Gepubliceerd: 31 januari 2014
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33840-5.html
ID: 33840-5
Origineel: 33840-2

Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 januari 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:

D

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, vierde volzin, wordt na «verworven competenties» het woord «of» ingevoegd, wordt «het instellingscollegegeld, bedoeld in artikel 7.46, tweede lid,» vervangen door «de financiële ondersteuning, bedoeld in artikel 7.50, derde lid,» en wordt «of artikel 7.51» vervangen door: of de artikelen 7.51 tot en met 7.51k.

2. In het derde lid vervalt de laatste volzin.

B

Na artikel I, onderdeel E, wordt een nieuw onderdeel E1 ingevoegd, luidende:

E1

Artikel 5a.9, achtste lid, komt te luiden:

8. Indien een instellingsbestuur voor de datum, bedoeld in het tweede lid, een aanvraag om accreditatie heeft ingediend, is, in afwijking van het zevende lid, de periode van de accreditatie verlengd tot het moment dat op de aanvraag om accreditatie is beslist indien het accreditatieorgaan niet voor afloop van de periode, bedoeld in het zevende lid, een besluit heeft genomen. In dat geval wordt de periode van de accreditatie verlengd tot aan het einde van het studiejaar of, indien nodig, tot aan het einde van het daaropvolgende studiejaar.

C

Na artikel I, onderdeel I, wordt een nieuw onderdeel I1 ingevoegd, luidende:

I1

Artikel 6.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid bepaalt Onze minister het tijdstip waarop dat besluit van kracht wordt.

2. Na het tweede lid worden een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Artikel 5a.12, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op de opleiding, onderscheidenlijk het Ad-programma, waaraan de rechten, genoemd in artikel 1.9, eerste en tweede lid, zijn ontnomen.

D

Na artikel I, onderdeel J, worden twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

J1

In artikel 6.10, derde lid, wordt «tweede lid» vervangen door: tweede en derde lid.

J2

Aan artikel 7.3 wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

6. Indien het instellingsbestuur besluit een opleiding of een Ad-programma binnen een opleiding, te beëindigen, worden de aan die opleiding of dat Ad-programma ingeschreven studenten in de gelegenheid gesteld hun opleiding, onderscheidenlijk het Ad-programma zonder onderbreking bij die instelling te vervolgen. Daarbij wordt een termijn in acht genomen die ten hoogste de voor de betrokken studenten resterende, aan de studielast van de opleiding, onderscheidenlijk van het gevolgde Ad-programma, gerelateerde studieduur vermeerderd met een jaar bedraagt.

E

Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:

M

In artikel 7.10b, tweede lid, wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede, derde en vierde lid.

F

Artikel I, onderdeel S, komt te luiden:

S

In artikel 7.42, vijfde lid, wordt «de Informatie Beheer Groep» vervangen door: Onze minister.

G

Artikel I, onderdeel W, komt te luiden:

W

Artikel 9.6 komt als volgt te luiden:

Artikel 9.6 Verantwoordings- en inlichtingenplicht college van bestuur

1. Het college van bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad van toezicht.

2. Het college van bestuur verstrekt de raad van toezicht de gevraagde inlichtingen betreffende zijn besluiten en andere handelingen.

3. Het college van bestuur verstrekt Onze minister de gevraagde inlichtingen omtrent de universiteit.

H

Artikel I, onderdeel Z, komt te luiden:

Z

Na artikel 11.11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.12 Bijzondere leerstoel Open Universiteit

De artikelen 9.53 tot en met 9.58 zijn van overeenkomstige toepassing op de Open Universiteit.

I

Onder vernummering van de artikelen II en III tot de artikelen III en IV wordt een nieuw artikel II ingevoegd, luidende:

Artikel II WIJZIGING VAN DE WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

Artikel 2.5.9, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien uit de jaarrekening, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 2.5.3, vierde lid, of uit de resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5.6, blijkt dat de rijksbijdrage op onjuiste gronden is vastgesteld dan wel de besteding daarvan niet rechtmatig of niet doelmatig was, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de rijksbijdrage. Onze Minister verrekent een correctie met de rijksbijdrage voor het eerstvolgende jaar na het besluit tot correctie, of betaalt uit in dat jaar.

Toelichting

Onderdelen A en I

In geval van intrekking van bedragen van de verleende rijksbijdrage is in artikel 2.9, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek geregeld dat de minister de intrekking binnen een jaar na de ontvangst van de jaarrekening bekend maakt aan het instellingsbestuur. Dit betekent dat het besluit zelf eveneens binnen een jaar moet worden genomen.

De beslistermijn van één jaar blijkt in de praktijk te kort en strookt niet met de aanzienlijk ruimere termijn van de artikelen 4:49 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (vijf jaar). Deze voorschriften zijn op de onderwijsbekostiging van overeenkomstige toepassing. De desbetreffende volzin is om die reden geschrapt. Een vergelijkbare wijziging is doorgevoerd in artikel 2.5.9, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (het nieuwe artikel II van deze nota van wijziging).

Vergelijkbare wijzigingen zijn voor andere onderwijsterreinen reeds doorgevoerd in het Besluit van 30 augustus 2013 tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur op het terrein van het primair, voortgezet en hoger onderwijs en de educatie in verband met de correctie van verwijzingen, alsmede de harmonisatie van bepalingen en enkele andere technische aanpassingen (Stb. 338). De voorgestelde wijzigingen impliceren (bescheiden) inhoudelijke wijzigingen die verband houden met het streven naar harmonisatie op het terrein van de onderwijsregelgeving.

In artikel 2.5.9, tweede lid, was nog een verwijzing naar artikel 2.5.7 opgenomen. Dat artikel is per 1 juli 2012 vervallen. De verwijzing is om die reden eveneens geschrapt.

Onderdeel B

Bij de wet van 4 december 2013 (Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs; Stb. 2013, 558) is abusievelijk een wijziging die was aangebracht bij de wet van 7 februari 2013 (Stb. 2013, 88) welke wet onder andere tot doel had een aantal wetstechnische gebreken te herstellen, weer ongedaan gemaakt. Met deze wijziging wordt deze vergissing hersteld.

Onderdelen C en D

De positie van studenten in geval van een opleiding in afbouw is onvoldoende consistent geregeld in de WHW. In het geval dat de accreditatie van een (bekostigde of niet bekostigde) opleiding door het verstrijken van de tijd afloopt of in het geval dat om redenen van ontoereikende kwaliteit geen nieuwe accreditatie wordt verleend dan wel de accreditatie wordt ingetrokken zijn de gevolgen daarvan geregeld in artikel 5a. 12. Die regeling houdt onder meer in dat de instelling de studenten de gelegenheid moet bieden de opleiding aan een andere instelling te vervolgen dan wel de termijn moet aangeven gedurende welke de zittende studenten de opleiding aan de eigen instelling kunnen blijven volgen. Deze termijn is ten hoogste de resterende aan de studielast gerelateerde duur vermeerderd met een jaar (artikel 5a. 12, eerste lid, onder a en b).

In geval de minister de rechten aan een (bekostigde of onbekostigde) opleiding ontneemt, bepaalt hij de termijn waarop zijn besluit van kracht wordt en wel zodanig dat de zittende studenten hun opleiding aan dezelfde of een andere instelling binnen een redelijke termijn kunnen voltooien (artikelen 6.5, tweede lid, en 6.10, derde lid).

Een instelling kan daarnaast zelf besluiten een opleiding of een AD-programma te beëindigen nog voordat de accreditatietermijn is verlopen. Reden daarvoor kan onder andere zijn een teruglopend aantal studenten of gewijzigd beleid van de instelling (bijvoorbeeld zwaartepuntvorming, concentratie). Voor die situatie regelt de wet niet hoe de continuïteit voor studenten wordt gewaarborgd.

In de onderdelen C en D wordt het wetsvoorstel zodanig aangevuld dat niet alleen in de situatie van verlies van accreditatie, maar ook in de beschreven andere twee situaties een duidelijk afbouwregime geldt.

Voor de situatie dat er sprake is van ontneming van rechten wordt in de wet alsnog geregeld dat artikel 5a. 12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is op de opleiding dan wel het Ad-programma waaraan de rechten zijn ontnomen.

Voor de situatie dat een instelling zelf besluit een geaccrediteerde opleiding te beëindigen, is als uitgangspunt genomen, dat studenten de opleiding aan de eigen instelling vervolgen. De kwaliteit van de opleiding is immers goed; er ligt een positief besluit van de NVAO. Wel dient alsnog geregeld te worden welke termijn in acht genomen moet worden bij de beëindiging. Deze termijn is conform 5a. 12, eerste lid, onder b, gesteld op ten hoogste de resterende aan de studielast gerelateerde duur vermeerderd met een jaar.

Ook deze wijzigingen impliceren bescheiden inhoudelijke aanpassingen. De aanpassingen zijn toegezegd bij gelegenheid van behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs (nota naar aanleiding van het verslag; Kamerstukken I 2013/14, 33 472, C, pg. 7).

Onderdeel E

In dit onderdeel was een technische fout geslopen; «7.10b, derde lid» is vervangen door: 7.10b, tweede lid.

Onderdeel F

Abusievelijk was «minister» met een hoofdletter geschreven.

Onderdeel G

Het kopje boven artikel 9.6 dekte niet volledig de lading. Het kopje is nu identiek aan het kopje boven artikel 11.4, dat dezelfde materie regelt voor de Open Universiteit.

Onderdeel H

Het desbetreffende artikel was abusievelijk in het verkeerde hoofdstuk geplaatst.

Deze nota van wijziging wordt gegeven mede namens de Minister van Economische Zaken.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker