Gepubliceerd: 10 april 2014
Indiener(s): Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33802-6.html
ID: 33802-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 april 2014

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu op 22 januari 2014 heeft vastgesteld. De leden van de fracties van VVD, PvdA, CDA, PVV en SP hebben opmerkingen gemaakt en vragen gesteld. Graag beantwoord ik de door hen gestelde vragen. Bij de beantwoording van de vragen is zoveel mogelijk de indeling en volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat vergelijkbare vragen zijn samengenomen.

Ik stel voor om door middel van een nota van wijziging het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat buiten twijfel staat dat het KNMI overheden zal ondersteunen op het gebied van veiligheid, openbare orde en bevolkingszorg bij verwacht of daadwerkelijk maatschappij-ontwrichtend weer of calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt.1 Dit is tevens de hoofdregel die geformuleerd was in de Kamerbrief van 28 maart 2013.2 De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de SP uitten zorgen rondom het garanderen van weergerelateerde dienstverlening aan verzoekende overheden bij calamiteiten. Hierover meer in § 3.2 van deze nota.

2. Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of eraan gedacht wordt om de taken van artikel 3 in de toekomst te beleggen bij een andere partij dan het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (hierna: KNMI) en waarom dan niet in de wet wordt vastgelegd dat het KNMI de taken uit artikel 3 uitvoert. De taakomschrijving zou dan volgens die leden in een ministeriële regeling kunnen worden vastgelegd.

Zoals de leden van de CDA-fractie al aanhaalden in het Verslag wordt in de memorie van toelichting en het nader rapport de keuze gemotiveerd waarom het KNMI niet wettelijk wordt aangewezen als verantwoordelijke voor de taken uit artikel 3 van het wetsvoorstel, maar wel aangewezen blijft als uitvoerder. In lagere regelgeving wordt wel (middels een organisatie- en mandaatbesluit) helder gemaakt waar de taken in de organisatie worden belegd.

Daarbij is het nuttig om een ministeriële regeling, een flexibel juridisch instrument, te hebben om de laatste stand van de techniek te kunnen volgen en tegelijk kenbaar te maken wat de overheid doet en kan. Het bedrijfsleven heeft hier profijt van, omdat het op basis van het «open data-beleid» gebruik maakt van de gegevens van het KNMI bij het maken van hun weerproducten.3

De opzet van het wetsvoorstel maakt de regelgeving op het gebied van meteorologie en seismologie consistenter, eenvoudiger en toekomstbestendiger. Daarmee wordt ook het beleid zoals dat is geformuleerd in de Kamerbrief van 28 maart 2013 een wettelijk basis gegeven. In deze brief is de positie van het KNMI heroverwogen en hieruit is de beslissing voortgekomen om de taken niet aan een marktpartij uit te besteden.

De leden van de SP-fractie vinden dat de trend van regelgeving via ministeriële regeling de democratie geen recht doet. Het parlement komt steeds meer buiten spel te staan bij relevante discussies en beleid. Deze leden zien de weergerelateerde overheidstaken bij voorkeur in de wet vastgelegd of op zijn minst in een algemene maatregel van bestuur met voorhang zodat de volksvertegenwoordiging hierover het laatste woord heeft.

De regering heeft, net als in de huidige Wet op het KNMI, voorgesteld om de overheidstaken op het gebied van meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen in de wet vast te leggen. In de wet zijn de relevante beginselen voor de dienstverlening te vinden. Net als in de huidige regelgeving, namelijk de Regeling beschikbaarheid algemeen weerbericht en KNMI-gegevens, prijs KNMI-gegevens en nadere regeling KNMI-taken en -raad, de Regeling algemeen weerbericht BES en de regelingen over luchtvaartmeteorologische inlichtingen, wordt de uitwerking van deze taken op ministerieel niveau neergelegd. In deze regelingen staan technische en administratieve voorschriften die veelal gestoeld zijn op internationale afspraken (WMO of ICAO e.d.). Op dit punt ziet de regering geen trendbreuk in het regelingniveau ten opzichte van de momenteel vigerende regelgeving. Wel wordt het KNMI niet meer in de wet genoemd. De regering heeft in de memorie van toelichting en het nader rapport bij het advies van de Raad van State deze keuze nader gemotiveerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de planning voor de vaststelling van de gedelegeerde regelgeving voor de uitvoering van de weergerelateerde overheidstaken.

Het streven is er op gericht om in het voorjaar van 2014 een ontwerpregeling te bespreken in het Overleg Meteorologie met de weerbedrijven, belanghebbenden uit de luchtvaartsector, decentrale overheden en andere belanghebbenden. Het heeft de voorkeur om uiterlijk 1 januari 2015 zowel de regeling als de wet in werking te laten treden.

3. Verhouding met andere regelgeving

3.1 Open data

De leden van de VVD-fractie vragen of de meteorologische en seismologische data volledig kunnen worden vrijgegeven en of daar kosten voor gebruikers mee gemoeid zijn. Als er kosten mee zijn gemoeid, vragen deze leden hoe realistisch deze kosten zijn en hoe en door wie worden ze bepaald.

Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur zijn meteorologische en seismologische data publiekelijk beschikbaar. Er is voor gekozen om deze data volgens het rijksbrede «open data-beleid» voor hergebruik beschikbaar te stellen. De data zijn kosteloos elektronisch te verkrijgen of in papieren vorm tegen marginale kosten (kosten kopij). Zoals in paragraaf 2 al kort is genoemd, kunnen bepaalde bedrijven het KNMI verzoeken om aanvullende dienstverlening zoals een 24-uur telefonische bereikbaarheid, leveringszekerheid en een specifieke leverantiesnelheid voor de data. Voor deze additionele dienstverlening worden de integrale kosten in rekening gebracht op basis van de Mededingingswet (volgens het Besluit markt en overheid waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte kosten). Hierin worden de werkelijke kosten van de aanvullende dienst verdisconteerd.

3.2 Markt en overheid

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het verstandig en werkbaar is dat het KNMI enkel bij uitzonderingsomstandigheden maatwerkdienstverlening mag verstrekken aan overheden, de rechterlijke macht, overheidsbedrijven en Bonaire, Sint Eustatius en Saba en verzoeken de regering deze keuze nader te motiveren. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering tevens te motiveren waarom er voor wordt gekozen dat de decentrale overheden en overheidsbedrijven geen gebruik mogen maken van de organisatie met de meeste expertise en de laagste kosten (dus de beste prijs-kwaliteitsverhouding).

In de aangehaalde Kamerbrief van 28 maart 2013 is aangegeven dat «het KNMI (...) diverse overheidsorganisaties ondersteunt bij publieke taken en verantwoordelijkheden op het gebied van openbare orde en veiligheid, zowel beleidsmatig als operationeel (inclusief preparatie, oefening en advies)». In artikel 3 wordt deze algemene taak verwoord, namelijk het ondersteunen op verzoek van bestuursorganen, de rechterlijke organisatie, overheidsbedrijven of openbare lichamen op het terrein van meteorologie, seismologie of andere geofysische terreinen bij de uitvoering van aan hen bij of krachtens wet opgedragen taken. Dit is geformuleerd als taak van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Deze diensten worden in het kader van de vraagssturing altijd op verzoek en tegen integrale kosten verleend (art. 5 van het wetsvoorstel). Daarnaast is ook afgesproken dat bij de ondersteuning voor bestuursorganen en overheidsbedrijven in beginsel niet wordt getreden in de bestaande marktverhoudingen bij de levering van operationele, weergerelateerde producten en diensten. Dienstverlening, zoals peilbeheer bij waterschappen of gladheidbestrijding voor gemeenten, valt hier ook onder. Dit betekent dat vanuit de zorgplichten van de Minister restrictief wordt omgegaan met het leveren van bewerkte data aan bijvoorbeeld waterschappen ten aanzien van de weersverwachtingen. Dit beleid van terughoudendheid bij weergerelateerde dienstverlening is gevat in vier criteria die op ministerieel regelingsniveau verder uitgewerkt kunnen worden. In het tweede lid van artikel 3 van het wetsvoorstel wordt daarvoor een grondslag opgenomen. Hieronder worden de criteria uit de Kamerbrief nogmaals opgesomd. Het gaat om dienstverlening die door het KNMI kan worden verleend:

  • 1. ten behoeve van incidentele doelgroepspecifieke waarschuwingen voor gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer;

  • 2. wanneer sprake is van gerichte verzoeken van de in de veiligheidsregio’s samenwerkende partners in verband met de openbare orde en veiligheid (inclusief preparatie, oefening, nazorg en evaluatie);

  • 3. wanneer de opdrachtgever uit de aard van zijn werkzaamheden geen gebruik kan maken van niet-ambtelijke opdrachtnemers, zoals in het geval van gerubriceerde (weer)informatie; en

  • 4. wanneer het KNMI als enige beschikt over de kennis en middelen die nodig zijn voor een specifiek product of dienst en marktpartijen hierin niet kunnen voorzien.

Niet alleen het KNMI, ook marktpartijen kunnen uiteraard diensten verlenen aan overheidsorganisaties indien ze over de gevraagde kennis en kunde beschikken. Daarbij is het ook mogelijk voor overheidsorganisaties om te verzoeken om toetsing van de weerdienstverlening van marktpartijen (second opinion). Het kwaliteitsniveau kan middels deze toets worden bewaakt. Het KNMI fungeert hierbij dan als referentie-instituut. Op deze manier kan een verzoekend bestuursorgaan of overheidsbedrijf altijd gebruik maken van de organisatie die de expertise tegen de laagste kosten kan leveren. Er is dus volledige keuzevrijheid voor decentrale overheden en overheidbedrijven in de af te nemen dienstverlening en waar zij die afnemen.

Het KNMI moet op grond van het wetsvoorstel de integrale kosten, zoals nader uitgewerkt in het Besluit markt en overheid, doorberekenen voor alle dienstverlening die op grond van deze criteria worden geleverd. Op deze manier ontstaat een gelijk speelveld met het bedrijfsleven in de weermarkt terwijl overheden kwalitatief goede dienstverlening gegarandeerd krijgen. Bovendien worden bestaande marktverhoudingen niet verstoord en zijn de voorwaarden in overleg met het bedrijfsleven tot stand gekomen. Bedrijven leveren naar tevredenheid weerproducten, het KNMI blijft als referentie-instituut in beeld. Toepassing van de vier criteria veroorzaakt dus geen problemen in de continuïteit en kwaliteit van dienstverlening die de afnemers gewend zijn.

Ten aanzien van het bovenstaande zijn de volgende aanvullende opmerkingen belangrijk:

  • Ten eerste is geregeld in artikel 3, tweede lid, van het wetsvoorstel dat de rechterlijke organisatie en de Onderzoeksraad voor veiligheid altijd gebruik mogen maken van de dienstverlening van het KNMI in het kader van hun publieke taak wanneer zij daarom vragen. Dit is een invulling van het derde criterium, omdat deze organisaties feitelijk uitsluitend gebruik kunnen maken van een ambtelijke dienstverlener.4

  • Ten tweede is het vierde criterium niet één op één terug te vinden in het wetsvoorstel en is unieke kennis niet gedefinieerd. Het veronderstellen van unieke kennis bij het KNMI zal procedureel worden ingekleurd en als actualisering van het wettelijk voorgeschreven actualiteitenprogramma. Daarop wordt hieronder nader ingegaan.

  • Ten slotte gelden binnen de Rijksoverheid de bovenstaande vier criteria niet. Dienstonderdelen binnen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zoals Rijkswaterstaat, of andere departementen (bijv. de Ministeries VenJ en VWS) kunnen vrijelijk gebruik maken van de expertise van het KNMI. Wanneer het inzet van expertise betreft die buiten de basistaken ligt, worden kosten doorberekend aan de opdrachtgever. Overigens geldt de verplichting voor het doorrekenen van integrale kosten niet voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba die overigens vrijwel geen gebruik maken van maatwerk, maar van de basistaken.5

Voorts hebben de leden de PvdA-fractie zorgen over het voornemen met betrekking tot de maatschappelijke veiligheid in relatie tot de geformuleerde criteria. Zij vernemen graag van de regering of het mogelijk is dat decentrale overheden en overheidsondernemingen ook onder niet-uitzonderingsomstandigheden (tegen marktconforme vergoeding) gebruik kunnen maken van de diensten van het KNMI en geven aan hier een voorkeur voor te hebben. Daarnaast sluiten zij zich aan bij de Raad van State, die adviseert om de voorwaarden op grond waarvan weergerelateerde diensten kunnen worden aangeboden aan decentrale overheden en overheidsbedrijven in de wet op te nemen, en verzoeken de regering dit ook te doen.

Het eerste en het tweede criterium hebben direct een link met de maatschappelijke veiligheid. Hoewel het KNMI algemene weerwaarschuwingen uitgeeft, hebben decentrale overheden eveneens cruciale veiligheidstaken waarbij een goede kennis van de weeromstandigheden een belangrijke rol speelt. De regering merkt terdege de vrees op van de leden van de PvdA-fractie, maar ook die van de CDA-fractie, dat overheidsorganen op het gebied van weergerelateerde calamiteiten niet meer bij het KNMI terecht zouden kunnen. De regering hecht belang aan een deskundig, onafhankelijk en goed functionerend KNMI, omdat een nationaal weerinstituut een belangrijke rol heeft in het waarborgen van de veiligheid in Nederland. Om de twijfel bij deze fractieleden weg te nemen wordt de eerder in deze paragraaf geformuleerde taak in het wetsvoorstel opgenomen, namelijk dat overheidsorganisaties tegen integrale kosten ondersteuning kunnen vragen bij publieke taken op het gebied van openbare orde en veiligheid, zowel beleidsmatig als operationeel (inclusief preparatie, oefening en advies). Bij nota van wijziging zal daarom in het voorstel aanvullend worden opgenomen dat de Minister van Infrastructuur en Milieu ondersteuning van overheden op het gebied van veiligheid, openbare orde en bevolkingszorg, bij verwacht of daadwerkelijk maatschappij-ontwrichtend weer of calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt, niet zal weigeren. In het wetsvoorstel staat al het beginsel opgenomen dat het mogelijk is voor de Minister om decentrale overheden en overheidsbedrijven e.d. te ondersteunen bij hun publieke taken tegen integrale kosten. In de nota van wijziging wordt expliciet opgenomen dat er een leveringsplicht is wanneer die ondersteuning wordt gevraagd op het gebied van veiligheid, openbare orde en bevolkingszorg bij verwacht of daadwerkelijk maatschappij-ontwrichtend weer of weergerelateerde calamiteiten. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om advisering rond de verspreiding van een gifwolk (waar dalen schadelijke effecten neer) of bij een grote hoeveelheid plaatselijke neerslag. Goede dienstverlening ten behoeve van de maatschappelijke veiligheid is door het samenstel van deze wet gegarandeerd.

Het verder in detail opnemen in de wet van inperkingen van de dienstverlening doet afbreuk aan de behoefte aan flexibiliteit. De vier criteria zijn juist vanuit de gedachte geformuleerd dat de verhouding tussen markt en overheid naar aanleiding van ontwikkelingen in de markt of bij het bestuur gaandeweg kan worden gecorrigeerd door aanpassing van een ministeriële regeling.

De leden van de CDA-fractie constateren dat één van de uitzonderingen waarbij wel zonder doorberekening van integrale kosten diensten kunnen worden verleend aan decentrale overheden is «wanneer het KNMI als enige beschikt over de kennis en middelen die nodig zijn voor een specifiek product of een specifieke dienst». De leden van de CDA-fractie vragen of er aan deze uitzondering een ruime invulling gegeven gaat worden. Deze leden vragen of de regering bijvoorbeeld voornemens is om deze uitzondering te verruimen tot «wanneer het specialistische kennis betreft die samenhangt met de basistaken van het KNMI». De leden van de PvdA-fractie zijn ook benieuwd hoe wordt vastgesteld dat het KNMI als enige beschikt over de kennis en middelen die nodig zijn voor een specifiek product of dienst.

De regering wil graag vasthouden aan het geformuleerde criterium; het respecteren van bestaande marktverhoudingen en de in dat kader gemaakte afspraken met weerbedrijven staan voorop. De regering is dan ook niet voornemens om hierop een uitzondering te maken wanneer het specialistische kennis betreft die samenhangt met de basistaken van het KNMI. In geval het KNMI verzocht wordt kennis te leveren aan overheidsorganisaties of aan een publiek-privaat samenwerkingsverband, zal bij met name de weergerelateerde bedrijven gecheckt worden of zij deze kennis eveneens zouden kunnen leveren. In het kader hiervan organiseert het KNMI jaarlijks een breed overleg waaraan alle belanghebbenden in en rond de meteorologische dienstverlening deelnemen. Verzoeken voor het oppakken van nieuwe activiteiten die mogelijk een aantrekkelijke «businesscase» voor marktpartijen zijn zullen worden geagendeerd in het overleg. Vervolgens wordt op basis van de inbreng in het overleg beslist of het KNMI de gevraagde kennis mag en kan leveren. Bij twijfel of zorgen is het verstandig dat het KNMI ruimte laat aan anderen. In essentie wordt dus het bedrijfsleven geconsulteerd om te verifiëren of er sprake is van unieke kennis. Het hebben van «unieke kennis» wordt dus niet gedefinieerd, maar het bezit daarvan wordt aangenomen na het doorlopen van een procedure. Wanneer geen van de belanghebbenden aangeeft de gevraagde dienst te kunnen leveren, zal het KNMI dat kunnen doen tegen vergoeding van de integrale kosten. Een vergelijkbare werkwijze wordt ook door Deltares gevolgd. De procedurele eisen zullen bij ministeriële regeling worden verankerd. Overigens is er geen uitzondering voor het doorberekenen van integrale kosten als het gaat om de ondersteuning van overheidsorganisaties (die geen onderdeel zijn van de Staat) bij hun publieke taken.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om in te gaan op hoe en wanneer wordt vastgesteld dat het normale weerbeeld overgaat in gevaarlijk en maatschappijontwrichtend weer.

Bij weerwaarschuwingen worden drie categorieën van weerbeelden gehanteerd, namelijk gevaarlijk, extreem en maatschappij-ontwrichtend weer. Bij gevaarlijk weer geeft het KNMI «code geel», bij de tussencategorie «extreem weer» hoort «code-oranje» en bij maatschappij-ontwrichtend weer «weeralarm» of «code-rood». Weerwaarschuwingen worden slechts uitgegeven als de weeromstandigheden tot gevaarlijke situaties kunnen leiden. Uit praktijksituaties is vastgesteld bij welke weersverschijnselen en bij welke intensiteit dit het geval is. Met klimatologische gegevens is vastgesteld welke weerverschijnselen voor Nederland een rol spelen en hoe vaak die bij bepaalde weeromstandigheden optreden.

Een weerwaarschuwing wordt binnen 48 uur uitgegeven gezien vanaf het tijdstip dat het verschijnsel is opgetreden dan wel verwacht wordt. Bij extreem weer wordt binnen 24 uur en met een kans van tenminste 60% een waarschuwing uitgegeven. Het afgeven van een weeralarm is niet zo zeer een meteorologische afweging als wel een afweging van maatschappelijke impact als gevolg van het weer.

De kleurcodering op basis van frequentie van optreden sluit aan bij de algemeen gevolgde systematiek in Europa, het zogenoemde Meteoalarm (een systeem van Europese weerwaarschuwingen). Het uitgeven van de code voor extreem weer geschiedt na consultatie van een vooraf bepaalde groep van commerciële weerproviders en van de meteorologen van Defensie. Het uitgeven van een weeralarm vindt plaats onder regie en verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het weeralarm komt in beeld als het verschijnsel naar verwachting met 90% zekerheid zal optreden. Het alarm wordt niet eerder dan 12 uur van te voren afgegeven. In de praktijk betekent dit: vrijwel het moment van optreden.

Het gebied dat hierbij wordt gehanteerd is een zogenoemd Standaard Gebieds Grootte (SGG). Voor SGG geldt: tenminste 50x50 km groot dan wel een coherente band van tenminste 50 km lengte boven het Nederlandse vasteland. In geval van extreem weer of weeralarm is er dus sprake van een kansbenadering. Dat houdt in dat na een weerwaarschuwing het verwachte weer niet altijd daadwerkelijk optreedt dan wel dat een weerwaarschuwing soms niet wordt uitgegeven terwijl het weer dat bij de waarschuwing hoort in meer of mindere mate wel optreedt. Het wetsvoorstel bepaalt dat de Minister van Infrastructuur en Milieu in ieder geval bij gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer of bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt een weerwaarschuwing afgeeft. Het is van belang dat er in dit geval één instituut optreedt als weerautoriteit ten behoeve van een heldere verantwoordelijkheid en het vermijden van onduidelijkheid bij het publiek of hulpdiensten. Het wetsvoorstel regelt tevens dat het publiek via algemeen toegankelijke communicatiemiddelen wordt ingelicht. Op deze manier is gegarandeerd dat er continue toegang is tot kosteloze weerinformatie. Dit is vergelijkbaar met de reguliere algemene weerberichten die iedereen kent. Op verzoek kunnen andere overheden gebruik maken van meer doelgroepspecifieke weerwaarschuwingen (criterium 1). Een algemene weerwaarschuwing is niet altijd toegespitst op het gebied van de verzoeker, maar grover ingedeeld. Tegen betaling van de integrale kosten kunnen overheidsorganisaties een signalering krijgen voor een voor hun taakgebied relevant verwacht maatschappij-ontwrichtend weerbeeld of calamiteit waarbij het weer een rol speelt. De grenswaarden die worden gehanteerd voor de verschillende categorieën van weerbeelden zijn uniform en zullen in het kader van dit wetsvoorstel niet worden aangepast.

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat de waterschappen, die het land dienen te beschermen tegen hoog water, zich ernstig zorgen maken over de kwaliteit en de leveringszekerheid van belangrijke informatie over extreem weer. Deze leden vragen de regering op deze zorgen te reageren. Zij vragen zich af hoe de regering de levering van informatie door het KNMI zal garanderen.

Zoals hiervoor is aangegeven, regelt het wetsvoorstel dat het afgeven van weerwaarschuwingen wettelijk geborgd is. Daarnaast is het mogelijk voor waterschappen om in het kader van hun publieke taak het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te verzoeken om incidentele doelgroepspecifieke waarschuwingen af te geven als een voor hen relevant dreigend weerbeeld optreedt. Deze ondersteuning (op het gebied van veiligheid), die aansluit op het algemene systeem van weerwaarschuwingen, zal bij nota van wijziging in het voorstel vastgelegd worden. Weerwaarschuwingen worden kort voordat het weerverschijnsel optreedt afgegeven om zo accuraat mogelijk te zijn. Hierbij zal geen wijziging in de kwaliteit of leveringszekerheid ten opzichte van de huidige situatie ontstaan.

4. Effecten en lasten van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie constateren dat op het KNMI een bezuiniging neerdaalt. Een structurele bezuiniging vanaf 2018 van 3,5 miljoen euro door efficiëntie en daarbovenop wordt de agentschapsbijdrage vanaf 2014 teruggebracht van 28,5 miljoen euro naar 22 miljoen euro. Deze leden vragen zich af of het hier gaat om een totale bezuiniging voor het KNMI van 10 miljoen euro in 2018. De leden van de CDA-fractie vragen of het KNMI de taken nog kan uitvoeren zonder verlies aan kwaliteit. Daarbij vragen zij zich af welke kwaliteit verloren zou kunnen gaan. Evenals de leden van de SP-fractie vragen ook de leden van de CDA-fractie zich af of het KNMI de basistaken nog kan uitvoeren met een bezuiniging van 10 miljoen euro.

Zoals de leden van de CDA-fractie aangeven zijn bezuinigingen op de agentschapsbijdrage onvermijdelijk en dus wordt zorgvuldig gekeken naar de wijze waarop het KNMI hiermee kan omgaan. Het niveau van de dienstverlening zelf zal niet veranderen, de omvang van het takenpakket zal als gevolg van bezuinigingen wel aan verandering onderhevig zijn. Hierbij is een afgewogen mix tot stand gekomen van essentiële basistaken en onderdelen van het takenpakket waarop het profijtbeginsel kan worden toegepast.

De bezuiniging van 3,5 miljoen euro is inmiddels ingeboekt en geldt tot 2016. Plannen hiervoor zijn door het KNMI opgesteld. In 2018 moet de bezuiniging zijn opgelopen tot 4,4 miljoen euro. De verandering in de agentschapbijdrage van 28,5 naar 22 miljoen euro vormt geen bezuiniging op het totale budget van het KNMI, maar behelst een verschuiving van de bijdrage uit de Rijksbegroting naar de bijdrage die overheidsdiensten door toepassing van het profijtbeginsel op maatwerkdiensten zullen verstrekken aan het KNMI.

De leden van de SP-fractie horen graag van deze regering waarom ook zij vindt dat de ambitie van een kleine overheid van dit kabinet en een besparing van 6,5 miljoen euro opwegen tegen:

  • 1. het borgen van de grote externe effecten die met meteorologische dienstverlening gemoeid zijn.

  • 2. de kosten die gemoeid zijn met het reguleren van de marktwerking, waarbij gecertificeerde bedrijven of organisaties in beginsel in aanmerking zouden kunnen komen voor het uitvoeren van dit type diensten gedurende een nader vast te stellen aantal jaren;

  • 3. de onzekerheid over continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening, die uit het oogpunt van veiligheid, efficiëntie/capaciteit en milieu belangrijk geacht wordt. Zeker omdat in de brief over het kabinetsbesluit zelfs gesteld wordt dat een eventuele transitie tijdrovend en kostbaar is.

In het kader van een kleinere overheid uit het regeerakkoord Rutte I is de agentschapbijdrage van het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan het KNMI vanaf 2014 structureel met € 6,5 miljoen verlaagd. Door de afgelopen recessie en bezuinigingsopgaven hebben veel onderdelen van de Rijksoverheid te maken met het inleveren van budget. Voor het KNMI is gezocht naar een manier om, met minder geld vanuit de begroting van Infrastructuur en Milieu, toch dezelfde kwaliteit van dienstverlening te kunnen bieden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen basistaken en maatwerk. De regering draagt ervoor zorg dat de nationale veiligheid niet in het geding is en dat een aantal basistaken niet getroffen wordt. Tot die taken behoren mede de weerwaarschuwingen, de klimaatscenario’s en de klimatologie. Dit zijn taken die ook moeilijk door de markt tot stand kunnen komen vanwege de behoefte om met één stem te spreken als het gaat om weergerelateerde calamiteiten of omdat fundamenteel klimaatonderzoek of seismologisch onderzoek niet in voldoende mate door de markt tot stand komt (marktfalen). Naast deze basistaken zijn er ook diensten waarvan een afnemer individueel profijt heeft en die ook toegesneden worden op de wensen van die afnemer. In dat kader wordt in het wetsvoorstel geregeld dat bestuursorganen de integrale kosten betalen voor de dienstverlening (maatwerk) die zij ontvangen in het kader van de publieke taak. Daarmee wordt de bezuiniging op de agentschapsbijdrage mogelijk gecompenseerd, afhankelijk van de vraag van de bestuursorganen. Bestuursorganen hebben zoals gezegd geen plicht tot afname bij het KNMI. Daarnaast kunnen bedrijven gebruik maken van de weerdata van het KNMI om zelf producten te ontwikkelen (open data). Bedrijven willen dan vaak een hogere leveringszekerheid en specifiek aanvullende dienstverlening dan redelijk is vanuit het uitvoeren van het open data-beleid (het kost ca. 400.000 euro om adequaat dataverkeer te verzorgen voor bedrijven). Om die reden wordt ook bedrijven, die aanvullende dienstverlening willen ontvangen, gevraagd de integrale kosten te betalen. Deze integrale kosten worden eveneens gerekend, omdat maatwerkproducten in bepaalde gevallen ook door weerbedrijven geleverd kunnen worden en concurrentie op grond van prijs voorkomen dient te worden.

Het KNMI voert basistaken uit en zal voor overige dienstverlening mensen en middelen kunnen bekostigen op vraagbasis en niet vanuit een vooraf gepland en begroot aanbod.

Dit wetsvoorstel betekent geen grote koerswijziging en geeft geen kader voor het reguleren van marktpartijen. Er worden geen extra vergunningen of certificaten in het leven geroepen. Het voorstel regelt welke (basis)taken de overheid op zich neemt, heeft ten doel bestaande marktverhoudingen daarbij te ontzien en laat ruimte voor marktpartijen om nieuwe technologieën te ontwikkelen. Het gaat primair om het afbakenen van competenties en niet om het reguleren van een bedrijfssector. Er worden als zodanig dus geen kosten gemaakt bij het reguleren van de markt. Het intensief reguleren van een marktpartij zou wel noodzakelijk en kostbaar zijn bij luchtvaartmeteorologische dienstverlening. Op dit punt wordt ook gedoeld in de door de leden van de SP-fractie aangehaalde brief, als het gaat om de tijdrovende en langdurige transitie en de daarbij behorende onzekerheid over de continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening. Deze dienstverlening past echter in een apart raamwerk dat verder bij artikel 8 bij het artikelsgewijze deel van deze nota wordt besproken.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de verwachtingen van de regering zijn betreffende de opbrengsten voor het KNMI van producten buiten de basisdiensten uit artikel 3. De leden van de CDA-fractie vragen tevens wat het voor publieke opdrachtgevers betekent dat zij vanaf 1 januari 2014 gaan betalen voor activiteiten buiten het basispakket. De leden van de CDA-fractie vragen of de Kamer geïnformeerd kan worden om welke producten en bedragen het gaat, welke decentrale overheden deze producten afnemen en welke kosten in rekening gebracht gaan worden aan decentrale overheden.

Wat betreft de verwachtingen ten aanzien van opbrengsten uit maatwerkopdrachten gaat het KNMI uit van handhaving van het huidige peil van dienstverlening. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu betaalt vanaf 1 januari 2013 de integrale kosten voor maatwerk gerelateerde dienstverlening door het KNMI. Met ingang van 1 januari 2014 betalen ook andere rijksoverheden en decentrale overheden voor de dienstverlening. Hiervan zijn zij in 2013 op de hoogte gesteld. Het gaat onder andere om seismologisch onderzoek en advies ten behoeve van het Ministerie van Economische Zaken, calamiteitenberichtgeving voor organisaties in de veiligheidsregio’s, veiligheidsberichtgeving voor de waterschappen. De geschatte omvang van het maatwerk in 2014 is 6 miljoen euro (IenM, andere departementen en decentrale overheden). Dit bedrag is nagenoeg gelijk aan de bezuiniging op de agentschapbijdrage.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe, als besloten wordt om bepaalde taken van artikel 3 te laten uitvoeren door een andere partij dan het KNMI, zich dat dan zou verhouden met de basisfinanciering/agentschapbijdrage van het KNMI.

Indien de Minister van Infrastructuur en Milieu besluit om het uitvoeren van een bepaald deel van de basistaken niet meer bij het KNMI neer te leggen, dan zal dit uiteraard consequenties hebben voor de agentschapbijdrage. Om ervoor te zorgen dat er sprake zal zijn van het leveren van gewenste en gevraagde producten en diensten stelt het KNMI – op basis van de missie en daaruit voortvloeiende strategische visie – jaarlijks een geactualiseerd meerjaren activiteitenprogramma op. Hierin staan alle activiteiten beschreven die het KNMI uitvoert, zowel basis- als maatwerk. Veranderingen in de omvang van de agentschapbijdrage zullen worden vertaald in aanpassingen in het activiteitenprogramma van het KNMI. Volgens het wetsvoorstel wordt het programma door de Minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld en ter inzage gelegd.

De leden van de CDA-fractie vragen verder hoe voorkomen kan worden dat kennis en kunde beschikbaar binnen de overheid, dus bij het KNMI, niet gebruikt wordt door de overheid. Het zou volgens de leden van de CDA-fractie niet zo moeten zijn dat vanwege de doorberekening van de integrale kosten aan decentrale overheden er geen gebruik gemaakt wordt van deze beschikbare kennis en kunde bij het KNMI. Zij vragen zich af hoe kan worden voorkomen dat de beschikbare kennis en kunde binnen de Nederlandse overheid niet wordt aangewend.

Het KNMI behoudt met het uitvoeren van de basistaken een gezond fundament voor het vasthouden van de hoge kwaliteit die bij een referentie-instituut hoort. De regering steunt de gedachte dat de kennis en kunde die bij het KNMI beschikbaar is, zo goed mogelijk benut moet kunnen worden door decentrale overheden. Indien het kennis en kunde betreft die voortvloeit uit het uitvoeren van basistaken, hebben decentrale overheden hiertoe vrijelijk toegang. In geval van aanvullende verzoeken (maatwerk) zal kennis en kunde van het KNMI worden benut als het gevraagde maatwerk bedoeld is ter ondersteuning van de uitvoering van publieke taken van decentrale overheden op het gebied van openbare orde, veiligheid en bevolkingszorg. In die gevallen zullen integrale kosten worden doorberekend om bestaande marktverhoudingen te respecteren en concurrentie op grond van een lage prijs te voorkomen. Daarbij is er zoals gezegd geen afnameplicht van de decentrale overheden. Zij kunnen dus altijd kiezen voor de beste prijs of prijs-kwaliteitverhouding.

De leden van de CDA-fractie constateren dat op het bepalen van de kostprijs voor diensten buiten de basisdiensten uit artikel 3 de Mededingingswet van toepassing is. Het KNMI heeft in overleg met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een kostprijsmodel ontwikkeld. De leden van de CDA-fractie vragen of dit kostprijsmodel wordt neergelegd in een regeling. Zij vragen ook hoe dit kostprijsmodel zich verhoudt met reguliere marktprijzen.

Het KNMI heeft een kostprijsmodel ontwikkeld dat door de Audit Dienst Rijk en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is getoetst. Dit kostprijsmodel draagt bij aan eerlijke marktverhoudingen en heeft als oogmerk een gelijk speelveld met de markt te creëren. Het uiteindelijke model zal onderdeel uitmaken van de ministeriële regeling die regelt welke dienstverlening kan worden afgenomen van het KNMI. Momenteel is het model nog niet in alle details gereed. Er moet nog een productenlijst worden vastgesteld die onderdeel uitmaakt van het activiteitenprogramma. Het model zal voldoen aan de eisen die worden gesteld op grond van de Mededingingswet voor het doorberekenen van de integrale kosten. Dit is erop gericht om concurrentievoordelen van de overheid ten opzichte van de markt te voorkomen.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat er een aanbieder is die kenbaar maakt bijvoorbeeld luchtvaartmeteorologische diensten bijna 40% goedkoper te kunnen aanbieden dan het KNMI. Zij vragen zich af of het kabinet hiervan op de hoogte is en vragen om een reactie.

Het is het kabinet bekend dat er vanuit het bedrijfsleven een private partij is die zegt luchtvaartmeteorologische diensten goedkoper te kunnen aanbieden. Hierbij plaatst het kabinet de volgende kanttekeningen. Ten eerste is de overweging om luchtvaartmeteorologische dienstverlening op dit moment niet in de markt te zetten niet zozeer een financiële overweging maar spelen publieke belangen als veiligheid, continuïteit en capaciteit hierin een belangrijke rol. Daarnaast is kostenefficiëntie ook voor KNMI een belangrijke doelstelling mede gelet op de Europese prestatiedoelstellingen in het kader van het «Single European Sky»-beleid. De luchtruimgebruikers geven aan tevreden te zijn over de huidige prijs-kwaliteitverhouding. Met betrekking tot het aanbod waaraan gerefereerd wordt, dient te worden opgemerkt dat het hier gaat om het aanbieden van een deel van de luchtvaartmeteorologische dienstverlening. Wanneer ten behoeve van een goede vergelijking de belangrijkste ontbrekende delen worden meegenomen (kosten gemaakt voor de meteorologische waarneeminfrastructuur op regionale civiele luchthavens alsmede kosten die gemaakt worden voor activiteiten en infrastructuur die niet voor de volle 100% aan luchtvaartdienstverlening zijn toe te wijzen), dan is er geen noemenswaardig verschil in de kosten van de dienstverlening te onderkennen tussen de private partij en het KNMI.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering ervoor kiest om de kosten van mogelijke opdrachten buiten de basistaken uit artikel 3 integraal door te berekenen aan decentrale overheden. De leden van de CDA-fractie vragen zich af in hoeverre dit leidt tot extra administratieve lasten en kosten voor decentrale overheden.

De belangrijkste reden om integrale kosten door te berekenen aan (rijks)overheidsorganisaties is de bestaande marktverhoudingen te respecteren. Oneigenlijk concurrentievoordeel ten opzichte van de markt wordt daardoor voorkomen. Daar waar marktpartijen vergelijkbare producten en diensten kunnen leveren aan (rijks)overheidsorganisaties, staat het overheidsorganisaties vrij om deze af te nemen. Het KNMI brengt uitsluitend de integrale kosten in rekening. Met alle gevallen waarbij decentrale overheden specifieke producten of diensten inkopen bij derden, zijn administratieve lasten gemoeid. Inkopen bij het KNMI vormt daar geen uitzondering op. Alle generieke producten en diensten, gefinancierd vanuit de agentschapbijdrage, zijn elektronisch gratis beschikbaar voor derden.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de kosten-batenrelatie tussen nationale weerinstituten en decentrale overheden in andere Europese lidstaten wordt vormgegeven.

De diversiteit binnen Europa aan nationale weerinstituten is groot. In de meeste gevallen werken nationale weerinstituten vraaggestuurd (in meer of mindere mate) en zijn zij gericht op het bedienen van zowel overheden als private afnemers. Het Duitse weerinstituut lijkt nog het meest op het KNMI als het gaat om een terughoudend beleid ten aanzien van de dienstverlening richting private partijen. Het Franse weerinstituut daarentegen heeft een zeer dominante marktpositie en opereert voor een groot deel commercieel. Het ontbreekt aan meer gedetailleerde informatie over de kostenbatenrelatie tussen weerinstituten en decentrale overheden in andere Europese landen.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 3

De leden van de PVV-fractie vragen bij wie de publieke verantwoordelijkheid ligt voor de weerwaarschuwingen. Zoals te lezen valt in de memorie van toelichting is het KNMI de enige autoriteit die een weerwaarschuwing mag afgeven. Daarom zou het wenselijk zijn dat daar ook vooraf de publieke verantwoordelijkheid duidelijk is, zo stellen deze leden.

De regering acht het wenselijk dat er weerwaarschuwingen met één stem worden gegeven. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het afgeven van weerwaarschuwingen een overheidstaak is waarvoor de Minister van Infrastructuur en Milieu de verantwoordelijkheid draagt. De Minister is aanspreekbaar op het uitvoeren van deze taak. Echter het daadwerkelijke uitvoeren van de taak zal in de organisatie van het ministerie worden geplaatst bij het KNMI. Vooraf moet uiteraard worden aangegeven op wat voor manier de waarschuwing bij het publiek aankomt. Feitelijk zal er niets veranderen aan de huidige informatievoorziening bij weerwaarschuwingen en de verantwoordelijkheidsverdeling die daarbij hoort.

Artikel 5

De leden van de PVV-fractie zetten vraagtekens bij de borging van de wetenschappelijke onafhankelijkheid zoals die in het wetsvoorstel is vormgegeven. De leden van de PVV-fractie vragen zich af of er geen sprake is van de slager die zijn eigen vlees keurt bij wetenschappelijk klimaatonderzoek, aangezien de adviezen van het KNMI van belang kunnen zijn voor het beleid van de regering ten aanzien van duurzame ontwikkeling.

De regering onderkent deze spanning tussen de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek en het uitvoeren van dit onderzoek onder ministeriële verantwoordelijkheid. De huidige regelgeving geeft geen direct antwoord op deze spanning. In het voorstel is hier dan ook speciale aandacht aan besteed door te regelen dat de Minister van Infrastructuur en Milieu afziet van het geven van aanwijzingen met betrekking tot het doen van onderzoek en het rapporteren en publiek maken van de resultaten ervan. De taak om het (fundamenteel) klimaatonderzoek in stand te houden ligt bij de overheid, maar de inhoud daarvan moet gevrijwaard blijven van politieke invloeden. Het door de leden van de PVV-fractie aangegeven risico dat de slager zijn eigen vlees keurt, wordt beheerst door de toetsing bij een nieuw in te stellen orgaan neer te leggen dat niet in een gezagsverhouding tot de Minister staat, namelijk de Raad van Toezicht. Dit is een beproefde methode die ook te vinden is in de Wet op het RIVM. Deze raad brengt openbaar verslag uit over de wetenschappelijke kwaliteit van de dienstverlening van de overheid op het gebied van meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen is in het advies «Positionering KNMI-onderzoek» van 16 april 2012 specifiek ingegaan op dit punt. In het voorliggende wetsvoorstel is dit advies opgevolgd.

Artikel 8

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de burgerluchtvaart een groot maatschappelijk belang dient, maar niet gedefinieerd hoeft te worden als publieke taak. De leden van deze fractie vragen dan ook om welke veiligheidsaspecten het hier precies gaat en waarom door middel van contractvorming marktpartijen deze inlichtingen niet kunnen verstrekken. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe wordt bekeken of de kosten die hiermee gemoeid zijn marktconform zijn.

Continuïteit van dienstverlening, veiligheid en capaciteit van de Schiphol-operatie zijn samenhangende overwegingen voor de keuze van de luchtvaartmeteorologische dienstverlener.

De uitvoering van luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartmeteorologische dienstverlening dienen beide ter bevordering van een zo groot mogelijke veiligheid van al het luchtverkeer in het vluchtinformatiegebied Amsterdam.

Binnen de luchtvaartmeteorologische dienstverlening zijn, net als bij de normale weerwaarschuwingen, de weerwaarschuwingen voor de gehele luchtvaartsector op specifieke wijze geïntegreerd om de veiligheid van al het luchtverkeer en de passagiers in het Nederlandse luchtruim te borgen.

Met behulp van de inzet van luchtvaartmeteorologische dienstverlening is de luchtverkeersdienstverlening in staat om met name op de Mainport Schiphol de in de toekomst benodigde capaciteit aanzienlijk te verhogen bij een gelijkblijvend veiligheidsniveau.

Dit betekent dat als gevolg van de luchtvaartmeteorologische dienstverlening per saldo meer vluchten en vliegbewegingen kunnen worden uitgevoerd en dat daarbij de (externe) veiligheid blijft geborgd voor passagiers, de omwonenden van de luchthaven(s) en de bewoners van gebieden van het overvliegend luchtverkeer welke zich kunnen uitstrekken over geheel Nederland.

Gebruikers en de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) geven aan dat continuïteit van dienstverlening bijdraagt aan een effectieve integratie van luchtvaartmeterologische dienstverlening in de luchtverkeersdienstverlening waarmee een hoge capaciteit binnen gelijkblijvend veiligheidsniveau kan worden geborgd.

Naast het Ministerie van Defensie zijn de belangrijkste civiele belanghebbenden van de luchtvaartmeteorologische dienstverlening van het KNMI, de internationale luchtvaartmaatschappijen, LVNL en de luchthavens (staatsdeelneming). Hierbij worden de kosten van de luchtvaartmeteorologische dienstverlening door de luchtvaartmaatschappijen via heffingen afgedekt. Door middel van jaarlijks door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu georganiseerde raadpleging van belanghebbenden geven deze partijen hun standpunt weer ten aanzien van de vraag of de met de luchtvaartmeteorologische dienstverlening gemoeide kosten, zoals die door het KNMI jaarlijks worden gepresenteerd in de begroting, markconform zijn. Genoemde partijen hebben baat bij een onafhankelijke, continue, stabiele en hoogwaardige dienstverlening via een kosteneffectief aanbod. Partijen hebben aangegeven tevreden te zijn over de kostprijs van de luchtvaartmeteorologische dienstverlening van het KNMI. Daarnaast wordt met prestatiesturing volgend uit Single European Sky (SES) nadrukkelijk gestuurd op kostenefficiëntie.

De leden van de SP-fractie vragen waarom deze regering per se marktwerking wil bevorderen terwijl volgens de brief over het kabinetsbesluit de belangrijkste belanghebbenden (LVNL, KLM, Defensie) geen aanleiding zien om een andere aanbieder te kiezen. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie waarom de regering het risico neemt van privatisering van luchtvaartmeteorologische diensten. Zij vragen zich af of de regering van mening is veranderd nu er in de ogen van deze leden kans is op een privaat monopolie en er mogelijk zelfs een buitenlands privaat monopolie ontstaat.

De regering heeft op dit moment geen intentie of reden om de luchtvaartmeteorologische dienstverlening van het KNMI of delen daarvan te laten uitvoeren door een andere organisatie of partij dan het KNMI zelf. De redenen die de leden van de SP-fractie schetsen ten aanzien van de belanghebbenden zijn hierbij belangrijke overwegingen. Primaire doelstelling van de wijzigingen van de betreffende wet- en regelgeving in dit verband is om de wetgeving overzichtelijker te maken. Alle luchtvaartnavigatiediensten, waaronder luchtvaartmeteorologische diensten, worden in één wet geregeld. Daarbij wordt de aanwijzing op ministerieel regelingsniveau gelegd zodat bij veranderingen in internationale of Europese regels en bij een eventuele wisseling van de aangewezen meteorologische dienstverlener niet opnieuw de wet dient te worden gewijzigd. Het wetsvoorstel beoogt hier niet specifiek markwerking te bevorderen.

De wijzigingen zijn daarnaast ingegeven door de wens om flexibeler en tijdiger te kunnen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen die voortvloeien uit SES-beleid en op internationale afspraken en samenwerking met betrekking tot het uit dit SES-beleid voortgekomen en door civiele en militaire autoriteiten van België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Zwitserland ondertekende FABEC-verdrag.6

Dit verdrag heeft onder andere de doelstelling om de versnippering van het luchtruim en het beheer van het luchtruim te verminderen. In dit licht is op termijn samenwerking met andere (publieke) FABEC-meteodienstverleners een mogelijkheid.

Samenvattend, het is juridisch mogelijk om op het niveau van een ministeriële regeling een andere dienstverlener aan te wijzen. Het is echter niet het beleidsdoel van dit wetsvoorstel om het KNMI van deze taak af te halen, maar om klaar te zijn voor toekomstige internationale ontwikkelingen en om luchtvaartnavigatiedienstverlening in één wet, de Wet luchtvaart, te regelen.

De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte of ook andere meteorologische dienstverleners gecertificeerd zijn om deze inlichtingen te verstrekken.

Op dit moment zijn er binnen Europa circa 29 «meteo providers» die conform de Europese regels van Single European Sky gecertificeerd zijn door de «National Supervisory Authority» en daarmee voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld voor het verlenen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen. Het grootste deel van deze providers is van publiekrechtelijke aard, is exclusief aangewezen en voert dienstverlening uit ten behoeve van het vestigingsland. Uitzondering is het in Nederland gevestigde Meteo Consult B.V. Deze partij is onderdeel van het in het Verenigd Koninkrijk gevestigde nieuwsblad-agentschap Press Association. Dit bedrijf is privaatrechtelijk van aard en gecertificeerd om luchtvaartmeteorologische inlichtingen te mogen leveren binnen de EU. Voor zover bekend is dat tot op heden in geen enkel EU-land gebeurd.

Artikel 10

De leden van de VVD-fractie vragen zich af welke doelstellingen centraal staan in de evaluatie van de wet die zal plaatsvinden vijf jaar na de inwerkingtreding en wat het voorstel tot een succesvolle wet zou maken. Ze vragen ook of in de evaluatie meegenomen wordt of, en zo ja, welke taken alsnog aan de markt kunnen worden overgelaten.

Het belangrijkste doel van de evaluatie na vijf jaar is vast te stellen of en in welke mate de voorgestelde wet voldoet aan:

  • het faciliteren van het vraaggestuurd werken en het verbeteren van de verhoudingen tussen markt en overheid (doorberekenen integrale kosten krachtens de Mededingingswet) waarbij met name wordt gekeken naar de uitwerking daarvan voor bestuursorganen en overheidsbedrijven;

  • het borgen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek (gecontroleerd door een raad van toezicht);

  • het goed functioneren van de overleggen tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het bedrijfsleven ten aanzien van nieuwe producten en diensten.

In dat kader wordt ook elk jaar afgestemd welke producten en diensten het KNMI zou moeten aanbieden. Hierbij valt onder andere te denken aan aanvullende dienstverlening bij de open meteorologische data of het toetsen op unieke kennis bij het KNMI. In die zin wordt dus de relatie ten aanzien van de taken van de overheid en de markt continue getoetst. Wel is het zo dat in het wetsvoorstel op hoofdlijnen wordt aangegeven welke taken door de overheid in stand gehouden dienen te worden.

De Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld