Kamerstuk 33891-23

Amendement van de leden Van der Staaij en Dik-Faber over de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van verzekerden

Dossier: Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg)

Gepubliceerd: 4 september 2014
Indiener(s): Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU)
Onderwerpen: verzekeringen zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33891-23.html
ID: 33891-23

78,0 %
21,3 %

PvdA

CU

GL

SGP

SP

CDA

D66

50PLUS/Baay-Timmerman

PvdD

50PLUS/Klein

GrBvK

Van Vliet

VVD

PVV


Nr. 23 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER STAAIJ EN DIK-FABER

Ontvangen 4 september 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel 4.2.2 wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3a. De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat in het aanbod van gecontracteerde zorgaanbieders redelijkerwijs rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de bij hem ingeschreven verzekerden.

Toelichting

Het is belangrijk dat Wlz-uitvoerders rekening houden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van verzekerden. De wijze waarop rekening gehouden wordt met de identiteit van de verzekerde is namelijk integraal onderdeel van de kwaliteit van de zorg. Wanneer hiermee rekening gehouden wordt zal de zorg in algemene zin ook effectiever zijn. Het wetsvoorstel verplicht wel de zorgaanbieders om de zorg af te stemmen op de achtergrond en levenssfeer van de cliënt, maar die verplichting is niet opgenomen voor de Wlz-uitvoerders. Ondergetekenden vinden het verstandig dit belang reeds bij het sluiten van overeenkomsten tussen Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders aan de orde te laten komen. Dit amendement borgt daarom de gedeelde verantwoordelijkheid van Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders om tot een aanbod te komen dat aansluit bij de achtergrond van verzekerden. Hoewel van de Wlz-uitvoerders niet verwacht wordt dat zij de achtergrond van individuele verzekerden in kaart brengen, mag op grond van deze verantwoordelijkheid wel verwacht worden dat zij zich vergewissen van de behoefte van specifieke groepen, bijvoorbeeld door contact met cliëntenraden of andere vertegenwoordigende organisaties. Wanneer de individuele verzekerde het belang kenbaar maakt van zorgaanbod dat aansluit bij zijn achtergrond mag in ieder geval verwacht worden dat de Wlz-uitvoerder een passend zorgaanbod levert, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is. Vergelijkbare verplichtingen zijn reeds vastgelegd in de Jeugdwet en de Wmo 2015. De zorgautoriteit ziet er op toe dat de WLz-uitvoerders inhoud geven aan de voorgestelde bepaling. Op grond van de op hen rustende rapportageplicht van artikel 4.3.2, eerste lid, doen de uitvoerders hiervan jaarlijks verslag aan de zorgautoriteit

Van der Staaij Dik-Faber