Kamerstuk 33750-VIII-84

Reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het onderzoek Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting po en vo (Oberon-rapportage).

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 15 januari 2014
Indiener(s): Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-VIII-84.html
ID: 33750-VIII-84

Nr. 84 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 januari 2014

Met uw brief van 6 december 2013 vraagt u mijn reactie op de brief van mevrouw Van Engelshoven, wethouder onderwijs en dienstverlening van de gemeente Den Haag, over de «Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting po en vo». Deze brief is namens de wethouders onderwijs van de vier grote gemeenten (G4) aan uw Kamer gestuurd. Ik ga graag in op dat verzoek.

Uit de brief van mevrouw Van Engelshoven blijkt een grote betrokkenheid van de G4 bij de kwaliteit van het onderwijs en van onderwijsgebouwen. Dat doet mij deugd: de betrokkenheid en inzet van gemeenten, van schoolbesturen en van de Rijksoverheid is nodig om leraren en leerlingen de onderwijsomgeving te geven die zij nodig hebben.

Uit de brief blijkt de onvrede van de G4 met de manier waarop «er in de media een verkeerd beeld wordt geschetst op basis van de uitkomsten van de monitor». Ik kan deze onvrede begrijpen. Op sommige punten is nuancering van de berichtgeving op zijn plaats. Wel merk ik op, wellicht ten overvloede, dat de gemeenten een belangrijke rol hebben in de vernieuwing en verbetering van het scholenbestand.

Ik zal eerst kort ingaan op de achtergrond van het onderzoek en vervolgens dieper ingaan op de vier hoofdpunten uit de brief.

Achtergrond «Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting po en vo»

Op 28 november 2013 heb ik uw Kamer mijn reactie op de «Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting po en vo» doen toekomen.1 De aanleiding voor dit onderzoek was de wens om de ontwikkeling van (de kwaliteit van) de huisvesting breed in kaart te brengen. Om meer zicht te krijgen op de functionele staat van schoolgebouwen, heb ik opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de opvattingen en beleving van schoolleiders en schoolbesturen over de kwaliteit van hun schoolgebouwen.

In aanvulling op dit onderzoek zal ik periodiek onderzoek doen naar een aantal indicatoren, zoals bijvoorbeeld de inkomsten en uitgaven van schoolbesturen en gemeenten op het gebied van onderwijshuisvesting, de technische staat van bestaande gebouwen ten opzichte van de huidige eisen in het Bouwbesluit en de manier waarop gemeenten omgaan met aanvragen voor nieuwbouw. Het onderzoek staat dus niet op zichzelf, maar past binnen een breder kader waarbinnen ik meer zicht wil krijgen op de huisvesting van scholen.

Reactie op de vier hoofdpunten uit de brief van de G4

Achterstallig onderhoud

In de media is, naar aanleiding van het rapport van Oberon, inderdaad gesproken over achterstallig onderhoud. De insteek van het onderzoek van Oberon, dat heeft geleid tot de «Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting po en vo», was echter om meer zicht te krijgen in de opvattingen en beleving van schoolleiders en schoolbesturen over de kwaliteit van hun schoolgebouwen.

Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Kwaliteitsstandaard onderwijshuisvesting 2012. Deze standaard, een gezamenlijk project van de PO-Raad en de VNG, beschrijft de «gewenste situatie ten aanzien van de functionele kwaliteit, duurzaamheid en onderhoudsvriendelijkheid» van schoolgebouwen. Daarmee is de kwaliteitsstandaard een bruikbaar instrument bij het in kaart brengen van de bestaande en de gewenste situatie. Het is inderdaad niet het juiste instrument om de staat van het onderhoud in kaart te brengen.2

Verantwoordelijkheid onderhoud

De brief stelt dat schoolbesturen, als eigenaar van het gebouw, verantwoordelijk zijn voor alle zaken die de onderwijshuisvesting betreffen. Gemeenten hebben de zorgplicht voor een aantal in de wet genoemde huisvestingsvoorzieningen. Schoolbesturen kunnen voor deze voorzieningen een aanvraag indienen bij de gemeente; gemeenten mogen formeel geen geld voor schoolgebouwen beschikbaar stellen zonder dat daar een aanvraag tegenover staat.

In de praktijk hebben gemeenten echter veel invloed op wat er wel en niet wordt gerealiseerd. Schoolbesturen kunnen door gemeenten aangemoedigd of juist ontmoedigd worden een aanvraag in te dienen. Soms vragen gemeenten aan schoolbesturen een eigen bijdrage ten behoeve van de realisatie van de aanvraag. Ook zijn er verschillen tussen gemeenten in hoeverre zij aanvragen toekennen en hoeveel geld zij ter beschikking stellen.

Het is van belang dat leerlingen en leerkrachten kunnen werken in een goed, veilig, gezond en kwalitatief goed schoolgebouw. Dat is een belangrijke randvoorwaarde voor goed onderwijs en goede leerprestaties. Ik sta daarom achter mijn oproep aan alle betrokkenen om hiervoor zorg te dragen.

Financiële middelen

De omvang van de schoolgebouwen in het funderend onderwijs wordt geschat op 17 miljoen vierkante meter. Dat het met een dergelijke omvang kostbaar is om de kwaliteit van dit grote bestand gebouwen te verbeteren staat buiten discussie. Het is echter mogelijk om meer schoolgebouwen te laten voldoen aan de huidige eisen en normen voor een gezond, veilig en energiezuinig schoolgebouw met een goed binnenklimaat.

De verdeelsystematiek van het gemeentefonds houdt op dit moment voor de scholenbouw rekening met een bedrag van ruim 1,6 miljard euro. Bij een looptijd van 40 jaar en een gemiddelde rente kan met dit bedrag een lening van ongeveer 30 miljard euro gefinancierd worden. Hoewel niet al deze middelen vrij besteedbaar zijn vanwege lopende verplichtingen en reserveringen, kan er fors worden geïnvesteerd in de verbetering van de onderwijshuisvesting.

De gemeenten hebben grote bestedingsvrijheid en kunnen de vernieuwing van het scholenbestand prioriteit geven. In het licht van deze bestedingsvrijheid en de beschikbare middelen vind ik de oproep van de briefschrijvers om meer rijksmiddelen dan ook voorbarig. Ik stel daarbij ook vast dat op landelijk niveau de uitgaven door gemeenten aan onderwijshuisvesting structureel zijn achtergebleven bij het bedrag dat hiervoor beschikbaar was in het Gemeentefonds.

Onderzoek Oberon

Zoals hierboven aangegeven heb ik het bureau Oberon opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de opvattingen en beleving van schoolleiders en schoolbesturen over de kwaliteit van hun schoolgebouwen. Vandaar dat voor dit onderzoek input is gevraagd aan en begeleiding is verzorgd door de AVS, de PO-raad en de VO-raad. In mijn beleidsreactie op dit onderzoek heb ik aangegeven dat ik in de bredere monitoring zeker aandacht zal besteden aan de positie en de rol van de gemeenten. Bij de inrichting van deze brede monitoring zal ik uiteraard de VNG en de sectorraden betrekken.

Tot slot

Een goed, veilig en gezond schoolgebouw is een belangrijke randvoorwaarde voor goed onderwijs en goede leerprestaties. De inzet van de gemeenten, van de schoolbesturen en van de Rijksoverheid is nodig om leraren en leerlingen de onderwijsomgeving te geven die zij nodig hebben. Door monitoring houden we in beeld of de ontwikkelingen de goede kant op gaan.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel overheveling buitenonderhoud po zal ik met uw Kamer verder spreken over onderwijshuisvesting. Ik stuur mevrouw Van Engelshoven een afschrift van deze brief.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker