Kamerstuk 33752-17

Derde nota van wijziging

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014)

Gepubliceerd: 31 oktober 2013
Indiener(s): Frans Weekers (staatssecretaris financiƫn) (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33752-17.html
ID: 33752-17
Origineel: 33752-2

Nr. 17 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 4 november 2013

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel XIA wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef wordt vervangen door:

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A.

Na artikel 48 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 48a Premiekorting jongere werknemer

1. De werkgever past een korting toe op het totaal van de door hem op grond van de afdelingen 2, 3 en 4 verschuldigde premies bij een dienstbetrekking met een werknemer die:

a. onmiddellijk voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand;

b. op of na 1 januari 2014 bij die werkgever in dienst is getreden maar vóór 1 januari 2016;

c. op het moment van in dienst treden bij die werkgever 18 jaar of ouder is maar nog niet de leeftijd heeft bereikt van 27 jaar, en

d. een dienstbetrekking heeft met een overeengekomen duur van minimaal zes maanden en een arbeidsduur van ten minste 32 uren per week.

2. De korting wordt toegepast voor zolang de dienstbetrekking met de werknemer, bedoeld in het eerste lid, duurt met dien verstande:

a. dat voor dienstbetrekkingen die zijn aangevangen op of na 1 januari 2014 maar vóór 1 juli 2014 de korting kan worden toegepast voor de duur van de dienstbetrekking maar ten hoogste gedurende twee jaar vanaf 1 juli 2014;

b. dat voor dienstbetrekkingen die zijn aangevangen op of na 1 juli 2014 maar vóór 1 januari 2016 de korting kan worden toegepast voor de duur van de diensbetrekking maar ten hoogste gedurende twee jaar vanaf de aanvang van die dienstbetrekking;

c. dat de korting niet langer wordt toegepast dan tot en met het aangiftetijdvak dat eindigt op 31 december 2017.

3. De korting wordt niet meer toegepast zodra niet meer wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel d.

4. De werkgever bewaart bij de loonadministratie:

a. de schriftelijke arbeidsovereenkomst of de schriftelijke publiekrechtelijke aanstelling met de werknemer waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel d;

b. een verklaring van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het college van burgemeester en wethouders dat de werknemer, bedoeld in het eerste lid, voorafgaande aan de datum van aanvang van de dienstbetrekking recht had op een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

5. Artikel 50a is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48b Omvang bonus jongere werknemer

1. De korting, bedoeld in artikel 48a, bedraagt € 3.500 per jaar, met dien verstande dat de korting in de periode 1 juli 2014 tot 1 januari 2015 € 1.750 bedraagt.

2. Artikel 50b, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

B.

In artikel 115, eerste lid, wordt na onderdeel k een onderdeel ingevoegd, luidende:

l. de bedragen van de kortingen jongere werknemer, bedoeld in artikel 48b, eerste lid;.

C.

Na artikel 122c wordt een artikel ingevoegd, luidende:.

b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

D.

Na artikel 122g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 122ga Beëindiging premiekorting jongere werknemer

De artikelen 48a, 48b en 115, eerste lid, onderdeel l, vervallen met ingang van 1 januari 2018.

2

Na artikel XV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XVA

Bij een overlijden in de periode van 1 januari 2015 tot en met 29 juni 2015 is artikel 12, eerste lid, eerste volzin, van de Successiewet 1956 niet van toepassing op een schenking als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van die wet, zoals dat luidde op 31 december 2014, voor zover voor die schenking een verhoogde vrijstelling gold.

3

Artikel XVI komt te luiden:

Artikel XVI

In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt artikel 3 als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel b, vervalt.

2. In het derde lid, onderdeel c, wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdeel b, zoals dat luidde op 31 december 2013.

3. Het negende lid vervalt.

4

Na artikel XVII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XVIIA

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A.

In artikel 3, eerste lid, onderdeel c, vervalt:, dan wel omzetbelasting wordt geheven ter zake van het beschikken over die zaak voor bedrijfsdoeleinden en de vergoeding, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, te zamen met de verschuldigde omzetbelasting, lager is dan de waarde, bedoeld in artikel 9.

B.

In artikel 15, vierde lid, vervalt:, dan wel omzetbelasting wordt geheven ter zake van het beschikken over die zaak voor bedrijfsdoeleinden en de vergoeding, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, tezamen met de verschuldigde omzetbelasting, lager is dan de waarde, bedoeld in artikel 9, en de verkrijger die omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet of niet nagenoeg geheel in aftrek kan brengen.

5

Artikel XXIIIA wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «1 oktober 2014» vervangen door: 1 april 2014.

2. In het in onderdeel C opgenomen artikel 28 van de Wet belastingen op milieugrondslag komt onderdeel a te luiden:

a. het storten van afvalstoffen: € 17,00 per 1.000 kilogram;.

6

Artikel XXXVII wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vijfde lid wordt «artikel XIA» vervangen door: artikel XIA, onderdeel C,.

b. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIA, onderdelen A, B en D, in werking met ingang van 1 juli 2014.

Toelichting

I. Algemeen

In deze nota van wijziging wordt uitwerking gegeven aan de afspraak uit de Begrotingsafspraken 2014 om de arbeidsmarkt voor jongeren te versterken met een premiekorting, waarvoor € 100 miljoen in 2014 is uitgetrokken en € 200 miljoen in 2015.

Daarnaast bevat deze nota van wijziging een aantal wijzigingen van redactionele dan wel technische aard. Deze laatste worden toegelicht in het onderdeelsgewijze deel van deze toelichting.

De maatregel uit de Begrotingsafspraken 2014 is een intensivering van de aanpak van de jeugdwerkloosheid, waarvoor het kabinet ook reeds andere instrumenten heeft ingezet, zoals het aanstellen van een ambassadeur voor de «Aanpak Jeugdwerkloosheid», de introductie van het School-Ex programma om jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs langer door te laten studeren, de middelen voor de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid en de bijzondere aandacht die het onderwerp heeft bij de sectorplannen. In dit geheel aan maatregelen wordt de premiekorting gericht op de groep die het verst van de arbeidsmarkt afstaat en deze ondersteuning het hardste nodig hebben. De regeling wordt daarom gericht op jongeren die een WW- of bijstandsuitkering ontvangen. Het kabinet trekt daarmee tevens een parallel met de andere bestaande premiekortingen, die vanwege effectiviteit ook gericht zijn op uitkeringsgerechtigden. Met het richten op deze groep wordt bereikt dat de beschikbare middelen zoveel mogelijk worden ingezet voor de zwakkere groepen onder de jongeren. Dit beperkt ook het zogenaamde dead weight loss of verspilling, omdat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat middelen worden ingezet voor groepen die ook zonder premiekorting op de arbeidsmarkt aan de slag waren gekomen.

De leeftijd wordt afgebakend op de leeftijdscategorie van 18 tot 27 jaar. Dit sluit aan bij de afbakeningen die in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor jongeren worden gehanteerd. Onder de 18 bestaat leerplicht en daarom zal de premiekorting vanaf die leeftijd ingezet worden. De leeftijd van de jongere op het moment van indienstneming is bepalend voor het recht op premiekorting.

De oploop van de jeugdwerkloosheid is bovenal het gevolg van de forse economische tegenwind die ons land op dit moment treft. Jongeren die in crisistijd vanuit het onderwijs de arbeidsmarkt betreden worden geconfronteerd met een teruglopend aantal vacatures. Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet langdurig in een uitkering blijven en hen perspectief te geven op een plek op de arbeidsmarkt. Het kabinet vindt daarom op dit moment een impuls nodig om werkgevers te stimuleren deze jongeren een kans te geven.

De werkloosheid onder jongeren is sterk conjunctuurgevoelig. Jongeren profiteren daarom doorgaans ook als één van de eerste groepen van economisch herstel. Om die reden kiest het kabinet voor een regeling van tijdelijke aard en die gericht is op nieuwe banen in de periode 1 januari 2014 tot 1 januari 2016. De werkgever ontvangt voor elke aanname en zolang als de betreffende jongere in dienst is twee jaar premiekorting (uiterlijk tot en met 31 december 2017). Dit zorgt voor een stevige prikkel voor werkgevers om de aanname van jongeren voortvarend oppakken.

Het kabinet vindt het van groot belang dat de premiekortingsregeling eraan bijdraagt dat jongeren een baan vinden waarin zij in hun eigen bestaan kunnen voorzien en voldoende kansen biedt om ervaring op te doen. Dit betekent dat het moet gaan om banen van ten minste 32 uur per week en dat er ten minste sprake moet zijn van een halfjaarcontract. De werkgever zal alleen onder deze voorwaarden in aanmerking komen voor de premiekorting. Het kabinet vindt het redelijk om deze voorwaarden aan de regeling te verbinden als tegenprestatie voor de financiële tegemoetkoming die werkgevers ontvangen.

Voor het toepassen van de premiekortingen gelden een aantal administratieve verplichtingen voor de werkgever. Allereerst dient de werkgever een doelgroepverklaring van het UWV of gemeenten te bewaren in de administratie om bij controle door de Belastingdienst recht op premiekorting aan te kunnen tonen. Dit is vergelijkbaar met de premiekorting ouderen. Tevens zal de werkgever een schriftelijke arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling in de loonadministratie moeten bewaren. Tot slot zal de werkgever of diens softwareleverancier moeten zorgen voor aanpassing van de software om de nieuwe premiekorting jongeren in de loonaangifte toe te kunnen passen.

De regeling kan niet eerder inwerking treden dan per 1 juli 2014. Dit hangt samen met aanpassingen die in de loonaangifte moeten worden doorgevoerd door werkgevers en softwareleveranciers. Het kabinet vindt het van belang dat werkgevers niet wachten met het aannemen van jongeren tot dat moment. Daarom zullen indiensttredingen vanaf 1 januari 2014 in aanmerking komen voor de premiekorting vanaf 1 juli 2014. Werkgevers kunnen de premiekorting toepassen twee jaar na ontstaan van het recht en zolang de dienstbetrekking duurt. Gezien de invoering halverwege het jaar, zullen werkgevers in 2014 de helft van het jaarbedrag aan korting kunnen toepassen.

Qua hoogte zijn de huidige premiekortingen gedifferentieerd in twee bedragen, te weten € 7.000 en € 3.500. Voor de nieuwe premiekorting jongeren zal worden aangesloten bij de hoogte van € 3.500 op jaarbasis. Dit geeft een voldoende prikkel voor aanname van jongeren en tegelijkertijd blijft er voldoende prikkel om groepen met een nog kwetsbaarder positie op de arbeidsmarkt aan te nemen.

Voor het proces van de uitvoering wordt aangesloten bij de methodiek die bij de andere premiekortingen geldt. De maatregel is daarom technisch op relatief korte termijn uitvoerbaar. Dit is besproken met de betrokken uitvoerders (Belastingdienst, het UWV en de gemeenten).

Conform de andere premiekortingsregelingen wordt de premiekorting voor jongere uitkeringsgerechtigden vormgegeven als een korting op de totaal door de werkgever te betalen premies werknemersverzekeringen. De korting kan verzilverd worden voor zover er sprake is van te betalen premies. Een deel van de werkgevers, met name de kleinere werkgevers, hoeft door de premiekorting geen premies af te dragen. Om verzilvering van de premiekortingen zo maximaal mogelijk te laten zijn is in een eerder stadium geregeld dat de premiekorting ook op de sectorpremies van toepassing is en dus een zo breed mogelijke basis heeft.

In de hierna opgenomen tabel zijn de budgettaire gevolgen van de in deze nota van wijziging opgenomen maatregelen opgenomen.

Budgettaire effecten derde nota van wijziging Belastingplan 2014 (€ mln., -/- is lastenverlichting)
 

2014

2015

2016

2017

Premiekorting jongere uitkeringsgerechtigden

– 25

– 125

– 125

– 25

De premiekorting geldt voor iedere werkgever die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 onder bepaalde voorwaarden een uitkeringsgerechtigde tussen de 18 en 27 jaar aanneemt. De premiekorting mag maximaal twee jaar toegepast worden. In 2014 is sprake van een ingroeipad. Werkgevers die in 2015 een jongere uit de doelgroep aannemen hebben in 2016 en een klein gedeelte nog in 2017 recht op een korting. De budgettaire reeks loopt daarom door tot en met 2017. Werkgevers die per 1 januari 2014 een gerechtigde aannemen kunnen de korting vanaf 1 juli 2014 maximaal twee jaar toepassen.

De uitvoeringskosten voor de Belastingdienst voor de premiekorting jongeren bestaan uit aanpassingen van processen, communicatie en toezicht en controle en bedragen € 0,3 miljoen in 2014, in 2015 en 2016 € 0,2 miljoen, in 2017 € 0,3 miljoen en in 2018 € 0, 2 miljoen.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1, onder a, en onderdeel 6

Artikelen XIA, onderdeel A, en XXXVII (artikelen 48a en 48b van de Wet financiering sociale verzekeringen en inwerkingtreding)

Artikel 48a

In het eerste lid is de doelgroep voor de nieuwe premiekorting bepaald. De premiekorting heeft betrekking op jongere werknemers die bij indiensttreding de leeftijd van 18 tot 27 jaar hebben en die voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht hadden op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand en op of na 1 januari 2014 maar voor 1 januari 2016 bij de werkgever in dienst zijn getreden. Voorts geldt als voorwaarde dat er sprake is van een dienstbetrekking met een overeengekomen duur van minimaal zes maanden en een arbeidsduur van ten minste 32 uren per week.

De korting wordt op grond van het tweede lid toegepast voor zolang de dienstbetrekking bestaat maar ten hoogste gedurende de eerste twee jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking en niet langer dan tot en met het aangiftetijdvak dat eindigt op 31 december 2017. Indien een dienstbetrekking is aangevangen op of na 1 januari 2014 maar voor 1 juli 2014 dan wordt de korting voor maximaal 2 jaar toegepast vanaf 1 juli 2014. De kortingsregeling heeft dus een tijdelijk karakter.

In het derde lid is geregeld dat er geen recht op premiekorting meer bestaat zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een dienstbetrekking met een overeengekomen duur van minimaal zes maanden en een arbeidsduur van ten minste 32 uren per week. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer na de indiensttreding de contractsduur van een half jaar of de arbeidsduur van 32 uur wordt gekort er geen recht meer bestaat op premiekorting. Wanneer de dienstbetrekking tussentijds wordt beëindigd bestaat er ook geen recht meer op premiekorting. Dit volgt uit het tweede lid, waarin wordt bepaald, dat de korting wordt toegepast zolang de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, die dus voldoet aan de vereisten van het eerste lid, duurt. Indien tijdens de dienstbetrekking de leeftijd van 27 jaar wordt bereikt dan is dit geen belemmering om de premiekorting verder toe te passen. De laatste voorwaarde geldt op grond van het eerste lid alleen op het moment van in dienst treden.

In het vierde lid, onderdeel a, is bepaald dat de werkgever bij de loonadministratie de schriftelijke arbeidsovereenkomst of de ambtelijke aanstelling bewaart waaruit blijkt dat sprake is van een dienstbetrekking die ten minste een half jaar duurt en een omvang heeft van 32 uren of meer per week. Deze vereiste voor een werkgever maakt het mogelijk voor de Belastingdienst op deze voorwaarden te kunnen controleren. Hetzelfde doel wordt gediend met het vierde lid, onderdeel b. De werkgever moet een doelgroepverklaring van het UWV of het college van burgemeester en wethouders bij de loonadministratie bewaren waaruit blijkt dat de desbetreffende jongere werknemer voor de aanvang van de diensbetrekking recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand.

De verwijzing in het vijfde lid naar artikel 50a brengt met zich mee dat de premiekorting niet van toepassing is ten aanzien van een werknemer die arbeid verricht in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet op de sociale werkvoorziening en dat de premiekorting jongere werknemer niet mag cumuleren met de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer, bedoeld in artikel 49. Daarnaast is artikel 50c van toepassing dat betrekking heeft op lagere regelgeving voor alle premiekortingen die in deze paragraaf worden geregeld. Dit betekent dat ook voor de nieuwe premiekorting bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld. Hiertoe zal hoofdstuk 3, afdeling 5, van de Regeling Wfsv worden gewijzigd, zodat ook de uitvoeringsregels die gelden voor de bestaande premiekortingen ook van toepassing worden voor de premiekorting jongere werknemer. Die regels kunnen ook betrekking hebben op nadere regels voor de verklaringen, bijvoorbeeld in geval de werknemer, al dan niet woonachting in Nederland, een buitenlandse uitkering ontving die naar aard en strekking overeenkomt met een Nederlandse WW- of bijstandsuitkering.

Artikel 48b

In het eerste lid is de hoogte van de premiekorting vastgesteld op € 3.500 per jaar. Gelet op de invoering per 1 juli 2014 (zie artikel XXXVII, zesde lid, opgenomen in onderdeel 6 van deze nota), is hieraan toegevoegd dat werkgevers in 2014 de helft van het jaarbedrag kunnen toepassen. Op grond van artikel 48a kan de korting vanaf 1 juli 2014 ook worden toegepast ten aanzien van jongere werknemers die in dienst zijn getreden in de periode gelegen tussen 1 januari 2014 en 1 juli 2014. Voor deze werknemers wordt dus niet met terugwerkende kracht korting berekend over deze periode. De korting kan worden toegepast vanaf 1 juli 2014 voor zover de dienstbetrekking met de jongere werknemer die in dienst is getreden tussen 1 januari 2014 en 1 juli 2014 dan nog bestaat. In het tweede lid is artikel 50b, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard waarmee wordt bereikt dat toepassing van de premiekorting niet kan leiden tot een negatieve premie werknemersverzekeringen. De rekenregels, genoemd in artikel 50b, eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing verklaard omdat, in tegenstelling tot de andere premiekortingen, als voorwaarde voor de premiekorting jongere werknemer geldt dat er sprake moet zijn van een dienstbetrekking van ten minste 32 uren per week.

Artikel XIA, onderdeel B (artikel 115 van de Wet financiering sociale verzekeringen)

De premiekorting jongeren komt ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds analoog aan de reeds bestaande premiekortingen.

Onderdeel 1, onder b

Artikel XIA, onderdeel D (artikel 122ga van de Wet financiering sociale verzekeringen)

In artikel 122ga van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt geregeld dat de premiekorting jongere werknemer een tijdelijk karakter heeft en per 1 januari 2018 vervalt.

Onderdeel 2

Artikel XVA (toepassing artikel 12 van de Successiewet 1956)

Het in het onderhavige wetsvoorstel op te nemen artikel XVA is technisch van aard en houdt verband met het per 1 januari 2015 vervallen van de tot en met 31 december 2014 in artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet 1956 op te nemen verhoogde vrijstelling alsmede met het vervallen van het derde lid van dat artikel. Met de in artikel XVA opgenomen overgangsbepaling wordt gewaarborgd dat de in artikel 12, eerste lid, eerste volzin, van de Successiewet 1956 opgenomen 180 dagenregeling ook niet van toepassing is op in 2014 gedane schenkingen die toen in aanmerking zijn gekomen voor de hiervoor bedoelde tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling tot € 100.000, maar waarvan de schenker in 2015, binnen 180 dagen na de in 2014 gedane schenking, overlijdt.

Onderdeel 3

Artikel XVI (artikel 3 van de Wet op de omzetbelasting 1968)

Ingevolge het in artikel XVI, in te voegen onderdeel 2 wordt een aanvullende wijziging in artikel 3, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 aangebracht. Dit voorkomt dat er wordt verwezen naar het met ingang van 1 januari 2014 vervallen onderdeel b van hetzelfde lid, terwijl de bepaling in het derde lid, onderdeel c, met betrekking tot hetgeen tot en met 31 december 2013 is geregeld in onderdeel b, ook na het kalenderjaar 2013 nog van belang is voor de belastingheffing die ziet op leveringen die zijn verricht voor eerstgenoemde datum. In verband met de volgorde van de wijzigingen is het gehele artikel XVI weergeven, maar zijn de onderdelen 1 en 3 inhoudelijk gelijk aan de oorspronkelijke onderdelen 1 en 2.

Onderdeel 4

Artikel XVIIA (artikelen 3 en 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer)

Als gevolg van het vervallen van artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (artikel XVI, onder 1, van het onderhavige wetsvoorstel) dient per 1 januari 2014 ook de Wet op belastingen van rechtsverkeer te worden gewijzigd. De met voornoemd artikel samenhangende zinsneden in de artikelen 3 en 15 van die wet zijn per diezelfde datum zinledig en dienen derhalve te vervallen.

Onderdeel 5

Artikel XXIIIA (artikel 28 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

De met ingang van 1 januari 2012 afgeschafte afvalstoffenbelasting wordt niet heringevoerd per 1 oktober 2014 maar 1 april 2014. Het tarief wordt gewijzigd in € 17 per 1.000 kg. Met dit gewijzigde tarief en de vervroegde inwerkingtreding wordt de voor 2014 voorziene opbrengst van € 25 miljoen gerealiseerd en is voor de meeste afvalstoffen de belastingdruk vergelijkbaar met de situatie vóór afschaffing van deze belasting. De achtergronden van deze wijzigingen zijn toegelicht in de schriftelijke beantwoording van een aantal vragen in het kader van het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2014.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers