Gepubliceerd: 13 juni 2014
Indiener(s): Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33919-7.html
ID: 33919-7
Origineel: 33919-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 juni 2014

Artikel I, onderdeel A, van het voorstel van wet komt te luiden:

A

Artikel 1.1, zesde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin komt te luiden: Onze Minister kan per geval besluiten of bij ministeriële regeling per afvalstroom regelen dat een afvalstof, respectievelijk een afvalstroom, die een behandeling voor nuttige toepassing heeft ondergaan, niet als afval wordt aangemerkt, voor zover voor deze afvalstof respectievelijk afvalstroom geen criteria van toepassing zijn als bedoeld in de eerste volzin en ook wordt voldaan aan artikel 6, vierde lid, eerste volzin, van de kaderrichtlijn afvalstoffen.

2. De vierde volzin komt te luiden: Als afvalstoffen worden in elk geval niet aangemerkt stoffen, preparaten of voorwerpen die bijproducten zijn in de zin van artikel 5 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, indien deze bijproducten voldoen aan de in dat artikel gestelde voorwaarden en aan de in een krachtens dat artikel van de kaderrichtlijn afvalstoffen vastgestelde uitvoeringsmaatregel of in een regeling van Onze Minister daartoe aangegeven criteria.

Toelichting

Met deze nota van wijziging wordt de voorgestelde wijziging van artikel 1.1, zesde lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) aangevuld. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd alleen voorgesteld om de tweede volzin van artikel 1.1, zesde lid, inzake de «einde-afval-fase» te wijzigen. Die wijziging wordt door deze nota van wijziging niet aangepast.

Met deze nota van wijziging wordt voorgesteld om tevens de vierde volzin van het betreffende artikellid inzake bijproducten te wijzigen. Met die wijziging wordt artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (hierna: kaderrichtlijn) nader geïmplementeerd. Artikel 5 van de kaderrichtlijn geeft een aantal voorwaarden op basis waarvan stoffen en voorwerpen die het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats op de productie van die stof of dat voorwerp bedoeld zijn aan te merken als bijproducten. Op deze wijze wordt voorkomen dat deze stoffen of voorwerpen als afval worden bestempeld. Daar waar dat verantwoord is moet bevorderd worden dat bruikbare productieresiduen worden ingezet als grondstof. Hiermee sluit het aanmerken van een stof of voorwerp als bijproduct aan bij de ambities en doelstellingen van de beleidsprioriteit Van Afval Naar Grondstof (VANG). Het uitgangspunt van bijproducten is grofweg dat zij worden geproduceerd als integraal onderdeel van een bestaand productieproces en dat verder gebruik van het product rechtmatig is, waarbij het specifieke gebruik niet mag leiden tot ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid. De Europese Commissie heeft op basis van artikel 5 van de kaderrichtlijn de bevoegdheid om criteria vast te stellen om te bepalen of een stof of voorwerp als bijproduct moet worden aangemerkt. Daarnaast geeft de Europese Commissie in de «Guidance on the interpretation of key provisions of Directive 2008/98/EC» aan dat ook lidstaten de bevoegdheid hebben om op nationaal niveau criteria vast te stellen.

De voorgestelde wijziging maakt het mogelijk dat de Minister van Infrastructuur en Milieu ook voor bijproducten bij ministeriële regeling met criteria nadere invulling kan geven aan de voorwaarden die in de kaderrichtlijn zijn opgenomen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel had de Minister deze bevoegdheid enkel met betrekking tot het oordeel dat een stof of voorwerp niet langer als afval mag worden aangemerkt, de zogenaamde «einde-afval-fase». Aangezien het wenselijk is om de behandeling van alle stoffen of voorwerpen, zowel bijproducten als einde-afval producten, zoveel mogelijk gelijk te trekken is ervoor gekozen ook voor bijproducten een grondslag voor een ministeriële regeling in de Wm op te nemen. Om te voorkomen dat er wellicht een periode zou ontstaan waarin voor einde-afval wel nadere nationale invulling mogelijk is, en voor bijproducten niet, is ervoor gekozen deze wijzing van artikel 1.1, zesde lid, bij nota van wijziging op te nemen en hiermee niet te wachten tot een volgende wijziging van de Wm. Hierbij speelt mee dat deze aanpassing aansluit bij de VANG-doelstelling en het streven naar een circulaire economie waarin bruikbare materialen zoveel mogelijk als grondstof en niet als afvalstof worden bestempeld. Dit betekent in elk geval dat bij toepassing van een bijproduct geen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid mogen optreden. Uiteraard zullen bij het opstellen van de criteria de voorwaarden zoals deze in de kaderrichtlijn zijn opgenomen en in de jurisprudentie over de kaderrichtlijn zijn ontwikkeld in acht worden genomen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld