Kamerstuk 33836-14

Verslag van een algemeen overleg

Personen- en familierecht

Gepubliceerd: 23 maart 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33836-14.html
ID: 33836-14

Nr. 14 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 maart 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 27 januari 2016 overleg gevoerd met Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 14 juli 2015 met een reactie op de motie van het lid Van Oosten over het niet erkennen van in het buitenland gesloten huwelijken tussen neef en nicht (Kamerstuk 33 488, nr. 11 ) (Kamerstuk 32 175, nr. 58);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, d.d. 22 juli 2015 houdende de voortgang van het uitvoeringsplan Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding» (Kamerstuk 33 836, nr. 7);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 19 januari 2016 met een reactie op de e-mail over de positie van vaders in het omgangsrecht (Kamerstuk 33 836, nr. 8).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Voorzitter: Van Wijngaarden

Griffier: Mittendorf

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Keijzer, Van Nispen, Van der Staaij, Van Wijngaarden en Yücel,

en Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 14.00 uur.

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg. Om 14.00 uur is er een beëdiging van een nieuwe collega gepland. Daar gaan wij naartoe. We schorsen kort dit algemeen overleg.

De vergadering wordt van 14.00 uur tot 14.17 uur geschorst.

De voorzitter: Een kleine correctie op wat ik eerder zei: we waren niet bij de beëdiging van een nieuwe collega, maar van een substituut-ombudsman. Dat even voor de goede orde.

We hebben tot 17.00 uur de tijd en er is geen mogelijkheid voor uitloop. Ik sta daarom een spreektijd van vijf minuten en drie interrupties toe. Ik zie geen opstand uitbreken. Mevrouw Keijzer en mevrouw Bergkamp zijn nog onderweg en zullen zich later bij ons voegen.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. We hebben in 2014 een alarmerend rapport van de Kinderombudsman gekregen over de problematiek van de vechtscheidingen. Daarop is het nodige in gang gezet, ook voor het verbeteren van de situatie van kinderen in een vechtscheiding. Ik vind het belangrijk dat we op dat punt de vinger aan de pols houden en er van tijd tot tijd ook overleg over hebben, ook al weten we dat het ene aspect in wetgeving terechtkomt en het andere weer in een ander document verwerkt wordt. Gelet op de klemmende aard van deze problematiek is het van belang dat we er van tijd tot tijd hier over spreken.

Er bereiken ons de laatste tijd steeds meer berichten waaruit blijkt dat het heel goed is wat er gedaan wordt aan het tegengaan van vechtscheidingen, maar ook dat we erop moeten letten dat voorkomen beter is dan genezen. Er moet ook voldoende preventief beleid zijn, beleid gericht op het versterken van relaties. Denk ook aan de brandbrief die een aantal organisaties vorig jaar hebben aangeboden, waarin dit punt ook uitdrukkelijk wordt gemaakt. Die organisaties, wetenschappers en hulpverleners, hebben de noodklok geluid. We weten al dat er heel veel nodig is voor de hechting en de zorg die kinderen nodig hebben bij het opgroeien. We weten hoe hard het nodig is dat ouders kiezen voor hun kinderen. In de brandbrief wordt benadrukt dat er stapels voorlichtingsmateriaal zijn over een goede zwangerschap, zodat mensen goed voorbereid zijn als er kinderen komen, maar nauwelijks over het belang van een goede relatie en versterking van een relatie, juist met het oog op kinderen. Zou daar meer aan gedaan kunnen worden? Wat zou de overheid op dat punt kunnen doen? Heel concreet: zou het gesprek met de ambtenaar van de burgerlijke stand voorafgaand aan een huwelijk benut kunnen worden om te wijzen op de mogelijkheden en verantwoordelijkheden om te werken aan de relatie en de beschikbare ondersteuning daarvoor? Als de brokken groot zijn, is het vaak al veel te laat om te bekijken hoe je het kunt oplossen, terwijl nuchtere voorlichting al kan helpen. Hoe kunnen bestaande contactmomenten tussen overheid en ouders dus beter benut worden?

In de professionele richtlijn over scheiding staat dat de relatieondersteunende programma's onvoldoende zijn onderzocht op effectiviteit. Ook het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) stelt dat empirisch onderzoek nodig is. Welke mogelijkheid ziet het kabinet om te zorgen dat binnen de onderzoeksfinanciering ook ruimte komt voor relatieondersteuning?

Bij de begrotingsbehandeling van Justitie is aan de orde geweest dat de overheid juridische gevechten tussen ouders niet in de hand mag werken door financiële ondersteuning. De heer Recourt benoemde toen dat financiële ondersteuning soms juist gericht moet zijn op het versterken van relaties, bijvoorbeeld door het ondersteunen van relatietherapie. Is het kabinet bereid om te onderzoeken hoe die flexibiliteit geregeld kan worden?

Al langere tijd wordt aandacht gevraagd voor de positie van de bijzondere curator, die ook kan optreden als belangenbehartiger voor kwetsbare kinderen, bijvoorbeeld bij de scheiding. Wij vinden dat ieder kind bij een scheiding een hoeder van zijn of haar belangen nodig heeft, maar zelfs de inschrijvingsvoorwaarden voor bijzondere curatoren zijn nog steeds niet vastgesteld. Zit er snelheid in het proces om die bijzondere curator meer in beeld te brengen? Wat gebeurt er nu? Hoe kan dat worden bespoedigd?

Mijn laatste punt is van preventieve aard. Wij worden geregeld geattendeerd op de overspelreclames die veelvuldig in het publieke domein te horen zijn. Heel veel mensen storen zich daar enorm aan. Zij zeggen dat we aan de ene kant proberen om vechtscheidingen te voorkomen en voor kinderen willen opkomen, terwijl we aan de andere kant uitstralen dat het normaal is om vreemd te gaan binnen een relatie waaraan ook kinderen verbonden zijn. De publieke omroep wordt betaald om een kwalitatief hoogwaardig aanbod te leveren. De ergernis blijkt ook duidelijk heel breed uit onderzoek van TNS NIPO onder Nederlanders van allerlei snit en overtuiging. Kan het kabinet ervoor zorgen dat dit soort ondermijnende reclames voor relaties geweerd worden van de ether, juist van de publieke omroep, die met publiek geld wordt gefinancierd?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik was bang dat ik de bijdrage van de heer van der Staaij had gemist. Mijn excuses dat ik zo laat binnenkwam. Ik heb begrepen dat de heer Van der Staaij vindt dat de politiek onder andere wat moet vinden van Second Love. Is de SGP het met mij eens dat dat heel erg te maken heeft met een mening, met een moraal, en dat de politiek daar eigenlijk verre van zou moeten blijven? Ik kan me zo voorstellen dat wij heel anders over Second Love denken dan de SGP. Hoe kun je dan de Reclame Code Commissie een duidelijke boodschap meegeven?

De heer Van der Staaij (SGP): Dat is een terechte vraag. Het gaat hierbij niet om een private overtuiging die ik als SGP'er heb, maar om een breed gedeelde maatschappelijke waarde. Het blijkt ook uit onderzoeken dat heel veel mensen vinden dat we dit soort reclames niet moeten accepteren, omdat er gezegd wordt dat bij relaties die het misschien al moeilijk hebben, vreemdgaan misschien een optie is om wat vrolijker te worden, met alle ellende die dat heeft voor gezinnen, zeker als er kinderen in het spel zijn. We moeten niet doen alsof dat normaal is. Vanmorgen had ik al meteen de eerste adhesiebetuiging van een progressieve vrouwenvrijdenker, zegt ze zelf, een D66-stemmer. Ik verzin het niet. Heel veel mensen zeggen dat ze het op veel punten niet met de SGP eens zijn, maar op dit punt wel. Ze vragen zich af hoe het kan dat wij aan de ene kant knokken om te voorkomen dat er allerlei nare toestanden ontstaan, maar aan de andere kant dit wel toestaan, terwijl we inmiddels toch weten dat ontrouw schadelijk is. Ook psychologen vanuit de cognitieve gedragstherapie zeggen dat de nadelige effecten van ontrouw nog veel groter zijn dan wij in het verleden dachten.

De voorzitter: Ik verzoek u niet al te uitgebreid op elkaar in te gaan.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik probeer kort te zijn. Wat D66 betreft is dat een kwestie van smaak. Ik wil de heer Van der Staaij niet lastigvallen met onderzoeken waaruit blijkt dat als je dingen verbiedt of verhult, dat juist stimuleert om ze te doen. Dus op het moment dat de politiek zegt dat we dat niet goed vinden ... Ik geef net aan dat dat toch wel vrij subjectief is. Waar eindigt het dan? Gaat de politiek er dan ook iets van vinden als er een spotje is van een werkende vrouw of bloot op tv? Waar eindigt het pleidooi van de SGP? Of zegt de SGP dat dit het enige onderwerp is waar zij zich zorgen over maakt en dat zij er daarom wat aan wil doen?

De heer Van der Staaij (SGP): Ik wil het heel praktisch benaderen. Waar het eindigt? Als een meerderheid wil dat in de wetgeving komt te staan dat dit schadelijke praktijken zijn. We hebben een lange discussie gehad over drank en de vraag hoeveel reclame je op dat punt moet accepteren. Die is ver teruggedrongen. Bij de discussie over tabak zei er op een gegeven moment iemand: mijn grootvader is 100 en die rookt als een ketter, dus waar doe je moeilijk over? Het inzicht dat tabak echt schadelijk is, groeide echter en toen is die reclame teruggedrongen. Enkele collega's hebben voorstellen gedaan voor het weren van reclame voor persoonlijke leningen. Dat is er niet van gekomen, maar er is wel een bijsluiter gekomen. Het debat gaat over de vraag of we vinden dat het hier om schadelijke praktijken gaat waarin de wetgever een verantwoordelijkheid heeft of dat iedereen het maar zelf moet uitzoeken.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. De PvdA vindt dat we kinderen moeten behoeden voor een vechtscheiding en is daarom blij te horen dat het uitvoeringsplan ook in 2016 doorloopt. Wel wil de PvdA graag weten welke belangrijke voortgang er is geboekt en welke niet.

Voorts wil de PvdA aandacht vragen voor de kinderen die klem komen te zitten bij andere scheidingen dan echtscheidingen. In de cijfers over de kinderen die klem komen te zitten in echtscheidingen zijn deze cijfers niet meegenomen. Hoe groot is de groep kinderen die bij andere scheidingen zichtbaar, bijvoorbeeld in omgangsrechtzaken etc., klem komen te zitten? Hoe worden zij beschermd?

Het onderzoek van het WODC naar verplichte mediation en verplichte ouderschapseducatie bij vechtscheidingen in andere landen levert duidelijk aanwijzingen op dat mediation kan leiden tot minder conflicten tussen ouders, betere naleving van afspraken en minder vervolgprocedures, maar dat dit niet of onvoldoende doorwerkt in het welzijn van kinderen. Nu er geen eenduidige conclusie te trekken is uit het onderzoek, wil de PvdA weten hoe er wordt aangekeken tegen het idee om een pilot met verplichte mediation en ouderschapseducatie te starten bij echtscheidingen waarbij vooraf aan het indienen van het echtscheidingsverzoek geen ouderschapsplan tot stand is gekomen. Dit kan dan worden beschouwd als een duidelijk signaal voor een potentiële vechtscheiding.

Natuurlijk staat het belang van het kind altijd voorop. Wordt de positie van kinderen als eerste behandeld om vervolgens aan de financiële kwesties in een echtscheiding toe te komen, om zo ook snel duidelijkheid en rust voor ouders en het kind te scheppen in hun onderlinge relaties? Zou een soort tussenvonnis met betrekking tot de positie van het kind een oplossing kunnen bieden? Kan dat het kind beschermen dat klem kan komen te zitten in echtscheidingsprocedures en het kind dat al klem zit, bevrijden?

Wanneer een echtscheiding zich kenmerkt door een voorgeschiedenis van huiselijk geweld en/of huiselijk geweld na de scheiding en zo'n scheiding zich kwalificeert als een vechtscheiding, kan een probleem ontstaan. Het onderscheiden van vechtscheidingen is van belang, wil effectief tegen de zich aan huiselijk geweld schuldig makende ouder opgetreden kunnen worden. Is de Minister bekend met situaties waarin huiselijk geweld aannemelijk is, maar waarbij de hulpverlening dat afdoet alsof ouders niet in staat zijn om de strijdbijl te begraven? Wordt de claim van de ene ouder dat er sprake is van huiselijk geweld door de andere ouder voldoende geobjectiveerd? Dit is in het belang van de positie en veiligheid van de kinderen. Desnoods moet de Raad voor de Kinderbescherming op basis van een aantal vast te stellen criteria bepalen of er sprake is van geweld of risico op geweld.

De vele echtscheidingen hebben nadelige gevolgen voor kinderen en uit het voorgaande is gebleken dat het probleem helaas nog aan de orde van de dag is. Daarom heeft mijn collega, de heer Recourt, een motie ingediend waarin werd opgeroepen tot het uitschrijven van een divorce challenge, waarmee de overheid burgers en organisaties uitdaagt om oplossingen aan te dragen voor echtscheidingen die door bestaande partijen en procedures niet goed opgelost worden. Hoe zit het met de uitvoering van deze motie? Is de divorce challenge al uitgeschreven? Zo ja, waar is die aangekondigd? Zo nee, dan lijkt het me dat dit voor 1 maart moet gebeuren, want dan kan men ook echt aan de slag. Verschillende inschrijvers hebben zich al bij ons, bij de heer Recourt en bij mij, aangemeld en ik heb al heel veel mooie ideeën langs zien komen. Ook bij de rechterlijke keten lopen drie pilots, één in Noord-Nederland, één in Rotterdam en één in Zeeland. Ik begrijp dat zij zich gezien de scheiding der machten niet zullen inschrijven voor de divorce challenge, maar er is wel een evaluatie hiervan gepland eind dit jaar. Kan de Minister goed naar de evaluatie van die pilots kijken, de bevindingen van het kabinet daarbij opnemen en de Kamer daarover informeren?

Mijn laatste blokje betreft huwelijksdwang. Het geagendeerde aanvullende advies van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht over de onmogelijkheid om erkenning te onthouden aan in het buitenland gesloten neef-nichthuwelijken is op zich heel helder. De gevolgen van een gedwongen huwelijk zijn evenwel groot en ingrijpend voor het leven van de slachtoffers. Is het mogelijk om een evaluatie te krijgen van de Nederlandse aanpak om gedwongen huwelijken, huwelijkse dwang, te voorkomen? Kunnen daarbij misschien ook wat voorbeelden meegenomen worden van de aanpak in de ons omringende landen? De zaak-Yasmeen is een voorbeeld van een neef-nichthuwelijk. Juist omdat de man van Yasmeen een volle neef was, mocht zij niet scheiden. Haar drang naar een menswaardig en individueel bestaan is haar fataal geworden. Deze recente zaak had ook te maken met een neef-nichthuwelijk en Femmes for Freedom kan nog veel meer voorbeelden geven.

De voorzitter: Wilt u afronden?

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik ga afronden, maar niet voordat ik mijn laatste punt heb gemaakt. Ik heb onlangs een vonnis gelezen en ik viel van verbazing van mijn stoel. Ik wil het voorleggen aan de Minister en ik wil weten hoe hij daar tegen aankijkt. Het is een Nederlandse rechtszaak en in de overweging is de volgende tekst opgenomen: «het staat de vrouw vrij zich wel of niet aan de voorschriften van Islamitisch familierecht aangaande het huwelijk en de ontbinding daarvan (bijvoorbeeld door de zaak voor te leggen aan een Sharia rechtbank) te onderwerpen.» Ik viel van mijn stoel van verbazing dat dit in de overweging van een Nederlandse rechter is opgenomen. Vervolgens staat er een zinnetje over dat er geen conflict is met het Nederlands recht. Bij mijn weten is huwelijkse dwang in conflict met het Nederlands recht, informele onwettige huwelijken zijn in conflict met het Nederlands recht. Ik wil graag dat de Minister hierop reflecteert. Mijn overige punten hoop ik in de tweede termijn aan de orde te stellen.

De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ongeveer een op de drie huwelijken eindigt in een echtscheiding en jaarlijks gaan van ongeveer 55.000 minderjarige kinderen de ouders uit elkaar. Veel mensen regelen het samen goed, maar te veel ook niet. Als de echtscheiding een vechtscheiding wordt, kan een kind klem komen te zitten en dat levert schrijnende toestanden op. Het is zeer terecht dat het kabinet een uitvoerig plan heeft om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren, met veel maatregelen en acties. Het plan loopt nu echter al een tijdje, dus dat rechtvaardigt de vraag of we op de juiste weg zitten. Worden er nu al minder kinderen de dupe van een nare echtscheidingssituatie? Of is er meer wat we kunnen en moeten doen?

Het eerste punt dat ik in dat kader aan de orde wil stellen, is de toegang tot het recht en de bezuinigingen op de rechtshulp van de afgelopen jaren. De hoge kosten die mensen moeten maken, of zelfs de onmogelijkheid om je recht te halen, maken mensen namelijk boos en onmachtig. Ook vinden mensen het vaak oneerlijk dat de ene ouder op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand kan procederen en de andere niet. Als we ons zorgen maken over kinderen in vechtscheidingssituaties, dan moeten we onder ogen zien dat de veel te hoge kosten niet bepaald ruzies oplossen, integendeel. Ik krijg graag een reactie van de Minister hierop.

Nog steeds horen en lezen we vaak over problematische omgangssituaties. De rechter stelt bijvoorbeeld vast dat moeder de primaire verzorging heeft en de vader recht op omgang. Als de moeder zich daar niet aan houdt, heeft de vader het nakijken en ziet hij zijn kind niet meer. Omgekeerd komt dit ook voor. Dat is dus schadelijk voor het welzijn van die ouder, maar zeker ook voor de ontwikkeling van het kind. Het is nog steeds heel moeilijk om op een effectieve en nette manier af te dwingen dat de beslissing van de rechter wordt nagekomen. Er zijn wel veel wettelijke mogelijkheden, maar vaak helpen die niet of zijn ze niet in het belang van het kind, zoals het werken met dwangsommen, het erbij halen van de politie of het toewijzen van het gezag aan de ander. Het antwoord van het kabinet dat de oplossing van dit vraagstuk uiteindelijk bij de ouders zelf ligt, is wel waar. Het lijkt me echter ook heel frustrerend om te lezen voor een ouder die zijn kind al jaren niet te zien krijgt, terwijl de andere ouder maar blijft wegkomen met het frustreren van de omgang. Het uitgangspunt moet zijn dat iemand er niet mee kan blijven wegkomen om zonder objectief gerechtvaardigde reden de andere ouder de omgang te blijven ontzeggen tegen de rechterlijke uitspraak in. Ik krijg graag een reactie hierop.

Wellicht kan het kabinet in gesprek gaan met de rechterlijke macht. We hebben de pilot regierechter, waarover mijn collega ook al sprak. Ik ben daar recentelijk over geïnformeerd en ik vind het veelbelovend klinken. Mensen worden snel op de zitting uitgenodigd, één rechter heeft de regie en op de zitting wordt de tijd genomen om te bekijken wat er echt nodig is. Waar is behoefte aan om een loopgravenoorlog te voorkomen? Er wordt maatwerk geleverd, dat kan hulp of mediation zijn, en er worden pedagogen ingezet. Dat is allemaal heel veelbelovend. Maar dit moet wel mogelijk gemaakt worden. De rechter heeft tijd en ruimte nodig om dit te kunnen doen. Dat past natuurlijk helemaal niet in de financieringssystematiek van de rechterlijke macht. De Minister en ik hebben het er vaker over gehad dat die knelt. Is de Minister bereid om hierover in gesprek te gaan met de rechterlijke macht, zodat rechters de tijd en ruimte krijgen om te doen wat nodig is op de zitting, om in het belang van de kinderen erger te voorkomen?

De SP is voorstander van mediation. Ook andere vormen van hulp of ouderschapseducatie kunnen problemen misschien helpen voorkomen voordat het uit de hand loopt. Ik voel zelf meer voor het stimuleren van effectieve cursussen en mediation dan voor een verplichting. Als het verplicht is en deelname niet vanuit de ouders zelf komt, dan verwacht ik minder effect. Mediation vergt immers dat beide partijen er met een open houding naartoe komen. Als iemand gedwongen wordt mee te werken, zegt dat al iets over zijn of haar grondhouding. Het wegnemen van een financiële drempel voor mediation zou misschien wel kunnen helpen. Momenteel kun je pas aanspraak maken op een toevoeging voor gefinancierde rechtsbijstand voor mediation bij een wat lager inkomen. Voor veel mensen met een modaal inkomen bestaat er dus een financiële drempel om mediation te proberen. Er is immers geen garantie dat je er samen uitkomt en als dat niet lukt, moet je alsnog naar de rechtbank met een advocaat, die ook weer geld kost. Het is begrijpelijk dat mensen denken dat je dan beter meteen naar de rechtbank kunt gaan. Kunnen we mensen hierin tegemoetkomen door financieel te stimuleren dat mensen vaker voor mediation kiezen?

Tot slot over de mogelijkheden van mediation bij internationale kinderontvoering. Daar is zeker nog winst te behalen. Het Centrum Internationale Kinderontvoering (Centrum IKO) heeft hier ideeën over. Dat is de Minister mogelijk bekend. In zaken die mogelijk op een internationale kinderontvoering kunnen uitlopen, moet veel eerder dan nu mediation worden ingezet en niet pas als er echt sprake is van vertrek naar het buitenland. Uiteindelijk scheelt mediation in de preventieve fase veel geld en ellende, omdat kinderontvoering naar het buitenland mogelijk voorkomen kan worden. Graag hoor ik van de Minister hoe hij zich hiervoor wil inzetten.

De heer Van der Staaij (SGP): Dat is een interessant betoog van de heer Van Nispen. Ik herken veel van de punten. Ik ben benieuwd naar de reactie van de SP-fractie op de ideeën over het versterken van relaties, bijvoorbeeld door relatieondersteunende programma's en dergelijke, en op mijn voorstel om te kijken of je binnen de publieke omroep reclames voor overspelsites kunt tegengaan.

De heer Van Nispen (SP): Ik kan me wel wat voorstellen bij programma's die relaties pogen te versterken, mits dat vrijwillig is. Ik denk niet dat we dat aan ouders moeten verplichten, hoe schrijnend het ook voor kinderen kan zijn als ouders uiteindelijk kiezen voor een echtscheiding. Dat mensen uit elkaar gaan, is in sommige gevallen onvermijdelijk. Ook dat kan soms in het belang van het kind zijn. Het is een keuze van twee volwassen mensen. Dan kom ik op de vraag over de reclames. Ik zie niet zo heel veel in pleidooien om reclames op dat punt aan banden te leggen, hoezeer het mij persoonlijk ook tegen de borst stuit dat overspel zo actief wordt gepropageerd. Ook dat vind ik echter een keuze van volwassen mensen. Ik verafschuw dat, ik veroordeel dat ook en ik vind die reclames zelf ook niet wenselijk, maar ik denk niet dat de overheid dit moet weren van de reclamezuilen.

De heer Van der Staaij (SGP): Laat ik het positieve benoemen, namelijk dat de SP-fractie stevige woorden uitspreekt, zoals het verafschuwen en het persoonlijk niet zien zitten, terwijl het in de praktijk kennelijk soms moeilijk is om hier iets van te vinden. Bij alcohol en tabak liep de SP-fractie voorop door zich af te vragen of die reclame wel moest, omdat roken schadelijk is. Wat moet er gebeuren wil de SP ook op dit punt zeggen dat de overheid een stap kan zetten?

De heer Van Nispen (SP): Ik vind dat een ingewikkeld punt. Uit onderzoek kun je objectief vaststellen dat alcohol en tabak uitermate slecht voor de gezondheid zijn. Dat is in dit geval een heel stuk ingewikkelder. Ik spreek uit dat dergelijke reclames mij tegen de borst stuiten, ik daar niets van moet hebben en dat ik het niemand zou aanraden, maar ik denk niet dat er een objectieve reden te vinden is op grond waarvan de overheid die reclames zou moeten verbieden.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Begin oktober heb ik de uitspraak gedaan dat een vechtscheiding kindermishandeling is. Ik was niet de eerste die dat zei, want ook de Kinderombudsman heeft dat in een rapport geschreven. Kort daarna hebben wij een algemeen overleg gehad over de verschillende onderwerpen en daar kwam ook dit stuk met allerlei verschillende voorstellen om iets te doen aan vechtscheidingen voorbij. Ik ben blij dat we hier vandaag weer zitten. Op voorstel van Kees van der Staaij en mij hebben wij dit algemeen overleg over vechtscheidingen. Ik ben heel blij dat ook alle collega's nu het probleem zien. Het aantal vechtscheidingen neemt toe. Van de 77.000 scheidingen loopt 20% uit in hooglopende ruzies en conflicten. Wat gaan we daaraan doen? Daar wil ik het vandaag over hebben.

Mevrouw Yücel (PvdA): Mevrouw Keijzer zegt dat ze blij is dat collega's nu ook het probleem van vechtscheidingen zien. Ik maak bezwaar tegen die uitspraak en ik neem de vrijheid om dat ook namens alle andere collega's te doen. Ik loop nu een tijdje mee in de Kamer en mijn ervaring is dat alle collega's hier zeer veel zorgen hebben over vechtscheidingen, zeker als het gaat om de gevolgen voor kinderen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is mooi.

Dan wil ik het nu graag hebben over wat we eraan gaan doen. Dat er niet één makkelijke oplossing is, blijkt wel als je naar het uitvoeringsplan kijkt dat ik net liet zien. Het gaat veel en veel te langzaam. In mei 2014 zijn de plannen al voorgesteld en die zouden in 2015 moeten worden uitgevoerd. Tijdens het overleg in oktober 2015 bleek echter dat de meeste plannen doorgeschoven zijn of dat er wordt gewerkt met pilots. Kan de Minister in zijn eerste termijn stap voor stap langs dit uitvoeringsplan lopen om uit te leggen waarom het zo vertraagd is? Als we dit met z'n allen een gigantisch probleem vinden en als we constateren dat zo'n beetje de helft van alle zaken die op gemeentelijk niveau voorbijkomen een relatie heeft met vechtscheidingen, zo hoor ik uit gesprekken met wethouders en jeugdzorg, dan moet er toch meer gevoel van urgentie bij het kabinet zijn?

Tijdens dat overleg in oktober hebben wij een aantal concrete suggesties gedaan om de problematiek voortvarender aan te pakken. Benoem in alle situaties waarin sprake is van een escalerend conflict een bijzondere curator. Benoem regierechters. Er lopen pilots. Waarom worden deze niet breed over het land uitgesmeerd? Ik heb gevraagd om te kijken naar de financieringssystematiek van toevoegingen. Dat staat ook in het plan. Hoe staat het daarmee? Laat gemeenten noteren of er sprake is van een vechtscheiding. Hoe staat het daarmee?

Naar aanleiding van dat overleg heb ik gesproken met heel veel mensen die betrokken zijn bij het onderwerp, waaronder Masha Pinedo, die op de site van Villa Pinedo, algemeen bekend, de kinderen laat vertellen over het effect van ruziënde ouders. Kan de Minister met haar doorpraten en bekijken hoe we Villa Pinedo een breder podium kunnen geven? Wij kunnen praten als Brugman, en dat moeten we ook doen, maar er is niets zo aangrijpend als een kind dat vertelt wat het met hem of haar doet.

De Minister heeft gezegd dat hij in gesprek is met de Raad voor de Rechtspraak over al deze voorstellen. Ik ben heel benieuwd naar de uitkomsten daarvan.

Ik loop zo langzamerhand uit mijn tijd, maar ik wil nog één ander onderwerp aan de orde stellen: het erkennen van huwelijken die in het buitenland gesloten zijn tussen neven en nichten. We hebben daar in juli 2015 een brief over ontvangen, waarin uiteengezet is dat er weinig aan te doen is. Sinds die tijd hebben we echter in Nederland een hoogoplopende discussie gehad over huwelijksdwang en huwelijken gesloten in het buitenland met minderjarigen. Heeft die discussie wellicht een ander licht geworpen op deze kwestie? Kan de Minister met dat in het achterhoofd nog eens naar die discussie kijken?

Mevrouw Yücel (PvdA): Opnieuw ben ik verbaasd, omdat mevrouw Keijzer aangeeft dat het kabinet niet voldoende urgentie voelt om vechtscheidingen te helpen voorkomen of in ieder geval te helpen behandelen. Ik houd niet van kinnesinne tussen partijen, maar het CDA heeft natuurlijk ook heel lang regeringsverantwoordelijkheid gehad. Dit kabinet heeft juist het uitvoeringsplan voor het aanpakken van het probleem van de vechtscheidingen in werking gezet. Welke extra concrete actie vraagt het CDA aan het kabinet?

Mevrouw Keijzer (CDA): Volgens mij is dat heel helder. Ik heb dat in mijn eerste termijn ook gezegd. Ik heb ook dat stuk laten zien. Dat ligt er sinds 2014. Dat is bijna twee jaar geleden. Er staan allerlei verschillende acties in die afgerond zouden moeten zijn of die volgens de planning al in 2015 hadden moeten plaatsvinden. Ik heb het net al gehad over regierechters en de bijzondere curator en de pilots die er lopen. Volgens mij is iedereen het erover eens dat dat goede bijdragen kunnen zijn aan het tegengaan van vechtscheidingen. Mijn vraag is daarom waarom het kabinet het laat bij die pilots. Waarom gaan we dat niet breed in Nederland invoeren? Ik snap de vraag van mevrouw Yücel niet zo goed. Ik begrijp niet goed wat het punt is.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik ben blij te horen dat mevrouw Keijzer erkent dat deze zaken sinds 2014 juist ter hand zijn genomen. Ik begrijp dat mevrouw Keijzer aandringt op een snellere uitvoering. Ze wil de pilots met alle evaluaties die daaruit voortvloeien implementeren, zodat in heel Nederland een effectievere aanpak ontstaat. Dat delen we met elkaar. Ik stel vast dat er op dit punt niet zo veel politieke meningsverschillen zijn.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat zou dan een bijdrage moeten zijn aan het voorkomen van kinnesinne tussen partijen. Het zal wel. Ik laat het maar. Ik heb in oktober vorig jaar gevraagd hoe het zat met het plan. Toen is er gezegd dat de Kamer ergens in de zomer van 2016 een voortgangsrapportage zou krijgen. Ik zit hier vandaag om eens te vragen hoe het ermee staat en wanneer het kabinet nou eens iets gaat doen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Er speelt heel veel als het gaat over families. Ik deel de woorden van mevrouw Yücel, dat de Kamer een brede verantwoordelijkheid voelt op heel veel van deze onderwerpen. Van alle huwelijken eindigt 40% in een scheiding. Er zijn meer dan 2,5 miljoen alleenstaanden die een eigen kring van dierbaren hebben opgebouwd. Veel mensen kiezen ook voor een samenlevingscontract in plaats van een huwelijk en ook steeds meer kinderen groeien op met drie of vier ouders. Een meeroudergezin kan ontstaan na een scheiding en soms kiezen mensen er bewust voor om met zijn drieën of vieren een kind op te voeden. Ik ben dan ook heel erg blij dat een staatscommissie daar onderzoek naar doet. Wanneer kunnen wij het rapport van de staatscommissie tegemoet zien? Op veel punten is de huidige wetgeving niet meer passend. D66 is ook bezig om te komen met een aantal concrete voorstellen. Wij noemen dat de familie van nu. Ik ben heel erg benieuwd waar het kabinet nog mee gaat komen op het punt van hervormingen in het familie-, erf- en schenkrecht.

Via schriftelijke vragen vroeg D66 aandacht voor het toekennen van spreekrecht aan niet-bloedverwanten. Ik heb de brief van de Minister gelezen, waarin hij schrijft dat hij de urgentie daarvan niet inziet. Ik vind dat nogal pijnlijk, want als je als stiefouder jarenlang voor je stiefkind hebt gezorgd, een band hebt opgebouwd, het ziet als je eigen kind, en dan gebeurt er iets vreselijks, dan mag je voor de rechter je verhaal niet houden. Alhoewel rechters iedereen mogen horen in een zaak, is ambtshalve horen bedoeld voor getuigen die iets over de toedracht van de zaak kunnen vermelden. Hier gaat het om de gevolgen voor nabestaanden en dat kunnen ook niet-bloedverwanten zijn. Ik roep de Minister dan ook dringend op om eerder dan de evaluatie van de Wet spreekrecht in 2017 met een beleidsreactie te komen, zodat dit specifieke onderwerp niet ondersneeuwt in een bredere wetsevaluatie.

Ik ben positief over het uitvoeringsplan vechtscheidingen van het kabinet. Er gebeurt heel erg veel. Ik vind het ook goed dat er pilots zijn om te bekijken wat er werkt. Ik denk ook dat het kabinet daar meer aan heeft gedaan dan de kabinetten hiervoor. Toch wil D66 aandacht vragen voor één specifiek punt en dat is een effectievere aanpak voor omgangsregelingen bij scheidingen. Nog te vaak komt het voor dat een van de ouders geen contact meer heeft met zijn of haar kind of kinderen als gevolg van een conflict tijdens de scheiding, met als resultaat vaak schrijnende situaties en ook beschadigingen in de relatie tussen ouder en kind op de lange termijn. De Minister heeft daar op 19 januari ook een brief over geschreven. Wat ontbreekt, is onderzoek om vast te kunnen stellen wat werkt. Kan de Minister dit concreet onderzoeken? Er zijn nog te veel ouders die geen contact meer hebben met hun kinderen vanwege een conflict. Wat is de exacte omvang van deze groep kinderen? Is er een verschil tussen ouders die getrouwd zijn en ouders die niet getrouwd zijn? Wat zijn de oorzaken van het contactverlies? Wat zijn de sociaal-emotionele gevolgen voor het kind? Wat zijn effectieve interventies? Die gaan natuurlijk verder dan alleen regierecht of omgangshuizen.

Daarnaast hebben mijn collega's een aantal vragen gesteld over preventie. Ik vind dat goed. Mijn collega van het CDA had het ook over Villa Pinedo, dat goed werk doet op het terrein van preventie. Is de Minister bereid om te investeren in preventie? Waar eindigt de bemoeienis van de overheid? We hebben net in een interruptiedebatje over censuur op reclamespotjes voor een manier van leven duidelijk het verschil gehoord tussen SGP en D66. Dat is voor D66 echt een grens. Hoe kijkt de Minister daartegen aan? Waar ligt de grens?

Sinds kort bestaat er in Enkhuizen een adviespunt voor scheidingen. Mensen kunnen hier terecht voor juridische en financiële vragen en adviezen over ouderschapsplannen. Het is belangrijk om die kennis te hebben om tot goede afspraken te komen bij scheidingen om zo de kans op vechtscheidingen te verkleinen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat dit soort mooie voorbeelden worden uitgewisseld, zodat ook gemeentes niet elke keer opnieuw het wiel hoeven uit te vinden?

Ik kom op mijn laatste onderwerp. Voor het horen van kinderen in echtscheidingszaken hanteren we de leeftijdsgrens van 12 jaar. Dat is een verplichting. Wat D66 betreft is het zaak om meer naar het kind zelf te kijken. Soms kan een kind van 10 jaar precies aangeven hoe hij of zij staat in de scheiding. Is het een idee om die grens los te laten en te kijken naar het kind zelf?

Voorzitter: Van der Staaij

De heer Van Wijngaarden (VVD): Voorzitter. De tragiek van het familierecht is dat het een eindeloze zoektocht naar goede bedoelingen wordt die slechts resulteert in een kooi met papieren tijgers.

Ik besteed bij dit AO vooral aandacht aan de positie van vaders. Per jaar komen er naar schatting honderden tot duizenden kinderen en vaders bij die elkaar wel mogen en willen zien, maar elkaar niet kunnen zien. Meestal betreft het moeders die zich niet aan de gemaakte afspraken houden. Nieuwe wetgeving die uitgaat van gelijkwaardigheid van vaders en moeders heeft geen verandering gebracht in deze situatie. Er lijkt sprake van terughoudendheid bij rechters om bestaande drang- en dwangmiddelen in te zetten richting ex-echtgenoten, soms ook wel exgenoten genoemd, waardoor de omgang met kinderen gefrustreerd wordt. Mijn collega's hebben er al op gewezen dat dit negatieve gevolgen heeft voor zowel de betrokken vader als zijn kind. Introductie van nieuwe drang- en dwangmaatregelen lijkt tamelijk zinloos, zolang de cultuur van terughoudendheid bij rechters om bestaande middelen in te zetten blijft bestaan. Er bestaan dus helaas geen gemakkelijke, snelle oplossingen voor dit probleem, zo blijkt ook uit een uitgebreide studie van het WODC in opdracht van het Ministerie van V en J.

Wel blijkt het beter te werken – collega's hebben daar al op gewezen – als ouders en kinderen dezelfde persoon als rechter treffen bij dezelfde instantie, de zogenaamde regierechter, en niet iedere keer een ander. In Noord-Nederland loopt hier een succesvolle pilot mee. Ook in bepaalde Duitse deelstaten heeft men hier al ervaring mee. Die pilots lopen tot eind dit jaar. Kan de Minister toezeggen dat hij met de rechtspraak in gesprek gaat om in beeld te brengen per wanneer de regierechter overal in Nederland kan worden ingevoerd. indien die pilots inderdaad zo succesvol blijken als de experts verwachten? Hoe sneller dit kan worden ingevoerd, hoe beter. Uiteraard gaat de rechtspraak er zelf over, maar er kan toch wel in kaart gebracht worden wat de verwachtingen op dit punt zijn?

De VVD wil dat het stelselmatig negeren van gemaakte afspraken niet mag lonen, zeker als het gaat om de zorg voor gezamenlijke kinderen. Toch blijven de klachten aanhouden over rechters die terughoudend zijn in bijvoorbeeld het aanstellen van een bijzondere curator of het opleggen van een last. De bange rechter bewijst eigenlijk niemand een dienst, het kind niet, de ouder niet en zichzelf ook niet. Rechters moeten dus af van hun terughoudendheid. Ze moeten zo nodig maatregelen durven opleggen die nu al bestaan maar die te vaak of te lang onbenut blijven, waardoor onrechtvaardige en voor het kind schadelijke conflictsituaties kunnen ontstaan.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik steun het pleidooi van de VVD over de omgangsregelingsregelingen, die vaak niet goed gaan omdat er sprake van een conflict is. Vaak zijn de vaders daar de dupe van. Het betreft niet alleen de vaders, maar wel heel vaak. In mijn betoog gaf ik aan dat daar meer onderzoek naar moet plaatsvinden. Iedereen heeft beelden over wat werkt en wat niet. Is de VVD het met mij eens dat het goed zou zijn om dit op te pakken en onderdeel te laten zijn van een breder onderzoek? We hebben het over heel veel kinderen, want ongeveer 20% van de kinderen verbreekt na ontbinding van de relatie van de ouders het contact met de uitwonende ouder. Dan heb je het echt over een heel grote groep. Is de VVD het met mij eens dat het goed zou zijn om hier veel meer onderzoek naar te doen?

De heer Van Wijngaarden (VVD): Ik ben daar zeker nog niet uit, want er is al ontzettend veel onderzocht. Het WODC heeft een heel uitgebreide studie gedaan en heeft ontzettend veel in kaart gebracht. De conclusie is eigenlijk dat er geen haarlemmerolie bestaat. We horen wel van alle experts dat de bijzondere curator en de regierechter interessante middelen zijn. Dat hoor je iedere keer terug. Ik wil echter oppassen met zeggen dat we alles opnieuw gaan onderzoeken, terwijl er al zo veel onderzocht is. Het is nu tijd om duidelijke afspraken te maken.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik hoor in het betoog van de VVD dat dit misschien werkt en dat dat misschien werkt. De conclusie van het WODC was eigenlijk dat we meer onderzoek moeten doen. Ik zou willen dat we een wondermiddel hadden, maar er zijn wel heel veel ideeën over wat er werkt bij conflicten. We hebben geen idee om hoeveel kinderen het in totaal gaat en wat het betekent op de lange termijn. Behalve als de VVD al iets heeft afgesproken met de Minister wat ik niet weet, begrijp ik niet waarom het geen goed idee zou zijn om daar wat uitgebreider onderzoek naar te laten doen.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Laat ik het dan verhelderen. Ik zeg in beginsel geen nee tegen meer onderzoek, maar het gebeurt heel vaak dat onderzoekers aanbevelen dat er meer onderzoek gedaan moet worden. Ik heb ook de conclusie gelezen dat uit dit onderzoek geen middel blijkt dat vaker moet worden ingezet. Er is ook lef en durf nodig. Er zijn ook heel veel rechters in de achterban van D66. Zij geven aan dat de regierechter en de bijzondere curator mooie opties zijn. Ik voel er eigenlijk meer voor om boter bij de vis te leveren en die zaken in gang te zetten. Dat laat onverlet dat je ook nog zaken verder kunt onderzoeken. Laat ik die nuance aanbrengen.

Om conflictsituaties te doorbreken kan de rechter mediation voorstellen, een bijzondere curator in het belang van de minderjarige aanstellen of een last onder dwangsom opleggen aan de ouder die de afspraken aan de laars lapt. Dat zijn zware middelen, maar die zijn er niet voor niets. De rechter kan die wel opleggen, maar wij krijgen het idee dat de rechter dat te weinig of een beetje te laat doet. Herkent de Minister dat cultuurprobleem? Is hij bereid om uit te zoeken waar dat vandaan komt?

Verder willen we dat wordt bekeken of eventuele aanscherping van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan helpen om rechters meer te activeren, bijvoorbeeld door rechters beter en uitgebreider dan nu te laten motiveren waarom het niet ingrijpen meer in het belang is van het kind dan het wel ingrijpen. Is de Minister daartoe bereid?

Volgens experts is er bij kinderen nu te weinig besef van de bijzondere mogelijkheden die zij hebben om bij omgangszaken hun stem te laten horen. Zij hebben op papier de optie om bij de rechter aandacht te vragen voor het naleven van afspraken. Een kind van 10 jaar heeft misschien andere wensen dan een kind van 14 jaar en wil dan bijvoorbeeld papa of mama toch zien. Zo'n kind kan zich dan wenden tot de rechter, maar die informele rechtsgang lijkt echt onvoldoende bekend. Het is goed om deze mogelijkheid via permanente voorlichting intensief onder de aandacht te brengen van kinderen, in ieder geval van kinderen boven de 12 jaar oud, zodat hun stem waar nodig kan worden gehoord. Is de Minister daartoe bereid?

Familieadvocaten pleiten voor specialisatie. Ik vind dat iets van de beroepsgroep zelf, maar ik ben wel benieuwd hoe de Minister daartegen aankijkt. In hoeverre kun je specialisatie stimuleren?

De heer Van Nispen (SP): De VVD vraagt veel van de rechters en terecht. Dat mag ook. De VVD vraagt meer doortastendheid en zegt dat er niet altijd gebruik wordt gemaakt van de wettelijke mogelijkheden. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarop reageert. De heer Van Wijngaarden houdt ook een pleidooi voor de regierechter. Dat heb ik ook gedaan. Hij zegt ook dat rechters meer en beter moeten motiveren dan nu het geval is in dit soort zaken. Is hij dan wel bereid de rechters de tijd en de ruimte te geven die zij daarvoor nodig hebben?

De heer Van Wijngaarden (VVD): In die vraag ligt de veronderstelling besloten dat die tijd en ruimte er nu niet is. Ik wil daar eerst wat meer over horen.

De heer Van Nispen (SP): Het is een heel goed idee om daar meer over te horen. Je hoeft maar naar rechters toe te gaan en je oor daar te luisteren te leggen. Bij elke rechtbank waar je komt en iedere rechter die je spreekt, hoor je dat de financiering van de rechterlijke macht te krap is. Er is sprake van een «p x q»-financieringssystematiek, wat betekent dat een rechter per zaak betaald krijgt. Deze systematiek staat al jaren onder druk. Ik wil van de heer Van Wijngaarden horen dat hij daar dan ook kritisch naar gaat kijken en dat hij de Minister ook op dit punt kritisch gaat volgen. Je kunt wel steeds meer van rechters vragen, maar dan moeten we de rechtspraak ook adequaat financieren.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Laat ik beginnen te zeggen dat niet ieder probleem op te lossen is met meer geld. Ik herken ook het beeld niet dat iedere rechter die je spreekt dit zegt. Ik heb de afgelopen tijd meerdere rechters gesproken die mij ontzettend enthousiast en gemotiveerd hebben laten zien hoe fantastisch ze bezig zijn, bijvoorbeeld in Noord-Nederland, Rotterdam en Den Haag. Ik ben daar enorm van onder de indruk. Daar hoorde ik helemaal geen klaagzang over geld. We moeten eerst kijken waar we naartoe willen en dan komen we bij het financiële deel.

Voorzitter: Van Wijngaarden

De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.06 uur geschorst.

Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik dank de leden voor de opmerkingen die zij gemaakt hebben. Vandaag spreken we over familierechtelijke onderwerpen, een onderwerp dat ik samen met Staatssecretaris Van Rijn bestrijk. Ik spreek vandaag dan ook mede namens hem.

Ik waardeer de betrokkenheid van de Kamer. Dat is niet een betrokkenheid vanaf vandaag, zoals de heer Van der Staaij al zei, maar een continue betrokkenheid, en dan met name daar waar het niet goed gaat. Ik denk dat het goed is dat we vaststellen dat het familierecht in het algemeen heel succesvol is. We hebben het gereguleerd, jaar in jaar uit, dag in, dag uit, van week tot week: geboorte, de naamgeving van mensen, de erkenning van kinderen, huwelijken, het geregistreerd partnerschap, samenlevingsvormen, natuurlijk ook scheiding, de dood, erfenissen, maar ook zaken zoals adoptie en voogdij. Ik zeg ook weleens: zonder het burgerlijk recht kun je niet geboren worden en ook niet sterven. Dat is natuurlijk niet helemaal waar, maar we moeten wel vaststellen dat het familierecht zoals we dat in Nederland kennen, zeer succesvol is en voor de overgrote meerderheid van de gevallen helemaal geen problemen oplevert. Daarom is het goed dat we vervolgens kijken naar waar het niet goed gaat, bijvoorbeeld bij vechtscheidingen, daar waar kinderen in de knel komen, of waar de ene partner ten opzichte van de andere partner het gevoel heeft tekort te worden gedaan. Dat zijn de zaken waar we dan naar kijken en naar moeten kijken, maar we moeten niet vergeten dat er grosso modo met het familierecht niets mis is.

Ondertussen is het familierecht nog steeds en altijd in beweging. Misschien is het goed dat ik een aantal mijlpalen schets. Op 5 december jl. is de Wet tegengaan huwelijksdwang in werking getreden. Deze wet regelt dat beide partners ten minste 18 jaar moeten zijn om een huwelijk te mogen sluiten. Het Openbaar Ministerie heeft daarmee de bevoegdheid gekregen om huwelijken te verhinderen wanneer er sprake is van dwang. Ik heb het slachtoffers van een misdrijf, gepleegd tegen familieleden in de tweede graad of tegen een levensgezel, gemakkelijker gemaakt om in aanmerking te komen voor een naamswijziging. Mij bleek dat het nodig was en die stap heb ik toen onmiddellijk gezet. Nederland neemt natuurlijk deel aan de expertgroep draagmoederschap van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. Deze expertgroep gaat half februari van start. Tot slot verwachten we tegen de zomer het rapport van de staatscommissie Herijking ouderschap, die zal adviseren over het ontstaan van juridisch ouderschap, het meerouderschap, het meeroudergezag en het draagmoederschap. Daarmee geef ik alvast antwoord op de vraag van mevrouw Bergkamp en de heer Van der Staaij. Zo hebben we de komende maanden weer een aantal mijlpalen waar we vervolgens met elkaar over kunnen spreken.

Een belangrijk onderwerp in dit algemeen overleg is het thema «vechtscheidingen». Voor het 18de levensjaar maakt 30% van de kinderen de scheiding van zijn of haar ouders mee. Het is niet alleen in het belang van deze kinderen, maar in het belang van de hele maatschappij dat scheidingen zo goed mogelijk verlopen. Natuurlijk, dat wil ik helder gezegd hebben, is het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders om ervoor te zorgen dat die scheiding op een goede manier verloopt. In veruit de meeste gevallen lukt het ouders ook prima om er zelf uit te komen. We schatten dat dat op dit moment bij 80% van alle echtscheidingen het geval is. Soms lukt dit niet en lijden kinderen hierdoor schade. We schatten dat dit tussen de 10% en 15% van de kinderen die de scheiding van hun ouders meemaken betreft. Dat is procentueel gezien weinig, maar het gaat ondertussen wel om heel veel kinderen, zoals ook de heer Van der Staaij en de heer Van Nispen hebben aangegeven. Een uiterste consequentie kan dan zijn dat een ouder een juridische procedure moet starten om omgang met zijn of haar kind af te dwingen. In 2014 werden er iets meer dan 1.000 kort gedingen gevoerd over de nakoming van omgangsregelingen. Dat is overigens een lichte afname ten opzichte van vorig jaar. Op zichzelf is dat goed nieuws, maar 1.000 is natuurlijk wel heel erg veel. Ook andere beschikbare cijfers duiden op een stabilisatie of een lichte afname van het aantal conflicten. Zo deed de Raad voor de Kinderbescherming in 2013 ongeveer 5.600 onderzoeken naar gezag en omgang en in 2015 waren dit er ongeveer 5.200. Dat is een duidelijke daling, maar het zijn er nog steeds heel erg veel.

Op de meeste factoren die vechtscheidingen in de hand kunnen werken, heeft de overheid geen of beperkte invloed. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de wens van een van de ouders om naar de andere kant van het land te verhuizen, het probleem dat ouders kunnen hebben met een onverkoopbaar huis of sterk verschillende opvattingen over de opvoeding. Ik herhaal dan ook maar dat ouders in eerste instantie aan zet zijn om hun scheiding zo goed mogelijk te laten verlopen. Dit neemt niet weg dat waar de overheid kan helpen, zij haar rol ook moet oppakken. Deze rol moet dan zo veel mogelijk helpend en de-escalerend zijn. Een blauwdruk van hoe je dat moet doen, is niet goed te geven, want elke scheiding en elke onderliggende problematiek is anders. Het gaat er veeleer om dat professionals weten wat zij op welk moment moeten doen, dat zij een goede conflictdiagnose kunnen stellen en weten welke interventie vervolgens benodigd is.

Een kleine twee jaar geleden hebben de Staatssecretaris van VWS en de toenmalige Staatssecretaris van V en J de Kamer daartoe een plan gestuurd, met als doel een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de positie van kinderen in een vechtscheiding. Met dit plan hebben we al een aantal verbeteringen kunnen realiseren. Zo is de Raad voor de Kinderbescherming sindsdien aanwezig bij de eerste zittingen rondom gezag en omgang. De Jeugdbescherming heeft een werkwijze opgesteld voor gezinsvoogden die te maken krijgen met vechtscheidingen. De Staatssecretaris van VWS is een voorlichtingscampagne over bewustwording van de rol van het netwerk gestart. De Staatssecretaris van VWS heeft via ZonMw een subsidie verstrekt aan vier gemeentelijke pilots. In deze pilots experimenteren gemeenten met het organiseren van hulpaanbod aan gezinnen die te maken hebben met een problematische scheiding. Daarnaast hebben het Lorentzhuis en het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in opdracht van VWS hun systeemtherapie bij vechtscheidingen omschreven, zodat andere professionals hier gebruik van kunnen maken. Daarmee maak je een best practice, door een aantal leden net ook genoemd, toegankelijk voor andere professionals. Verder heeft het Nederlands Jeugd instituut (NJi) in zijn databank een aantal effectieve interventies opgenomen voor de zorg voor kinderen en ouders die te maken hebben met een vechtscheiding. Het NJi verspreidt op zijn beurt deze kennis weer naar gemeenten. Ook heeft Villa Pinedo, ook hier genoemd, op ons verzoek een online cursus voor ouders en een online cursus voor leraren ontwikkeld. Tot slot is rechtwijzer.nl, waarmee een echtscheiding online geregeld kan worden, onlangs vernieuwd. Onlangs is op rechtwijzer.nl de 500ste zaak gestart en heeft het als innovatief project een eervolle vermelding ontvangen van de Raad van Europa.

Mevrouw Yücel (PvdA): De Minister geeft aan op welke wijze het kabinet aan voorlichting en bewustwordingscampagnes doet. Dat doet mij deugd. In hoeverre zijn de voorlichtingscampagnes en het materiaal om bewustwording te bevorderen toereikend om de niet-westerse gemeenschap in Nederland te bereiken? Want mensen uit die gemeenschap kampen vaak met drempels om bij instanties goed binnen te komen om geholpen te worden. Dat heeft vaak te maken met cultuurgerelateerde achtergronden en dat maakt weer dat er handelingsverlegenheid is bij medewerkers van de instanties. Al met al maak ik me zorgen over de vrouwen en kinderen die in de verdrukking zitten binnen deze gemeenschappen en niet altijd goed geholpen worden.

Minister Van der Steur: Daar heeft mevrouw Yücel mij even te grazen, want dat is een punt dat vooral onder de Staatssecretaris valt. Ik zal daar in tweede termijn even op terugkomen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat al die vormen van voorlichting openstaan voor iedereen en dat die in principe aan iedereen worden aangeboden, ongeacht de achtergrond en situatie. Maar ik zal daar in tweede termijn nog iets meer over zeggen.

Naast al deze voorbeelden van voorlichting en preventieve maatregelen, hebben we ook maatregelen in gang gezet die fundamentelere wijzigingen behelzen en om die reden een langere looptijd kennen. Ik begrijp heel goed dat er ongeduld is aan de zijde van de Kamer. Dat ongeduld herken ik ook. Het gaat hierbij om maatregelen die afhankelijk van de uitkomsten kunnen leiden tot verdere verbetering van de aanpak van vechtscheidingen. Zo wordt op dit moment onderzocht of het wenselijk is dat eenzelfde rechter de gehele echtscheiding behandelt en onderzoeken we ook de inzet van de bijzondere curator. We moeten echt even op die uitkomsten wachten. Ook heeft de commissie-Wolfsen in het kader van rechtsbijstand voorstellen gedaan die een minnelijke oplossing bevorderen, ook als het gaat om echtscheidingen. Ik bekijk die aanbevelingen in samenhang met de andere voorstellen en kom daar dit voorjaar in een kabinetsreactie op terug. De voorstellen van de commissie-Wolfsen zullen ook worden betrokken bij een conferentie die we binnenkort organiseren met alle betrokken partijen, inclusief de Orde van Advocaten en het hele krachtenveld. Daar zullen we de adviezen van de commissie-Wolfsen en de commissie-Barkhuysen integraal met elkaar bespreken, zodat ik de gedachtevorming daarover ook kan meenemen in de kabinetsreactie. Daarmee geef ik meteen een reactie op de opmerking van de heer Van Nispen. Daarin zitten ook expliciete voorstellen om ten aanzien van echtscheiding te komen tot een ander stelsel voor rechtsbijstandverlening dat meer recht doet aan de uitgangspunten van hoe zo'n echtscheiding behoort te verlopen. Tevens noem ik in dat verband het wetsvoorstel Bevordering mediation, dat ik zeer binnenkort in consultatie zal brengen. Ten slotte werken we momenteel ook de motie-Recourt uit over de divorce challenge, die de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling heeft aangenomen. Op zeer korte termijn zullen we de Kamer daar nader over informeren. Of dit voor 1 maart zal zijn, kan ik nog niet expliciet toezeggen.

Naast deze maatregelen zijn partijen als gemeenten, hulpverlening en particulieren ook tal van initiatieven gestart. Dit is typisch een veld waarin heel veel maatschappelijke organisaties hun verantwoordelijkheden pakken, maar ook kunnen pakken. Voorlichting wordt bijvoorbeeld ook gegeven door familierechtadvocaten, mediators, mensen die op andere manieren met alternatieve methodes bezig zijn om mensen te helpen met echtscheidingen en het voorkomen van vechtscheidingen. Ik ben heel blij dat die maatschappelijke aandacht er is. Ik ben ook heel blij dat organisaties bijdragen aan de bewustwording, want dat is in het belang van het kind en in het belang van de partners bij een scheiding, zowel tijdens als na de scheiding. Ik spreek vandaag dan ook mijn dank uit aan de organisaties die hun verantwoordelijkheid op dat punt oppakken.

Ik kom bij de beantwoording van de vragen. Ik begin met de positie van vaders. De heer Van Wijngaarden en de heer Van Nispen hebben gevraagd of ik kan uitzoeken waar de terughoudendheid van rechters om omgang te effectueren vandaan komt. De heer Van Wijngaarden vroeg of ik bereid ben om het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan te scherpen, om rechters beter dan nu te laten motiveren waarom ze niet ingrijpen. Moet het uitgangspunt niet zijn dat ouders meewerken? Ook ik constateer dat er helaas nog steeds vaders en moeders zijn die hun kinderen niet te zien krijgen, ondanks dat er een zorg- of omgangsregeling is afgesproken of zelfs door de rechter is vastgesteld. Zoals ik in de brief die vandaag geagendeerd staat heb aangegeven, is het uitdrukkelijk een taak van de overheid om zich zo veel mogelijk in te spannen om te voorkomen dat dit gebeurt. Dit vloeit mede voort uit de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die aangeven dat nationale autoriteiten hun uiterste best moeten doen om de relatie tussen ouder en kind te behouden en opnieuw op te bouwen en dat dit ook met een zekere snelheid moet gebeuren. Dat punt hebben enkele leden ook aangedragen. Rechters kunnen natuurlijk allerlei maatregelen nemen om de omgang te stimuleren: het opleggen van een dwangsom, afgifte met behulp van de politie als dit in de beschikking is opgenomen, het toewijzen van het eenhoofdig gezag aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft en in het uiterste geval gijzeling. In al die gevallen geldt dat als een rechter tot deze maatregelen moet overgaan, de situatie zodanig verziekt is en ook niet wordt verbeterd, dat de onderliggende problematiek natuurlijk niet wordt opgelost. Daarom geeft het kabinet graag voorlichting over bijvoorbeeld mediation en begeleiding door gedragsdeskundigen of psychologen, om daarmee te proberen het onderliggende probleem, waar dit de symptomen van zijn, zo veel mogelijk op te lossen. Overigens geldt ook hierbij dat ouders hun verantwoordelijkheid zo veel mogelijk moeten nemen.

Aan de effectuering van de omgang, zoals ik ook al in de eerder genoemde brief heb toegelicht, liggen vaak complexe dilemma's ten grondslag. Het belang van het kind begrenst de mate waarin omgangsregelingen kunnen worden afgedwongen. Ik herken overigens het beeld niet dat rechters terughoudend zijn om verstrekkende maatregelen te nemen om omgang te effectueren. Rechters nemen echter het belang van het kind in overweging. Ik denk dat de Kamer het met mij eens is dat dit altijd de eerste overweging moet zijn en blijven. Dat rechters zich zo veel mogelijk inspannen, kan ik illustreren aan de hand van enkele recente uitspraken van de Hoge Raad. De uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 betreft een moeder die medewerking aan de omgang weigert, terwijl er geen sprake is van enige contra-indicatie. De relatie tussen vader en kind is als gevolg daarvan al enige tijd verbroken. De Hoge Raad overwoog dat de rechter op korte termijn alle gepaste maatregelen moet nemen om deze ouder ertoe te bewegen alsnog mee te werken aan de omgang. Van de rechter wordt, zo zegt de Hoge Raad, een actievere opstelling verlangd naarmate voor de weigering geen of onvoldoende redenen zijn aangevoerd. Rechters voeren de opdracht van de Hoge Raad ook uit, maar zoals eerder aangegeven, moet het belang van het kind wel altijd voorop blijven staan. Als het opleggen van dwangmiddelen om de wil van de moeder te breken ten koste gaat van het welzijn van het kind, moet het belang van omgang tussen vader en kind wijken voor het belang van het kind op een stabiele opvoedsituatie. Dat is bijvoorbeeld weer uitvoerig gemotiveerd in beschikkingen die hebben geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad van 2 oktober 2015.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik was het goede moment aan het afwachten. De Minister geeft aan dat dit een punt is van de VVD en de SP, maar ook D66 heeft daar uitdrukkelijk aandacht voor gevraagd. Misschien is het een vraag die ik aan de Staatssecretaris van VWS had moeten stellen, omdat het verhaal nu erg beredeneerd wordt vanuit Veiligheid en Justitie. We weten heel weinig van de oorzaken van een slechtere relatie tussen een kind en een van de ouders na een vechtscheiding. We weten ook heel weinig van welke interventies effectief zijn en op welk moment bijvoorbeeld de slagingskans het grootst is. Mijn vraag was of het een idee is om daar uitgebreider onderzoek naar te doen en dan misschien wat minder vanuit Veiligheid & Justitie, maar samen met VWS.

Minister Van der Steur: Het goede nieuws dat ik mevrouw Bergkamp kan brengen, is dat juist de afgelopen tijd een aantal onderzoeken verschenen zijn op dit terrein. Na een eerste evaluatie door het WODC is het ouderschapsplan, en ook de verschillende verblijfsarrangementen waarvoor ouders kunnen kiezen, onderwerp geweest van een aantal onderzoeken. Ik noem het recente onderzoek van de Universiteit van Amsterdam over gezinsleven na scheiding en een onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de verandering in ouderschap na echtscheiding en de gevolgen van de verschillende verblijfsarrangementen, waaronder ook het zogenaamde verblijfco-ouderschap. Diezelfde universiteit verricht op dit moment onderzoek naar het ouderschapsplan. De Vrije Universiteit en de Universiteit van Tilburg hebben tevens relevant onderzoek gedaan. Ik vind het belangrijk om in de loop van dit jaar de balans op te maken van de uitkomsten van die uiteenlopende onderzoeken en te bezien wat we concreet hieraan kunnen doen. Ik kan mevrouw Bergkamp toezeggen dat ik mij voorneem om daar voor het einde van dit jaar bij de Kamer op terug te komen. Dan bundel ik die onderzoeken en stuur ik die met een kabinetsreactie naar de Kamer. Dat kan genoteerd worden als een concrete toezegging van de Minister in de richting van zowel de D66-fractie als de fracties van de SP en de VVD.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij met deze toezegging. Ik vraag daarbij wel om niet alleen naar het ouderschapsplan te kijken. Er zijn bijvoorbeeld ook ideeën voor een omgangs-ots (ondertoezichtstelling) en er wordt ook nagedacht over de mogelijkheid dat ouders die de procesgang frustreren, opdraaien voor de kosten. Ik zou willen dat er in brede zin gekeken wordt, ook naar dat soort instrumenten. Ik heb het bijvoorbeeld ook over het meer sociaal-emotionele aspect, als het gaat om het voorkomen van dit soort zaken. Wanneer je het hebt over een ouderschapsplan, ben je al vrij ver in de conflictperiode. Wat kun je qua interventies met hulpverleners doen om dit soort dingen te voorkomen? Ik heb net aangegeven dat 20% van de kinderen, dat is een grote groep, gefrustreerd wordt in de omvang met een van de ouders. Dat is natuurlijk dramatisch.

Minister Van der Steur: Zoals ik al zei, geldt daar natuurlijk voor dat dat niet wenselijk is, maar dat het belang van het kind altijd het uitgangspunt blijft. Zoals ik net heb uitgelegd aan de hand van een uitspraak van de Hoge Raad, kan het belang van het kind met zich meebrengen dat desondanks de omgangsregeling moet wijken in het belang van het kind. Ik heb toegezegd dat we de onderzoeken die er zijn en die nog uitkomen, zullen bundelen en dat we daar een reactie op zullen schrijven. Het lijkt me verstandig om dat dan ook te doen en niet nu alweer nieuwe opdrachten voor nieuw onderzoek te geven. Laten we eerst bekijken of die onderzoeken dit heel brede perspectief misschien al samenvatten. Als dat zo is, is er geen nieuw onderzoek nodig. Ik denk dat het goed is dat we het op de manier aanpakken die ik de Kamer heb toegezegd.

In het tijdschrift EB van januari en in de nog komende aflevering van februari wordt de recente jurisprudentie over het hele veld nog een keer uitgebreid besproken. Daaruit komt het beeld naar voren dat rechters op dit moment juist uitgebreid motiveren welke keuzes ze in welke situatie maken. Ik kan in de richting van de heer Van Wijngaarden zeggen dat van een uitgebreide motivering sprake is, zeker waar sprake is van deze complexe, voor ouders en kinderen vaak heel ingrijpende afwegingen. Ik ben uiteraard continu met rechters in overleg over het complexe dossier van vechtscheidingen en zal de punten die de heer Van Wijngaarden opbrengt, aan de rechtspraak overbrengen. Bovendien heb ik begrepen dat de rechtspraak de Kamer per brief heeft aangeboden mee te denken over vechtscheidingen en ik beveel aan om van dat aanbod gebruikt te maken.

Mevrouw Keijzer (CDA): De Minister zei net dat er een uitspraak was van de Hoge Raad, waarin opgenomen is dat lagere rechters alle maatregelen moeten inzetten om omgang tot stand te brengen tenzij dit niet in het belang is van het kind. Zit daar niet juist de crux? Wordt bij dit soort zaken niet heel vaak op een gegeven moment geconcludeerd dat dwangmiddelen als gijzeling, meenemen van het kind door de politie en dwangsommen zo ingrijpend zijn dat ze dus niet in het belang van het kind zijn? Vervolgens staat de vader vaak met lege handen. Klopt dat? Zo niet, waaruit blijkt dat dan? Dit is een van de punten waarover wij allemaal veelvuldig benaderd worden.

Minister Van der Steur: Ik kan natuurlijk geen oordeel verbinden aan al die individuele gevallen, niet alleen omdat ik ze niet ken, maar ook omdat het niet aan mij is om uitspraken van rechters te toetsen aan wat ik er als Minister van vind. Zo hebben we dat in onze samenleving niet ingericht. In algemene zin kan ik niet uitsluiten dat precies om de reden dat het belang van het kind vooropstaat, rechters tot die uitkomst kunnen komen. Ik vind het een juiste afweging dat het belang van het kind primair aan de orde is en dat we daarna kijken naar het belang van de ouders.

Mevrouw Keijzer (CDA): Mijn vraag was ook niet gericht op het treden van de Minister in de afweging die de rechters moeten maken. Terecht zegt de Minister dat wij dat in onze rechtsstaat, ook weer terecht, anders hebben geregeld. Het is uiteindelijk wel aan de wetgever om te bepalen of de wijze waarop wetgeving uitpakt in uitspraken wenselijk is. De Minister zegt net dat er een heleboel onderzoeken gedaan zijn. Zit bij die onderzoeken ook een onderzoek naar de vraag wat het belang van het kind is en wat daarin het zwaarst moet wegen? Mij bekruipt soms het gevoel dat de gedachte bestaat dat het erger is dat een kind een keer ziet dat – veelal – de moeder gedwongen wordt om tot omgang te komen, dan dat een kind zijn vader z'n hele jeugd niet ziet. Is er onderzoek waarbij precies naar dat punt gekeken is? Anders blijven we geconfronteerd worden met rechterlijke uitspraken waarin gezegd wordt dat het niet in het belang van het kind is om omgang af te dwingen, omdat het leidt tot gedoe.

Minister Van der Steur: Ik begrijp heel goed wat mevrouw Keijzer zegt. Ik denk dat haar gedachtevorming aansluit bij die van ouders die met deze situatie geconfronteerd worden. Tegelijkertijd geldt natuurlijk dat voor elk individueel kind weer een eigen afweging moet worden gemaakt. Een definitie van het belang van het kind kun je nooit opstellen, want elk kind heeft een ander belang. Elk kind heeft een andere positie, een andere relatie, andere ouders, andere omstandigheden, andere afstand tot school, eventueel een ouder die in een ander deel van Nederland is gaan wonen en andere omstandigheden van ouders. Ik denk dat zo'n onderzoek simpelweg niet kan. De principiële keuze die we echter maken, is dat het belang van het kind voor ons nog steeds het voornaamste doel is. Dat betekent ook dat we moeten accepteren dat soms in een rechterlijke afweging, waarbij maatwerk wordt geleverd en uitvoerig wordt gemotiveerd, het belang van ouders het onderspit delft. Overigens kan ik ter geruststelling zeggen dat dwangsommen en ondertoezichtstellingen wel met regelmaat worden opgelegd. Ondanks het feit dat dat heftig is en dat het niet noodzakelijkerwijs bijdraagt aan een verdere versoepeling van de relatie tussen beide ouders, vindt dat gewoon plaats in het belang van het kind. Ik denk dat dat ook zo moet blijven.

De heer Van Nispen (SP): Hebben de onderzoeken die de Minister noemt en waarop hij een reactie gaat geven, zowel betrekking op de onderwerpen waar mijn collega's het net over hadden als op het punt van preventie? Betreffen ze ook het voorkomen van het soort situaties waarvoor mensen het soort maatregelen van rechters moeten vragen waarvan we zeggen dat die vaak niet in het belang van het kind zijn, alsmede op het nakomen, het afdwingen, het handhaven van deze maatregelen?

Minister Van der Steur: Ik zei net al dat het onderzoeken betreft naar het gezinsleven na echtscheiding, inclusief de gevolgen van de verschillende bedrijfsarrangementen, waaronder het verblijfsco-ouderschap, en onderzoek naar het ouderschapsplan. Ik ken niet het specifieke onderwerp van onderzoek van de Vrije Universiteit en de Universiteit van Tilburg. Ik denk echter dat het van belang is dat we goed kijken naar wat we allemaal hebben, wat er vervolgens nog nodig is en welke punten uit het onderzoek komen waarvan we vinden dat we er actie op moeten ondernemen. Ik denk dat dat een belangrijke conclusie is.

De heer Van Nispen (SP): Dat begrijp ik, maar wat ik in deze onderzoeken een beetje mis, is het voorkomen dat het zo ver komt. Daar zijn we naar op zoek. De pilot regierechter is onder andere interessant in dat kader, maar niet alleen. Ik vraag de Minister met nadruk om daarop terug te komen.

Minister Van der Steur: Ik begrijp net dat preventie ook onderdeel van die onderzoeken is. Daar kunnen we vervolgens dus conclusies aan verbinden. De regierechter is echter een apart traject, want we zijn met die pilots bezig, net als met de bijzondere curator.

De heer Van Wijngaarden vroeg of de vader bij erkenning van een kind ook direct het gezag kan krijgen. Het is uiteraard in het belang van het kind om erkend te worden, omdat het daarmee twee juridische ouders heeft en daarmee ook de afstammingsrechtelijke positie van het kind geborgd is. Als beide ouders dat willen, kunnen zij het gezag heel eenvoudig regelen door een formulier in te vullen en dit aan de rechtbank te sturen. Dit kan ook digitaal. Ouders zijn het echter niet altijd eens over de vraag of zij het gezag ook gezamenlijk willen uitoefenen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de ouders niet samen met het kind een gezin vormen. Het is dan niet zonder meer in het belang van het kind om beide ouders samen de zeggenschap over het kind te laten hebben, ook al werkt dat in een aantal van de gevallen negatief uit voor vaders die dat gezag niet hebben. Als beide ouders wel de zeggenschap hebben, kan het kind alsnog klem komen te zitten tussen voortdurende conflicten tussen de ouders, bijvoorbeeld omdat de ouders verschillende ideeën hebben over de opvoeding. Als ouders het niet eens kunnen worden, kunnen ze de rechter vragen een beslissing over het gezag te nemen. De rechter beoordeelt daarbij weer het belang van het kind. Ik heb de staatscommissie Herijking ouderschap al eerder gevraagd om te reflecteren op de uitgangspunten voor het ontstaan van juridisch ouderschap en gezag. Dit punt zal de staatscommissie dan ook behandelen en het rapport zullen we dan ook afwachten. Daarna zullen we zeker het debat hierover voeren.

Dan kom ik op het punt van de vechtscheidingen. Mevrouw Keijzer en de heer Van der Staaij spraken de zorg uit dat het aantal vechtscheidingen toeneemt. Of dat zo is, kunnen we niet goed vaststellen. Er bestaan een aantal indicatoren, zoals het aantal echtscheidingen op tegenspraak, het aantal kort gedingen en het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming uitvoert naar gezag en omgang. Zoals ik in mijn inleiding al zei, duiden die erop dat 10% tot 15% van de scheidingen waarbij kinderen zijn betrokken, problematisch verloopt. Dat betekent dat er een lichte vermindering is van het aantal conflictueuze scheidingen. Je zou kunnen zeggen dat die signalen er misschien wel op duiden dat al het beleid dat we de afgelopen jaren hebben gevoerd en het feit dat er zo veel partijen betrokken zijn om mensen te helpen bij echtscheidingen om te voorkomen dat het vechtscheidingen worden, misschien wel helpen. Maar we horen ook geluiden van professionals dat het probleem toeneemt en dat conflicten zich verharden. Ik sluit ook niet uit dat dit mede komt doordat vechtscheidingen vaker worden geïdentificeerd. We houden die ontwikkelingen natuurlijk nauwlettend in de gaten. Ik verwacht in het voorjaar een nieuw overzicht van het WODC op dit punt met de cijfers over 2015. Die zal ik dan uiteraard aan de Kamer aanbieden.

Mevrouw Yücel en mevrouw Keijzer vroegen hoe het gaat met het plan dat mijn collega Van Rijn en ik hebben gelanceerd. Zij vroegen zich af of het wel snel genoeg gaat. Ook de heer Van der Staaij vroeg of we dat niet kunnen versnellen. Ik ben in mijn inleiding al ingegaan op de voortgang. We willen een geïntegreerde aanpak van de problematiek van echtscheidingen bereiken. Het debat hierover voerden we in mei 2014. Mijn ambtsvoorganger was daar nog bij betrokken. Ongeveer 30 acties worden uitgevoerd en we ondersteunen die acties ook financieel. We hebben in totaal meer dan 1 miljoen euro daaraan uitgegeven of daarvoor nog gereserveerd. We verwachten dat hiermee substantiële stappen worden gezet, maar die vergen natuurlijk wel tijd. Gelukkig zijn er daarnaast nog tal van andere initiatieven, van gemeenten, bijvoorbeeld Enkhuizen – ik kende zelf het voorbeeld niet, maar ga ervan uit dat dat een verstandig voorbeeld is – en vele particuliere organisaties. Die initiatieven moeten uiteindelijk leiden tot een maatschappelijk resultaat, namelijk minder kinderen die in de knel komen na een scheiding van hun ouders. Instanties kunnen daar nooit alleen voor zorgen. Het zijn uiteindelijk de ouders die ervoor moeten zorgen dat hun scheiding geen vechtscheiding wordt.

Mevrouw Yücel vroeg naar de divorce challenge. Ik heb al gezegd dat we die in het voorjaar uitvoeren en dat we op dit moment in gesprek zijn met een aantal partijen, onder andere met Hill, om te bekijken hoe we die challenge kunnen vormgeven. Het idee vinden we zeer sympathiek en om die reden hebben we het oordeel over die motie ook aan de Kamer gelaten en voeren we die met plezier uit.

De heer Van der Staaij vroeg naar de bijzondere curator. Naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Kinderombudsman over de bijzondere curator uit 2012 is heel veel gebeurd om deze rechtsfiguur meer bekendheid te geven en te professionaliseren. Dankzij het rapport zelf, maar ook dankzij congressen en artikelen in vakliteratuur is de bekendheid enorm vergroot. De Raad voor de Rechtspraak heeft een werkgroep Bijzondere curator ingesteld, die het werkproces bij benoeming van deze rechtsfiguur in familiezaken heeft beschreven. Dit werkproces is inmiddels geïmplementeerd. Dat betekent dat er meer uniforme toepassing kan worden gegeven en de bekendheid van de bijzondere curator ook gegarandeerd is binnen de rechterlijke macht. Daarnaast werkt een landelijke groep, waarin ook de advocatuur, psychologen, orthopedagogen en de rechtspraak zijn vertegenwoordigd, aan deskundigheidsvereisten voor de bijzondere curator. Daar hebben we ook uitgebreid over gesproken in het vorige algemeen overleg. Inmiddels biedt de Universiteit Leiden een tweedaagse specialisatiecursus bijzondere curator en jeugdzaken aan. De vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators is gestart met een speciale opleiding voor bijzondere curatoren in vechtscheidingszaken. Dit zorgt ook voor een verdere professionalisering van die curator. Bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant loopt een pilot waarbij een professional die in de eerste plaats is opgeleid om met en vanuit het kind te werken, als bijzondere curator wordt benoemd. In het algemeen overleg van 6 oktober heb ik toegezegd dat ik de uitkomsten van deze pilot in de zomer van 2016 met mijn reactie daarop aan de Kamer zal toezenden.

De heer Van der Staaij (SGP): Heel lang geleden is beloofd dat de inschrijvingsvoorwaarden om als bijzondere curator gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen ontvangen op orde zouden komen. Zit daar schot in? Gaat dat snel verwezenlijkt worden?

Minister Van der Steur: De landelijke projectgroep waar ik het net over had, werkt daaraan en zal de vereisten naar verwachting begin dit jaar opleveren. Die kunnen overigens niet los gezien worden van het project waarin geëxperimenteerd wordt met de bijzondere curator, dat pas in de zomer van 2016 is afgerond. Ik wil die twee elementen bij elkaar brengen en de Kamer na de zomer over de inschrijfvoorwaarden en de evaluatie van het project informeren. De ervaringen uit het project kunnen we dan gebruiken om de inschrijfvoorwaarden formeel vast te stellen.

Dan kom ik nu op het onderwerp rechtspraak. De heer Van Wijngaarden en andere leden vroegen naar de regierechter. Het project Preventie vechtscheiding van de rechtbank Noord-Nederland betrof onder meer één rechter op één echtscheiding, piketmediation bij voorlopige voorzieningen, uniformeren en realiseren van hulpaanbod en het opleiden van rechters en medewerkers. Dat project is op 1 april 2014 gestart en is inmiddels afgerond. Het project heeft ertoe geleid dat onder coördinatie van de rechtbank in de drie noordelijke provincies een uniform en door gemeenten gefinancierd hulpaanbod voor echtscheiding en omgang is gerealiseerd waarnaar de rechtspraak kan verwijzen. Zowel op de locatie Groningen als op de locatie Assen zal ook na afloop van de pilot nog steeds gewerkt worden met een regierechter.

Daarnaast is er ook de pilot met de regierechter van de rechtbank Rotterdam, die uit drie pijlers bestaat, die ik niet zo snel kan vinden. De essentie is dat er positieve ervaringen mee zijn opgedaan. Dat betekent dat we verder bekijken of we dit landelijk kunnen invoeren. Daar vroeg ook mevrouw Keijzer naar. We wachten de resultaten van het onderzoek af. Ik begrijp het ongeduld van de zijde van de Kamer, maar ik denk dat het verstandig is om eerst de feiten te hebben en dan in gesprek te gaan met de rechtspraak om te bezien of er tot een landelijke invoering kan worden overgegaan. De uitkomsten van dat onderzoek verwachten wij eind 2016. Er moet vervolgens ook een gesprek met de rechtspraak plaatsvinden over de financiering daarvan. Naast deze pilots lopen er natuurlijk nog andere projecten, zoals mediation tijdens schorsing in de rechtbank van Almelo en het project met de bijzondere curator, waar ik het al over heb gehad. Uiteindelijk besluit de rechtspraak zelf over het invoeren van de regierechter, maar ik zal de suggesties en de gevoelens van de Kamer op dit punt aan de rechtspraak overbrengen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dit zijn twee grote, praktische voorstellen die in het plan van aanpak staan. Er moet blijkbaar een nieuwe opleiding voor de bijzondere curator komen, terwijl op dit moment al orthopedagogen tot bijzondere curator benoemd worden. Het besluit over de regierechter gaat nu naar eind 2016, terwijl in mijn beleving in oktober nog tegen de Kamer gezegd is dat in de zomer van 2016 allerlei zaken zouden worden samengevat en daar waar nodig ingevoerd. Duurt dit niet allemaal veel te lang? Kan dit echt niet met wat meer urgentie en sneller?

Minister Van der Steur: De resultaten met betrekking tot de bijzondere curator komen in de zomer. Op dat punt kan ik aan de wens van mevrouw Keijzer tegemoetkomen. De regierechter kan echt niet eerder, want die onderzoeken lopen, moeten geëvalueerd worden en daar moeten ook conclusies uit getrokken worden. Het heeft over het algemeen geen zin om halverwege het project te zeggen dat men een half jaar eerder moet opleveren, hoe graag ik dat zelf ook zou willen. We moeten kiezen voor kwaliteit voor snelheid.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Bergkamp. Zij vroeg in het kader van de bijzondere curator of we de grens van 12 jaar bij het hoorrecht nog nader willen onderzoeken. Ja, daartoe ben ik bereid. Ik zal dat meenemen in mijn reactie op het rapport over de bijzondere curator deze zomer.

De heer Van Nispen vroeg zich af of ik bereid ben om in gesprek te gaan over de werkdruk onder familierechters. Ik verwijs hem naar het uitstekende werk van de commissie-Cohen, die vaststelt dat sommige teams binnen de rechtspraak te maken hebben met piekbelasting. Met de Raad voor de Rechtspraak is afgesproken dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe men de aanbevelingen uit het visitatierapport zal uitvoeren. Ook het tegengaan van werkdruk in sommige teams maakt hier deel van uit. Het is aan de rechtbanken om tot herverdeling van middelen te komen, maar ik neem dit punt ook mee bij mijn gesprekken met de Raad voor de Rechtspraak.

De heer Van Nispen (SP): Dank voor het antwoord op de vraag die ik niet zó heb gesteld, maar het is wel interessant. Ik stelde deze vraag in het kader van het project regierechter. De rechters die ik daarover heb gesproken, hebben mij verteld dat zij tijd en ruimte nodig hebben om dat zo te doen zoals wij dat graag willen: tijd nemen op de zitting, alle betrokkenen horen, zo nodig verwijzen naar hulp die beschikbaar is in de regio, waarbij ze tegen het probleem aanlopen dat de ene gemeente het zo heeft geregeld en de andere gemeente het net heeft wegbezuinigd. Dat is allemaal razend ingewikkeld. Rechters hebben dus tijd en ruimte nodig. De financieringssystematiek van de rechterlijke macht knelt op dit punt en stimuleert de rechter in ieder geval niet om de tijd te nemen en maatwerk te leveren. Kan de Minister daar nadrukkelijk naar kijken bij de evaluatie van het project regierechter?

Minister Van der Steur: Dat begrijp ik goed. Ik heb net ook gezegd dat we de pilots en de evaluatie daarvan meenemen in de gesprekken met de Raad voor de Rechtspraak over de bekostigingssystematiek. De verantwoordelijkheid voor het instellen van de regierechters ligt bij de Raad voor de Rechtspraak zelf. Dat maakt het enigszins ingewikkeld. Ik zal het gesprek zeker aangaan, zeker ook op dit punt. Ik zal het ook meenemen in de onderhandelingen die, zoals de heer Van Nispen weet, op dit moment worden gevoerd.

De heer Van Nispen (SP): Het moet natuurlijk niet zo zijn dat de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de regierechter interessant is, werkt en beter voor de kinderen is, maar dat men het niet kan doen omdat de taken dan zo verdeeld moeten worden dat andere aspecten binnen de rechterlijke macht niet uitkomen. Dat moeten we in ieder geval niet hebben. Als de Minister dat kan toezeggen, zijn we al een stapje in de goede richting.

Minister Van der Steur: Zo expliciet kan ik het niet zeggen, want dan loop ik vooruit op de onderhandelingen die nog plaatsvinden. Als de pilots succesvol zijn en als de regierechter aan de ene kant beter beantwoordt aan de behoefte van ouders en in het belang is van kinderen, dan zal het aan de andere kant ook betekenen dat er minder geprocedeerd wordt. Daarmee is dus niet noodzakelijkerwijs gezegd dat een andere financiering noodzakelijk is. Het is iets ingewikkelder dan de heer Van Nispen doet voorkomen. Op het moment dat de regierechter een succes is, kunnen daarmee vier of vijf andere procedures worden voorkomen, want er wordt nog wel wat in echtscheidingsverband geprocedeerd. Als dat zo is, kan het invoeren van de regierechter budgetneutraal gebeuren. Dat gesprek moeten we echter wel voeren en daar ben ik uiteraard toe bereid. Dat kan ik de heer Van Nispen toezeggen.

De heer Van Nispen vroeg naar het probleem dat vaak de ene partner die betrokken is bij een echtscheiding op basis van een toevoeging kan procederen, terwijl de andere partner dit allemaal zelf moet betalen. Ik begrijp de zorgen van de heer Van Nispen op dit punt. Hoe kunnen we daar wat aan doen? Dat klemt eens te meer voor de mensen die net boven het rechtsbijstandniveau zitten. Gelukkig zijn er inmiddels een aantal maatregelen genomen om het lichtvaardig procederen op rechtsbijstandbasis tegen te gaan. De Raad voor Rechtsbijstand hanteert sinds 1 januari 2013 inschrijfvoorwaarden waarin kwaliteitseisen aan familierechtadvocaten worden gesteld. Een belangrijk onderdeel daarvan is de gedragscode waarin wordt benadrukt dat een advocaat al zijn vaardigheden moet gebruiken om het conflict terug te brengen tot de juridische kern en ook doelgericht dient te werken naar praktische oplossingen. Dat staat overigens ook in de gedragsregels voor advocaten zelf. Per 1 oktober 2013 is de anticumulatieregeling vervallen. Op grond van deze regeling was de rechtzoekende die binnen zes maanden meer dan één zaak aanhangig maakte, een steeds lagere eigen bijdrage verschuldigd. De financiële afwegingsfunctie van de eigen bijdrage werd door de anticumulatieregeling sterk beperkt. Thans is de rechtzoekende voor een nieuwe zaak een volledige eigen bijdrage verschuldigd en dit leidt vaak tot een veel scherpere afweging.

De commissie-Wolfsen benoemt in haar rapport ook het probleem van te veel procederen in echtscheidingsprocedures en doet aanbevelingen om dat tegen te gaan, bijvoorbeeld door het afgeven van één toevoeging waarmee in beginsel de gehele echtscheidingsprocedure wordt afgewikkeld, de zogenaamde trajecttoevoeging. Ik vind dat een nuttige suggestie en die neem ik ook uitdrukkelijk mee in de conferentie en in mijn adviezen daarna. Ik begrijp ondertussen dat waar we de grens ook leggen, we het probleem nooit helemaal kunnen oplossen, tenzij er een volksverzekering rechtsbijstand wordt ingesteld. Daarbij merk ik echter op dat echtscheidingen vaak zijn uitgesloten van rechtsbijstandverzekeringen vanwege de enorme kosten die daarmee gemoeid zijn. Ik erken dat het een lastig probleem is. We zullen daar zeker in het kader van de commissie-Wolfsen serieus naar gaan kijken.

Mevrouw Keijzer en de heer Van Nispen hebben gevraagd naar de voorstellen van de commissie-Wolfsen. Ik vind het advies van de commissie-Wolfsen zeer nuttig, vooral ook omdat het als één pakket wordt aangeboden. De commissie verdeelt het zoet en het zuur in haar voorstel heel rechtmatig en gelijk. Dat betekent dat er voor iedereen iets in zit dat misschien wat minder leuk is. De advocatuur heeft daar duidelijke beelden bij, de Raad voor de Rechtspraak heeft daar duidelijke beelden bij, maar ook voor mij als verantwoordelijk Minister, die tevens verantwoordelijk is voor financiën, zitten er dingen bij waarvan ik zeg: mwah. Het knappe aan het advies is echter dat het per saldo heel afgewogen is. Daarom vind ik het ook van groot belang dat we er heel zorgvuldig naar kijken. Ik organiseer daarom die conferentie, waarvoor ik iedereen uitnodig, en met nadruk ook de commissie-Barkhuysen, die op een aantal terreinen tot andere conclusies komt. Ik wil het debat daarover voeren en vervolgens kom ik met een kabinetsreactie naar de Kamer.

De heer Van Wijngaarden vroeg naar de specialisatie van advocaten. De kwaliteit van de advocaat is ongelooflijk belangrijk voor het verloop en de uitkomsten van echtscheidingsprocedures. Ik zeg dat over advocaten, maar notarissen spelen daarbij ook een belangrijke rol. Er is ook een specialisatievereniging van familierechtnotarissen, die zich heel specifiek richt op het bijstaan van mensen in echtscheidingssituaties, met alle kennis en kunde die notarissen daaraan kunnen bijdragen. Het is van groot belang dat we ons realiseren dat het behandelen van echtscheidingen echt specialistenwerk is. Dat geldt voor mediators, psychologen, gedragsdeskundigen, advocaten en juridisch adviseurs. Het zijn vaak heel ingewikkelde kwesties, waarbij veel elementen kunnen spelen, zoals bedrijven of huizen, onroerend goed, maar ook heel veel emotie. Je moet zowel op emotioneel gebied geschikt zijn als ook in staat zijn om op al die juridisch-technische terreinen mensen goed te adviseren. Dat maakt het van belang dat mensen ook zelf zoeken naar mensen die echt ervaren zijn op al die terreinen; de juridische aspecten, maar ook de psychologische aspecten.

Daarbij moet gelden dat een minnelijke regeling vele malen beter kan zijn – ik zeg het even voorzichtig – dan een procedure, ook al ben ik vroeger ook advocaat geweest en vond ik niets mooier dan procedures voeren. Als we goed kijken naar echtscheidingen, moeten we echter constateren dat minnelijke oplossingen in het belang zijn van de partners, en zeker in het belang van de betrokken kinderen. Wat dat betreft is het punt van specialisatie van groot belang. Het is goed om te weten dat de Raad voor Rechtsbijstand om die reden ook inschrijfvoorwaarden heeft die hoge eisen stellen aan die specialisatie. Mogelijkerwijs zal het debat dat voortgaat binnen de boezem van de Nederlandse Orde van Advocaten, ertoe leiden dat je je pas specialist mag noemen als je bent aangesloten bij een specialisatievereniging. Dat is echter typisch een punt waarin de Orde van Advocaten de eigen verantwoordelijkheid moet nemen.

We hebben in oktober uitgebreid gesproken over verplichte mediation. We hebben vastgesteld, ook toen al, dat een pilot op dat gebied niet uitvoerbaar is, omdat er geen mogelijkheid is om scheidende paren tot mediation te verplichten. We zetten wel allerlei instrumenten in om scheidende paren te stimuleren gebruik te maken van mediation, zoals de online scheidingstool uit rechtwijzer.nl, de informatieverstrekking via het juridisch loket, het laaghouden van de eigen bijdrage voor mensen die binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand gebruik maken van een mediator en de inbedding van mediation binnen de rechtspraak. Er werd gevraagd of er ook een financiële prikkel is voor mediation en het antwoord is dus ja. Elk gerechtshof heeft een mediationbureau en bij veel gerechtshoven zijn mediators aanwezig bij voorlopige voorzieningenzittingen. Veel scheidende paren zetten gelukkig zelf de stap naar mediation, anderen worden door de rechter gevraagd dit te beproeven. Er is een pilotproject bij de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Noord-Nederland, waarin gekeken wordt naar de mogelijkheden om de regierechter in te zetten op echtscheidingen en daarbij ook met mediation te werken.

Het uitgangspunt van het kabinet is vrijwillige mediation. Dat zal ook het uitgangspunt zijn van het wetsvoorstel dat ik aanstonds in consultatie hoop te geven. Het is ook zeker zo dat sommige zaken zich niet meer lenen voor mediation. Dan is de vraag wat het nut van verplichte mediation is. Het WODC-onderzoek bevestigt overigens dat het tegengaan en voorkomen van vechtscheidingen complex is en dat ieder land daar op z'n eigen manier mee omgaat.

Mevrouw Keijzer vroeg of ik bereid ben om met Villa Pinedo te overleggen over de wijze waarop kinderen een breder podium kunnen krijgen. Villa Pinedo verricht goed werk. Kinderen van gescheiden ouders kunnen er online ervaringen uitwisselen en ouders adviseren. Ook geven kinderen van Villa Pinedo trainingen aan professionals over het perspectief van het kind. Tegelijkertijd hebben we een decentraal stelsel en is het ongebruikelijk dat we dit soort initiatieven vanuit de rijksoverheid structureel ondersteunen. Ik ben uiteraard bereid om met Villa Pinedo te bezien op welke wijze kinderen een breder podium kunnen krijgen. Daar zal de Staatssecretaris van VWS ook bij worden betrokken.

Mevrouw Yücel (PvdA): De Minister geeft aan dat hij voorstander is van vrijwillige mediation en dat er ook pilots lopen. Ik heb echter nadrukkelijk gevraagd om pilots met verplichte mediation en ouderschapseducatie wanneer het ouderschapsplan niet tot stand is gekomen. Daarmee is er namelijk al sprake van een soort vechtscheiding of een potentiële vechtscheiding. Dat is mijn specifieke vraag en daar wil ik een iets preciezer antwoord op.

Minister Van der Steur: Ik herinner me nog heel goed het debat dat ik als initiatiefnemer voerde over mediation. Er was toen grote zorg dat mijn wetsvoorstel voor vrijwillige mediation, met daarin een aantal prikkels om mensen tot mediation te krijgen, te verplichtend zou zijn. Ik heb toen in de Kamer geen meerderheid geproefd voor vormen van verplichte mediation en ik denk dat dat nu nog steeds niet het geval is. We moeten ons realiseren dat als mensen helemaal niet meer met elkaar door één deur kunnen, het dan serieus de vraag is wat je met mediation nog kunt doen. Dat was destijds ook de zorg van de Kamer. Ik ben altijd groot voorstander van mediation geweest. Ik kijk ook richting mevrouw Keijzer, want ik weet dat zij daar ervaring mee heeft opgedaan. Ik denk zelfs dat een heel goede mediator heel misschien dat soort partijen na enige tijd alsnog aan tafel kan krijgen, maar dan moet er toch wel een stukje vrijwilligheid bestaan. Er zijn landen waarin verplichte mediation is ingevoerd, maar dat is vaak om een andere reden, namelijk om de rechterlijke macht te ontlasten. Uit hun ervaringen blijkt dat vaak de wederpartij niet komt opdraven. Dan heeft mediation echt geen functie.

De voorzitter: Houdt u het kort, mevrouw Yücel, want u bent door uw interrupties heen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik begrijp de antwoorden van de Minister heel goed, net als de overwegingen in eerdere Kamerdebatten, waaraan de Minister kort refereert. Een ouderschapsplan is echter de basis om structuur en duidelijkheid te blijven bieden, zeker in het belang van kinderen. Als we mediation alleen richten op het komen tot een ouderschapsplan, ziet de Minister dan wel mogelijkheden?

Minister Van der Steur: Als het ouderschapsplan blijft ontbreken, komen partijen uiteindelijk bij de rechter om dat ouderschapsplan te laten vaststellen, want er moet wel een ouderschapsplan zijn. De rechter heeft de mogelijkheid om te bezien en te beoordelen of mediation de beste oplossing kan zijn of welke andere oplossing dan ook, want er is natuurlijk veel meer dan alleen mediation. Uiteindelijk kanaliseert het zich naar de rechter toe als partijen er absoluut niet uitkomen en misschien al zelf dingen beproefd hebben. De rechter kan dan uiteindelijk beoordelen of de partners rijp zijn voor mediation. Zo niet, dan kan de rechter zelf een uitspraak doen. Ik ben het helemaal eens met mevrouw Yücel dat het niet de ideale wereld is, maar dat is wel zoals ons systeem werkt. Gelukkig kunnen we uiteindelijk altijd terugvallen op de rechter.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik begrijp dat, alleen is mijn hoop dat wij de ouders eerder in het proces bij elkaar kunnen brengen om het ouderschapsplan te maken. Natuurlijk is uiteindelijk de rechter er, maar we willen voorkomen dat het daar beslecht wordt. We willen dat er preventief en tijdig wordt ingegrepen.

Minister Van der Steur: Ik begrijp het heel goed. Ik deel de zorgen van mevrouw Yücel, maar laten we vaststellen dat dat vermoedelijk bij 80% van de echtscheidingen gewoon gebeurt. We praten over de categorie van 10% tot 15% waarbij het niet lukt en waarover we ons zorgen maken. We hebben een heel scala aan preventieve maatregelen, zoals mediation via de rechter en andere alternatieven om mensen dan toch nog te helpen. Lukt het dan allemaal niet, dan komen ze uiteindelijk bij de rechter uit. De pilot regierechter is juist bedoeld om een versnelde regiezitting te plannen als blijkt dat het ouderschapsplan ontbreekt. De regierechter neemt dat element nadrukkelijk mee.

Mevrouw Yücel vroeg ook hoe we omgaan met beschuldigingen van huiselijk geweld. Het is heel verdrietig dat het voorkomt dat bij echtscheidingen over en weer strafbare feiten worden aangevoerd. Gelukkig is dankzij het rapport van de Kinderombudsman over waarheidsvinding uit 2013 de kwaliteit van feitenonderzoek door zorginstanties meer op de agenda gekomen. Gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming zijn concreet op zoek naar feiten die relevant zijn voor de veiligheid in het belang van het kind. Jeugdhulpinstellingen gaan niet als een soort echtscheidingspolitie elke beschuldiging over en weer na, maar ze houden er wel rekening mee. In dit kader verwijs ik ook naar een promotieonderzoek dat momenteel bij de Vrije Universiteit loopt naar beschuldigingen van seksueel misbruik bij echtscheidingsprocedures. Het doel van dit onderzoek is om te komen tot evidencebased richtlijnen voor professionals. Dat onderzoek is naar verwachting over een jaar gereed. De uitkomsten zullen dus pas in 2017 komen. We spreken met de inspectie, de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtspraak en de gecertificeerde instellingen over dit onderwerp, want waarheidsvinding is en blijft een belangrijk element. In het voorjaar rapporteer ik de uitkomsten van deze gesprekken aan de Kamer. Dat heb ik ook al toegezegd in het AO van oktober.

De heer Van Wijngaarden vroeg of het kabinet bereid is om via permanente voorlichting bij kinderen van 12 jaar en ouder de informele rechtsgang onder de aandacht te brengen. Uiteraard geldt ook hier dat ouders primair zelf een oplossing moeten vinden voor hun conflicten. Als dat niet lukt, is er de mogelijkheid van de informele rechtsgang. Een kind van 12 jaar of ouder kan aan de rechtbank kenbaar maken dat hij vaststelling, wijziging of stopzetting van de omgangsregeling wenst, of als de rechter daar nog niet eerder over heeft beslist, dat hij wenst dat het gezag door een van de ouders wordt uitgeoefend na echtscheiding. Dit kunnen kinderen heel eenvoudig doen door een brief aan de rechtbank te schrijven. Ik heb de Kamer eind 2015 al toegezegd om de wijze van het horen van minderjarigen door de rechters en de huidige leeftijdsgrens te bespreken met de rechtspraak. Ik zal hierbij ook de informele rechtsgang betrekken. Ik zal de Kamer in de zomer van 2016 informeren over de uitkomsten, samen met de uitkomsten van de evaluatie van het project Bijzondere curator gedragsdeskundigen.

Mevrouw Keijzer vroeg of ik nog eens wil nagaan hoe het zit met de erkenning van kindhuwelijken. Zoals ik al gezegd heb in mijn inleiding, is de Wet tegengaan huwelijksdwang op 5 december in werking getreden. De wet is er helder over: in Nederland kunnen geen kindhuwelijken meer gesloten worden. Als men trouwt in het buitenland en jonger is dan 18 jaar, is dat huwelijk in Nederland niet geldig. Het huwelijk wordt hier dus niet erkend. De kern van dat onderdeel van de wet is dat het huwelijk een volwassen aangelegenheid is. Gelukkig zijn we het daarover volledig eens.

Mevrouw Yücel vroeg naar de uitspraak die ik met interesse heb gelezen. Ik lees die uitspraak zo dat de rechter heeft gezegd dat er in dat specifieke geval geen sprake is van een huwelijk, omdat het kennelijk om een islamitisch huwelijk ging. De Nederlandse wet is op dat punt ook duidelijk: zulke huwelijken worden door de Nederlandse wet niet erkend en om die reden zijn de vorderingen dan ook afgewezen.

Mevrouw Yücel vroeg naar de evaluatie van de Wet tegengaan huwelijksdwang die op 5 december 2015 in werking is getreden. In het wetsvoorstel is door amendering opgenomen dat binnen vier jaar een evaluatie moet plaatsvinden. Dat zullen we dan ook doen.

De heer Van Nispen vroeg naar mediation bij Centrum IKO, de stichting die zich bezighoudt met internationale kinderontvoeringen. Ik subsidieer sinds 2009 een gedeelte van de kosten voor mediation bij internationale kinderontvoeringen. Ik ben ook blij met de positieve berichten die we daarover krijgen. Ik zet mij met de Staatssecretaris van VWS in voor een uitgebreid uitvoeringsplan dat zich richt op het voorkomen en vroegtijdig signaleren van een vechtscheiding waarbij het risico bestaat dat die leidt tot internationale kinderontvoering. Mediation kan daarbij worden ingeroepen en dat is ook de standaard werkwijze. Ik weet dat men ook nadenkt over pre-mediation. Dat is al mogelijk via de huidige regelingen. Daar is dus geen bijzondere regeling voor nodig.

De heer Van der Staaij vroeg naar het belang van relatieonderhoud. Ook op dit punt zijn mensen zelf verantwoordelijk voor hun relatie. Hij vroeg ook of de ambtenaar van de burgerlijke stand meer voorlichting kan geven bij het aangaan van huwelijken. Ondanks dat we door dit algemeen overleg misschien het gevoel krijgen dat alle huwelijken in ons land binnen een paar weken stranden, is de gemiddelde duur van een huwelijk veertien jaar. Als de ambtenaar van de burgerlijke stand bij aanvang van het huwelijk verstandige dingen heeft gezegd, schat ik in dat er een goede kans is dat na de gemiddelde duur van een huwelijk van veertien jaar die verstandige adviezen niet meer op het netvlies van de gehuwden staan. De vraag is in hoeverre die rol door de ambtenaar van de burgerlijke stand moet worden opgepakt. Wat ik wel weet, is dat er bij het aangaan van ondertrouw uitgebreide informatie beschikbaar is van notarissen en adviseurs over het huwelijk en de wijze waarop men daar verstandig mee om kan gaan. Ik zie wat dat betreft geen reden om ander beleid te voeren. Ik ben natuurlijk wel bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken te bezien of op dit punt nog nadere stappen kunnen worden genomen in het belang van de toekomstig gehuwden.

De heer Van der Staaij (SGP): Mijn inbreng was ingegeven door de brandbrief van verschillende wetenschappers, hulpverleners en organisaties als Villa Pinedo. Zij verwachten dat de helft van de jonge aanstaande ouders weer gaat scheiden. Ze zijn wat somber over de cijfers. Zij vroegen zich af of we niet meer kunnen doen in een vroege fase, zoals het wijzen op wat er nodig is voor het onderhoud van de relatie. Het betreft dus niet alleen de juridische, maar ook de psychologische kant. Het gaat niet om allerlei theorieën, maar simpelweg om wat verwijzingen, zoals dat je moet opletten bij de geboorte van een kind. Daar moet je niet dan mee komen, maar dat is iets wat er best inhakt. Wat betekent dat voor een relatie? Ik hoor de Minister zeggen dat hij er wat vraagtekens bij zet, maar dat hij wel bereid is om met de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken eens te bekijken of op dat punt iets meer kan gebeuren. Ik ben wel blij met die toezegging. Kunnen we bericht krijgen over wat dat gesprek heeft opgeleverd?

Minister Van der Steur: Kan de heer van der Staaij mij die brandbrief doen toekomen? Die is namelijk bij mij niet bekend. Ik ben altijd bereid om met de Vereniging voor Burgerzaken te spreken, maar ik weet ook dat de vereniging huiverig is om allerlei verantwoordelijkheden op zich te laden voor de individuele ambtenaren die daar helemaal niet voor zijn opgeleid. Informatieverstrekking kan altijd en dat gebeurt ook, maar de vraag is wel bij wie de verantwoordelijkheid ligt. Ik ontvang de brandbrief graag, dan zullen we de auteurs daar ook antwoord op geven.

De heer Van der Staaij vroeg naar het verbod op reclame voor Second Love en andere, soortgelijke websites of activiteiten die relaties ondermijnen. Ik weet dat de heer Van der Staaij het vervelend vindt, maar de overheid heeft geen inhoudelijke bemoeienis met en ook geen oordeel over reclame-uitingen. Dit is met name van belang omdat de overheid de vrijheid van meningsuiting en expressie wil en blijft waarborgen. Adverteerders zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun reclame-uitingen. Reclame-uitingen worden beoordeeld door de Reclame Code Commissie. Deze toetst aan de hand van de Nederlandse Reclame Code of reclame strijdig is met het algemeen belang, de openbare orde of de goede zeden. Iedereen die van mening is dat een reclame daarmee in strijd is, kan klachten indienen om een mogelijke overtreding te laten vaststellen. Op grond van de Mediawet is ook de Ster bij de Nederlandse Reclame Code aangesloten. De Ster houdt zich strikt aan de normen van de Reclame Code Commissie. Hierbij beantwoord ik ook gelijk de vraag van mevrouw Bergkamp. Zij vroeg waar de grens van overheidsbemoeienis ligt. Die ligt daar waar ik deze zojuist heb geschetst.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik begrijp het antwoord van de Minister. Ik herken dat ook. Ik gaf echter ook aan dat er bijvoorbeeld ten aanzien van reclame voor drank en tabak verschuivingen zijn opgetreden. De overheid heeft daar wel van gezegd dat die reclame ons beleid ondermijnt. Het overheidsbeleid is nu gericht op het voorkomen van vechtscheidingen en het beschermen van belangen van kinderen. Ik hoor weinig spotjes die verwijzen naar hulpverlenersorganisaties, maar dit soort spotjes gaat wel de ether in, terwijl 70% van de Nederlandse bevolking zegt dat we dit niet moeten hebben omdat het niet normaal is. Waarom zou de overheid daar dan niet iets fermer stelling tegen kunnen nemen?

Minister Van der Steur: Omdat de grens van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om activiteiten onder de aandacht te brengen daarmee overschreden wordt, wat je daar verder ook van vindt. Dat zou toch leiden tot een moreel oordeel van de overheid over de activiteiten van zo'n website. Het is niet strafbaar wat die websites propageren, daarom is de overheid op dat punt terughoudend.

De heer Van der Staaij (SGP): Erkent de Minister dat in artikel 7, lid 4 over de vrijheid van meningsuiting staat dat die bijzondere bescherming niet geldt voor handelsreclame? Het betreft hier het verdienen van geld met een bepaald product waarvan we ons moeten afvragen of het mensen verder helpt. Bij geld lenen kost geld hebben we financiële bijsluiters. Moeten we ons op dit punt ook niet indringender afvragen of hier wel sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen? Kunnen we dit op z'n minst iets lastiger maken, in plaats van het allemaal maar normaal te vinden? Daarnaast heeft de overheid bij de publieke omroep nog weer een bijzondere verantwoordelijkheid.

Minister Van der Steur: Ik begrijp heel goed dat de heer Van der Staaij er zo tegenaan kijkt. Het gaat hier om de vraag hoe ver de overheid wil treden in de keuzes die mensen maken. Het is de vrije keuze van mensen om op die websites en die aanbiedingen in te gaan. Het is heel goed dat de heer Van der Staaij daar aandacht voor blijft vragen. Ik heb hem dat ook zien doen op dezelfde nationale media die hij verwijt dat ze de reclames uitzenden. Ze hebben hem in ieder geval een platform geboden om ook zijn mening daarover kenbaar te maken. Ik begrijp uit de eerdere inbreng van de heer Van der Staaij dat die mening niet alleen breed gedeeld wordt, maar ook gedeeld wordt door mensen van andere politieke achtergronden. Ik denk nog steeds dat de rol van de overheid heel beperkt moet blijven.

De heer Van der Staaij vroeg of het kabinet mogelijkheden ziet om binnen de bestaande financiering ook relatieondersteuning mee te nemen. Gemeenten bieden diverse vormen van relatieondersteunende hulp aan, bijvoorbeeld via het Centrum voor Jeugd en Gezin. Ook kunnen gemeenten en scholen jongeren voorlichting geven over het aangaan en behouden van relaties. Daar is een programma voor, genaamd Alles is gezondheid, dat onder leiding staat van de Staatssecretaris van VWS. Verder heeft de Staatssecretaris van VWS gemeenten ondersteund door middel van de handreiking Relatieondersteunend aanbod voor aanstaande ouders. Hierin staat onder andere welk hulpaanbod er voor ouders bestaat. De Staatssecretaris heeft daar dus uitgebreid aandacht voor.

Mevrouw Yücel vroeg naar de voorlichting voor de niet-westerse gemeenschap. Op de site van de rijksoverheid is informatie over vechtscheidingen ook in het Engels en Papiamento beschikbaar. Gemeenten kunnen op basis van hun populatie uiteraard zelf bepalen op welke wijze zij hun niet-westerse gemeenschappen bereiken. Dat doen gemeenten ook op andere terreinen.

De voorzitter: Mevrouw Bergkamp, heeft u een heel belangrijke interruptie? Want behalve mevrouw Keijzer zijn we allemaal door onze interrupties heen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik denk dat u een fout maakt, want ik heb nog één interruptie over. Daarnaast staat er nog een vraag van mij open over het spreekrecht van niet-bloedverwanten. De Minister geeft aan dat hij daar bij de evaluatie van de wet over het spreekrecht op terugkomt. Mijn vraag was of hij, kijkend naar de urgentie, sneller met een beleidsreactie kan komen.

Minister Van der Steur: Dat punt valt een beetje buiten het familierecht, omdat we dat meestal behandelen bij slachtofferbeleid. Ik ben heel blij met de overweldigende steun in de Tweede Kamer voor het wetsvoorstel Vrij spreekrecht, dat de ruimte voor slachtoffers enorm heeft verbreed, en de al aangenomen wijziging voor het verbreden van de groep mensen die kan spreken. Ik dacht dat er al een mogelijkheid bestond om te kunnen spreken voor bijvoorbeeld een stiefouder, dus niet een bloedverwant, of een grootouder niet zijnde een bloedverwant, die een rol in de opvoeding verzorgden. Dat weet ik echter niet uit mijn hoofd. Ik zeg mevrouw Bergkamp toe dat ik daar nader kort schriftelijk op zal terugkomen. We zijn net bezig met het verruimen van het spreekrecht, dus wat dat betreft kan ik de evaluatie niet versnellen, want ik wil eerst weten hoe dit afloopt. De Eerste Kamer moet er nog over beslissen. Dus als mevrouw Bergkamp zo vriendelijk zou willen zijn om haar fractie op dat punt te stimuleren enthousiast te zijn over het wetsvoorstel, dan gaarne.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij dat de Minister nog schriftelijk op dit punt terugkomt. Wij hebben daar schriftelijke vragen over gesteld en de Minister heeft in zijn reactie aangegeven dat hij bij de evaluatie van de wet daarop terugkomt. Mijn vraag was om dat niet onder te laten sneeuwen in zo'n brede wetsevaluatie, maar om specifiek met een reactie te komen. Gehoord de Minister, komt hij nog met een antwoord op mijn vraag daarover.

De voorzitter: In de tweede termijn hanteer ik een spreektijd van twee minuten. Volgens onze administratie is iedereen door zijn of haar interrupties heen, met uitzondering van mevrouw Keijzer.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Het was een hele lijst met vragen en onderwerpen die hier aan de orde kwam. Naast alle andere relevante onderwerpen die zijn besproken, wil ik in het bijzonder de vinger aan de pols houden bij het onderwerp van het voorkomen en tegengaan van vechtscheidingen, omdat zo veel kinderen daardoor geraakt worden en daar dag in, dag uit mee te maken hebben. Het is goed dat voortvarend invulling wordt gegeven aan het actieplan dat daartoe in het verleden is vastgesteld en waar we ook telkens de voortgang van horen, en dan in het bijzonder de bijzondere curator en de mediation. Wat ons betreft zou mediation de regel moeten zijn in plaats van de uitzondering, juist met het oog op het belang van kinderen. We willen dat daar voortvarend invulling aan wordt gegeven en we hebben op dat punt ook de toezegging gehoord.

Een belangrijk punt voor de SGP-fractie is het voorkomen van onnodige vechtscheidingen. Paren hebben natuurlijk zelf de verantwoordelijkheid voor kinderen, maar we kunnen steun en stimulans bieden bij het nemen van die verantwoordelijkheid. Ik besef dat dat ook bij gemeenten ligt, maar in gesprek en in samenwerking met het Rijk kan daar een extra zetje aan gegeven worden. Ik ben in ieder geval blij met de toezegging ten aanzien van het terugkomen op de brandbrief en het voeren van het gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken.

Tot slot kom ik op het punt van de publieke omroep en de bijzondere verantwoordelijkheid. Het zal de Minister niet verbazen dat ik het antwoord onbevredigend vind. Ik hoop dat wat maatschappelijk steeds meer is gaan leven, ook politiek wat sterker gaat leven en dat de politiek niet blijft wegkijken. Daarom wil ik graag een VAO om een motie op dat punt te kunnen indienen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister ook hartelijk voor de gegeven antwoorden. Er waren inderdaad veel vragen. Ik heb nog twee punten voor de tweede termijn. Het eerste punt betreft de motie over de divorce challenge. De Minister zei dat hij zo snel mogelijk met een brief komt waarin hij aangeeft op welke wijze hij de motie uitvoert. Hij gaf aan dat dat in het voorjaar zou zijn. Kan ik een uiterste datum van de Minister krijgen? Dan weten we precies wat we kunnen verwachten.

Het tweede punt betreft het voorbeeld dat ik heb voorgelezen van een uitspraak bij de Rotterdamse rechtbank, die in de overwegingen verwijst naar de shariarechtbank. Eerlijk gezegd schrik ik een beetje van de reactie van de Minister. Ik schrik niet omdat hij zegt dat er geen conflict is met het Nederlandse recht en dat ons daarom de middelen ontbreken om die mevrouw of meneer in die situatie te helpen. Dat begrijp ik, alhoewel ik dat wel een worsteling en een zoektocht vind. Hebben wij wel voldoende en passende wetten en regels om ook deze vrouwen rechtsbescherming te bieden? Dat is een zoektocht voor ons allen. Ik schrik wel van zijn uitspraak dat die verwijzing geen probleem is. Ik vind het onacceptabel. Deze vrouwen worden stelselmatig seksueel opgeëist. Deze vrouwen worden opgejaagd door de familie en leven in onvrijheid. Vervolgens komen ze bij de rechtbank, in een vrij land, met democratisch vastgestelde regels, waar ze verwachten dat er sprake is van gelijke rechten en een eerlijke rechtsbescherming, en dan horen ze van een Nederlandse rechter dat ze ook naar de shariarechtbank kunnen. Ik vind dat onacceptabel. Kan de Minister daar opnieuw op reageren? Afhankelijk daarvan overweeg ik vervolgstappen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben benieuwd wat het probleem van mevrouw Yücel is. De rechter zegt eigenlijk: mevrouw, u voelt zich wel verbonden door dit huwelijk, maar u bent voor het Nederlandse recht helemaal niet gebonden door dit huwelijk. Ik ben het compleet met mevrouw Yücel eens dat het raar is om in een rechtszaak te verwijzen naar een shariarechtbank. Op dat punt vinden we elkaar wel, maar als we in Nederland rechtsbescherming bieden aan mensen die zich door zaken gebonden voelen waaraan ze voor het Nederlands recht niet gebonden zijn, dan wordt het wat. Dan hebben we er nog wel een paar. Ik ben wel benieuwd wat mevrouw Yücel precies verlangt van de Minister. Er wordt gedreigd met een motie en ik ben wel benieuwd waarover we dan straks moeten stemmen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Wat mevrouw Keijzer zegt, is precies mijn punt. Het wordt nogal wat als de Nederlandse rechter iets moet doen met een rechtssysteem waar het Nederlandse recht helemaal niet op is gebaseerd. Dus kan het ook niet in een Nederlands vonnis als overweging opgenomen worden. Wel kan de rechter naar mijn mening zoeken naar de wijze waarop onze wetten, bijvoorbeeld die over stalking, vrijheidsberoving of intimidatie gaan, deze mevrouw toch rechtsbescherming bieden. Die zoektocht snap ik, maar een verwijzing naar een rechtssysteem dat wij niet erkennen en waar mevrouw heel veel last van heeft, hoort niet thuis in de Nederlandse rechtspraak.

De voorzitter: Dat is duidelijk.

Mevrouw Keijzer (CDA): Het is mij nu ook duidelijk. Dat is echter niet wat in deze uitspraak staat. Als mevrouw Yücel bedoelt dat deze mevrouw gestalkt wordt en dat dat moet eindigen, ben ik het met haar eens. Dan moet de vordering daar ook op zien. We moeten goed in de gaten houden wat er in vonnissen staat en wat we daarmee willen, want anders krijgen we een soort Babylonische spraakverwarring en daar zijn dit soort zaken ook weer te belangrijk voor.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik heb aangegeven waar deze zaak om ging. Bij het niet kunnen ontbinden van informele, onwettige huwelijken speelt deze problematiek een rol. Al jaren worden we daarover geïnformeerd. We krijgen signalen en lezen in krantenberichten over vrouwen die hiertegen aanlopen en het feit dat ons rechtelijk systeem daar nog geen afdoende antwoord op kan geven; niet omdat men niet wil, maar omdat men kennelijk niet voldoende instrumenten heeft. Dat klopt zeker. Ik kan hierover casussen te over overleggen. Mijn specifieke vraag is: vindt het kabinet dat in zo'n vonnis verwezen kan worden naar de gang naar de shariarechtbank als een mogelijke oplossing?

De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ik begin met de schrijnende problematiek dat één ouder, vaak de vader, zijn kind niet meer te zien krijgt. Ik vind het goed dat de Minister zegt dat hij hier later op terugkomt in verband met de vele onderzoeken die op dit terrein plaatsvinden. Kan de Minister concretiseren waarop die onderzoeken precies betrekking hebben? Ik zou ten eerste willen weten op welke wijze we kunnen voorkomen dat het zo ver komt en hoe we dat kunnen verbeteren. Ten tweede wil ik weten hoe je ervoor zorgt dat rechterlijke uitspraken nagekomen worden en dat die ook afgedwongen kunnen worden op een manier die in het belang van het kind is. Ten derde wil ik weten hoe het ouderschapsplan functioneert en hoe het zit met gelijkwaardig ouderschap en andere wettelijke regelingen. Die zaken interesseren mij, dus als die onderzoeken daar betrekking op hebben, kan de Minister volstaan met een ja en dan ben ik op dat punt tevreden en wacht ik dat verder af.

Het is mooi dat de Minister enthousiast is over de pilot regierechter. Ik was dat zelf ook geworden nadat ik me daarin verdiept had. Ik heb nog een korte vraag over de discussie over de financiering. De Minister zegt dat dat juist heel goed gaat, omdat de inzet van de regierechter procedures kan voorkomen. Die verwachting deel ik. Het punt is echter dat de rechtspraak per zaak gefinancierd wordt. Als een rechter meer tijd neemt voor één zaak en daarmee een heleboel andere zaken voorkomt, moet er wel wat gebeuren met de prijs die de rechtspraak voor die ene zaak krijgt. Dat bedoelde ik met mijn punt dat het mij van belang lijkt dat een rol te laten spelen bij de prijsonderhandelingen. Als de Minister kan toezeggen dat hij daarnaar zal kijken, is dat ook winst.

Ik vind het heel goed nieuws dat het uitgangspunt van de Minister, voormalig Kamerlid en initiatiefnemer van de initiatiefwet mediation, nu vrijwillige mediation is. Dat uitgangspunt deel ik. Ik vroeg net of we een financiële prikkel kunnen bedenken voor mediation waardoor er geen onnodige financiële drempel meer is voor mediation. De Minister beantwoordde die vraag met ja. Toen vroeg ik me af: hoe dan? Sluit de Minister dan uit dat mensen afzien van mediation vanwege financiële drempels?

Mijn laatste punt gaat over de toegang tot het recht. Ik herhaal mijn zorg dat te hoge kosten om je recht te kunnen halen vaak geen ruzies oplossen, integendeel. De Minister komt ook daarop terug. Ik deel dus met de Minister dat we in het oog moeten houden dat nieuwe voorstellen een de-escalerend effect moeten hebben op dit soort situaties.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de toezegging om samen met de Staatssecretaris van VWS te bekijken hoe aan het goede werk van Villa Pinedo een breder platform kan worden geboden. Ik denk dat dat ontzettend veel kan bijdragen aan het verminderen van vechtscheidingen. Ik moet vervolgens blijkbaar de zomer afwachten. Het is niet anders. Ik heb hier een kleine dertig voorstellen om vechtscheidingen te verminderen. Ze liggen er nu al twee jaar. De Minister heeft aangegeven dat hij de tijd nodig heeft tot aan de zomer en misschien zelfs het eind van het jaar om met de regierechter verder te gaan. Dan heb ik me daarbij neer te leggen, maar ik garandeer de Minister dat als hij komt met de evaluatie van dit plan van aanpak, ik puntsgewijs zal bekijken naar wat er precies gedaan is en wat er bereikt is. Na mijn dankzegging voor de toezegging van de Minister aan het begin van mijn tweede termijn, eindig ik mijn bijdrage met die toezegging van mijn kant.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn reactie. Mooi dat tegen de zomer het advies komt van de staatscommissie Herijking ouderschap. Ik kijk uit naar dat advies. Ik ben blij dat de Minister ook in dit overleg heeft bevestigd dat het de overheid past om geen moreel oordeel te hebben over reclames zoals van Second Love. Ik denk dat het goed is dat de Minister dat bevestigt.

Ten aanzien van de verstoorde omgang tussen ouder en kind heeft de Minister aangegeven dat er een aantal onderzoeken wordt gebundeld. Daar ben ik blij om. Het is mij echter niet helder, zeg ik in aansluiting op de vraag van de SP, om welke onderzoeken het gaat. Ik weet eigenlijk niet of ik wel antwoord krijg op mijn vragen. Als het nu niet lukt om de Kamer helder te maken welke onderzoeken gepland staan met welke uitkomst en wanneer, kan de Minister dan voor het VAO een brief sturen? Dan kan ik bekijken of die antwoord geeft op de vragen die wij daarover hebben gesteld.

Er komt ook nog een reactie op mijn vraag over spreekrecht voor niet-bloedverwanten. Daar ben ik ook benieuwd naar. Het zou fijn zijn als dat nog voor het VAO lukt.

Ik ben blij met de toezegging van de Minister om te bekijken of de leeftijd van 12 jaar voor het horen van kinderen in echtscheidingszaken eventueel flexibel kan worden.

Ik sluit me aan bij de woorden van mevrouw Keijzer over Villa Pinedo. Dat is een mooi initiatief en dat moeten we steunen. Het is goed dat dat aandacht krijgt.

Ik ben ook blij, zeg ik mede namens mijn ex-collega van de Tweede Kamer mevrouw Berndsen, dat het uitgangspunt vrijwillige mediation is. Ik weet zeker dat zij er heel blij mee is dat het kabinet haar inzicht uiteindelijk heeft overgenomen. Zo zou mevrouw Berndsen dat waarschijnlijk geformuleerd hebben.

Voorzitter: Van der Staaij

De heer Van Wijngaarden (VVD): Voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn constructieve opstelling vandaag. Ik proef bij hem, net als bij vele leden, vandaag haast en eagerness om verbeterslagen te maken. Tegelijkertijd moeten we ook zorgvuldig zijn en de gesprekken die de Minister met de rechtspraak voert afwachten. Toch vraag ik hem om het urgentiegevoel dat bij de Kamer leeft, in ieder geval bij mijn fractie, maar ik proef dat bij meerdere fracties, over te brengen naar de rechtspraak, zodat bekeken kan worden waar we zaken eventueel kunnen versnellen. Er lopen mooie pilots in Noord-Nederland en op andere plekken in Nederland, maar ik krijg het gevoel dat we pilot op pilot blijven stapelen. De boodschap voor de rechtspraak moet zijn dat het een keer klaar moet zijn met de pilots. We moeten op een gegeven moment overgaan naar breed in Nederland rechtszekerheid geven: dit is het stelsel met best practices dat we mensen willen bieden. Is de Minister bereid om die boodschap over te brengen?

Ik begrijp het antwoord van de Minister met betrekking tot kinderen en de rol van ouders, maar het gaat mij juist om kinderen die zich buiten de ouders om willen wenden tot de rechtspraak. De wet voorziet daarin. Kan in lopende gesprekken met de rechtspraak worden meegenomen op welke wijze je aan kinderen beter hun rechtspositie kunt uitleggen? Wellicht is dat een optie.

Verder ga ik nadenken over specialisatie bij advocaten en notarissen. Kennelijk levert dat een bijdrage doordat het kwaliteitsverhogend is. Hoe kun je stimuleren dat mensen niet bij een kwakzalver terechtkomen, maar bij een goede specialist?

Voorzitter: Van Wijngaarden

Minister Van der Steur: Voorzitter. Dank voor alle positieve opmerkingen van de zijde van de Kamer, waaruit blijkt dat de lijn die de Staatssecretaris van VWS en ik samen uitzetten, in grote lijnen gedeeld wordt door de Kamer.

Ik dank ook de heer Van der Staaij, die ons graag extra zetjes biedt. Die nemen wij altijd graag aan. Ik merk wel op, dat zeg ik ook in de richting van de heer Van Wijngaarden, dat we het gevoel van urgentie delen, maar dat zorgvuldigheid vooropstaat. Als we met elkaar afspreken dat we een pilot doen, moeten we dat ook doen. Dan moeten we deze zorgvuldig evalueren. Op basis van een goede uitkomst kunnen we dan verder bouwen. Dat geldt voor de bijzondere curator, de regierechter en de andere pilots.

Ik zeg mevrouw Yücel toe dat wij in het voorjaar ons voorstel voor de divorce challenge aan de Kamer zullen sturen. Wanneer de challenge zelf zal plaatsvinden, weet ik niet. Ik ga ervan uit dat dat voor de zomer zal zijn, maar dat kan ook iets later zijn.

Mevrouw Yücel heeft veel gezegd over het vonnis. Ik heb vastgesteld dat het vonnis uitgaat van de Nederlandse wet, namelijk dat de Nederlandse wet geen huwelijken erkent die niet op een manier tot stand zijn gekomen die in Nederland tot erkenning kunnen leiden. Ik ga verder niet inhoudelijk op dat vonnis in, want dat past mij niet als Minister. De opmerkingen die mevrouw Yücel op dat punt gemaakt heeft en eventuele moties die ze daarover zou overwegen, laat ik graag aan mevrouw Yücel, maar vanuit het kabinet zal geen tekstexegese op dat vonnis worden gedaan, behalve de vaststelling die ik heb gedaan dat die in overeenstemming is met het Nederlands recht.

De heer Van Nispen en mevrouw Bergkamp kan ik toezeggen dat ik een lijstje zal maken van de onderzoeken die nu lopen en waarvan wij de resultaten voor het einde van het jaar aan de Kamer denken te kunnen sturen met een reactie. Dat is een concrete toezegging. Uiteraard zal ik in de gesprekken met de Raad voor de Rechtspraak de discussie over de regierechter meenemen, maar het is vooral aan de Raad voor de Rechtspraak zelf om te kiezen of men de regierechter meeneemt in de prijsonderhandelingen. Dan kan men zelf de inschatting maken of dat per saldo tot meer of minder kosten zal leiden. Ik sluit niet uit dat het instellen van een regierechter tot minder kosten leidt, maar dat weet ik niet, omdat ik de resultaten van de pilot nog niet ken.

Ik heb gezegd dat mediation de laagste eigen bijdrage heeft in het kader van gefinancierde rechtsbijstand. Veel mediators kennen overigens een instaptarief en een gratis eerste gesprek. Rechtwijzer.nl is voor iedereen toegankelijk en daaruit kan blijken of mediation een nuttige functie kan hebben. Daarnaast kunnen we daarover nog spreken bij de behandeling van het wetsvoorstel, hopelijk later dit jaar.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik begrijp heel goed dat de Minister niet uitgebreid een tekstuitleg, interpretatie of commentaar wil en kan geven. Ik doe echter nog één poging. Is de Minister het met mij eens dat als in de overwegingen van een vonnis van een Nederlandse rechter een verwijzing plaatsvindt naar de shariarechtbank, daar direct of indirect, bewust of onbewust een legitimatie van uitgaat?

Minister Van der Steur: Mevrouw Yücel zegt aan de ene kant dat ze begrijpt dat ik geen tekstexegese wil geven over het vonnis, om vervolgens aan mij te vragen wat mijn tekstexegese bij het vonnis is. Ik reageer daar dus ook niet op. Als partijen bij dit geschil het niet eens zijn met het vonnis, past het hun om daartegen in hoger beroep te gaan. Dat kan in ons rechtstelsel. Uiteindelijk kan men ook naar de Hoge Raad. Het is niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie om een oordeel te geven over de wijze waarop een rechter een vonnis opschrijft. Dat zou in strijd zijn met de trias politica.

De heer Van Nispen (SP): Ik heb een vraag over de financiële drempels die mensen hebben om te beginnen aan mediation. Ik begrijp dat er voor mensen met lagere inkomsten de toevoeging gesubsidieerde rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand bestaat en dat je dan de laagste eigen bijdrage hebt. Mensen met een modaal inkomen kunnen daar echter geen aanspraak op maken. Mijn stelling is dat zij wel degelijk een financiële drempel kunnen ervaren, zeker als mediation vervolgens niet slaagt, want dan moeten ze alsnog met een advocaat naar de rechtbank. Kan de Minister nadenken over een financiële stimulans voor mediation? Kan hij daar in de brief die toch al gestuurd wordt, op terugkomen of voor mijn part in een tweede brief? Kan hij die brief of brieven nog voor het VAO dat mijn collega Van der Staaij heeft aangevraagd aan de Kamer sturen?

Minister Van der Steur: Dat zal ik niet doen, omdat dat typisch iets is wat we moeten bespreken bij de behandeling van het wetsvoorstel, want dan hebben we ook de financiële paragraaf die daarbij hoort. Dan kunnen we ook aan de hand van eventuele dekkingsvoorstellen van de zijde van de SP-fractie voor dit soort voorstellen met elkaar van gedachten wisselen. Ik stel vast dat mediation in 60% tot 70% van de gevallen slaagt en daarmee in veel gevallen goedkoper is dan de juridische procedure. Voor mensen kan mediation een goedkopere oplossing zijn voor het conflict dat men heeft. De heer Van Nispen zegt echter terecht dat als het niet lukt, dit dan extra kosten met zich mee zal brengen. Gelukkig leidt mediation in de overgrote meerderheid van de gevallen tot een positieve uitkomst. Ik ga daar nu geen brief over schrijven, want ik denk dat we dat debat moeten voeren aan de hand van het wetsvoorstel.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik neem aan dat de lijst met de onderzoeken wel voor het VAO gestuurd kan worden.

Minister Van der Steur: Ja, dat kan ik toezeggen.

Mevrouw Keijzer deed het net voorkomen, maar ik denk dat dat niet haar bedoeling was, alsof we van de 30 voorstellen die wij ons in 2014 hebben voorgenomen, hebben gezegd dat we wachten tot de zomer met de uitvoering daarvan. Het merendeel van die voorstellen is allang uitgevoerd. Ik weet dat mevrouw Keijzer dat ook weet. Vandaar dat ik even die suggestie wilde wegnemen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik denk, ik reageer niet, want het klopt. Een paar voorstellen zijn afgerond, maar een heleboel zijn nog niet afgerond. Ik hoop dat de Minister toe kan zeggen dat hij in de zomer puntsgewijs zal vertellen dat hij al die andere zaken ook uitgevoerd heeft.

Minister Van der Steur: Voor een deel doen we dat voor de zomer al en voor een deel doen we dat voor het einde van het jaar. Die informatie komt uiteraard in de richting van de Kamer. Het is juist dat er voorstellen zijn die al zijn afgerond en voorstellen die in uitvoering zijn en dat we bij een aantal voorstellen nog wachten op de evaluatie van bijvoorbeeld een pilot. Dat laatste geldt voor de regierechter en de bijzonder curator. Mevrouw Keijzer wordt dus geheel op haar wenken bediend.

Ik zal een briefje aan de Kamer sturen over het spreekrecht.

Ik ben blij dat de heer Van Wijngaarden zijn punten ten aanzien van de specialisatie maakte. Ik hoop dat zijn oproep voor gespecialiseerde mensen op dit terrein ook door de organisaties die daarover gaan wordt opgepakt, want ik denk dat dat een heel verstandige opmerking is. Ik zal de urgentie die de Kamer voelt, delen met alle partijen waarmee ik over dit belangrijke onderwerp spreek. Ik denk dat dat ook voor de Staatssecretaris van VWS geldt.

Ik dank de leden van de Kamer hartelijk voor hun bijdrage.

De voorzitter: Ik dank ook de Minister. Dan is aan mij om de lange lijst met toezeggingen door te nemen en aan de leden en de Minister om te kijken of ik dat goed doe. De heer Van der Staaij heeft een VAO aangevraagd, maar dat zal pas plaatsvinden nadat er een brief is ontvangen.

Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • Dit voorjaar zendt de Minister zijn reactie op de rapporten van commissie-Wolfsen en commissie-Barkhuysen aan de Kamer.

  • De Minister zal zo spoedig mogelijk, zo mogelijk voor 1 maart, reageren op de motie-Recourt inzake de divorce challenge.

  • De Minister maakt de balans op van de lopende wetenschappelijke onderzoeken over scheidingen en zal voor het einde van dit jaar de Kamer hierover informeren. Dit betreft de volgende elementen: gezinsleven, verblijfsarrangementen, ouderschapsplannen en preventie.

  • De Minister zal het nieuwe overzicht van het WODC inzake vechtscheidingen, dat dit voorjaar wordt verwacht, aan de Kamer zenden.

  • De Minister zal het vraagstuk van de grens van 12 jaar voor het horen meenemen in zijn reactie op het rapport over de bijzondere curator deze zomer.

  • De Minister zal een reactie aan de Kamer zenden over de brandbrief Veel jonge ouders in de problemen: van bevallingsproof naar kindproof.

  • De Minister zal de Kamer voor het VAO een overzicht zenden van lopende en geplande onderzoeken. Dat is iets om in de gaten te houden.

  • De Minister zal de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot het spreekrecht.

Minister Van der Steur: Ik heb een aanvulling. De brandbrief heb ik inmiddels ontvangen en die was gericht aan de gemeenten. Ik zal een antwoord op de brandbrief aan de betrokken partijen sturen, voor zover mij dat aangaat. Dat is dus geen toezegging aan de Kamer, maar meer een opmerking.

De heer Van der Staaij (SGP): Kan de Kamer een afschrift krijgen van die brief? Het is hier wel aangekaart en ik vind het ook van belang om te lezen welke reactie de Minister hierop geeft. Dat is volgens mij ook gebruikelijk.

Minister Van der Steur: Dat is geen probleem. Het zal ook een gezamenlijk product zijn van de Staatssecretaris van VWS en mijzelf.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik weet niet of u het opsomde, anders mijn excuses daarvoor. Het meenemen van de leeftijd van 12 jaar heeft u opgenoemd?

De voorzitter: Ja, dat is genoemd, maar niettemin dank voor uw oplettendheid.

Ik dank de aanwezigen op de publieke tribune, de pers, de leden en de Minister voor hun aanwezigheid.

Sluiting 16.40 uur.