Kamerstuk 33930-III-4

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet der Koningin en de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2013

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet der Koningin en de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2013

Gepubliceerd: 12 juni 2014
Indiener(s): Magda Berndsen (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33930-III-4.html
ID: 33930-III-4

Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juni 2014

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken over het van Jaarverslag van het Ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet der Koningin en de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2013 (Kamerstuk 33 930 III, nr. 1).

De Minister-President heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Vraag 1

Wanneer wordt het in december 2013 door de CTIVD afgeronde rapport over enkele langlopende agentenoperaties van de AIVD door u met kabinetsreactie naar de Kamer gestuurd?

Antwoord:

De CTIVD heeft op 17 april 2014 haar toezichtsrapport inzake de inzet van enkele langlopende agentenoperaties door de AIVD (rapportnummer 37) vastgesteld. Het rapport is op 5 juni 2014, met een beleidsreactie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aan de beide Kamers der Staten Generaal aangeboden (Kamerstuk 29 924, nr. 108).

Vraag 2

Betroffen de twee door de CTIVD gegrond verklaarde klachten incidenten of kwamen deze voort uit systematische fouten?

Antwoord:

De eerste klacht zag op een ambtsbericht dat ten onrechte over klagers was uitgebracht. Het gaat hier om een incident. Indien in een bepaald onderzoek de vraag speelt of een ambtsbericht kan worden uitgebracht, wordt per individueel geval (onder meer) beoordeeld of hiervoor voldoende informatie voorhanden is en hoe betrouwbaar deze informatie is, als ook hoe het ambtsbericht moet worden geformuleerd. Overigens is ten aanzien van deze klacht door de AIVD in de openbaarheid gebracht dat het ambtsbericht niet juist was.

De tweede klacht betrof de uitvoering van een veiligheidsonderzoek door de Koninklijke Marechaussee onder de verantwoordelijkheid van de AIVD. Klager stelde onheus te zijn bejegend en niet tijdig een beslissing te hebben ontvangen. Ook hier gaat het om een incident. In de regel wordt tijdig op de aanvragen beslist. Wat betreft de bejegening is naar aanleiding van deze klacht het belang van een klachtvriendelijke en duidelijke communicatie met de betrokkenen extra onder de aandacht gebracht van de medewerkers.

Vraag 3

Zijn de drie personen ten aanzien van wie, zoals de CTIVD stelde in haar jaarverslag 2013–2014, abusievelijk geconcludeerd was tot afstel van de notificatieplicht, alsnog genotificeerd al dan niet naar aanleiding van een nieuw en juist notificatieonderzoek?

Antwoord:

Ten aanzien van deze drie personen is een nieuw notificatieonderzoek uitgevoerd. Dit heeft er in een geval toe geleid dat een notificatieverslag aan de betrokkene is gezonden. In de andere twee gevallen is opnieuw tot afstel van de notificatieplicht geconcludeerd, zij het op andere gronden.

Vraag 4

Is er al een beleidskader of een richtlijn ten aanzien van wanneer de dienst Koninklijk Huis bepaalt dat een relatie met een lid van het Koninklijk Huis zodanig bestendig is dat naslag verricht dient te worden, en zo ja, wat is de inhoud ervan?

Antwoord:

Nee.

Vraag 5

Op hoeveel ministeries c.q. afdelingen van ministeries zijn de afgelopen jaren de kosten voor interne magazines/tijdschriften naar beneden gebracht?

Antwoord:

Ministers zijn zelf verantwoordelijk voor de manier waarop de interne communicatie binnen hun ministerie wordt vormgegeven. Dat geldt ook voor publicatie van interne magazines/tijdschriften, die zij in eigen beheer uitgeven. Als Minister van Algemene Zaken vervul ik hierin geen sturende of monitorende rol. Hetzelfde geldt voor de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Specifiek voor het Ministerie van Algemene Zaken geldt dat in 2010 een besparing heeft plaatsgevonden door enkele abonnementen op tijdschriften te beëindigen. Deze abonnementen betroffen evenwel externe tijdschriften, geen interne magazines/tijdschriften.

Vraag 6

Kunt u aangeven met inzet van welke maatregelen betreffende de verschijnwijze, de personele bezetting en de frequentie van verschijning de betreffende kostenverlaging is bereikt?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 7

Waardoor is de onder uitputting van de materiele kosten bij het baten-lastenagentschap Dienst Publiek en Communicatie ten opzichte van de definitieve begroting over 2013 ontstaan?

Antwoord:

Het betreft hier geen onderuitputting maar een overschrijding van € 3,5 miljoen op de materiële kosten ten opzichte van de ontwerpbegroting. De reden daarvoor is dat Dienst Publiek en Communicatie (DPC) na het vaststellen van de ontwerpbegroting extra werk heeft aangenomen dat door de departementen ook van extra financiering is voorzien. Dit betreft de website Rijksoverheid.nl, het Platform Rijksoverheid Online en de extra taken die DPC als Inkoop Uitvoeringscentrum Communicatie (IUC) er bij heeft gekregen op het terrein van communicatie.

Vraag 8

Hoeveel gaven gemeenten, provincies en waterschappen in totaal uit aan externen?

Antwoord:

Medeoverheden zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende overheid. Om deze reden houdt het Rijk geen cijfers bij over externe inhuur.

Vraag 9

Hoeveel zouden deze overheden aan externe medewerkers mogen uitgeven als zij zich – evenals de ministeries – zouden houden aan de zogenoemde «Roemernorm», het maximum van 10 procent van de personeelskosten?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 8.