitcoins. In negen gevallen is het product in de betreffende vorm uit de markt gehaald.

Kwaliteit financiële dienstverlening

– In 2013 heeft de AFM zich gericht op het provisieverbod voor complexe en impactvolle producten. Tegelijkertijd heeft de toezichthouder zich gericht op partijen die zich niet aan het provisieverbod hielden. Eerste tekenen wijzen erop dat door de invoering van het provisieverbod in 2013 verdere vooruitgang is geboekt om de gewenste cultuurverandering te bereiken en de kwaliteit van de financiële dienstverlener te verhogen.

– De AFM heeft zich in 2013 ook gericht op financiële ondernemingen die dusdanig schadelijk gedrag vertoonden dat het vertrouwen van consumenten ernstig werd geschaad en het gelijk speelveld ernstig werd verstoord. Onder meer het verkapt in rekening brengen van een vergoeding voor consumptief krediet en de schadelijke handelswijze van partijen bij het oversluiten van uitvaartverzekeringen en beleggingsverzekeringen is succesvol aangepakt.

Vermogensopbouw

– In 2013 heeft de AFM zich ingespannen om – vooruitlopend op een wettelijk verbod – een einde te maken aan provisies bij banken, beleggingsondernemingen en fondsaanbieders. Een resultaat hiervan is een afspraak tussen de AFM en de zes grootste banken om per 1 januari 2014 geen distributievergoedingen van fondsbeheerders meer te ontvangen. Tegelijk met de aankondiging hiervan heeft het Ministerie van Financiën bekend gemaakt een wettelijk provisieverbod voor beleggingsondernemingen in te voeren per 1 januari 2014.

– De AFM heeft gepleit dat er meer inzicht komt in de totale kosten voor een beleggingsproduct, via het invoeren van een duidelijke kostenmaatstaf. Over de manier waarop die kosten berekend worden bestaat nu overeenstemming.

Passende dienstverlening niet-retailklanten

Uit onderzoek van de AFM komt naar voren dat de dienstverlening van sommige banken aan het professionele midden- en kleinbedrijf bij het afsluiten van rentederivaten voor verbetering vatbaar is. Een aantal banken heeft stappen ter verbetering aangekondigd. De AFM volgt deze veranderingen nauwlettend en gaat met de sector in gesprek over de gewenste passendheid van de dienstverlening.

Aanpak bedreigingen integriteit

– Een hogere gepercipieerde pakkans kan leiden tot betere naleving van de regels door marktparticipanten. Uit onderzoek onder banken, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen, effecten uitgevende instellingen en adviseurs & bemiddelaars blijkt dat men verwacht dat de toezichthouder 50% van de illegale partijen ziet en daarvan 70% daadwerkelijk aanpakt. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat rond de helft van de ondervraagden vindt dat de AFM effectief optreedt tegen verschillende soorten illegaal gedrag.

– De markt voor flitskrediet is in 2013 verder opgeschoond. In twee gevallen is een (voornemen tot het opleggen van een) last onder dwangsom succesvol ingezet om de overtreders te dwingen te stoppen. Daarnaast heeft de AFM in totaal zes boetes opgelegd van in totaal € 4,6 mln., waarvan er vijf zijn gepubliceerd. Verder is een vergunning van een aanbieder ingetrokken.

Kwaliteit governance, verslaggeving en accountantscontrole

– Mede naar aanleiding van een door de toezichthouder gedane oproep zijn in 2013 22 niet-OOB-vergunninghouders uit het register van de AFM geschreven. Daarvan hebben zeven niet-OOB-kantoren aansluiting gezocht bij andere vergunninghouders. Verder hebben zeven niet-OOB-kantoren hun voornemen uitgesproken hun vergunning te laten intrekken, waarvan vier niet-OOB-kantoren hebben aangegeven samenwerkingsverbanden aan te gaan. Verder zijn 93 externe accountants uitgeschreven door niet-OOB-kantoren die een vergunning behouden en 42 externe accountants omdat het kantoor waarvoor zij werkten de vergunning heeft laten intrekken. Van de 93 uitgeschreven externe accountants zijn 11 accountants weer ingeschreven als externe accountant bij een andere vergunninghouder.

– De AFM heeft begin 2013 onderzocht of de vier grootste accountantsorganisaties adequaat zijn omgegaan met de overgangsregeling met betrekking tot de scheiding tussen controle- en adviestaken. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben meerdere accountantsorganisaties in eerste aanleg ontkennend en niet al te positief gereageerd op de publieke rapportage van de AFM, maar vervolgens alsnog publiekelijk afstand gedaan van enkele opdrachten om zo te kunnen voldoen aan het per 1 januari 2013 geldende verbod.

Eerlijke effectenmarkten, bestendige infrastructuur

– In 2013 heeft de meldplicht onder de verordening inzake short selling in Nederland geresulteerd in ongeveer 950 publieke meldingen in short-posities in aandelen en een veelvoud aan meldingen tot 0,5% aan de AFM. De top tien van grootste melders is goed voor ongeveer 65% van alle gedane publieke meldingen. Het beoogde effect van de verordening om te komen tot grotere transparantie van short posities in aandelen is – gezien het aantal meldingen in het register en het aantal bezoekers van het register – daarmee gerealiseerd.

– Gezien het in toenemende mate technologische karakter van de effectenhandel hecht de AFM veel belang aan adequate IT-beheersing door marktpartijen. In 2013 is daartoe onder andere projectmatig onderzoek verricht naar het gebruik van handelssoftware door Nederlandse partijen die handelen op Nederlandse handelsplatformen. De risicoanalyse die de toezichthouder heeft ontwikkeld in het kader van dit project speelt een belangrijke rol bij de vervolgwerkzaamheden voor komend jaar ten aanzien van het toezicht op de beheersing van geautomatiseerde handel door marktpartijen.

Stabiliteit financiële stelsel

– AFM en DNB hebben gezamenlijk onderzoek gedaan naar de financiering van banken. Daarnaast is onderzocht hoe transparant banken zijn over de risico’s die zij in het jaarverslag publiceren en welke verbeteringen daarbij gewenst zijn. Naast financieringrisico gaat het hierbij ook om markt- en kredietrisico. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het Financieel Stabiliteitscomité banken opgeroepen om meer inzicht te geven in deze risico’s en in de beheersing daarvan. Investeerders en externe partijen kunnen hierdoor beter inschatten hoe stevig een bank er voor staat.

– De AFM heeft een interne methodologie gerealiseerd waarmee de plausibiliteit van potentiële stabiliteitsrisico’s wordt ingeschat. Ook wordt aan de hand van deze methode een inschatting gemaakt van de omvang van het stabiliteitsrisico.

Toezichtkosten etc.

 

2012

2013

Som der lasten

€ 81,0 mln.

€ 80,4 mln.

Aan onder toezichtsgestelden toe te rekenen kosten

€ 54,2 mln.

€ 58,7 mln.

Gemiddeld aantal fte’s1

526

541

X Noot
1

Direct personeel plus toegerekende ondersteuning.

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN).

   

Programma- en apparaatskosten

(x € 1.000)

1

Interim management

8

2

Organisatie- en formatieadvies

3.192

3

Beleidsadvies

72

4

Communicatieadvisering

2.288

 

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

5.560

     

5

Juridisch advies/ondersteuning

130

6

Advisering/ondersteuning opdrachtgevers automatisering

84.308

7

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

4.897

 

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

89.335

     

8

Uitzendkrachten (formatie & piek)

144.395

 

Ondersteuning bedrijfsvoering

144.395

     
 

Totaal uitgaven inhuur externen

239.290

Toelichting58

Het percentage externe inhuur ligt met 10,6% boven de Roemer-norm (10%). Grotendeels is dit te verklaren door extra inhuur bij de Belastingdienst. Er zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld om incidentele specifieke werkzaamheden bij de Belastingdienst, zoals de uitvoering van fraudemaatregelen bij Toeslagen en de Intensivering Toezicht en Invordering (ITI) bij Belastingen, uit te voeren. In aanloop naar een structurele invulling van deze extra werkzaamheden is gebruik gemaakt van uitzendkrachten en overige externe inhuur. De kosten voor deze extra inhuur bedragen € 40 mln. en resulteren in een tijdelijke verhoging van het inhuurpercentage. Zonder deze extra inhuur zou het percentage rond de 9% uitkomen.

Er is één overschrijding van het maximumtarief van € 225 (motie De Pater). Het betreft inhuur van een adviseur met specialistische kennis van treasurysystemen in verband met het lopende project upgrade huidige treasurysysteem.

BIJLAGE 3: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK.

Soort onderzoek

Onderwerp

Art

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

       

1a. Beleidsdoorlichting

       
 

Een optimaal financieel resultaat bij het verwerven, beheren, ontwikkelen en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

7

2012

2013

 
           

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en/of doelmatigheid

       
 

Effect uitvoering toezicht Toeslagen op doelstelling compliance

1

2012

2014

 
 

Effect uitvoering toezicht Douane op doelstelling compliance

1

2012

2013

www.belastingdienst.nl

 

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

1

2011

2013

Zie toelichting

 

Energiebelasting: teruggaaf Kerkgebouwen en non-profit. Verlaagd tarief glastuinbouw

1

2013

2014

 
 

Overdrachtsbelasting: Vrijstelling overdrachtsbelasting Stedelijke herstructurering en Vrijstelling cultuurgrond

1

2013

2014

 
 

verlaging lastendruk op arbeid: Afdrachtsvermindering Zeevaart

1

2013

2014

 
 

verlaging lastendruk op ondernemingen: extra zelfstandigenaftrek starters; startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid; FOR niet omgezet in lijfrente; meewerkaftrek; willekeurige afschrijving Zeeschepen; Keuzeregime winst uit Zeeschepen(Tonnageregeling); landbouwvrijstelling inkomstenbelasting; Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek; willekeurige afschrijving starters

1

2013

2014

 
 

Omzetbelasting: Sierteelt en landbouwregeling

1

2013

2014

 
           

2. Overig onderzoek

       
 

Fiscale Monitor

1

Jaarlijks

Jaarlijks

www.belastingdienst.nl

 

Evaluatie toezicht accountants

1

2013

2015

Kamerstuk: 21 501 – 30, nr.313

 

Onderzoek Alg. Rekenkamer naar DBFMO

3

2012

2013

http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2013/06/Contractmanagement_bij_DBFMO_projecten

 

DBFMO voortgangsrapportage 2013/2014

3

2013

2014

 
 

Onderzoek ARK naar Tennet en Beheer landelijk electriciteitsnet

3

2013

2014

 
 

Onderzoek ARK naar Visie op staatsdeelnemingen

3

2013

2014

 
 

Onderzoek ARK naar Monitoring maatregelen kredietcrisis

2,3

Doorlopend

   
 

PPS voortgangsrapportage 20092010

3

20134

2014

 
 

jaarlijkse beoordeling Nederlands Stabiliteitsprogramma door EFC/Ecofin

8

Jaarlijks

Jaarlijks

http://www.europa-nu.nl/id/vj11473teazf/aanbeveling_van_de_raad_over_het

 

Jaarlijkse IMF-artikel IV consultatie

8

Jaarlijks

Jaarlijks

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/03/19/concluding-statement-imf.html

Toelichting:

Belastingen:

Artikel belastingen bestaat uit Belastingdienst(BD) en directoraat generaal voor fiscale zaken (DGFZ). Bij DGFZ stonden voor het jaar 2013 een aantal evaluaties gepland. Een deel hiervan is naar 2014 verschoven. Deze verschuiving ligt niet direct binnen de invloedsfeer van DGFZ. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de evaluatieonderzoeken van belastinguitgaven ligt in de meeste gevallen in eerste instantie bij andere departementen die zich bezig houden met het specifieke beleidsterrein. In de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning is de invoering van de annuïtaire aflossingseis opgenomen. In de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II is de stapsgewijze beperking van het percentage waar tegen – kort gezegd – hypotheekrente in de vierde schijf in aftrek kan worden gebracht geregeld. Voor het kabinet is dat het sluitstuk van de maatregelen op de koopwoningmarkt. De koopwoningmarkt wordt zo duidelijkheid geboden en duidelijkheid is een voorwaarde waaronder de rust en het vertrouwen kan terugkeren. Om die reden is afgezien van de geplande evaluatie van de aftrek wegens geen of geringe eigen woningschuld.

Bij de Belastingdienst stonden een tweetal evaluaties gepland. In 2013 is onderzoek gedaan naar de activiteiten van de Douane in het kader van versterking van de buitengrenzen. Het onderzoek bestrijkt de periode 2007–2011. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt is dat de Douane er goed in slaagt de vooraf geformuleerde streefwaarden wat betreft toezicht en controle te realiseren. De uitkomsten van het onderzoek bevestigen de lijn die de Douane heeft ingezet om – in aanvulling op de huidige outputindicatoren – effectindicatoren te ontwikkelen die meer inzicht geven in de beoogde effecten van haar inspanningen. De evaluatie van het effect uitvoering toezicht Toeslagen op doelstelling compliance bevindt zich in een afrondende fase.

Financiële Markten:

Het voornemen was om de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) in 2013 te evalueren. Door gebrek aan ervaringscijfers is de Kamer gevraagd de gepland evaluatie te verschuiven naar 2015.59

Staatsdeelnemingen:

De beleidsdoorlichting over Staatsdeelnemingen is vanwege de samenloop met het Interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) Staatsdeelnemingen samengevoegd. Het IBO is in het voorjaar afgerond en naar de Kamer gestuurd.

Beheer Materiële activa:

De beleidsdoorlichting bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ) is in het najaar afgerond en naar de Kamer gestuurd.

BIJLAGE 4: STAATSSCHULDFINANCIERING VOLGENS DE BENCHMARK

In deze bijlage wordt dieper ingegaan op de verschillen tussen het risico en het resultaat van de feitelijke portefeuille en de benchmarkportefeuille. Paragraaf 4.8.C bevat een korte samenvatting van deze bijlage.

Het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

De vergelijking van het risico van de feitelijke portefeuille met dat van de benchmark gebeurt met (rente)risicoprofielen. Deze profielen worden in deze paragraaf gegeven en met elkaar vergeleken, maar eerst wordt uitgelegd wat een risicoprofiel is.

Wat is een (rente)risicoprofiel?

Een risicoprofiel van een portefeuille geeft weer over welk deel van de portefeuille (schuld en eventueel swaps) in welk jaar de rente opnieuw vastgesteld moet worden. Voor een portefeuille die alleen uit leningen bestaat is het risicoprofiel gelijk aan het aflossingsprofiel. Figuur 5.1 geeft het risicoprofiel weer van een «perfecte» 7-jaars gecentreerde portefeuille, waarin alleen 7-jaars leningen worden uitgegeven. Als de staatsschuld ultimo 2013 (€ 368 mld.) zou bestaan uit leningen met een resterende looptijd van 1 tot en met 7 jaar, dan had elk van deze leningen een uitstaand bedrag van € 53 mld. In 2014 moet dan € 53 mld. opnieuw gefinancierd worden, wat wederom gebeurt door de uitgifte van 7-jaars leningen. De staaf in het risicoprofiel bij het jaar 2014 wordt daardoor in zijn geheel verplaatst naar 2021.

Figuur 5.1: Risicoprofiel van een perfecte 7-jaars gecentreerde portefeuille (in € mld.)

Figuur 5.1: Risicoprofiel van een perfecte 7-jaars 				  gecentreerde portefeuille (in € mld.)

Als een portefeuille daarnaast renteswaps bevat, dan veranderen deze swaps het risicoprofiel van de portefeuille. Het risicoprofiel is dan niet langer gelijk aan het aflossingsprofiel. Een receiverswap verlaagt het risico in het jaar waarin hij afloopt, maar verhoogt het risico in het komende jaar. Voor een payerswap geldt het omgekeerde. Dit wordt geïllustreerd met figuur 5.2.

Figuur 5.2: Schematische weergave van het effect van swaps op het risicoprofiel (in € mld.)

Figuur 5.2: Schematische weergave van het effect van swaps 				  op het risicoprofiel (in € mld.)

Stel dat er een lening wordt uitgegeven die afloopt in 2023 en een nominale omvang heeft van € 15 mld. Dit resulteert in een risico van € 15 mld. in het jaar 2023. Tegelijk met deze uitgifte wordt er echter een receiverswap afgesloten met dezelfde omvang en looptijd als de lening. Deze zet de vaste rente op de lening om in een variabele rente. Ofwel, de combinatie van een lening en een receiverswap is een lening waarover 10 jaar lang elk jaar de rente opnieuw vastgesteld moet worden. Het renterisico over 10 jaar is daarmee verschoven naar het komende jaar (2014), waarin voor het eerst de rente over de lening van € 15 mld. vastgesteld wordt. Anders gezegd, het renterisico in 2023 wordt door de receiverswap verlaagd met € 15 mld., maar in 2014 juist verhoogd met € 15 mld. Vervolgens wordt er een payerswap afgesloten met dezelfde omvang van de lening, maar die afloopt in 2020. Deze zet variabele rente om in een vaste rente en verlaagt het risico in 2014 met € 15 mld., maar verhoogt het risico in 2021 met € 15 mld. In figuur 5.1 vallen de risico’s in 2014 en 2023 tegen elkaar weg en blijft alleen het risico in 2021 over. De receiver- en payerswap hebben als het ware de 10-jaars lening omgezet in een 7-jaars lening.

Risicoprofiel van de benchmark

In figuur 5.3 is het risicoprofiel van de benchmark per ultimo 2013 weergegeven. Aangezien de benchmark bestaat uit een 7-jaars gecentreerde portefeuille, zou in de periode 2014–2020 ieder jaar voor een zevende deel van de staatsschuld de rente opnieuw vastgesteld moeten worden. Dit is voor de jaren 2015–2020 duidelijk zichtbaar in figuur 5.3: in elk van deze jaren is het risico ongeveer € 50 mld. Het jaar 2014 wijkt echter af; het risico in dat jaar is hoger (€ 68 mld., opgebouwd uit een positief bedrag van € 98 mld. en een negatief bedrag van – € 30 mld.). Dit komt door de praktische uitwerking van de benchmark en wordt hieronder toegelicht.

Figuur 5.3: Risicoprofiel van de benchmark ultimo 2013 (in € mld.)

Figuur 5.3: Risicoprofiel van de benchmark ultimo 2013 (in 				  € mld.)

Het risico in 2014 is ongeveer € 18 mld. hoger dan in de jaren 2015–2020. Dit hogere risico is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel is geldmarkt I, dat ultimo 2013 een omvang had van ongeveer € 30 mld. Gedurende een jaar fluctueert de staatsschuld door het feitelijke kastekort (of -overschot). Aan het begin van een jaar is daarom nog niet bekend wat de financieringsbehoefte in dat jaar exact zal zijn. Een tekort wordt op de geldmarkt geleend en een overschot wordt op de geldmarkt uitgezet, beide tegen daggeldtarief. Ultimo 2013 was er in de benchmark een kasoverschot van ongeveer € 30 mld.60 Dit is dan ook het bedrag dat eind 2013 in de benchmark (fictief) uitstond op de geldmarkt.

Het tweede deel van het hogere risico in 2014 («doorgerold vanuit 2013» in figuur 5.2) is het gevolg van de startportefeuille. Dit is de samenstelling van de benchmark op de begindatum (1-1-2008) en is min of meer gelijk aan de samenstelling van de feitelijke portefeuille op dat moment. De startportefeuille bevat net als de feitelijke portefeuille de receiver- en payerswaps die vóór 2008 zijn afgesloten om het risicoprofiel van de staatsschuld om te buigen naar het 7-jaars risicoprofiel. De variabel rentende delen van de receiverswaps verhogen het risico in 2014, terwijl die van de payerswaps dit juist verlagen. Het netto effect hiervan is een verhoging van het risico in 2014 met bijna € 48 mld. Over dit deel van de schuld is in 2013 de rente opnieuw vastgesteld en moet in 2014 de rente wederom opnieuw vastgesteld worden.

Niet weergegeven in figuur 5.3 is geldmarkt II. Deze is aan de benchmark is toegevoegd vanwege het belang dat de Nederlandse Staat in 2008 heeft genomen in verschillende onderdelen van Fortis en indirect in het door Fortis gekochte deel van RFS Holdings (ABN AMRO). Onderdeel van het verwerven van de deelneming was de overname van korte en lange leningen van Fortis Bank SA/NV aan Fortis Bank Nederland (FBN)61. Zowel de leningen aan (wat nu heet) ABN AMRO als de financiering hiervan wordt verantwoord op dit artikel (IX, art. 11). Dit maakt het mogelijk om voor dit deel van de staatsschuld een efficiëntere risicomanagementbenadering te hanteren62. Het deel van de benchmark waarmee de financiering van de leningen en de resterende leningen aan ABN AMRO vergeleken moeten worden is geldmarkt II. Geldmarkt II had per ultimo 2013 een omvang van – € 0,4 mld., wat doorloopt in 2014.

Risicoprofiel feitelijke portefeuille

In praktijk wordt de benchmark benaderd door een combinatie van leningen en Euriborswaps. In figuur 5.4 is het risicoprofiel van de uitstaande leningen per ultimo 2013 weergegeven. In 2016 moet er bijvoorbeeld ongeveer € 29 mld. worden afgelost en geherfinancierd, tegen een nog onbekende rente. In de andere jaren gaat het om andere bedragen. Het is duidelijk dat het risicoprofiel van de uitstaande schuld niet aansluit bij het voorgeschreven risicoprofiel van de benchmark.

Figuur 5.4: Risicoprofiel van de uitstaande leningen ultimo 2013 (in € mld.)

Figuur 5.4: Risicoprofiel van de uitstaande leningen ultimo 				  2013 (in € mld.)

Om die reden wordt de portefeuille aangevuld met receiver- en payerswaps: zij buigen het risicoprofiel van de uitstaande leningen om naar het 7-jaars risicoprofiel. Het risicoprofiel van de renteswaps is weergegeven in figuur 5.5. Payerswaps worden gebruikt om de variabele rente van de receiverswaps die bij kapitaalmarktleningen afgesloten worden om te zetten naar de 7-jaarsrente. Daarnaast wordt het kastekort in het voorgaande jaar met payerswaps rentetechnisch omgezet van de geldmarkt naar de kapitaalmarkt. Hierdoor staan er per saldo meer payerswaps uit dan receiverswaps. In 2014 wordt voor het variabele deel van alle afgesloten swaps de rente opnieuw vastgesteld. Aangezien de omvang van de payerswaps groter is dan van de receiverswaps, wordt in 2014 effectief het risico verlaagd.

Figuur 5.5: Risicoprofiel van de afgesloten renteswaps ultimo 2013 (in € mld.)

Figuur 5.5: Risicoprofiel van de afgesloten renteswaps 				  ultimo 2013 (in € mld.)

Als de risicoprofielen van figuren 5.4 en 5.5 gecombineerd worden, volgt het risicoprofiel van de gehele portefeuille (figuur 5.6). In deze figuur is bijvoorbeeld te zien dat het renterisico van ongeveer € 60 mld. op de leningen die aflopen in 2021–2026 (figuur 5.4) teniet wordt gedaan door het tegengestelde risico van –  € 60 mld. van de receiverswaps (figuur 5.5). Het in figuur 5.6 weergegeven risicoprofiel lijkt op die van de benchmark in figuur 5.3. Toch zijn er enkele verschillen die hieronder worden toegelicht.

Figuur 5.6: Risicoprofiel van de feitelijke portefeuille ultimo 2013 (in € mld.)

Figuur 5.6: Risicoprofiel van de feitelijke portefeuille 				  ultimo 2013 (in € mld.)

De verschillen tussen de risicoprofielen

De meest opvallende verschillen tussen de risicoprofielen in figuur 5.3 en figuur 5.6 zijn de volgende:

  • De geldmarkt ultimo 2013 in de feitelijke portefeuille is groter dan de geldmarkt in de benchmark.

  • Er is een duidelijk piek zichtbaar in het risico in de periode na 2030 in de feitelijke portefeuille, terwijl het risico in 2019 daar juist lager is dan in de benchmark.

  • Het risico in 2014 is in de benchmark hoger dan in de feitelijke portefeuille.

Ultimo 2013 is de omvang van de geldmarkt (inclusief de geldmarkt voor Fortis) in de benchmark € -30,3 mld. In de feitelijke portefeuille is de omvang van de geldmarkt per ultimo 2013 echter € 41,7 mld. Dit komt doordat de geldmarkt in beide portefeuilles een verschillende rol speelt. In de benchmark wordt de geldmarkt gebruikt om fluctuaties in het kassaldo op te vangen, terwijl in de werkelijke portefeuille een groot deel van de financieringsbehoefte op de geldmarkt wordt voldaan.

De piek na 2030 komt doordat in 2012 en 2013 enkele malen bewust afgeweken is van de benchmark. Na de herijking van het risicokader wordt dit sinds 2012 onder strikte voorwaarden toegestaan. Afwijken betekent concreet dat enkele lange leningen niet meer zijn voorzien van receiverswaps en dat de omvang van de dagelijkse 7-jaars payerswaps naar beneden is bijgesteld. Het niet afsluiten van de receiverswaps leidt tot de piek na 2030; het bijstellen van de dagelijkse payerswaps leidt ertoe dat het risico in 2019 en 2020 lager is dan in de jaren 2015–2018.

Het hogere risico in 2014 voor de benchmark heeft twee technische oorzaken. De eerste oorzaak is het zogeheten agio. Wanneer in de feitelijke portefeuille een reeds bestaande DSL heruitgegeven wordt, is het bedrag dat de Staat ervoor in de kas ontvangt vaak hoger dan het nominale bedrag van de uitgifte. Dit komt omdat (in een klimaat van dalende rentes zoals in de afgelopen jaren) er veelal schuld wordt uitgegeven tegen koersen van hoger dan 100; door tegen een koers van hoger dan 100 uit te geven wordt het rendement op het moment van uitgifte gelijk gemaakt aan het actuele rendement op de markt, terwijl dit actuele rendement lager ligt dan de couponrente (die in het verleden, toen actuele rentes hoger waren, is vastgesteld). In de benchmark is er echter geen sprake van agio: de nominale schuldtoename is even groot als het bedrag dat ervoor ontvangen wordt (uitgifte vindt altijd plaats tegen een prijs van exact 100). De financieringsbehoefte is in beide portefeuilles min of meer gelijk aan elkaar. Dit geldt ook voor de nominale toename van de schuld op de kapitaalmarkt. In de feitelijke portefeuille wordt hier echter meer geld voor ontvangen dan in de benchmark, waardoor er in de benchmark meer fictief op de geldmarkt geleend moet worden om aan dezelfde financieringsbehoefte te voldoen.

De tweede oorzaak is het omzetten van het kastekort naar de kapitaalmarkt. In beide portefeuilles wordt het kastekort in enig jaar (rentetechnisch) op de geldmarkt gefinancierd en het jaar daarop naar de kapitaalmarkt overgezet. Het kastekort in de benchmarkportefeuille is hoger dan het kastekort in de feitelijke portefeuille. De reden daarvoor is dat de rentes die in de benchmark over de uitstaande schuld betaald moeten worden anders zijn dan de feitelijke rentebetalingen. In beide portefeuilles wordt echter het werkelijke kastekort omgezet naar de kapitaalmarkt. Sinds de invoering van de benchmark is daardoor in de benchmark niet het volledige kastekort omgezet naar de kapitaalmarkt, waardoor er in de benchmark dus een deel op de geldmarkt is blijven staan.

Ten slotte zijn er nog enkele kleine verschillen tussen beide risicoprofielen. Deze verschillen komen door de manier waarop enkele langlopende swaps verwerkt zijn in de startportefeuille van de benchmark en de wijze waarop om is gegaan met de schuldtitels van Curaçao en de Nederlandse Antillen die door de Nederlandse Staat zijn overgenomen63. Eind 2013 staat nog € 864 mln.64 van deze schuld uit. Het grootste gedeelte van de schuldtitels (€ 679 mln. eind 2013) lost af in de periode 2014–2020 waardoor de afwijking van de benchmark relatief klein is.

Gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

In het jaarverslag worden de gerealiseerde kosten voor staatsschuldfinanciering (dit zijn rentelasten en kosten die verbonden zijn aan schulduitgifte) verantwoord, alsmede de budgettaire gevolgen daarvan (zie paragraaf 4.1.D). Gerealiseerde kosten bestaan voor het grootste deel rentekosten, maar bijvoorbeeld ook bemiddelingskosten («fees»). Hieronder worden de gerealiseerde kosten afgezet tegen die van de benchmarkportefeuille. In de benchmark wordt de staatsschuld gefinancierd tegen de gemiddelde 7-jaarsrente, wat in de praktijk benaderd wordt door een combinatie van leningen en swaps. Door de rentelasten van beide portefeuilles te vergelijken, kan nagegaan worden hoe goed de gemiddelde 7-jaarsrente benaderd wordt door de combinatie van leningen en swaps.

De gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille zullen nooit exact hetzelfde zijn als de gerealiseerde kosten volgens de benchmark. Dit heeft verschillende oorzaken. In de benchmark wordt gefinancierd tegen de gemiddelde 7-jaars staatsrente; er wordt in de benchmark immers dagelijks een (fictieve) 7-jaars lening uitgegeven. In de feitelijke portefeuille wordt dit benaderd met dagelijkse 7-jaars payerswap. Deze swaprente is echter over het algemeen (maar niet per definitie) hoger dan de staatsrente, waardoor in de feitelijke portefeuille in beginsel tegen hogere kosten gefinancierd zou worden dan in de benchmark. Het verschil tussen de swap- en staatsrente kan aan de andere kant ook een positief effect hebben op de gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark, namelijk in de situatie waarin bij een DSL een receiverswaps wordt afgesloten en (zoals bij de meeste looptijden het geval is) de vaste swaprente die hierop ontvangen wordt hoger is dan de vaste staatsrente die op de DSL betaald wordt. De Staat «verdient» dan het verschil tussen de swaprente en de staatsrente. Daarnaast vallen de variabele rentes die ontvangen worden als gevolg van payerswaps niet per definitie weg tegen de variabele rentes die betaald worden als gevolg van receiverswaps (niet voor wat betreft de timing maar evenmin voor wat betreft de hoogte). Het is niet op voorhand vast te stellen of dit een gunstig of ongunstig effect heeft op de gerealiseerde kosten in enig jaar ten opzichte van de benchmark.

Ten slotte mag sinds 2012 bewust afgeweken van de benchmark, door de relatief lage lange rente te laten «staan» en de uitgifte van een lening niet terug te swappen naar de voorgeschreven 7 jaar. De eerste 7 jaar van de looptijd van de niet geswapte uitgiftes zijn de rentekosten hoger dan wanneer er wel geswapt zou zijn, omdat de lange rente doorgaans hoger is dan de 7-jaars swaprente. Deze bewuste afwijkingen hebben daarmee een negatieve invloed op de gerealiseerde kosten (ten opzichte van de benchmark). De relatief hogere kosten die het gevolg zijn van afwijkingen representeren de prijs die betaald wordt voor risicoreductie.

Tabel 5.1 geeft de gerealiseerde kosten voor zowel de benchmark als de feitelijke portefeuille. Wanneer de financiering volgens de benchmark had plaatsgevonden, waren de gerealiseerde kosten in 2013 € 9.418 mln. geweest, terwijl dit in werkelijkheid € 9.492 was, wat € 74 mln. hoger is. Bovenstaande aspecten hebben in 2013 dus geresulteerd in een ongunstig effect op de gerealiseerde kosten ten opzichte van de benchmark.

Tabel 5.1 De gerealiseerde kosten in 2013 van zowel de feitelijke als benchmarkportefeuille (in € mln.)
 

Gerealiseerd

Startportefeuille

– 2.602

Benchmarktransacties 2008 tot en met 2012

– 6.829

Benchmark geldmarkt I

12

Benchmark geldmarkt II

0

Resultaat op de benchmark

– 9.418

Staatsschuld kapitaalmarkt (inclusief fees)

– 9.137

Kapitaalmarkt Euriborswaps

– 341

Staatsschuld geldmarkt

– 1

Geldmarkt Eoniaswaps

0

FRN’s voor financiering leningen aan Fortis

– 54

Leningen aan Fortis Nederland

104

Euriborswaps voor Fortis portefeuille

– 63

Resultaat feitelijke portefeuille

– 9.492

Resultaat feitelijke portefeuille t.o.v. de benchmark

– 74

Wanneer er niet afgeweken zou zijn van de benchmark, dan zouden de gerealiseerde kosten in 2013 op de feitelijke portefeuille € 143 mln. lager geweest zijn (€ 9.349 mln. in plaats van € 9.492 mln.). De gerealiseerde kosten op de feitelijke portefeuille zouden dan € 69 mln. lager geweest zijn dan de gerealiseerde kosten op de fictieve benchmarkportefeuille, in plaats van € 74 mln. hoger. Door af te wijken wordt de rente echter voor een lange periode vastgelegd, waardoor het renterisico lager is.

Tabel 5.2 toont de relatie met de budgettaire gevolgen van beleid tabel in paragraaf 4.8.D.

Tabel 5.2: Relatie met tabel budgettaire gevolgen van beleid – 2013 paragraaf 4.8

(in € mln.)

 

Staatsschuld kapitaalmarktleningen (incl. voortijdige beëindiging)

– 9.125

 

Euriborswaps (excl. swaps vanwege fortis leningen)

– 341

 

Euriborswaps voor Fortis portefeuille

– 63

I

rentelasten vaste schuld totaal

– 9.528

 

rentelasten staatsschuld geldmarkt

– 1

 

rentelasten FRN’s

– 54

II

rentelasten vlottende schuld

– 55

 

Fees

– 13

III

Overige kosten schulduitgifte

– 13

 

Staatsschuld geldmarktleningen

0

 

Geldmarkt eoniaswaps

0

 

Rentebaten leningen aan Fortis

104

IV

Rentebaten vlottende schuld totaal

104

 

Totaal rentelasten staatsschuld (I+II+II+IV-A)

– 9.596

 

Resultaat op leningen aan Fortis (A)

104

A

Totaal rentelasten staatsschuld (inclusief Fortis)

– 9.492

B

Totaal rentelasten benchmark

– 9.418

 

Totaal gerealiseerd resultaat tov benchmark (A-B)*

– 74

Het ongerealiseerde resultaat

Het alleen vergelijken van de rentelasten levert geen volledig beeld op. In de feitelijke portefeuille en de benchmark zijn de momenten waarop schuld wordt afgelost en herfinanciering plaatsvindt verschillend. De marktwaarde van de aangegane verplichtingen is in beide portefeuilles dus verschillend. Daarom wordt bij vergelijking van de feitelijke financiering met die volgens de benchmark ook gekeken naar marktwaardeveranderingen, ofwel het ongerealiseerde resultaat. In onderstaande tabel zijn naast de gerealiseerde kosten ook het ongerealiseerde resultaat opgenomen.

Tabel 5.3: Uitsplitsing van het resultaat – 20131
 

Gerealiseerd

Ongerealiseerd

Resultaat

(in € mln.)

Startportefeuille

– 2.602

3.010

408

Benchmarktransacties 2008 tot en met 2013

– 6.829

8.572

1.744

Benchmark geldmarkt I

12

1

13

Benchmark geldmarkt II

0

0

0

Resultaat op de benchmark

– 9.418

11.583

2.165

Staatsschuld kapitaalmarkt*

– 9.137

14.150

5.013

Kapitaalmarkt Euriborswaps*

– 341

– 1.361

– 1.702

Staatsschuld geldmarkt

– 1

– 1

– 2

Geldmarkt Eoniaswaps

0

– 3

– 3

FRN’s voor financiering leningen aan Fortis

– 54

64

11

Leningen aan Fortis Nederland

104

– 40

64

Euriborswaps voor Fortis portefeuille

– 63

87

24

Resultaat feitelijke portefeuille

– 9.492

12.897

3.405

Resultaat feitelijke portefeuille t.o.v. de benchmark

– 74

1.314

1.240

X Noot
1

In tegenstelling tot in tabel 5.1 is in deze tabel de startportefeuille niet apart opgenomen. De staatsschuld kapitaalmarkt en kapitaalmarkt Euriborswaps bevatten zijn hier inclusief de transacties en Euriborswaps van vóór 2008.

Op zowel de feitelijke portefeuille als de benchmark was het ongerealiseerde resultaat positief. Dit betekent dat het verwachte toekomstige resultaat op beide portefeuilles zich in 2013 gunstig ontwikkeld heeft als gevolg van de gestegen rente. Het ongerealiseerde resultaat op de feitelijke portefeuille was echter € 1.314 mln. hoger dan het ongerealiseerde resultaat op de benchmark. Of dit verschil in de toekomst gerealiseerd gaat worden, is niet zeker en hangt af van de uiteindelijke renteontwikkelingen.

Resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op het totale resultaat van beide portefeuilles, dus de gerealiseerde kosten en het ongerealiseerde resultaat tezamen. Tabel 5.3 geeft het resultaat van zowel de benchmark als de feitelijke portefeuille. Hierin zijn de startportefeuille (dat zijn de kapitaalmarkttransacties van voor 2008) en de Fortisportefeuille apart opgenomen. Het overige deel van de feitelijke portefeuille wordt aangeduid met hoofdportefeuille. In 2013 is een resultaat van € 1.240 mln. behaald ten opzichte van de benchmark. Het positieve resultaat is opgebouwd uit een positief resultaat van € 104 mln. op de kapitaalmarkttransacties van voor 2008 (X1), een positief resultaat van € 1.037 mln. op de hoofdportefeuille (X2) en een positief resultaat van € 99 mln. op de Fortisportefeuille (X3).

Tabel 5.4: Resultaat ten opzichte van benchmark – 2013

Resultaat (in € mln.)

B1

Benchmarktransacties vóór 2008

408

A1

Kapitaalmarkttransacties vóór 2008

512

X1

Resultaat startportefeuille t.o.v. benchmark (A1-B1)

104

B2

Benchmarktransacties 2008 tot en met 2013

1.744

B3

Benchmark geldmarkt I

13

A2

Kapitaalmarkttransacties 2008 tot en met 2013

4.501

A3

Euriborswaps afgesloten in 2008 tot en met 2013

– 1.702

A4

Geldmarkttransacties

– 2

A5

Eoniaswaps

– 3

X2

Resultaat hoofdportefeuille t.o.v. benchmark (A2+A3+A4+A5-B2-B3)

1.037

B4

Benchmark geldmarkt II

0

A6

Floating rate notes (FRN) voor financiering leningen aan Fortis

11

A7

Leningen aan Fortis Nederland

64

A8

Euriborswaps voor Fortis portefeuille

24

X3

Resultaat Fortisportefeuille t.o.v. benchmark (A6+A7+A8-B4)

99

Z

Totaal resultaat t.o.v. benchmark (X1+X2+X3)

1.240

Resultaat op de startportefeuille

De startportefeuille in de benchmark is in principe gelijk aan de feitelijke portefeuille op 1 januari 2008. Er zijn echter twee verschillen. Niet alleen zijn enkele lange receiverswaps in de benchmark anders opgenomen dan in de feitelijke portefeuille, maar ook is een deel van de onderhandse leningen in de startportefeuille van de benchmark iets anders verwerkt dan in de feitelijke startportefeuille. Deze verschillen samen hebben geleid tot een verschil van € 104 mln. in het resultaat.

Resultaat hoofdportefeuille

In beide portefeuilles is op de kapitaalmarktleningen een positief resultaat geboekt (B1, B2, A1 en A2 in tabel 5.4). Dit komt doordat de staatscurve in 2013 gestegen is (figuur 5.5). Bij een stijging van de rente daalt de prijs van obligaties. Deze obligaties worden minder waard voor de investeerders en zijn dus meer waard voor de Staat. Als de leningen later uitgegeven zouden zijn, had de Staat meer rente moeten betalen.

Figuur 5.5: De staatscurve op 1 januari en 31 december 2013

Figuur 5.5: De staatscurve op 1 januari en 31 december 				  2013

De swapcurve is in 2013 net als de staatscurve gestegen (figuur 5.6). De swapcurve geeft voor verschillende looptijden weer welk renteniveau geruild kan worden tegen de variabele rente. Als gevolg van de stijging van deze curve is er een positief resultaat geboekt op de payerswaps. Dit komt doordat de Staat op deze swaps een lagere vaste rente betaalt dan wanneer de swaps later afgesloten zouden zijn. Vanwege soortgelijke redenen is op de receiverswaps juist een negatief resultaat geboekt: de te ontvangen lange rente is lager dan wanneer de swaps later zouden zijn afgesloten. De payerswaps hebben looptijden tot en met 7 jaar, terwijl de receiverswaps over het algemeen langer lopen. De looptijd van de receiverswaps valt in het segment waarin de swapcurve het sterkst gestegen is. Daarentegen staan er meer payerswaps dan receiverswaps uit. Dit tezamen zorgt ervoor dat het resultaat op de Euriborswaps in 2013 in totaal negatief is (– € 1.702 mln.).

Figuur 5.6: De swapcurve op 1 januari en 31 december 2013

Figuur 5.6: De swapcurve op 1 januari en 31 december 				  2013

Op geldmarkt I in de benchmark is een positief resultaat van € 13 mln. geboekt, terwijl de geldmarkt in de feitelijke portefeuille tot een negatief resultaat van – € 2 mln. heeft geleid. In de feitelijke portefeuille bestaat de geldmarkt uit verschillende instrumenten, die allemaal een looptijd korter dan een jaar hebben. De instrumenten die op 1 januari 2013 uitstonden zijn in de loop van het jaar geherfinancierd tegen een over het algemeen hogere rente. Voor deze kortlopende instrumenten is een stijgende rentecurve negatief voor de Staat. Op de eoniaswaps is een negatief resultaat geboekt van – € 3 mln., aangezien de daggeldrente (eonia) die wordt betaald sterker gestegen is dan de vaste rente die wordt ontvangen.

Het totale resultaat op de feitelijke hoofdportefeuille komt daarmee op € 2.794 mln. (som van A2 t/m A5 in tabel 5.4), terwijl het resultaat op de benchmark gelijk is aan € 1.757 mln. (som van B2 en B3 in tabel 5.4). De huidige combinatie van leningen en swaps heeft tot een positiever resultaat (€ 1.037 mln.) geleid, dan financiering zoals in de benchmark. De omvang van dit resultaat zou anders geweest zijn, als er gedurende 2012 en 2013 niet van de benchmark afgeweken zou zijn.

In 2012 en 2013 is acht keer besloten de lage lange rente te laten «staan» en de uitgifte van een lening niet terug te swappen naar de voorgeschreven 7 jaar. Met andere woorden, er is afgeweken van de benchmark. Dit is duidelijk zichtbaar in het risicoprofiel van de portefeuille. Daarnaast hebben deze afwijkingen gevolgen voor het resultaat. Wanneer er niet afgeweken zou zijn, was het resultaat op de feitelijke portefeuille € 795 mln. lager geweest dan nu het geval is. Dit komt doordat er op de lange receiverswaps die dan wel afgesloten zouden zijn een fors negatief resultaat geboekt zou zijn. Het resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark zou zonder afwijkingen € 445 mln. geweest zijn.

Resultaat Fortisportefeuille

Op de Fortisportefeuille is een positief resultaat geboekt ten opzichte van de benchmark van € 99 mln. Dit resultaat is samengesteld uit positieve resultaten op zowel de FRN, de leningen aan Fortis en de 6-maands Euriborswaps. Het positieve resultaat van € 11 mln. op de FRN is het gevolg van de gestegen Staatscurve en het positieve resultaat van € 24 mln. op de Euriborswaps is het gevolg van de gestegen swapcurve.

Over de leningen aan Fortis ontvangt de Staat rente. Deze leningen worden gewaardeerd met de 6-maands Euriborswapcurve met een opslag van 200 basispunten. Deze waarderingscurve is gestegen in 2013, waardoor een negatief resultaat verwacht zou worden op de leningen aan Fortis. De staat ontvangt nu immers minder rente dan wanneer de leningen later afgesloten zouden zijn. Echter, het resultaat op deze leningen is positief (€ 64 mln.). Dit komt door de factor tijd: bij gelijkblijvende rente neemt de waarde van een toekomstige geldstroom toe wanneer deze dichterbij komt. De gestegen waarderingscurve en de voortschrijdende tijd werken elkaar tegen. Het blijkt dat de waarderingscurve niet voldoende gestegen is om de factor tijd op te heffen.