Kamerstuk 33745-14

Amendement van het lid Schouw c.s. dat regelt dat de beslissing over toepassing van elektronische detentie bij de rechter wordt belegd

Dossier: Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie


Nr. 14 AMENDEMENT VAN HET LID SCHOUW C.S.

Ontvangen 16 april 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel C, wordt in artikel 4, tweede lid, na «direct voorafgaand aan de datum van invrijheidstelling» ingevoegd: indien de rechter heeft bepaald dat elektronische detentie kan worden toegepast.

II

In artikel I, onderdeel F, wordt in onderdeel 2 «Onze Minister beslist» vervangen door «Indien de rechter heeft bepaald dat elektronische detentie, bedoeld in artikel 4, kan worden toegepast, beslist Onze Minister» en vervalt:, bedoeld in artikel 4.

III

In artikel II wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

oA

In artikel 9 wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4a. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis van zes maanden of meer kan de rechter bepalen dat elektronische detentie als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet kan worden toegepast.

Toelichting

Indiener is van mening dat de rechter voor een effectieve straftoemeting bij zijn uitspraak dient te beschikken over alle informatie die in dat verband relevant is. Indiener is van mening dat ook de toepassing van elektronische detentie relevante informatie is voor strafoplegging door de rechter. Bij de straftoemeting dient te worden voorkomen dat een door de rechter opgelegde straf buiten de rechter om kan worden omgezet in een andere modaliteit. Bovendien worden straffen en maatregelen vaak gecombineerd en gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegd in verband met de verschillende doelen die daarmee worden nagestreefd. Een (ongerichte) stapeling van algemene en bijzondere voorwaarden en toezichtsvormen dient daarbij te worden voorkomen. Daarnaast dienen de randvoorwaarden voor toepassing van elektronische detentie zodanig te worden gewaarborgd dat een bezuinigingsopdracht niet het uitgangspunt kan zijn bij toepassing van deze maatregel. Bovendien acht indiener het van belang dat rekening wordt gehouden met het gegeven of een persoon voor de eerste maal (als first offender) dan wel bij herhaling (als recidivist) is veroordeeld voor een strafbaar feit.

Gezien de straftoemeting door de rechter, de wens om (ongerichte) stapeling van voorwaarden en toezicht te tegen te gaan, de bezuinigingsopdracht die aan elektronische detentie ten grondslag ligt en gezien de wens om rekening te kunnen houden met het verschil tussen first offenders en recidivisten, stelt indiener voor om de beslissing over toepassing van elektronische detentie bij de rechter te beleggen. Dit betekent dat de rechter, rekening houdend met voornoemde, bij de straftoemeting bepaalt of een gedetineerde reeds in aanmerking kan komen voor vervanging van de opgelegde celstraf door elektronische detentie. Indien de rechter elektronische detentie mogelijk acht, is de beslissing tot feitelijke toepassing van elektronische detentie toegewezen aan de Minister van Veiligheid en Justitie (namens deze wordt over deelname beslist door de Dienst Justitiële Inrichtingen) en conform de voorwaarden die daartoe zijn vastgesteld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Schouw Bisschop Segers