Kamerstuk 33750-IV-30

Verslag van een schriftelijk overleg over dienstreizen en uitzendingen van ambtenaren naar het Caribische deel van het Koninkrijk en naar aanleiding van een werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van 2 tot en met 12 januari 2014 aan de (ei)landen in het Caribische deel van het Koninkrijk

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 19 februari 2014
Indiener(s): Jeroen Recourt (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-IV-30.html
ID: 33750-IV-30

Nr. 30 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 februari 2014

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft enkele vragen en opmerkingen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 12 december 2013 over dienstreizen en uitzendingen van ambtenaren naar het Caribische deel van het Koninkrijk (Kamerstuk 33 750 IV nr. 18) en naar aanleiding van een werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van 2 tot en met 12 januari 2014 aan de (ei)landen in het Caribische deel van het Koninkrijk1.

Deze vragen, alsmede de daarop op 19 februari 2014 gegeven antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Recourt

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

I Vragen en opmerkingen van uit de fracties

1. Inleiding

Nadat de leden van de VVD-fractie en van de PvdA-fractie kennis hebben genomen van de brief leven er bij de leden van deze fracties n nog enkele vragen.

Gelet op het standpunt om afscheid te nemen van de voormalige Antillen zien de leden van de PVV-fractie het liefst helemaal geen uitgaven op dit terrein. Desondanks hebben zij naar aanleiding van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de hierna volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister inzake dienstreizen naar Caribisch Nederland en hebben daarover nog een aantal vragen.

2. Richtlijnen voor melding en afweging

De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief dat het verzoek is gedaan aan ambtenaren om de Rijksvertegenwoordiger te informeren over aanstaande reizen, zodat de Rijksvertegenwoordiger op basis van het overzicht dat hij heeft signalen kan afgeven over timing en noodzaak ten opzichte van de openbare lichamen. De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe dit systeem in de praktijk functioneert en vragen de Minister hier nader op in te gaan. Hoe vaak heeft de Rijksvertegenwoordiger een reis ontraden en hoe vaak is aan dit verzoek gehoor gegeven?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief en de beslissing op het Wob-verzoek dat de richtlijnen voor dienstreizen van ambtenaren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sinds juli 2013 zijn aangescherpt. Deze leden vragen zich af waarom de Minister er niet voor kiest deze richtlijnen voor dienstreizen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk niet voor alle ambtenaren van toepassing te verklaren, maar enkel voor BZK-ambtenaren.

Sinds juli 2013 zijn ambtenaren van BZK verplicht dienstreizen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk te melden bij de Directie Koninkrijksrelaties, zo lezen de leden van de PvdA-fractie. Is dit in de praktijk ook altijd gebeurd, zo vragen deze leden, en indien dat niet het geval is, hoe vaak is dat niet gebeurd?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of ten aanzien van de nieuwe richtlijnen het principe «comply or explain» geldt? Indien dat het geval is, vragen deze leden zich af wat de meest genoemde reden is voor niet-naleving.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Minister aanneemt dat deze (verscherpte) richtlijnen het aantal dienstreizen van BZK-ambtenaren zullen doen dalen. De leden van de PvdA-fractie kunnen deze redenering niet direct volgen, tenzij de Minister wil zeggen dat in het verleden sprake was van onnodige reizen. Deze leden vragen zich daarom af op welke wijze het reizen met economyclass in plaats van businessclass en het instellen van een maximumduur er volgens de minister toe leiden dat minder ambtenaren naar het Caribisch gebied gaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de actualisatie en versobering van juni 2011, waarbij werd afgesproken dat buiten West-Europa economyclass wordt gevlogen, voor alle ministeries geldt of enkel voor BZK. Was een verscherping van de regels, waaronder het opnemen van de reisklasse economy(plus) nog nodig omdat BZK-ambtenaren aanvankelijk geen gehoor gaven aan de eerdere actualisatie?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het Ministerie van BZK de uitzendingen van ambtenaren (voor langer dan één maand) ook voor meeste andere ministeries verzorgt. Wat zijn de redenen om deze regierol voor BZK niet ook ten aanzien van gewone dienstreizen te laten gelden, zo vragen deze leden. Past een dergelijke rol niet juist bij de coördinerende functie van de Minister van BZK ten aanzien van Caribisch Nederland? Ook vragen deze leden zich af of de Minister kan aangeven hoe vaak voor een langere duur uitgezonden Nederlandse ambtenaren tussentijds heen en weer reizen tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland?

De Minister schrijft, zo merken de leden van de D66-fractie op, dat sinds maart 2013 dienstreizen naar Caribisch Nederland gemeld moeten worden aan de Interdepartementale Werkgroep Caribisch Nederland en Koninkrijksrelaties. Gaat deze Werkgroep nu ook een overzicht van de dienstreizen van alle departementen bijhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister bereid om met ingang van dit jaar de Kamer ieder jaar te infomeren over het aantal en de kosten van de dienstreizen per departement?

De leden van de D66-fractie zijn ook benieuwd welke bevoegdheden de IWG heeft ten aanzien van de dienstreizen en welke acties de Werkgroep kan ondernemen op basis van de meldingen die hij krijgt. Ontvangt de IWG alleen informatie, of kan hij ook pro-actief naar de afdelingen signaleren, een negatief advies over een dienstreis uitgeven of een dienstreis zelfs blokkeren? Kan de Minister motiveren op basis waarvan hij tot de betreffende invulling van de bevoegdheden van de IWG is gekomen?

De Minister geeft aan dat er door de SG BZK een aantal richtlijnen zijn toegevoegd voor dienstreizen naar het Caribische deel van Nederland. Kan de Minister verder uiteen zetten waar die richtlijnen precies uit bestaan en waar ze op gebaseerd zijn? Geven de richtlijnen bijvoorbeeld een expliciet afwegingskader over nut en noodzaak, inclusief mogelijke alternatieven, van een dienstreis? Ook vragen de leden welke status deze richtlijnen hebben, op welke manier ze door de departementen worden gebruikt en welke rol ze spelen in de uiteindelijke beslissing om wel of niet naar Caribisch Nederland af te reizen. De leden van de D66-fractie ontvangen graag een reactie op hun vragen en opmerkingen.

3. Kosten en verantwoording

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het juist is dat de kosten voor dienstreizen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk niet worden opgenomen in de begroting Koninkrijksrelaties en evenmin in de begroting BES-fonds. Deze leden zien graag dat deze kosten vanaf 2014 wel in een afzonderlijke begrotingspost op deze twee begrotingen komen te staan. Kan de Minister aangeven of en hoe zij uitvoering wil geven aan dit verzoek?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie zich af hoe – volgens de Minister – de kosten voor dienstreizen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk zich naar verwachting in de toekomst zullen ontwikkelen. Heeft de Minister een bepaald eindbeeld (bedrag) voor ogen wat be-treft de omvang van de kosten voor dienstreizen, ervan uitgaande dat de staatkundige verhoudingen zich in de huidige vorm continueren? Zullen de aanstaande evaluaties – zowel over de staatkundige toekomst van de landen als over de openbare lichamen – naar verwachting leiden tot een toename van het aantal en de lengte van de dienstreizen, zo vragen deze leden zich af.

In de brief lezen de leden van de PVV-fractie de opsomming van de Minister van de totale kosten van alle dienstreizen van BZK van de afgelopen vier jaar. Hij geeft daarbij aan dat de totale kosten zijn gedaald. De kosten uit 2013 zijn echter niet volledig. Wanneer kunnen we de omvang van de totale kosten over 2013 verwachten?

4. Reisfaciliteiten

De leden van de VVD-fractie vragen In welke omstandigheden er wordt besloten niet economy(plus) te vliegen maar businessclass.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de reisklasse voor ambtenaren economy(plus) is. Tegelijkertijd lezen zij dat indien ambtenaren toch businessclass reizen zij direct met hun werkzaamheden dienen te beginnen. Hieruit begrijpen deze leden dat er nog steeds ambtenaren zijn die niet economy(plus) reizen. Deze leden vragen zich af in welke gevallen van de richtlijnen mag worden afgeweken? Ook vragen deze leden zich af of de genoemde uitzonderingen op de regel van juni 2011 (de DG kan toestemming verlenen, en voor commissies en stichtingen die niet hiërarchisch onder BZK vallen is reizen in een hogere klasse mogelijk) ook na de aanscherping van de regels in juli 2013 nog gelden?

Uit informatie, afkomstig uit het Wob-verzoek over de dienstreizen vanuit Nederlandse ministeries naar de overzeese delen van het Koninkrijk, leiden de leden van de PVV-fractie af dat ambtenaren in beginsel economyclass vliegen. De Minister laat de mogelijkheid open dat er business class wordt gevlogen. De leden van de PVV-fractie zouden graag zien dat deze mogelijkheid wordt geschrapt. Is de Minister bereid de richtlijnen verder aan te scherpen? Kan de Minister een overzicht geven van het aantal keren dat business class is gevlogen, i.p.v. economy, en de daarbij horende kosten? Kan de Minister tevens verklaren waarom een delegatie van een bewindspersoon te allen tijden business class vliegt?

5. Reisduur

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de maximale duur van de reis slechts drie dagen is. Zij vragen of dat wel efficiënt is.

Voorts vragen zij hoe het komt dat er, zoals uit de bijlagen blijkt, in 22 gevallen is afgeweken van de maximale termijn van drie dagen uit de richtlijn.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de maximumduur van de reis drie werkdagen betreft. Zij vragen zich af of dit een maximumduur per eiland is of voor de gehele reis. Is het niet verstandiger, zo vragen deze leden, om een langere termijn te kiezen zodat één ambtenaar ook namens collega’s werkzaamheden kan verrichten. In het verlengde hiervan vragen deze leden zich af of deze maatregel niet leidt tot meer in plaats van minder dienstreizen en of dit er niet toe leidt dat Saba en St. Eustatius minder bezocht worden dan eigenlijk wenselijk is.

II Reactie van de minister

Inleiding

In reactie op het schriftelijk verzoek van de Voorzitter van vaste Kamercommissie voor Koninkrijksrelaties van 22 januari 2014 om u te informeren over een aantal vragen naar aanleiding van het werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van 2 tot en met 12 januari 2014 aan de eilanden in het Caribische deel van het Koninkrijk, doe ik u hierbij, mede namens de Minister van Wonen en Rijksdienst, de staatsecretaris van Financiën, de Minister van Economische Zaken, de staatsecretaris van Sociale Zaken en de Minister van Volksgezondheid, de antwoorden toekomen.

Tevens, in reactie op het schriftelijk verslag van de Voorzitter van de commissie voor Koninkrijksrelaties van 24 januari 2014 doe ik u hierbij de antwoorden toekomen op enkele vragen en opmerkingen over mijn brief van 12 december over dienstreizen en uitzendingen van ambtenaren naar het Caribische deel van het Koninkrijk (Kamerstuk 33 750 IV, nr. 18).

De antwoorden op uw vragen geven aanleiding u het navolgende onder de aandacht te brengen betreffende de zogenoemde «kleine evaluatie» (van de rijkscoördinatie), conform uw verzoek naar aanleiding van de procedurevergadering van de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 februari 2014. De bestuurlijke commissie heeft gemeld dat zij haar concept aanbevelingen voor wederhoor in de eerste week van maart zal delen met de geïnterviewden in het Haagsche en op de eilanden, alvorens haar eindrapport uit te brengen. Vervolgens wordt de kabinetsreactie opgesteld. Gelet op deze planning verwacht ik de kabinetsreactie (gezamenlijk met beide rapporten) kort na het eerste kwartaal 2014 aan uw Kamer aan te kunnen bieden.

Vragen en antwoorden naar aanleiding van een werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van 2 tot en met 12 januari 2014 aan de (ei)landen in het Caribische deel van het Koninkrijk

Volksgezondheid

  • 1 Wanneer loopt het contract met de helikopter voor ziekenvervoer van Saba en St. Eustatius naar St. Maarten af?

  • 2 Hoeveel kost het huidige contract per jaar?

Antwoord vraag 1 en 2:

Het contract met het Canadese National Helicopters Inc. loopt op 1 april aanstaande af. Het Ministerie van VWS is momenteel volop in onderhandeling met verschillende partijen vanwege de afloop van het contract met de huidige leverancier per 1 april 2014. Openbaarmaking op dit moment van de bedragen aangaande het helikoptervervoer zal de onderhandelingen ernstig verstoren. De Minister van VWS zegt toe zodra de nieuwe contracten gesloten zijn, de Kamer over de kosten te zullen informeren voor zover openbaarmaking van bedrijfsgevoelige gegevens van particuliere partijen dat toelaat.

  • 3 Hoe vaak vliegt de helikopter per jaar?

Antwoord:

In 2013 heeft de helikopter 145 vluchten gemaakt.

  • 4 Is het mogelijk om met een grotere helikopter te vliegen, zodat het makkelijker wordt om zorg te verlenen en er ook een familielid mee kan reizen? Zo ja, hoeveel zou dit per jaar extra kosten?

  • 5 Kunt u de commissie informeren over de mogelijkheden om samen met de marine en/of de kustwacht een helikopter in te zetten voor ziekenvervoer aldaar?

Antwoord 4 en 5:

Momenteel wordt bezien hoe het medisch spoedvervoer vanaf Saba en St. Eustatius na 1 april zal worden voortgezet. Continuering van het contract met de Canadese firma is hierbij een van de opties. De mogelijkheden om samen met Defensie een helikopter in te zetten voor ziekenvervoer zijn het afgelopen jaar onderzocht en te duur gebleken.

  • 6 Wanneer zal het helikopterplatform op het ziekenhuis van St. Maarten gereed zijn?

Antwoord:

Het ziekenhuis van Sint Maarten valt onder de bevoegdheid van dat Land. Sint Maarten heeft aangegeven nog niet te kunnen zeggen wanneer het helikopterplatform gereed is.

Ontwikkelplannen

  • 1 Wat is de status van de ontwikkelplannen die de eilanden bij de regering hebben ingediend?

  • 2 Wat het totaal aan gewenste investeringen?

  • 3 Hoeveel budget kan er beschikbaar worden gesteld?

  • 4 Welke projecten zullen wanneer in 2014/2015 in uitvoering worden genomen?

Antwoord:

In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen BES op 31 oktober heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesproken met de bestuurders van Bonaire, Sint Eustatius en Saba over onder meer de ontwikkelplannen. De afspraken uit het overleg zijn op 7 november 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 750 IV, nr. 7).

Het kabinet en de openbare lichamen zien de ingediende ontwikkelplannen als een goede basis voor de verdere ontwikkeling van de eilanden. In totaal hebben de openbare lichamen plannen ingediend voor ruim USD 300 miljoen. Het is aan de openbare lichamen om tot een goede prioriteitstelling te komen binnen de eigen middelen. Het kabinet constateert dat er recent door ministeries de nodige middelen ter beschikking zijn gesteld (o.a. voor nutsvoorzieningen, onderwijshuisvesting, sociale woningbouw, armoedebestrijding, luchthavens etc.) en dat het kabinet geen ruimte heeft extra middelen ter beschikking te stellen. Tegelijkertijd is geconstateerd dat ten opzichte van de transitie de rijksuitgaven aan Caribisch Nederland fors zijn gestegen. Het kabinet heeft daarom met de openbare lichamen afgesproken om te onderzoeken of de prioriteitstelling binnen de reeds beschikbare middelen voor Caribisch Nederland kan worden versterkt. Hierbij zal mede gebruikt worden gemaakt van de evaluaties waar de Kamer in brieven 13 september (Kamerstuk 33 750 IV, nr. 25), 7 en 18 november (Kamerstuk 33 750 IV, nr. 9) vorig jaar van op de hoogte is gesteld. In de CN-week van juni 2014 kunnen vervolgens nadere afspraken worden gemaakt met de eilanden, waarna kan worden bepaald welke projecten op welk moment en op welke wijze in uitvoering komen.

Evaluaties

  • 1 Hoe worden de eilandsraden en de bevolking betrokken bij de kleine en grote evaluatie van 10-10-10?

Antwoord:

In algemene zin merk ik op dat het allereerst aan de bestuurscolleges is de eilandsraden en de bevolking te betrekken.

De wijze waarop de bevolking wordt betrokken bij de zogenaamde «grote» evaluatie (d.w.z. de evaluatie van de Wolbes en Finbes) zal de komende tijd nader vorm moeten krijgen. Eerder informeerde ik uw Kamer al in mijn brieven van 7 november en 18 november over het oprichten van een gezamenlijke werkgroep die belast is met het formuleren van de evaluatieopdracht. Daarbij zal de werkgroep de voorlichting van de Raad van State betrekken die ik op 4 februari heb ontvangen en per brief van 6 februari (Kamerstuk 33 750 IV, nr. 27) heb toegezonden. Binnen het verband van de werkgroep kan betrokkenheid van bevolking en eilandraden onderwerp van gesprek zijn. Zoals ik uw Kamer ook eerder informeerde, zend ik u de evaluatieopdracht uiterlijk in juni 2014.

De «kleine» evaluatie ziet toe op de wijze waarop de Rijkscoördinatie vorm wordt gegeven. Zie mijn brieven van 13 september, 7 oktober (Kamerstuk 33 750 IV, nr. A), 7 november, 18 november en 17 december 2013 (Kamerstuk 33 750 IV, nr. F). Het streven naar effectiviteit en efficiency staat daarbij voorop, en vraagt dus vooral overleg met de openbare lichamen en de departementen. De opzet van de bestuurlijke commissie die met deze evaluatie is belast voorziet onder meer in gesprekken met bestuurscolleges en eilandraden. Met mijn brief van 7 februari jl. (Kamerstuk 33 750 IV, nr. 25) heb ik u het eerste deel van de evaluatie, het rapport van de Inspectie Signalering en Begeleiding d.d. 22 november 2013 doen toekomen. De bestuurlijke commissie, zie mijn brieven van 18 november en 17 december 2013, zal in de eerste week van maart – een maand later dan oorspronkelijk beoogd – haar concept rapport voor «hoor en wederhoor» voorleggen aan degenen die de commissie heeft gesproken te Bonaire, Sint Eustatius en Saba en in Den Haag. Daarna rondt de commissie haar rapport af, opdat ik conform mijn toezegging, zonder vertraging ten opzichte van het beoogde tijdpad, aan u kort na het eerste kwartaal 2014 een kabinetsreactie (en beide rapporten) kan doen toekomen.

  • 2 Hoe worden de eilandsraden en de bevolking betrokken bij het opstellen van een profiel voor de nieuwe Rijksvertegenwoordiger?

Antwoord:

Het kabinet zal het profiel opstellen aan de hand van de uitgevoerde evaluaties, zie het antwoord op vraag 1, en een concept daarvan voorleggen aan de bestuurscolleges van de eilanden.

  • 3 Per wanneer wordt een nieuwe waarnemend gezaghebber benoemd op Bonaire? Hoe worden de eilandsraad en de bevolking bij deze benoeming betrokken?

Antwoord:

Ik heb uw Kamer per brief van 7 februari geïnformeerd over de benoeming van de waarnemend gezaghebber van Bonaire.

  • 4 Per wanneer wordt een nieuwe gezaghebber benoemd op Bonaire? Hoe worden de eilandsraad en de bevolking bij deze benoeming betrokken?

Antwoord:

De procedure tot benoeming van een nieuwe Gezaghebber, op basis van artikel 73 van de wet, is inmiddels in gang gezet. In dat artikel is onder andere vastgelegd dat de eilandsraad uit zijn midden een vertrouwenscommissie kan instellen. Ik zal met het eilandsbestuur overleggen of de afronding van deze procedure afhankelijk is van de nieuw te benoemen Rijksvertegenwoordiger.

Postbezorging

  • 1. De overgang van NPNA naar Flamingo Express is allesbehalve soepel verlopen. Veel medewerkers zijn hun baan kwijt. Zij hoorden dat pas op 24 december 2013. Waarom is de aanbesteding pas op 17 oktober 2013 afgerond, terwijl de veranderingen op 1 januari 2014 hun beslag kregen?

Antwoord

Op 17 oktober 2013 is Flamingo Express aangewezen als concessiehouder voor de postdienstverlening in Caribisch Nederland met ingang van 1 januari 2014 (Staatscourant 2013, nummer 30604). In de periode tussen de gunning van de concessie (17 oktober 2013) en de ingang van de concessie (1 januari 2014) heeft Flamingo Express circa 2,5 maand de tijd gehad voor het maken van afspraken over de overgang. Zo zijn er in deze periode gesprekken gevoerd tussen de vorige concessiehouder NPNA en Flamingo Express over de overname van personeel, goederen, huisvesting, inventaris, IT en overige zaken. Deze gesprekken zijn goed verlopen en ook over de overname van het personeel is overeenstemming bereikt. Het personeel heeft een arbeidsrechtelijke overeenkomst met NPNA en de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop wordt omgegaan met het personeel, ligt derhalve primair bij NPNA. Voorafgaand aan het publiceren van de offerteaanvraag op 27 juni 2013 is veelvuldig contact geweest met NPNA over de mogelijke gevolgen voor het personeel. NPNA heeft niet ingeschreven op de nieuwe offerteaanvraag, en wist daarom al medio 2013 dat er gevolgen zouden zijn voor het personeel. Helaas is het personeel pas op 24 december 2013 door NPNA geïnformeerd over de gevolgen van de overgang. Daarnaast is vanuit het Ministerie van Economische Zaken voorafgaand aan de publicatie van de offerteaanvraag contact opgenomen met de vakbond over de mogelijke gevolgen voor het personeel.

Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer is er op de postmarkt sprake van teruglopende volumes en is voor de nieuwe concessie een andere afweging gemaakt met betrekking tot de concessievoorwaarden, bijvoorbeeld een vermindering van het aantal verplichte bezorgdagen van 5 naar 3 (Aanhangsel Handelingen 2013/14, nr. 596). Onder deze omstandigheden heeft Flamingo Express aangegeven niet het voltallige personeel te kunnen overnemen van NPNA. Flamingo Express heeft 9 van de 14 medewerkers op Bonaire, 1 van de 2 medewerkers op Saba en 2 van de 4 medewerkers op Sint Eustatius een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden. Op Saba en Sint Eustatius zijn alle geselecteerde medewerkers op het aanbod van Flamingo Express ingegaan. Vanwege onenigheid met NPNA over de afvloeiingsregeling hebben de 9 geselecteerde medewerkers op Bonaire er, in overleg met de betrokken vakbond, voor gekozen om in eerste instantie niet in te gaan op het aanbod van Flamingo Express, ook niet na aanpassingen in het aanbod en na overleg met de betrokken vakbond. Inmiddels zijn op Bonaire 3 van de 9 geselecteerde medewerkers alsnog een arbeidsovereenkomst met Flamingo Express aangegaan. Daarnaast heeft Flamingo Express op Bonaire vanaf begin januari tijdelijk personeel ingezet om de post te bezorgen.

  • 2. Op welke manier is er in de aanbesteding aandacht geweest voor de positie van de betrokken medewerkers?

  • 3. Welke voorwaarden zijn gesteld aan Flamingo Express voor wat betreft arbeidsvoorwaarden?

Antwoord 2 en 3

De verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken is te zorgen voor een postvoorziening door middel van concessieverlening. Naast postale zaken is als eis in de offerteaanvraag opgenomen dat een nieuwe concessiehouder zich moet inspannen om in overleg te treden met de oude concessiehouder over mogelijke overname van het personeel. Deze eis is ingegeven door het belang van het personeel bij een zorgvuldige overgang. Daarbij merk ik op dat NPNA voorafgaand aan de offerteaanvraag ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geen specifieke informatie over de kosten van het personeel voor de postvoorziening op Caribisch Nederland heeft verstrekt. Alle informatie die wel van NPNA is gekregen over het personeel is in de offerteaanvraag opgenomen, zodat geïnteresseerde partijen zich op hoofdlijnen een beeld konden vormen van de kosten van het personeel. Tenslotte is in de offerteaanvraag aangegeven welke wet- en regelgeving zou gelden bij het in dienst nemen van personeel (Arbeidswet 2000 BES, Pensioenwet BES, Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES, Wet collectieve arbeidsovereenkomst BES, Wet inkomstenbelasting BES, Wet minimumlonen BES, de Vakantiewet 1949 BES en de Arbeidsgeschillenwet 1946 BES).

  • 4. Welke beloften heeft Flamingo Express gedaan voor wat betreft arbeidsvoorwaarden?

Antwoord

Flamingo Express heeft aangegeven dat hun aanbod uitging van hetzelfde salaris, hetzelfde aantal vakantiedagen en dezelfde pensioenregeling (maar dan bij een ander pensioenfonds) als deze medewerkers bij NPNA genoten. Aanvankelijk betrof het een contract voor één jaar. Na overleg met het personeel en de vakbond is het aanbod omgezet in een contract voor onbepaalde tijd.

  • 5. Was u ervan op de hoogte dat Flamingo Express vooral ervaren personeel zou ontslaan en minder ervaren personeel zou willen behouden? Zo ja, heeft dit bij u geleid tot zorgen over de kwaliteit van de postbezorging? Zo nee, was dit niet relevant voor het al dan niet gunnen van de aanbesteding aan Flamingo Express?

Antwoord

Flamingo Express heeft de intentie om een kwalitatief goede dienstverlening neer te zetten. Door het aanvaarden van de concessievoorwaarden heeft Flamingo Express zich hiertoe ook verplicht. Door middel van de concessiebeschikking zijn aan de concessiehouder kwaliteitseisen gesteld. De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op het door de concessiehouder voldoen aan de gestelde eisen. Welk personeel de concessiehouder selecteert omtrent de uitvoering van de postdienstverlening is aan de concessiehouder zelf. Hier ligt geen verantwoordelijkheid voor de Nederlandse overheid.

  • 6. Is het u bekend dat de medewerkers van de NPNA die geen contract van Flamingo Express krijgen nog altijd in onzekerheid zijn over hun rechten en eventueel ontslag?

Antwoord

Het is mij bekend dat er nog onzekerheid is bij deze medewerkers over hun rechten en eventueel ontslag. Het is de verantwoordelijkheid van NPNA om deze zekerheid te geven. Het Ministerie van Economische Zaken heeft er bij NPNA opaangedrongen om hierover snel duidelijkheid te geven en op een zorgvuldige wijze met het personeel om te gaan. Daarnaast is het belangrijk dat deze medewerkers (eventueel via hun vakbond) het gesprek met NPNA blijven aangaan om tot een goede afwikkeling te komen.

  • 7. Kunt u bevestigen dat de contracten van de medewerkers op arbeidsrechtelijk juiste manier moeten worden afgerond?

  • 8. Kunt u bevestigen dat deze medewerkers onder het Nederlands arbeidsrecht vallen?

Antwoord 7 en 8

De betrokken medewerkers hebben een arbeidsrechtelijke overeenkomst met NPNA en de verantwoordelijkheid voor een goede afwikkeling ligt derhalve bij NPNA. NPNA is voor 75% in handen van de overheid van Curaçao en voor 25% in handen van de overheid van Sint Maarten. Om deze reden vallen de betrokken medewerkers onder het arbeidsrecht van Curaçao.

Datakabel

Vragen:

  • 1. Hoe komt het dat gebruik van de datakabel erg duur is?

  • 2. Wat kan door wie worden gedaan om de kosten van dit gebruik te verlagen?

Antwoord 1 en 2:

Voor de beantwoording verwijs ik mede naar mijn eerdere beantwoording van de Kamervragen van de leden De Liefde, Bosman en De Vries (allen VVD) (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1041).

De aansluiting op de zeekabel internetverbinding heeft juist een prijsdrukkend effect op de IP-transit tarieven (de tarieven voor het gebruik van capaciteit op de zeekabel) voor de eilanden. Zo is vanaf het moment dat Sint Eustatius en Saba gebruik maken van de zeekabel (medio 2013) het Internet Protocol (IP) transit tarief tot 1/3 teruggebracht. Het huidige tarief is vergelijkbaar met de tarieven in de bovenwindse regio. Verwacht wordt dat met het aanlanden op St Barths en St Maarten de tarieven voor IP Transit voor Saba en Statia verder zullen dalen.

De IP-transittarieven worden vastgesteld door de beheerder van de kabel. De IP transittarieven zijn niet gereguleerd onder de Wet op de Telecommunicatie-voorzieningen BES. De Nederlandse staat kan als toezichthouder hier dus geen invloed op uitoefenen. Wel heeft de toezichthouder, in dit geval de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de bevoegdheid om geschillen tussen partijen over toegang tot de kabel, of koppeling van infrastructuren, te beslechten.

Zoals in mijn antwoorden op de vragen van de VVD aangegeven is het verder brengen van het voordeel van de zeekabel naar de burgers en bedrijven op de eilanden zelf (inclusief de prijsstelling) een zakelijke afweging en ligt primair bij de lokale aanbieders op de eilanden. De lokale aanbieders op Sint Eustatius en Saba hebben recent de kwaliteit van de dienstverlening verbeterd (hogere internetsnelheden tegen gelijke prijzen). Ook werken zij aan het verbeteren van hun vaste infrastructuur waardoor het potentieel van de zeekabel verder kan worden gebracht en de kosten omlaag kunnen gaan.

De Saba Statia Cable System B.V. heeft geen winstoogmerk. De exploitatiekosten worden gefinancierd met de opbrengsten van de kabel. Op basis van de kosten zullen jaarlijks de verrekentarieven voor IP transit (gebruik van de kabel) worden aangepast. Het voorziene kostenniveau tot en met 2015 wordt gedekt met de geplande inkomsten uit het leveren van IP transit aan de gebruikers. Hoe meer aansluitingen hoe lager de kosten van het gebruik per persoon zullen bedragen.

In theorie zouden in totaal 2.000 tot 2.500 internetaansluitingen op beide eilanden van de zeekabel kunnen profiteren. Met de voorgenomen infrastructurele verbeteringen en technische ontwikkelingen op dit terrein (vast en mogelijk ook mobiel) kan het aantal aansluitingen de komende jaren toenemen. Vanuit EZ is aangegeven dat zij bereid is mee te denken over oplossingen om eventuele knelpunten in de (deels nog sterk verouderde) netwerken op te lossen.

  • 3. Welke zeggenschap krijgen de eilanden over de kabel en per wanneer?

Antwoord:

In aanvulling op mijn eerdere beantwoording van de Kamervragen van de leden De Liefde, Bosman en De Vries (allen VVD) (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1041). Het aandeelhouderschap van de SSCS B.V. zal op termijn overgaan naar de eilandgebieden Saba en Sint Eustatius. De eilandgebieden zijn op dit moment onvoldoende in staat om een internationale zeekabel te beheren en exploiteren. Daarom zullen de toekomstige aandeelhouders worden getraind en opgeleid in het beheer en de exploitatie van de onderneming alvorens de aandelen zullen worden overgedragen.

In de loop van 2014 wordt samen met de openbare lichamen gewerkt aan een overeenkomst waarin wordt bepaald aan welke voorwaarden de openbare lichamen moeten voldoen voordat de aandelen (om niet) worden overgedragen. De voorwaarden hebben onder andere betrekking op onder andere de continuïteit van het bestuur, het borgen van het «open access» karakter van de kabel en de prijzen van internettoegang.

De overdracht van aandelen vindt waarschijnlijk gefaseerd plaats. Bij elke stap wordt bezien of aan de voorwaarden is voldaan. De verwachting is dat dit proces in 2015 start. Mogelijk houdt de Staat in de toekomst een deel van het geplaatste aandelenkapitaal. De Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), de Rijksvertegenwoordiger en Defensie zijn voor een belangrijk deel voor haar dienstverlening afhankelijk van de zeekabel vanwege het strategisch belang van goede verbindingen en de mogelijkheden tot kostenbesparing. Daarom zou de RCN, al dan niet tijdelijk, een deel van de aandelen kunnen houden als waarborg voor een goede dienstverlening.

Zolang de Staat aandeelhouder is, kan ze als eigenaar via de aandeelhoudersvergadering haar invloed uitoefenen op de SSCS BV, het management, haar activiteiten en de prijsstelling.

Koopkracht

  • 1 De commissie heeft met eigen ogen gezien dat de prijzen op de eilanden hoog zijn. Wat kunnen de eilandsraden c.q. de bestuurscolleges doen om de prijzen naar beneden te krijgen?

Antwoord:

De Bestuurscolleges hebben op grond van Prijzenwet BES de bevoegdheid om de prijzen van goederen en diensten te reguleren. In dit kader zijn de Bestuurscolleges bevoegd om maximale marges te stellen op bepaalde producten en diensten. Ook zijn de Bestuurscolleges bevoegd om voorschriften te geven betreffende het voeren van een administratie, waaruit de vorming blijkt van de prijzen, waartegen goederen of diensten worden aangeboden. De Bestuurscolleges hebben de afgelopen jaren niet of slechts zeer beperkt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Om te komen tot een effectief systeem van prijsregulering heeft het Openbaar Lichaam Bonaire in 2013 extern onderzoek laten verrichten. Één van de aanbevelingen uit het onderzoek is het effectiever inzetten van de bevoegdheid van het Bestuurscollege op grond van de Prijzenwet BES ten aanzien van prijsregulering. Hiertoe hebben de onderzoekers het Bestuurscollege van Bonaire een voorstel gedaan dat door het Bestuurscollege van Bonaire nader dient te worden uitgewerkt. Eind 2013 heeft het Bestuurscollege van Bonaire bekend gemaakt om hierop vooruitlopend voor een aantal specifieke producten maximumprijzen in te stellen, waaronder voor rijst, brood, koffie, groenten, fruit en suiker. Met de Bestuurscolleges van Caribisch Nederland heeft het Ministerie van Economische Zaken afgesproken dat bij het ontwerpen van de prijsregulering een beroep kan worden gedaan op inhoudelijke expertise die aanwezig is bij het ministerie.

  • 2 Zijn er mogelijkheden voor overheden om de prijs van vervoer van vracht van en naar de eilanden goedkoper te maken?

  • 3 Welke belastingen, heffingen, tarieven e.d. spelen een rol bij het vervoer van vracht naar Bonaire, St. Eustatius en Saba?

Antwoord op 2 en 3

De prijs voor vervoer van vracht van en naar de eilanden wordt bepaald door particuliere aanbieders van vervoersdiensten door de lucht of over zee. De overheid heeft geen bevoegdheden of andersoortige mogelijkheden om de kosten van vervoer te beïnvloeden. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ter zake van het importeren van goederen op Caribisch Nederland in veel gevallen Algemene bestedingsbelasting (ABB) verschuldigd is. Deze ABB wordt volgens internationaal gebruik berekend over de zogenoemde CIF (cost/Insurance/freight) waarde, dat wil zeggen de douanewaarde van de geïmporteerde goederen (cost), inclusief de kosten van verzekering (Insurance) en de transportkosten (freight).

  • 4 Is het mogelijk om de lijst met belastingvrije goederen verder uit te breiden, bijvoorbeeld met alle goederen en levensmiddelen die in de supermarkten verkocht worden? Is het mogelijk de lijst uit te breiden met noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, zoals wasmachines, drogers, koelkasten, televisies, meubilair, etc.?

Antwoord 4

In theorie is het altijd mogelijk om de lijst met belastingvrije goederen verder uit te breiden. Dat geldt niet alleen voor goederen en levensmiddelen die in supermarkten worden verkocht, maar in beginsel ook voor duurzame gebruiksgoederen. Het is echter de vraag of een dergelijke uitbreiding een doeltreffende en doelmatige maatregel zou zijn, dit mede gegeven de budgettaire consequenties en het feit dat is gebleken dat het voordeel van het per 1 januari 2013 vrijstellen van ABB van een pakket eerste levensbehoeften slechts voor een beperkt deel bij de uiteindelijke consument terecht is gekomen. Op dit punt wordt tevens verwezen naar de antwoorden op de vragen 8 en 9 van de op 7 januari 2014 beantwoorde vragen van de leden Van Laar en Groot (beiden PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en de staatssecretaris van Financiën over de uitzending «Caribisch Nederland, Drie jaar later, Bonaire», (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 887). Kort samengevat is in die antwoorden aangegeven dat het hoge prijsniveau in Caribisch Nederland vooral voortvloeit uit de beperkte economische schaal van de eilanden, de relatief hoge productiekosten (per eenheid product) en de transportkosten, maar ook een beperkte concurrentie. Van belang in dat verband is voorts dat in die antwoorden is aangegeven dat onderzoekers van SEO (onder meer) hebben geconcludeerd dat «vanuit fiscaal oogpunt bezien producten op Bonaire goedkoper zouden moeten zijn dan op Curaçao, omdat op Curaçao zowel invoerheffingen als omzetbelasting wordt geheven (over de verkoopwaarde, soms in meerdere schakels) terwijl op Bonaire alleen algemene bestedingsbelasting bij invoer verschuldigd is over de inkoopwaarde (incl. vracht- en verzekeringskosten)». Tegen deze achtergrond bezien wordt een verdere uitbreiding van de lijst van vrijgestelde producten in de ABB vooralsnog niet opportuun geacht.

  • 5 Wanneer komt het kabinet met voorstellen voor het verhogen van het minimumloon, onderstand en AOV op de eilanden?

Antwoord:

In bestuurlijk overleg van april 2010 is een gezamenlijk streven uitgesproken om het wettelijk minimumloon en de uitkeringen in de toekomst verder te verbeteren binnen de randvoorwaarden van economische draagkracht, evenwichtige sociale verhoudingen (en budgettaire ruimte).

In het licht van dit uitgangspunt is in 2013 op elk van de eilanden de vraag aan de orde geweest of er – gegeven de economische situatie – aanleiding zou kunnen zijn om het wettelijk minimumloon te verhogen. Werkgevers en bestuurscolleges op Bonaire en Sint Eustatius hebben aangegeven dat daar op dit moment geen ruimte voor is. De werkgevers en het bestuurscollege op Saba hebben aangegeven een verhoging realistisch te achten.

De staatssecretaris van SZW heeft besloten om het verzoek van Saba deels te honoreren en het wettelijk minimumloon te verhogen met 7,5% (1,4% verhoging in verband met de inflatie en 6,1% autonome verhoging). In het verlengde hiervan is tot een identieke stijging van de uitkeringen op Saba besloten (6,1% autonome stijging), zodat het wettelijk minimumloon en de uitkeringen met elkaar in de pas blijven. Op Bonaire en Sint Eustatius is een autonome verhoging van de uitkeringen niet aan de orde omdat de lonen daar niet zijn gestegen. Het niveau van de uitkeringen dient in samenhang met het minimumloon te worden bezien omdat werken moet (blijven) lonen.

Het is wenselijk om beslissingen als deze in de toekomst op basis van – langs onafhankelijke weg verkregen (statistische) informatie over de economische ontwikkeling, zoals de ontwikkeling van het BBP – te kunnen nemen. Deze gegevens zijn nog in opbouw, het CBS is gevraagd relevante data te verzamelen. Verdere stappen ten aanzien van Saba (of één van de andere eilanden) worden overwogen, wanneer de benodigde statistische informatie over de economische ontwikkeling beschikbaar is en daartoe aanleiding geeft. De eerste onderzoeksresultaten komen in de loop van 2014 beschikbaar.

  • 6 Wat zijn de opbrengsten van de belasting op importgoederen, uitgesplitst naar de drie verschillende eilanden van de BES? Wat zijn de kosten voor echt innen van deze belastingen, wederom uitgesplitst naar eiland? Is het zinvol om deze belasting te heffen als de kosten per eiland hoger zijn dan de opbrengsten, dan wel als er slechts een relatief zeer gering positief saldo is? Kunt u, meer algemeen, een overzicht geven van belastingen die nu op elk van de BES eilanden worden geheven waarvan de inningskosten relatief hoog zijn in vergelijking met de opbrengsten, vergeleken met de gemiddelde verhouding tussen inning en opbrengst in het Europese deel van Nederland?

Antwoord:

Burgers en bedrijven die op Caribisch Nederland gevestigd zijn en die goederen importeren, zullen in veel gevallen te maken krijgen met de algemene bestedingsbelasting (ABB). De ABB is een indirecte belasting die wordt geheven ter zake van goederen die op Caribisch Nederland worden geproduceerd en op deze eilanden worden verkocht, ter zake van diensten die op Caribisch Nederland worden verricht en ter zake van goederen die op Caribisch Nederland worden geïmporteerd. Het tarief van de ABB bedraagt 8% op Bonaire en 6% op Sint Eustatius en Saba, met dien verstande dat voor diensten van restaurants het tarief met 2%-punt lager is, voor personenauto’s een hoger tarief geldt en dat voor diverse goederen, waaronder veel eerste levensbehoeften, een vrijstelling geldt. Caribisch Nederland kent geen BTW. De voor 2014 geraamde opbrengst van de ABB bedraagt 26,7 miljoen euro voor Caribisch Nederland als geheel. De opbrengst van de ABB, die een Rijksbelasting is, wordt niet uitgesplitst over de verschillende eilanden van Caribisch Nederland. In (Europees) Nederland worden de opbrengsten van Rijksbelastingen ook niet per gemeente of provincie uitgesplitst.

De structurele kosten van B/CN zijn voor 2014 geraamd op circa 9,5 miljoen euro. Gegevens omtrent kosten per belastingmiddel per eiland zijn niet beschikbaar. Bij de vormgeving en uitwerking van het per 1 januari 2011 in werking getreden stelsel van rijksbelastingen is ter beperking van de administratieve lasten en van de uitvoeringskosten overigens gekozen voor een zo eenvoudig mogelijk belastingstelsel. In dat kader is onder andere gekozen voor het heffen van ABB bij invoer van goederen (over de invoerwaarde) in plaats van het heffen van een indirecte belasting van groothandel, tussenhandel en winkeliers over de verkoopwaarde van verkochte goederen, mede omdat heffing bij invoer is veel gemakkelijker is te controleren. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat B/CN niet alleen verantwoordelijk is voor het heffen en innen van alle rijksbelastingen op Caribisch Nederland, maar ook voor alle premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen op de eilanden. Daarnaast int B/CN ten behoeve van de openbare lichamen ook veel van de lokale belastingen en heffingen. Van belang is voorts dat de douane van Caribisch Nederland niet alleen verantwoordelijk is voor het heffen en innen van de ABB op geïmporteerde goederen (en het administreren van de omvang en de aard van deze goederenstroom), maar ook belangrijke taken heeft op het gebied van veiligheid, gezondheid, economie en milieu. Daaronder valt ook het voorkomen en opsporen van drugsmokkel; een taak die zeker in de Caribische regio relevant is.

Overbewoning

  • 1 Op alle eilanden, zeker op Saba en St. Eustatius, is overbewoning een groot probleem. Is bekend hoe groot de reële behoefte aan woningen is ten opzichte van de huidige woningvoorraad?

Antwoord:

Er zijn geen onderzoeksgegevens over bestaande en toekomstig noodzakelijke woningvoorraad in Caribisch Nederland, zoals die wel over Europees Nederland bestaan. De drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius hebben wel in 2011 elk een eigen woonvisie opgesteld waarin een analyse is gemaakt van de woonsituatie, inclusief ramingen van de bestaande en in de toekomst te verwachten behoefte aan woningen. Voorts zijn in deze woonvisies de ambities bepaald en beleidskeuzes gemaakt ten aanzien van de woningvoorraad, woningtoewijzing, woon- en leefomgeving en de institutionele capaciteit die nodig is voor een goede uitvoering van het sociaal woningbeleid.

  • 2 Wat kunnen overheden doen om de woningnood te verminderen?

Antwoord:

In overleg met de openbare lichamen is al een aantal stappen genomen om de woningnood te verminderen:

  • In hun ontwikkelplannen hebben de drie openbare lichamen een aantal urgente prioriteiten benoemd op het terrein van sociale woningbouw. Tijdens het bestuurlijk overleg in oktober 2013 zijn deze prioriteiten besproken en heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst een financiële bijdrage toegezegd van in totaal € 1,43 miljoen voor nieuwbouw en noodzakelijke renovatie van de bestaande voorraad. Deze bijdrage ondersteunt de openbare lichamen in het realiseren van de in hun woonvisie opgenomen ambities.

  • Eveneens is in het bestuurlijk overleg in oktober 2013 overeengekomen dat naast de reeds geldende vrijstelling van vastgoedbelasting voor particuliere woningeigenaren, met ingang van 2014 ook een vrijstelling aan de voet van $ 70.000 gaat gelden voor woningen die in bezit zijn van niet-natuurlijke personen, waaronder verhuurders van sociale woningen en openbare lichamen. Tevens is de investeringsfaciliteit waarbij nieuwbouw en waardestijgingen van onroerende zaken door investeringen voor een termijn van vijf jaar waren vrijgesteld van vastgoedbelasting, verlengd naar een termijn van tien jaar. Deze belastingvrijstellingen geven zowel meer financiële armslag als een prikkel om te investeren in nieuwbouw van woningen.

  • Er wordt gestreefd naar invoering van een Nationale Hypotheek Garantie in Caribisch Nederland (streefdatum januari 2015) welke ook kan bijdragen aan meer doorstroom op de woningmarkt.

Tuinbouw

Op Saba is een tuinbouwproject gestart dat succesvol is. Welke mogelijkheden ziet u om tuinbouw en akkerbouw op de eilanden te stimuleren/mogelijk te maken?

Antwoord:

Het project op Saba betreft een biologische boerderij die in de eerste plaats een sociale werkplaats is voor dit eiland. De boerderij biedt werkplekken voor veelal jongeren met sociale problemen die zijn verstoten en aan de kant zijn gezet. Zij krijgen zowel praktisch als theoretisch landbouwkundig onderwijs. Ook krijgen zij verantwoordelijkheden die hun zelfvertrouwen helpen opbouwen. De boeren verkopen vervolgens hun lokaal gekweekte, verse en biologische producten aan de gemeenschap voor lagere prijzen dan de door de supermarkt geïmporteerde producten. Voorwaarde is wel dat de klanten hun groenafval terug brengen zodat het gerecycled en gecomposteerd kan worden. Het project is gefinancierd uit het Oranjefonds.

Overige mogelijkheden om land- en tuinbouwprojecten in Caribische Nederland te stimuleren, zijn er middels de Natuurgelden Caribisch Nederland. In dat kader kunnen land- en tuinbouwprojecten worden ingediend die een relatie hebben met natuur in brede zin. In dit kader hebben Bonaire en Saba projectplannen ingediend voor duurzame landbouw en plattelandsontwikkeling. Een onafhankelijke adviescommissie beoordeelt deze projecten, onder andere op de relatie met natuur, doelmatigheid en doeltreffendheid. Zo het er nu naar uitziet is het project op Bonaire kansrijk; dat van Saba behoeft naar verwachting aanpassing om in aanmerking te komen voor de natuurgelden.

NuStar

Bent u bereid het bestuur van St. Eustatius ondersteuning te bieden bij nieuwe onderhandelingen over de belasting die NuStar gaat betalen?

Antwoord:

Het is niet nodig om ondersteuning te verlenen aan het bestuurscollege aangaande rijksbelastingen; immers, de (eventuele) gesprekken hierover vinden rechtstreeks plaats tussen Nustar en de Belastingdienst Caribisch Nederland; de bestuurders van Sint Eustatius hebben hierin geen verantwoordelijkheid. Net zoals in Europees Nederland kan de Belastingdienst vanuit privacy overwegingen verder geen uitspraken doen over individuele burgers en bedrijven.

Extra ondersteuning is ook niet nodig voor het heffen en innen van de op Sint Eustatius geldende eilandbelastingen (te weten: motorrijtuigenbelasting, logeergastenbelasting en verhuurautobelasting); Nustar neemt ten aanzien van deze belastingen geen bijzondere positie in (voor zover deze eilandbelastingen al voor Nustar van toepassing zijn).

Het afgeven van vergunningen (en het afdragen van hiervoor verschuldigde leges) is wel een lokale aangelegenheid. Hierbij verstrekt het Ministerie van I&M de nodige bijstand.

Wegenfonds St. Eustatius

Klopt het dat een deel van het wegenfonds op St. Eustatius dat bedoeld was voor aanleg en onderhoud van wegen is besteed aan extra beloning voor personeel?

Antwoord:

Uit de begroting van Sint Eustatius leid ik af dat zo’n USD 500.000 beschikbaar is voor wegen. Een deel van deze middelen zijn – zo begrijp ik van het College financieel toezicht – gebruikt voor salarislasten van personeel dat daar op de loonlijst staat. Het is verder aan de eilandsraad om tot deze keuzes en prioriteitstelling binnen de eilandelijke uitgaven te komen.

Vragen en antwoorden over dienstreizen en uitzendingen van ambtenaren naar het Caribische deel van het Koninkrijk

Over uw vragen en opmerkingen inzake melding en afweging informeer ik u het volgende:

Zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld (antwoorden Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 3436) en brief Minister Spies inzake haar kennismaking met het Caribisch deel van het Koninkrijk van 16 maart 2012, Kamerstuk 33 000 IV, nr. 66), is elk departement zelf verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van dienstreizen. In mijn brief van 12 december jl. heb ik de algemene lijn van soberheid toegelicht. Ministeries belast met Koninkrijkstaken hebben uit de aard van hun verantwoordelijkheden meer dienstreizen dan andere ministeries.

Bij mijn ministerie zijn sinds 1 juli 2013 alle voorgenomen dienstreizen bij de directie Koninkrijksrelaties bekend gemaakt. Sinds die datum gelden aangescherpte richtlijnen. De richtlijnen zijn voorzien van de nadrukkelijke opmerking dat eerst moet worden bekeken of het overleg per videoconferentie of telefoon kan worden gevoerd. Vervolgens dienen de ministeries de voorgenomen dienstreizen te melden aan mijn ministerie (directie Koninkrijksrelaties) opdat afstemming en waar opportuun nadere (her)overweging kan plaatsvinden. Voor zover het Caribisch Nederland betreft, kan advies van de Rijksvertegenwoordiger worden ingewonnen.

De daling van het aantal dienstreizen moet worden bekeken in een groter verband. Sinds 10-10-10 heeft de Rijksoverheid verschillende taken op de eilanden. Ten tijde van de transitie is het noodzakelijk geweest regelmatig ambtenaren te laten afreizen en werkzaamheden te laten verrichten. In mijn brief van 12 december 2013 heb ik de Kamer geïnformeerd dat het aantal reizen sinds 2010 aan het afnemen is. Dat geldt ook voor mijn ministerie. Daarbij zij aangetekend dat het voor het Ministerie van BZK een van de kerntaken is de relaties met de Landen en openbare lichamen te onderhouden. Een zeker niveau van dienstreizen is onvermijdelijk.

Op basis van de geldende uitzendregeling hebben uitgezonden ambtenaren uit het Europese deel van Nederland recht op één reis per jaar naar Nederland. Incidenteel vinden reizen naar Nederland plaats in verband met overleggen waarbij hun inbreng en/of aanwezigheid van belang is.

Over uw vragen en opmerkingen inzake kosten en verantwoording informeer ik u het volgende:

Het BES-fonds ziet alleen op de vrij besteedbare middelen van de openbare lichamen, de vrije uitkering en dus niet op de rijksuitgaven (waaronder dienstreizen naar het Caribische deel van het Koninkrijk). De dienstreizen worden – net als de andere apparaatuitgaven en beleidsuitgaven – verstrekt en verantwoord vanuit de verschillende departementale begrotingen. Dit conform de verantwoordelijkheid die bij de verschillende ministers ligt voor het uitvoeren van de verschillende rijkstaken, inclusief de afweging ten aanzien van dienstreizen. Zo worden de dienstreizen van de directie Koninkrijksrelaties verantwoord vanuit het begrotingshoofdstuk (IV) Koninkrijksrelaties en de overige dienstreizen vanuit mijn ministerie vanuit het begrotingshoofdstuk (VII) Binnenlandse Zaken. Conform de motie Hachchi c.s. (Kamerstuk 33 000 IV, nr. 28) wordt wel jaarlijks een overzichtsconstructie aan de begroting van het BES-fonds toegevoegd, met daarin alle budgetten voor de BES-eilanden.

In eerdergenoemde brief informeerde ik u over de kosten van dienstreizen over de eerste helft van 2013. De totale kosten over 2013 zijn inmiddels bekend en bedragen: € 250.569,00.

Over uw vragen en opmerkingen inzake reisfaciliteiten informeer ik u het volgende:

In enkele gevallen wordt toestemming verleend business-class te reizen in plaats van economy. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld extreem korte reizen, wanneer op de dag van aankomst wordt aangevangen met de werkzaamheden, gezondheidsredenen en bewindspersonen en hun delegaties. Ik heb de Kamer per brief van 16 december 2013 geïnformeerd over de kosten van dienstreizen van de afgelopen vijf jaar.

Over uw vragen en opmerkingen inzake reisduur informeer ik u het volgende:

De richtlijn van BZK dat de dienstreis maximaal drie werkdagen is, is per 1 juli 2013 ingesteld. In de praktijk blijkt dit vanwege de geplande werkzaamheden vaak niet haalbaar. Een iets langere reisduur blijkt effectiever wanneer werkzaamheden kunnen worden gecombineerd. Ik ben het met u eens dat een dienstreis zo efficiënt mogelijk gepland moet worden, daarom wordt deze richtlijn op korte termijn geëvalueerd en mogelijk aangepast.