Gepubliceerd: 22 oktober 2013
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33740-5.html
ID: 33740-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 22 oktober 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoud

I

ALGEMEEN

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Kern en doel van het wetsvoorstel

2

3.

Achtergronden van het wetsvoorstel

3

3.1.

Afschaffen van de wettelijk verplichte maatschappelijke stage

3

3.2.

De facultatieve maatschappelijke stage

6

3.3.

Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur

7

3.4.

Algemene natuurwetenschappen

7

4.

Draagvlak en consultatie

10

5.

Overig

10

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. De flexibiliteit van scholen om binnen de bestaande urennorm een maatschappelijke stage te kunnen, in plaats van te moeten, invullen heeft de steun van deze leden. Wel zien zij aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich vinden in het voorstel om de vakbenamingen van Latijn en Grieks te veranderen. Over het vervallen van de verplichting voor scholen om een maatschappelijke stage te organiseren, alsmede over het voorstel om voor het vwo1 anw2 te laten vervallen als verplicht bovenbouwvak, hebben de leden enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen.

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de voorstellen van regering om de maatschappelijke stages en het vak anw te schrappen. Deze leden kunnen in het licht van de onderliggende wijzigingen wel begrip opbrengen voor de naamswijzigingen van de vakken Latijn en Grieks.

De leden van de CDA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat gaat over het afschaffen van de wettelijke verplichting tot het volgen van een maatschappelijke stage. Het zal dan ook niet verbazen dat deze leden niet kunnen instemmen met afschaffen van de maatschappelijke stage.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn het niet eens met het schrappen van het verplichte vak anw uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen en vragen de regering het wetsvoorstel op dit punt te herzien. Wel steunen deze leden het voorstel van de regering om de verplichte maatschappelijke stage af te schaffen, maar daarbij wel de mogelijkheid te geven aan scholen om de maatschappelijke stage als onderdeel van het onderwijsprogramma aan te bieden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De maatschappelijke stage is waardevol om leerlingen de kans te geven een bijdrage aan de samenleving te leveren en kennis te maken met verschillende beroepsgebieden. Veel jongeren hebben ontdekt dat zij via vrijwilligerswerk iets kunnen betekenen voor anderen. Bovendien hebben vrijwel alle scholen de maatschappelijke stage inmiddels succesvol ingevoerd.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ofschoon de inhoudelijke koers van het wetsvoorstel aansluit bij hun uitgangspunten, betreuren zij de grilligheid van het overheidsbeleid met betrekking tot de maatschappelijke stage

2. Kern en doel van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie merken op dat sinds 2007 het vak anw al niet meer verplicht is in het gemeenschappelijke deel van het havo3-bovenbouwprogramma. Kan de regering aangeven wat de ervaringen zijn met het niet langer verplicht stellen van anw in de havo-pakketten, zo willen deze leden weten. Zijn er nieuwe vormen van integratie van (onderdelen van) anw in andere vakken tot stand gekomen? Ziet de regering meer nadruk op natuurwetenschappen in de onderbouw? Graag vernemen deze leden of de regering van mening is dat opgedane ervaring met de effecten van het schrappen van de verplichting is meegewogen bij dit wetsvoorstel. Zo ja, hoe, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat scholen zo veel mogelijk vrijheid moeten hebben om het curriculum vorm te geven. Met de onderhavige voorstellen wordt er meer ruimte gecreëerd en wordt het vrij in te vullen deel van de onderwijstijd in het voortgezet onderwijs verder uitgebreid. Deze leden beschouwen dit als een positieve ontwikkeling, die scholen in staat stelt om een duidelijk eigen profiel op te bouwen. Daarnaast achten zij het een positieve ontwikkeling dat de middelen die als gevolg van dit voorstel vrijkomen voor het onderwijs behouden blijven én ten goede komen aan kwaliteit van leraren en schoolleiders.

De leden van de PVV-fractie zijn voorstander van het facultatieve karakter dat de maatschappelijke stage binnen het onderwijsprogramma krijgt. Hierdoor wordt namelijk gewaarborgd dat scholen zelf de keuze hebben om de maatschappelijke stage al dan niet aan te bieden. Zo krijgen de scholen meer ruimte om hun onderwijsprogramma naar eigen inzicht in te richten. De maatschappelijke stage blijft op deze manier een volwaardig en erkend programmaonderdeel in het vo4, maar in te zetten naar oordeel van de betreffende school/docent.

De maatschappelijke stage is volgens deze leden een waardevol instrument, maar behoort niet tot de basisprioriteiten van het vo. Leerlingen kunnen namelijk ook zelf middels vrijwilligerswerk de ervaring en kennis opdoen die zij zouden kunnen verkrijgen via een maatschappelijke stage. Deze leden zijn van oordeel dat het vo zich in de eerste instantie zou moeten richten op kernvakken als wiskunde, Nederlands en Engels.

3. Achtergronden van het wetsvoorstel

3.1. Afschaffen van de wettelijk verplichte maatschappelijke stage

De leden van de VVD-fractie vragen naar de besteding en bedoeling van de bekostiging voor de maatschappelijke stage. Scholen ontvingen deze middelen, maar waar is dat geld aan besteed? Deze leden vragen zich af wat de kosten kunnen zijn van de maatschappelijke stage, afgezien van het begeleiden van leerlingen. Hoe vallen deze kosten uit voor scholen bij een facultatieve maatschappelijke stage? Dat lijkt deze leden ook zonder extra bekostiging mogelijk, maar graag horen zij de reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie horen met betrekking tot de maatschappelijke stage graag van de regering welke verwachtingen en/of signalen er zijn dat scholen ook na het vervallen van de verplichting de maatschappelijke stages blijven aanbieden. Daarnaast zijn deze leden benieuwd welke middelen er beschikbaar zijn om invulling te geven aan de wettelijke burgerschapstaak die scholen hebben. Ook horen deze leden graag of de maatschappelijke stage in de toekomst door de onderwijsinspectie zal worden erkend bij het invulling geven aan de burgerschapstaak.

Verder vragen deze leden zich af of het mogelijk is om de eisen die aan de maatschappelijke stage worden gesteld te versoepelen, zodat mogelijke barrières voor scholen en werkgevers om in de toekomst maatschappelijke stage aan te bieden verdwijnen. Is het bijvoorbeeld mogelijk om het vereiste van een stagecontract voor de vermelding van de maatschappelijke stage op de eindlijst los te laten? Welke andere mogelijkheden ziet de regering om administratieve drempels voor scholen en bedrijven te verlagen, zo vragen zij.

De genoemde leden merken op dat hoewel de verplichting tot het verzorgen van de maatschappelijke stage per 1 augustus 2014 vervalt, de bekostiging doorloopt tot 1 augustus 2015. De leden horen graag wat er gebeurt met de beschikbare middelen in het geval er sprake is van onderuitputting. Hiervan zou volgens deze leden sprake kunnen zijn als blijkt dat een aantal scholen al in het schooljaar 2014–2015 besluit af te zien van de maatschappelijke stage. Blijven deze middelen dan behouden voor het onderwijs, zo willen deze leden weten.

Deze leden horen daarnaast graag van de regering hoe zij aankijkt tegen de opmerking van de VO-raad dat er sprake zou zijn van beleidsinconsistentie. En welke mogelijkheden ziet de regering om scholen, ondanks het vervallen van de bekostiging, te stimuleren om de maatschappelijke betrokkenheid onder jongeren verder te versterken, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld in de argumentatie voor het schrappen van de maatschappelijke stage, namelijk dat het een bezuiniging is en niets meer dan dat. Volgens deze leden wordt hiermee eens temeer aangetoond dat de regering het belang miskent van de maatschappelijke stages en de goede uitwerking die veel scholen daaraan hebben gegeven. De genoemde leden vinden dat jongeren, maar ook de samenleving, zijn gebaat bij maatschappelijke stages van leerlingen in het vo. Gedurende de stage wordt belangstelling gewekt voor het werken zonder winstoogmerk en het werken in dienst van de samenleving, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, het onderwijs, de sport of de culturele sector.

De leden van de CDA-fractie merken op dat onderwijs niet alleen gaat over het aanleren van cognitieve vaardigheden, maar ook over vorming, over waarden en normen. Juist de maatschappelijke stage speelt een belangrijke rol bij deze vorming. Leerlingen leren dat ze zich moeten inzetten voor de maatschappij, zij komen hierdoor in aanraking met bijvoorbeeld groepen mensen (ouderen, mensen met een beperking) die zij in het dagelijkse leven wellicht niet zo snel zouden ontmoeten. Leerlingen zetten zich in als vrijwilliger bij de sportclub en krijgen hierdoor meer inzicht en waardering voor de rol van vrijwilligers bij een sportclub. Zonder al die vrijwilligers kan een club niet bestaan.

De genoemde leden kunnen niet anders dan concluderen dat het prompt weer afschaffen van de maatschappelijke stage, slechts luttele jaren nadat deze was ingevoerd, geen voorbeeld is van continuïteit van overheidsbeleid. Scholen hebben in korte tijd geld en tijd geïnvesteerd om een succes te maken van de maatschappelijke stage. Het is toch als school om moedeloos van te worden, staat net het bouwwerk van de maatschappelijke stage en dan hoeft het niet meer. Dit maakt scholen cynisch, het zal hun tijd wel duren denken ze bij weer nieuwe initiatieven van scholen. Zie ook de reactie van de VO-raad die stelt dat scholen zich enthousiast hebben ingezet voor invoering van de maatschappelijke stage en het afschaffen hiervan uit het oogpunt van beleidsconsistentie niet handig vindt.

Deze leden van deze fractie vinden het onbegrijpelijk dat, juist nu het kabinet zich heeft bekeerd tot de gedachte van de participatiesamenleving zij de maatschappelijke stage weer intrekken, terwijl die nu juist participatiesamenleving in optima forma propageert. Een paar weken geleden was er een petitieaanbieding van leerlingen die de maatschappelijke stage hebben gedaan en hier zeer positief over zijn. Dit blijkt ook uit een enquête onder scholieren. Zij zijn allen zeer positief gestemd over de effecten van de maatschappelijke stage op hen. Zij geven o.a. aan dat zij meer in contact zijn gekomen met ouderen en hierdoor meer begrip hebben voor de positie van ouderen. Hetzelfde geldt voor mensen met een beperking. Ook geven leerlingen aan positiever te denken over vrijwilligerswerk en hun eigen rol daarbij. De leden vragen de regering op het bovengeschetste tegenstelling te reageren.

Deze leden verwijzen naar de uitspraak van premier Rutte tijdens de afgelopen algemene politieke beschouwingen. Wij zien graag een nadere toelichting wat de premier heeft bedoeld met zijn tegemoetkoming. Wat kunnen scholen nu wel en niet verwachten op dit gebied van de regering, zo vragen deze leden.

De genoemde leden lezen dat de regering aangeeft structureel 75 miljoen euro te bezuinigen met intrekking van de maatschappelijke stage, op welke wijze wordt dit geld geïnvesteerd, vloeit het terug naar de staatskas of mag het worden geïnvesteerd in onderwijs? Zo ja, op welke wijze, zo willen deze leden weten.

Verder lezen zij dat de regering aangeeft dat de 30 uren die vrijkomen door het wegvallen van de verplichte maatschappelijke stage door scholen naar eigen inzicht kunnen worden ingevuld en dat ze daarmee meer ruimte krijgen om het curriculum in te vullen. Is het niet zo, zo vragen deze leden, dat dit zorgt voor een kale bezuiniging op onderwijs omdat de scholen niet worden gecompenseerd voor de extra uren les die zij moeten geven om het gat van de maatschappelijke stage op te vullen. Gaarne ontvangen zij hierop een toelichting.

Ook geeft de regering aan dat scholen de vrijheid hebben om facultatief de maatschappelijke stage te behouden voor alle leerlingen, of voor een deel van de leerlingen. De genoemde leden vragen hoeveel scholen dit daadwerkelijk zullen doen als er geen enkele facilitering door de overheid tegenover staat financieel of anderszins? Is dit niet een loze oproep? Deze leden vragen hier uitdrukkelijk om een toelichting.

De leden van deze fractie willen graag een reactie van de regering op de voorlopige uitkomsten van een enquête van de Besturenraad onder christelijke vo-scholen over het wetsvoorstel. De voorlopige resultaten laten zien dat:

  • scholen de MAS vrijwel allemaal volledig hebben ingevoerd;

  • dit hen veel inspanning heeft gekost en er een grote infrastructuur is opgebouwd;

  • christelijke vo-scholen de MAS zien als een zeer waardevol onderdeel van het curriculum en hun vormende taak;

  • 40% van de christelijke vo-scholen de MAS niet meer zal organiseren wanneer deze niet meer bekostigd wordt;

  • 60% van de christelijke vo-scholen weliswaar zal proberen de MAS te blijven aanbieden, maar dan vaak in (sterk) afgeslankte vorm; dit gaat bovendien mogelijk ten koste van andere onderdelen van het curriculum;

  • scholen het voornemen de bekostiging en de verplichting van de MAS zo kort na de introductie weer in te trekken een typisch voorbeeld vinden van «zwalkend beleid». Veel respondenten geven aan dat de overheid hiermee laat merken onbetrouwbaar te zijn en geen langetermijnvisie te hebben. Typerend is bijvoorbeeld het volgende citaat van een van de schoolleiders: «Versterkt het beeld van een onbetrouwbare overheid en een politiek die zonder langetermijnvisie ad hoc-achtige besluiten neemt».

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het oneens met het voorstel om de maatschappelijke stage na enkele jaren weer af te schaffen. De kennismaking met vrijwilligerswerk leidt bij een deel van de leerlingen tot blijvende betrokkenheid bij vrijwilligerswerk. Ook scholen hebben kennisgenomen van de wens van de regering om tot een «participatiesamenleving» te komen. Hoe is deze wens te rijmen met het stoppen van de bekostiging van de maatschappelijke stage, zo vragen zij.

De genoemde leden constateren dat scholen in het vo binnen enkele jaren een goede infrastructuur hebben opgebouwd voor de maatschappelijke stage. Bovendien zien veel scholen de maatschappelijke stage als waardevol onderdeel van het curriculum. Getuigt het niet van een onbetrouwbare overheid, dat binnen enkele jaren na de invoering de maatschappelijke stage weer wordt teruggedraaid, zo willen deze leden weten.

De leden van deze fractie wijzen op een enquête van de Besturenraad onder christelijke vo-scholen, waarbij de voorlopige resultaten laten zien dat een deel van de christelijke vo-scholen de maatschappelijke stage niet meer zal organiseren wanneer deze niet meer bekostigd wordt of zal proberen de stage te blijven aanbieden in afgeslankte vorm. Bovendien blijkt dat voortzetting van de maatschappelijke stage ten koste kan gaan van andere onderdelen van het curriculum. Is het realistisch om van scholen te vragen om nog de maatschappelijke stage aan te bieden als de bekostiging wegvalt, terwijl ook de ruimte in het curriculum beperkt is, zo infomeren deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen een reflectie van de regering op het wetgevingstraject inzake de invoering en afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage. Zij vragen hoe de regering oordeelt over de situatie dat reeds na twee jaar een verplichting wordt ingetrokken, terwijl de organisatie in scholen die met deze verplichting gepaard ging van behoorlijke omvang is. Welke lessen trekt de regering uit dit proces, specifiek wanneer het verplichtingen betreft waarvan na twee jaar gezegd wordt dat het een domein is dat tot de verantwoordelijkheid van scholen behoort, zo willen deze leden weten.

3.2. De facultatieve maatschappelijke stage

De leden van de SP-fractie vrezen dat de facultatieve maatschappelijke stage geen reëel alternatief is, omdat slechts weinig scholen de (flexibiliteit in) middelen zullen hebben om dit op een fatsoenlijke manier vorm te geven. Ook vragen deze leden wat de reden is voor het vermelden van de facultatieve stage op de cijferlijst, wanneer deze ook nog eens geen onderdeel uitmaakt van de slaag/zakregeling. Deze leden zijn wel blij met de definitie van de stage-overeenkomst en vragen of deze overeenkomst landelijk wordt vastgesteld of dat er wellicht een modelovereenkomst komt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom bij een facultatieve maatschappelijke stage maximaal 30 uur mag worden meegeteld als onderwijstijd, terwijl een stage van tenminste 30 uur is vereist om de stage op te cijferlijst te laten komen. Waarom is niet gekozen voor het stellen van een bandbreedte bij het meetellen van stage-uren als onderwijstijd, bijvoorbeeld aansluitend bij het maximum aantal uren dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel in 2009 werd gehanteerd (48 uur voor vmbo5 en pro6, 60 uur voor havo en 72 uur voor vwo), zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het wetsvoorstel zich ten aanzien van de maatschappelijke stage verhoudt tot het bij de behandeling van de verplichte maatschappelijke stage ingediende amendement-Dijkgraaf7. Zij vragen of het gezien het facultatieve karakter van de stage niet voor de hand ligt dat scholen zelf de omvang van de stage kunnen bepalen. In dat licht is het wenselijk te regelen welk tijdbestek aan de stage mag worden besteed en niet hoeveel tijd eraan moet worden besteed.

3.3. Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur

De leden van de PVV-fractie lezen dat in dit wetsvoorstel ook de aanpassing van de vakbenaming voor Latijnse taal en literatuur, respectievelijk Griekse taal en literatuur wordt meegenomen. In navolging van de aanbevelingen van de Verkenningscommissie klassieke talen (Het geheim van de blauwe broer, juli 2010)8 worden deze vakken inhoudelijk en in naamgeving aangepast.

De genoemde leden zijn van oordeel dat het wijzigen van de vakbenamingen meer met zich mee zal brengen dan hier in theorie het geval lijkt te zijn. Scholen klagen regelmatig over werkdruk, te veel vakken, moeite om het onderwijsprogramma inhoudelijk in te vullen, regeldruk et cetera. Deze leden vragen de regering dan ook of zij beseft dat zij de scholen door deze wijziging veel meer oplegt dan alleen een naamswijziging.

Ook vragen deze leden of de regering de mening deelt dat de verkenningscommissie klassieke talen logischerwijs zal pleiten voor een uitgebreidere vorm van hun vak, omdat zij hiermee een grotere rol krijgen. Een docent biologie wil ook veel liever meer onderwijsuren en mogelijkheden het vak te onderwijzen in de open natuur in plaats van in het lokaal.

De leden van de SP-fractie begrijpen, gezien de onderliggende veranderingen, de logische naamsverandering van de vakken Latijn en Grieks. Wel kijken deze leden uit naar de ministeriële regeling en de bijbehorende kerndoelen, omdat zij wel bezorgd zijn over de inhoud van de (huidige) drie bijzonder waardevolle vakken.

3.4. Algemene natuurwetenschappen

Voor de leden van de VVD-fractie blijft het van belang dat leerlingen in een vroeg stadium in aanraking komen met natuurwetenschappen. De nog in ontwikkeling zijnde leerlijn binnen het thema «Science» lijkt hen daarvoor de aangewezen weg: op die manier kunnen leerlingen als zij enthousiast worden voor het thema dit nog meenemen bij het maken van hun profielkeuze. Ook vragen zij naar de ruimte binnen bestaande vakken om natuurwetenschappen als onderdeel op te nemen. Daar bestaan al goede voorbeelden van. Zo kan bij geschiedenis de historie van de wetenschapsontwikkeling aan bod komen en bij maatschappijleer de meerwaarde van technologische ontwikkelingen en de achtergrond van deze ontwikkelingen. Deze leden denken niet dat daar een apart bovenbouwvak voor nodig is, juist op het moment dat leerlingen al een keuze hebben gemaakt. Interesse in de natuurwetenschappen hoort op jongere leeftijd al te worden gewekt. Zij vragen of scholen voldoende zicht hebben op de manier waarop zij dit kunnen oppakken.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de regering om anw niet langer verplicht te stellen voor scholieren in de bovenbouw van het vwo. De leden hebben ook begrepen dat er vanuit de topsectoren zorgen bestaan over de voorgenomen afschaffing. Daar wordt gesteld dat anw een meerwaarde heeft doordat het vak jongeren interesseert voor bèta- en techniekvakken. Heeft de regering ook kennis genomen van deze stellingname vanuit de topsectoren? En zo ja, hoe beziet zij dit argument? Daarnaast horen de leden graag van de regering op welke manier het vak op de havo sinds 2007 is ondergebracht binnen het curriculum. Is daarbij de kennisbasis van anw binnen de havo momenteel afdoende geborgd volgens de regering én het veld? Deze leden horen graag welke overige lessen uit de afschaffing van anw op de havo in 2007 getrokken kunnen worden voor het onderhavige voorstel.

De genoemde leden willen voorts opmerken dat anw niet enkel een bètavak is, maar ook een duidelijk maatschappelijke focus kent doordat het technologische ontwikkelingen beziet en duidt vanuit een bredere maatschappelijke context. Graag horen deze leden hoe de regering deze doelstelling van anw denkt in te bedden in bètavakken zoals scheikunde, natuurkunde en biologie. Het Rathenau Instituut laat bijvoorbeeld zien welke maatschappelijke functie wetenschappelijke kennis heeft. Graag zouden deze leden zien dat ook deze brede, maatschappelijke visie op wetenschap nadrukkelijker wordt meegenomen bij het inbedden van anw in de onderbouw van het vwo.

Deze leden zijn daarnaast benieuwd welk bedrag het laten vervallen van het vak anw oplevert. Is het reëel om nog altijd uit te gaan van een bedrag van 50 miljoen euro? En is het niet zo dat door het behouden van het vak culturele en kunstzinnige vorming het beoogde bedrag naar beneden bijgesteld zou moeten worden? Graag ontvangen deze leden een nadere onderbouwing van het in het wetsvoorstel genoemde bedrag van 50 miljoen euro.

De leden van de PVV-fractie lezen dat het examenvak anw uit het gemeenschappelijke deel van de vwo-profielen wordt geschrapt. Sinds 2007 is het vak anw niet meer verplicht in het gemeenschappelijk deel van het havo-bovenbouwprogramma. In dit wetsvoorstel wordt nu ook voor het vwo anw (120 uur) als verplicht examenvak per 1 augustus 2014 uit het gemeenschappelijk deel geschrapt.

De genoemde leden merken op dat volgens de regering de leerlingen in de natuurprofielen (natuur en gezondheid, en natuur en techniek) al voldoende natuurwetenschappelijke vakken hebben; voor de leerlingen in de maatschappijprofielen (economie en maatschappij, en cultuur en maatschappij) voegt het vak enige algemene kennis van de natuurwetenschap toe. Deze kennis kan, zo stelt de regering, evenwel ook in de onderbouw een plek in het curriculum vinden door versteviging van de kennisbasis voor de vakken natuurkunde, scheikunde en biologie.

De genoemde leden merken op dat er volgens de regering door anw af te schaffen ruimte ontstaat in het bovenbouwprogramma om meer aandacht te schenken aan de kernvakken en de profielvakken. Deelt de regering de mening van deze leden dat er juist meer ruimte en aandacht nodig is voor de kernvakken in de onderbouw. Een sterke basis creëer je aan het begin (onderbouw), niet aan het einde (bovenbouw). Aan het einde dien je de opgedane kennis te verdiepen. Zo staat dit ook omschreven in onderwijsmethodes en -programma’s.

De leden van deze fractie constateren dat de 120 studielasturen die vrijkomen door het schrappen van anw worden toegekend aan het vrije deel. Scholen kunnen deze ruimte gebruiken om meer aandacht te besteden aan de kernvakken Nederlands, Engels en/of wiskunde, of aan de profiel(keuze)vakken. Deze leden zijn van oordeel dat de onderwijsuren die vrij komen vanwege het schrappen van anw niet zullen resulteren in meer tijd voor Nederlands of wiskunde. De docenten wiskunde en Nederlands maken waarschijnlijk al overuren door hun eigen lessen.

Deelt de regering de mening van deze leden dat het schrappen van anw zal leiden tot meer «tussenuren», op de scholen bekend als «kinderopvanguren», of dat het bestuur meer docenten zou moeten aannemen?

De genoemde leden lezen dat de school de ontstane ruimte ook aan de leerling kan laten, die daarvan bijvoorbeeld gebruik kan maken om een extra examenvak te kiezen of om meer tijd te besteden aan een examenvak uit het gemeenschappelijk deel of uit het profieldeel.

Deze leden vragen of leerlingen die momenteel wel anw binnen het profiel hebben, maar graag een extra examenvak erbij zouden willen, dit niet zouden mogen vanwege een limiet aan examenvakken. Deelt de de regering de opvatting van deze leden dat leerlingen hierdoor tekort wordt gedaan, zo vragen zij. Een andere optie is dat scholen (een deel) van deze uren gebruiken voor de vormende taken van de school. Deelt de regering de mening van deze leden dat anw eveneens een vormend vak is? Zo ja, dan komt de laatste optie er dus op neer dat het ene vormende vak (anw) wordt geschrapt om vervolgens een ander vormend vak aan te bieden.

Bij het kortgeleden gehouden AO Techniekpact9 hebben de leden van deze fractie gevraagd om een VAO, zodat er een motie kon worden ingediend. Het VAO heeft op het moment van verschijnen van dit verslag nog niet plaatsgevonden. De leden zijn voornemens via een amendement op dit wetvoorstel de in het AO geformuleerde wens in te willigen.

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen over het kabinetsvoornemen om het vak anw als verplicht vak te schrappen. Deze leden zijn benieuwd hoe de regering twee belangrijke taken van dit vak opgevangen ziet door andere vakken. Enerzijds het verbreden van leerlingen in de natuurprofielen met meer algemene, ethische of natuurfilosofische vraagstukken en anderzijds het introduceren van leerlingen uit de maatschappijprofielen in de wereld van de exacte wetenschappen. Deze leden zouden graag van de regering weten hoe zij meent dat scholen dit precies gaan opvangen. Bovendien zijn deze leden van mening dat een brede kennisbasisopbouw in de onderbouw weliswaar waardevol kan zijn maar dat onderbouwleerlingen doorgaans nog niet toe zijn aan veel (ethische) onderwerpen die in het vak anw de revue passeren. Daarnaast vragen deze leden of de regering heeft overwogen de vrijkomende 120 uur (in ieder geval bij de natuurprofielen) specifiek in te zetten bij vakken met een overlap met anw en waarom zij (toch) kiest voor het laten vrijkomen van die uren.

De leden van de D66-fractie zijn het niet eens met het voornemen van het kabinet om anw te schrappen uit het gemeenschappelijke deel van de vwo-profielen. Zij vinden het van groot belang dat dit vak en de kennis die in dit vak naar voren wordt gebracht, behouden blijven voor de profielen zonder natuurwetenschappelijke vakken. Deze leden zijn van mening dat technische kennis en kennis over duurzaamheid, onderdelen van het vak anw, juist steeds belangrijker wordt in de maatschappij. Bovendien wordt in dit vak geleerd om kritisch te zijn en goed na te denken over technologische ontwikkelingen, kennis, wetenschap en ethiek. Daarmee is behoud van dit vak dus essentieel voor de brede vorming. Bovendien is het merkwaardig dat aan de ene kant het kabinet tracht techniekonderwijs te stimuleren met het Techniekpact, maar wel een vak dat zo’n wezenlijke bijdrage levert aan exact onderwijs wil schrappen.

De genoemde leden lezen dat de regering het vak anw in de bovenbouw overbodig vindt, omdat er in de onderbouw een beweging optreedt van versterking van de natuurwetenschappelijke basis. Op basis waarvan constateert de regering dit, en vreest zij niet dat door het schrappen van anw als examenvak deze versterking juist wordt teruggedraaid, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het voorstel om anw als verplicht vak op het vwo af te schaffen te rijmen is met de ambities in de topsectoren en het recent gesloten Techniekpact. Leerlingen met een maatschappijprofiel zullen volgens dit wetsvoorstel geen bètavakken meer volgen, terwijl de rol van wetenschap en techniek belangrijk is. Is het niet juist waardevol om leerlingen kennis te laten maken met techniek en wetenschap? Ligt het niet voor de hand om ook leerlingen zonder directe affiniteit met techniek toch techniekonderwijs te blijven aanbieden, omdat ook maatschappelijke toepassingen van wetenschap en ethiek onderdeel zijn van het vak, zo vragen deze leden.

4. Draagvlak en consultatie

De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens de internetconsultatie het CNV10 een alternatief heeft geopperd voor de huidige kabinetsplannen. Deze leden zouden graag willen weten hoe de regering denkt over dit alternatief. Staat het kabinet ook open voor andere vormen van afbouw, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de weergave van de reacties van betrokken organisaties. Zij zouden graag een reactie van de regering vernemen op het grote aantal negatieve reacties op het afschaffen van de verplichte stage, waarbij onder meer gesproken wordt over kapitaalvernietiging. Zij vragen op welke wijze de regering begrip uitdraagt richting scholen over het feit dat de verrichte inspanningen verloren kunnen gaan wanneer door de ingeboekte bezuiniging geen ruimte meer bestaat voor de stage.

5. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is de website www.maatschappelijkestage.nl in stand te houden, en zo ja, wat de kosten daarvan zij en voor wiens rekening die komen.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk