Gepubliceerd: 20 september 2013
Indiener(s): Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33740-3.html
ID: 33740-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding en opbouw

In het Regeerakkoord «Bruggen Slaan» van de VVD en PvdA is aangekondigd dat de wettelijke verplichte maatschappelijke stage wordt afgeschaft voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dit gaat gepaard met een korting op de algemene uitkering van het gemeentefonds per 2015 en het beëindigen van de middelen aan scholen voor het organiseren van de maatschappelijke stage met ingang van het schooljaar 2015/2016.

Dit wetsvoorstel dient er onder andere toe om de wettelijke verplichte maatschappelijke stage af te schaffen en de mogelijkheid te behouden voor scholen om de maatschappelijke stage een onderdeel te laten zijn van het onderwijsprogramma. Scholen krijgen zo meer ruimte om eigen keuzes te maken bij het inrichten van het onderwijsprogramma. In de volgende hoofdstukken wordt dit nader toegelicht.

De memorie van toelichting is tot stand gekomen mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

  • 2. Kern en doel van het wetsvoorstel

    • 2.1. Afschaffen verplichte maatschappelijke stage

    • 2.2. Invoeren vakbenaming Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur

    • 2.3. Afschaffen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen voor het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen

  • 3. Achtergronden van het wetsvoorstel

    • 3.1. Afschaffen van de wettelijk verplichte maatschappelijke stage

    • 3.2. De facultatieve maatschappelijke stage

    • 3.3. Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur

    • 3.4. Algemene natuurwetenschappen

  • 4. Uitwerking van het wetsvoorstel in algemene maatregelen van bestuur

  • 5. Draagvlak

  • 6. Internetconsultatie

  • 7. Administratieve lasten

  • 8. Financiële gevolgen

2. Kern en doel van het wetsvoorstel

2.1. Afschaffen verplichte maatschappelijke stage

Met dit wetsvoorstel wordt de wettelijk verplichte maatschappelijke stage afgeschaft. Leerlingen in het voortgezet onderwijs hoeven hierdoor niet meer verplicht een maatschappelijke stage te lopen. Dit wetsvoorstel geeft scholen de vrijheid om de maatschappelijke stage wel als facultatief programmaonderdeel aan te bieden.

Door in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) te regelen dat scholen zelf de keuze hebben om de maatschappelijke stage al dan niet aan te bieden, krijgen scholen meer ruimte om hun onderwijsprogramma naar eigen inzicht in te richten. De maatschappelijke stage blijft een volwaardig en erkend programmaonderdeel in het voortgezet onderwijs.

2.2. Invoeren vakbenaming Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur

In dit wetsvoorstel worden de vakbenamingen Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur gewijzigd in Latijnse taal en cultuur, respectievelijk Griekse taal en cultuur. De nieuwe vakbenamingen ontstaan door de integratie van de eindtermen van klassieke culturele vorming met de eindtermen van Latijnse taal en literatuur, respectievelijk Griekse taal en literatuur.

2.3. Afschaffen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen voor het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen

Het examenvak algemene natuurwetenschappen wordt uit het gemeenschappelijke deel van de profielen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) geschrapt. Sinds 2007 is het vak algemene natuurwetenschappen al niet meer verplicht in het gemeenschappelijk deel van het havo bovenbouwprogramma.

3. Achtergronden van het wetsvoorstel

3.1. Afschaffen van de wettelijk verplichte maatschappelijke stage

Sinds het schooljaar 2011/2012 zijn alle leerlingen die instromen in het voortgezet onderwijs verplicht een maatschappelijke stage te doen van ten minste dertig uur tijdens hun schoolcarrière in het voortgezet onderwijs. In het Regeerakkoord «Bruggen Slaan» van de VVD en PvdA is de afschaffing van de wettelijk verplichte maatschappelijke stage aangekondigd en levert daarmee vanaf 2017 een structurele bezuiniging op van € 75 miljoen. Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan deze opdracht uit het Regeerakkoord. Mede door deze bezuiniging ontstaat ruimte om te investeren in leraren en schoolleiders.

Het is belangrijk dat scholen de vrijheid hebben om zelf hun onderwijs en leeromgeving in te richten, passend bij hun onderwijsvisie. Dat is in lijn met het algemene streven van het kabinet om scholen en onderwijsprofessionals meer ruimte te bieden voor eigen afwegingen bij het curriculum. Door de wettelijk voorgeschreven maatschappelijke stage te schrappen en daarmee een taak bij de scholen weg te halen ontstaat er meer flexibiliteit in het onderwijsprogramma. Scholen kunnen de dertig uur onderwijstijd die vrijvalt met het vervallen van de verplichting, met inachtneming van de vigerende onderwijstijdkaders, naar eigen inzicht invullen. Deze maatregel sluit goed aan bij de beoogde modernisering van de onderwijstijd met als doel om scholen meer ruimte te bieden om het onderwijs flexibel in te richten.

Voor de organisatie van de verplichte maatschappelijke stage hebben scholen financiële middelen ontvangen. Met het vervallen van de verplichting, vervalt ook de bijbehorende bekostiging van de maatschappelijke stage. Deze bekostiging zal vervallen met ingang van 1 augustus 2015. Dit geeft scholen een jaar de tijd om de verplichting om maatschappelijke stage aan te bieden indien gewenst af te bouwen. Scholen kunnen vanaf 1 augustus 2015 met de reguliere bekostiging de onderwijstijd invullen, net zoals zij dat vóór de invoering van de verplichte maatschappelijke stage deden.

3.2. De facultatieve maatschappelijke stage

De wettelijk verplichte maatschappelijke stage vervalt met ingang van 1 augustus 2014. Daarvoor in de plaats wordt in de WVO geregeld dat de scholen een maatschappelijke stage als facultatief programmaonderdeel kunnen aanbieden. Zo blijft de maatschappelijke stage behouden als volwaardig erkend programmaonderdeel in het voortgezet onderwijs. Het is aan scholen om te besluiten of ze de maatschappelijke stage al dan niet aanbieden. Zo is het denkbaar dat scholen ervoor kiezen om alle leerlingen van een bepaalde schoolsoort de maatschappelijke stage aan te bieden of alleen aan individuele leerlingen. Scholen zijn helemaal vrij de invulling hiervan vorm te geven. Als scholen zelf kunnen kiezen of zij al dan niet een maatschappelijke stage aanbieden, komt dat de diversiteit van het onderwijsaanbod ten goede: sommige scholen kiezen ervoor, andere niet. Scholen behouden de mogelijkheid om de maatschappelijke stage aan te bieden, bijvoorbeeld als één van de instrumenten waarmee ze invulling kunnen geven aan hun wettelijke burgerschapstaak.

Als leerlingen een maatschappelijke stage lopen komt dat terug op de cijferlijst bij hun diploma. Hiervoor moet wel worden voldaan aan drie voorwaarden: de stage omvat minimaal dertig uur, er moet een stageovereenkomst zijn en bepaalde leerlingen zijn vrijgesteld of kunnen ontheffing van de maatschappelijke stage aanvragen, indien deze onderdeel is van het onderwijsprogramma. Het is ook mogelijk om een kortere maatschappelijke stage aan te bieden en te lopen. De gemaakte uren tellen – voor maximaal dertig uur – mee als onderwijstijd. Om de maatschappelijke stage terug te laten komen op de cijferlijst is echter een stage van ten minste dertig uur vereist.

Over de stageovereenkomst kan nog het volgende worden opgemerkt. In beginsel moet toegestane arbeid door kinderen en jongeren plaatsvinden buiten schooltijd. Een belangrijke uitzondering hierop is op grond van artikel 3:2 e.v. van de Nadere regeling kinderarbeid de aanwezigheid van een stageovereenkomst. In de Nadere regeling kinderarbeid wordt geregeld welk soort arbeid een kind mag verrichten, hoe vaak een kind mag werken en hoeveel uur er aan besteed mag worden. Als een overeenkomst ten grondslag ligt aan de stage, mag schooltijd gebruikt worden voor de uitvoering ervan, zoals bij de maatschappelijke stage. In de stageovereenkomst worden de rechten en verantwoordelijkheden van de leerling, school en stagebieder vastgesteld.

3.3 Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur

Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 is in dit wetsvoorstel ook de aanpassing van de vakbenaming voor Latijnse taal en literatuur, respectievelijk Griekse taal en literatuur meegenomen. In navolging van de aanbevelingen van de Verkenningscommissie klassieke talen (Het geheim van de blauwe broer, juli 2010) worden deze vakken inhoudelijk en in naamgeving aangepast. De inhoudelijke aanpassing geschiedt – zoals te doen gebruikelijk bij vakontwikkeling – separaat bij ministeriële regeling. Het gaat hierbij om de Regeling modellen diploma's v.w.o.--h.a.v.o.--v.m.b.o. In dit wetsvoorstel worden de vakbenamingen Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur gewijzigd in Latijnse taal en cultuur, respectievelijk Griekse taal en cultuur. De nieuwe vakbenamingen ontstaan door de integratie van de eindtermen van klassieke culturele vorming met de eindtermen van Latijnse taal en literatuur, respectievelijk Griekse taal en literatuur. De eindtermen van de huidige vakken Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur zullen worden samengevoegd met de eindtermen van het huidige vak klassieke culturele vorming. Dat zal verder worden uitgewerkt in onderliggende regelgeving. Onderhavig wetsvoorstel regelt alleen de aanpassing van de naamgeving van de vakken tot Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur.

3.4 Algemene natuurwetenschappen

Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 wordt het examenvak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijke deel van de vwo-profielen geschrapt. In het Regeerakkoord Rutte I was een bezuiniging van € 50 miljoen ingeboekt op «vermindering profielen». Het vorige kabinet is door zwaarwegende adviezen en onderzoeken (van o.a. de Onderwijsraad) ervan overtuigd dat het onwenselijk is om de profielenstructuur aan te passen. In het Bestuursakkoord 2012–2015 zijn hierover nadere afspraken gemaakt met de sector voortgezet onderwijs om wel meer ruimte te bieden in het curriculum voor schooleigen keuzes. Hieraan is o.a. invulling gegeven door het verplichte vak algemene natuurwetenschappen voor het vwo te schrappen. Hieraan wordt met onderhavig wetsvoorstel invulling gegeven. Sinds 2007 is het vak algemene natuurwetenschappen ook niet meer verplicht in het gemeenschappelijk deel van het havo bovenbouwprogramma. Wel is er naar gestreefd de inhoudelijke kern van het vak op andere wijze dan in een afzonderlijk verplicht vak ook in het havo te behouden, namelijk door deze kern onder te brengen bij andere vakken. Voor het vwo wordt algemene natuurwetenschappen (120 uur) als verplicht examenvak in dit wetsvoorstel per 1 augustus 2014, net als nu op het havo, ook uit het gemeenschappelijk deel geschrapt. De redenen daarvoor zijn:

  • De leerlingen in de Natuurprofielen (natuur en gezondheid en natuur en techniek) hebben al voldoende natuurwetenschappelijke vakken; voor de leerlingen in de Maatschappijprofielen (economie en maatschappij en cultuur en maatschappij) voegt het vak enige algemene kennis van de natuurwetenschap toe. Deze kennis kan evenwel ook in de onderbouw een plek in het curriculum vinden door versteviging van de kennisbasis voor de vakken natuurkunde, scheikunde en biologie.

  • In de onderbouw treedt een beweging op van versterking van de natuurwetenschappelijke kennis, voor alle havo en vwo-leerlingen. Er wordt een stevige kennisbasis geformuleerd voor de natuurwetenschappelijk vakken natuurkunde, scheikunde en biologie. De kennis van science zal daardoor toenemen in de onderbouw. In de bovenbouw wordt ANW hierdoor «overcompleet».

Door algemene natuurwetenschappen af te schaffen ontstaat er in het bovenbouwprogramma ruimte voor meer aandacht voor de kernvakken en de profielvakken. De kern van algemene natuurwetenschappen zal worden ondergebracht bij de vakken scheikunde, natuurkunde en biologie. De 120 studielasturen die vrijkomen door het schrappen van algemene natuurwetenschappen worden toegekend aan het vrije deel. Scholen kunnen deze ruimte gebruiken om meer aandacht te besteden aan de kernvakken Nederlands, Engels en/of wiskunde, of aan de profiel(keuze)vakken. Ook kan de school die ruimte aan de leerling laten, die daarvan bijvoorbeeld gebruik kan maken om een extra examenvak te kiezen of om meer tijd te besteden aan een examenvak uit het gemeenschappelijk deel of uit het profieldeel. Een andere optie is dat scholen (een deel) van deze uren gebruiken voor de vormende taken van de school. Kortom, het is aan de scholen om te bepalen hoe zij deze ruimte in het curriculum benutten en welke rol zij leerlingen bij die keuzes toekennen.

4. Uitwerking van het wetsvoorstel in algemene maatregelen van bestuur

In voorgaande paragrafen zijn de hoofdlijnen van het wetsvoorstel geschetst. De uitwerking hiervan zal nader worden geregeld in lagere regelgeving, in het bijzonder bij algemene maatregel van bestuur. Dit betreft wijzigingen van:

  • Het Inrichtingsbesluit WVO.

  • Het Eindexamenbesluit VO.

  • Het Staatsexamenbesluit VO.

  • Het Bekostigingsbesluit WVO.

  • Het Besluit vbo-groen in een AOC.

Tevens zullen de Regeling modellen diploma's v.w.o.--h.a.v.o.--v.m.b.o. en de Regeling elementcodetabel VO, opleidingentabel volwasseneneducatie en vakcodetabel VO en volwasseneneducatie schooljaar 2012–2013 worden aangepast.

5. Draagvlak

Het LAKS – de landelijke leerlingenorganisatie – is positief over dit voorstel. Scholen behouden de mogelijkheid om maatschappelijke stage aan te bieden aan leerlingen binnen de wettelijke onderwijstijd.

De VO-Raad vindt het opheffen van de verplichting tot de maatschappelijke stage vanuit het oogpunt van beleidsconsistentie, onverstandig. De stage behoort pas kort tot het curriculum en veel scholen hebben de stage met veel inzet en enthousiasme ingevoerd. Het is wel goed dat het voorstel duidelijkheid verschaft aan scholen en het geeft ook de mogelijkheid tot een afbouw, indien gewenst, van de maatschappelijke stage.

De AOC Raad heeft zich sinds de invoering van de maatschappelijke stage hard gemaakt en ingespannen voor realisatie van voldoende en goede maatschappelijke stages in het Groen. De raad betreurt de afschaffing van de wettelijke verplichting ten zeerste.

De VO-raad, het LAKS, de hbo-raad, de vakbonden AOb, BON en CNV, en vertegenwoordigers van decanen en ouders zijn positief over het voorstel om algemene natuurwetenschappen als verplicht vak af te schaffen. De vakverenigingen algemene natuurwetenschappen pleiten voor het behoud van de onderwijsinhoud en kwaliteit van algemene natuurwetenschappen en zijn géén voorstanders van afschaffen van algemene natuurwetenschappen als verplicht vak.

6. Internetconsultatie

Via de openbare internetconsultatie is dit wetsvoorstel voorgelegd aan het publiek. Het wetsvoorstel is in de periode van 15 mei tot en met 12 juni 2013 ter openbare consultatie aangeboden via de website www.internetconsultatie.nl . De vraag die over het wetsvoorstel werd gesteld was: Wat vindt u van de voorgenomen verandering van de wettelijke verplichting tot het doen van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs naar de mogelijkheid voor scholen om de maatschappelijke stage als facultatief programmaonderdeel aan te bieden?

Het invoeren van de vakbenaming Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur en het afschaffen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen voor het vwo is in het kader van de wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen aangeboden voor internetconsulatie.

Over het algemeen beeld reacties kan het volgende worden opgemerkt. In de periode van de internetconsultatie zijn 289 reacties ingediend door vrijwilligersorganisaties, stagemakelaars, scholen, stagebieders en belangenorganisaties. Het merendeel van de reacties was negatief. De belangrijkste overwegingen zijn:

  • Er is veel geïnvesteerd in de maatschappelijke stage, het nu afschaffen is kapitaalvernietiging, zowel in financiële als in sociale zin.

  • Het wegvallen van de verplichting en de bekostiging zal ertoe leiden dat veel minder jongeren de maatschappelijke stage doen. Dat is een verlies voor het vrijwilligerswerk en de sociale ontwikkeling van jongeren: «Iets waardevols wordt wegbezuinigd.»

Er zijn ook enkele positieve reacties op het voorstel. Deze zijn afkomstig van mensen die vinden dat scholen zich moeten richten op hun kerntaken en dat de maatschappelijke stage niet tot die basis behoort.

De reacties via de internetconsultatie hebben geleid tot een verscherping van de argumentatie in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

7. Administratieve lasten

Dit wetsvoorstel brengt een vermindering van de administratieve lasten met zich mee. De afschaffing van de wettelijk verplichte maatschappelijke stage leidt tot een vermindering van de administratieve lasten voor scholen. Het gaat om twee belangrijke administratieve verplichtingen die komen te vervallen. Dit zijn: (1) het vastleggen van het aantal uren dat leerlingen stage lopen en (2) het afsluiten van een stageovereenkomst. De structurele administratieve lasten van deze verplichtingen zijn vastgesteld bij de regelgeving die strekte tot invoering van de wettelijk verplichte maatschappelijke stage.

Het gaat om € 171.600 per jaar voor de registratie van het aantal uren dat leerlingen stage lopen. Dit bedrag is gebaseerd op 650 scholen die daar twee uur mee bezig zijn met een uurtarief van € 33 (650 x € 66). Voor het afsluiten van een stageovereenkomst geldt een vermindering van € 145.000 (0,017 uur x € 45 uurtarief x 650 scholen). Dit brengt de structurele jaarlijkse administratieve lastenverlichting vanaf 1 augustus 2014 op € 316.600.

8. Financiële gevolgen

Door de wettelijke verplichting en bekostiging van de maatschappelijke stage te laten vervallen wordt in 2015 € 20 miljoen bezuinigd uit het gemeentefonds, in 2016 € 50 miljoen op de lumpsum en € 20 miljoen uit het gemeentefonds en per 2017 55 miljoen per jaar structureel bezuinigd op de lumpsum van scholen en € 20 miljoen per jaar structureel uit het gemeentefonds. Dit levert vanaf 2017 een totale structurele bekostiging op van € 75 miljoen.

9. Caribisch Nederland

Het afschaffen van de verplichte maatschappelijke stage heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland. De maatschappelijke stage is in 2011 niet ingevoerd in Caribisch Nederland om de scholen niet teveel te belasten. De afschaffing heeft om die reden dan ook geen gevolgen voor Caribisch Nederland. Het invoeren van de vakbenaming Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur en het afschaffen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen voor het gemeenschappelijke deel van de vwo-profielen gaan wel gelden voor Caribisch Nederland. Hiertoe wordt de WVO BES aangepast.

10. Gevolgen voor uitvoering en toezicht

Het wetsvoorstel is voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Auditdienst en de Inspectie van het Onderwijs. Na toetsing blijken geen obstakels voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het wetsvoorstel. DUO, de Auditdienst en de Inspectie hebben enkele vragen gesteld en suggesties gedaan, welke naar tevredenheid zijn beantwoord. De wijzigingen zijn systeemtechnisch uitvoerbaar, maar de daadwerkelijke invulling is afhankelijk van lagere regelgeving. Over deze daadwerkelijke invulling zullen DUO, de Auditdienst en de Inspectie een advies uitbrengen als de wijzigingen van lagere regelgeving wordt voorgelegd voor de uitvoeringstoets. Over de grote lijnen van de uitwerking in lagere regelgeving is reeds contact geweest tussen OCW en de uitvoerders.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdelen A, B, C en E

Met de aanpassing van de artikelen 6f, 10b1, 10f, en 85 van de WVO wordt in deze wet geregeld dat de verplichte maatschappelijke stage komt te vervallen voor alle leerlingen in het voorgezet onderwijs met ingang van 1 augustus 2014. Daarvoor in de plaats wordt in de WVO opgenomen dat scholen er voor kunnen kiezen om de maatschappelijke stage aan te bieden. Indien ze dat willen, nemen ze deze stage op in hun onderwijsprogramma. Indien de maatschappelijke stage wordt aangeboden, moet deze voldoen aan de minimale vereisten uit het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO. Met het vervallen van artikel 85, vierde lid, van de WVO wordt geregeld dat de bekostiging voor de maatschappelijke stage wordt stopgezet. Dit zal ingaan met ingang van 1 augustus 2015. Tevens wordt in artikel 10f, lid 3a, «leerjaar» vervangen door »schooljaar». Met de Wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (Stb. 2012, 339) is per abuis «schooljaar» vervangen door «leerjaar». Het praktijkonderwijs kent echter geen leerjaren, maar alleen schooljaren. Met de wijziging van artikel 10f, lid 3a, wordt «schooljaar» weer teruggezet in dit lid.

Artikel I, onderdeel D, en artikel II

Artikel I, onderdeel D, en artikel II wijzigen artikel 13 van de WVO en artikel 39 van de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES). In allebei de wetten wordt het verplichte vak algemene natuurwetenschappen geschrapt uit het gemeenschappelijk deel van elk profiel in de bovenbouw van het atheneum en het gymnasium (artikel 13, eerste en tweede lid, van de WVO en artikel 39, eerste en tweede lid, van de WVO BES). Tevens wordt het vak klassieke culture vorming geschrapt uit het gemeenschappelijk deel van de profielen van het vwo (artikel 13, eerste en tweede lid, van de WVO en artikel 39, eerste en tweede lid, van de WVO BES). De vakken Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur worden vervangen door de vakken Latijnse taal en cultuur respectievelijk Griekse taal en cultuur (artikel 13, tweede lid, van de WVO en artikel 39, tweede lid, van de WVO BES). Het streven is om de vakken algemene natuurwetenschappen en klassieke culturele vorming met ingang van 1 augustus 2014 te schrappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen.

Artikel III

Bij het inwerkingtredingsbesluit (Stb. 2013, 283), waarmee het inwerkingtredingsbesluit van 6 december 2012, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 2012, 545) wordt gewijzigd, is van inwerkingtreding een aantal artikelen uitgezonderd. Dit betreft ook artikel VIII, eerste lid, onderdeel D, voor wat betreft het eerste lid, onderdeel c, sub 3. Dit onderdeel 3 wordt met onderhavige wijziging van de Wet op de expertisecentra toegevoegd aan artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van deze wet.

In dit onderdeel wordt geregeld dat de schoolgids, indien het uitstroomprofiel vervolgonderwijs wordt verzorgd, informatie bevat over de invulling van de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6f van de WVO.

Artikel IV

Onderdeel A

Dit betreft en puur technische correctie van de wijzigingsopdracht in artikel I, onderdeel HH uit de Wet passend onderwijs. In de te vervangen tekst van artikel 125 van de Wet op het primair onderwijs waren in die wijzigingsopdracht abusievelijk de woorden «het verband» aangehaald terwijl dat had dienen te zijn: «het samenwerkingsverband». Met de thans voorgestelde wijzigingsopdracht wordt deze vergissing hersteld. Deze wijziging zal in werking treden voordat artikel I, onderdeel HH, van de Wet passend onderwijs in werking treedt.

Onderdeel B

Dit technische wijzigingsvoorstel heeft tot doel het derde en vierde lid van artikel 117 van de Wet op de expertisecentra, zoals dat artikel komt te luiden met de Wet passend onderwijs, om te draaien. Dit is van belang omdat de leden op verschillende tijdstippen in werking zullen treden en de inhoud van de leden bij een omgekeerde volgorde niet aansluit op de inhoud van het huidige artikel 117 van die wet. Deze wijziging zal in werking treden voordat artikel II, onderdeel II, van de Wet passend onderwijs in werking treedt.

ARTIKEL V

De wijziging in artikel V is puur technisch van aard. In het inwerkingtredingsbesluit (Stb. 2013, 283), waarmee het inwerkingtredingsbesluit van 6 december 2012, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 2012, 545) wordt gewijzigd, zijn o.a. de artikelen VII en VIII, eerste lid, onderdeel D, wat betreft het eerste lid, onderdeel c, sub 3, uitgezonderd van inwerkingtreding. Artikel VIII, onderdeel D, wat betreft het eerste lid, onderdeel c, sub 3, wordt opgenomen in de Wet op de expertisecentra (zie hiervoor de toelichting bij artikel III), waarmee artikel VIII, onderdeel D, kan komen te vervallen. Artikel VII regelt het overgangsrecht maatschappelijke stage voor het uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Dit overgangsrecht ziet op de verplichte maatschappelijke stage. Aangezien de verplichte maatschappelijke stage niet meteen is ingevoerd voor het speciaal onderwijs, is het overgangsrecht niet meer nodig. Artikel VII kan hiermee komen te vervallen.

Artikel VI

Zoals hierboven al is aangegeven, is het streven om het vak klassieke culturele vorming met ingang van 1 augustus 2014 te schrappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen. De nieuwe vakken Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur worden dan per augustus 2014 ingevoerd, te beginnen in het vierde leerjaar vwo. Dit betekent dat er vanaf 1 augustus 2014 voor de leerlingen in het vierde leerjaar vwo geen mogelijkheid meer is om het examenvak klassieke culturele vorming te volgen. De eerste mogelijkheid om examen te doen in Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur is dus in het schooljaar 2016/2017.

Gelijk met de invoering van de nieuwe vakken Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur worden de huidige vakken Latijnse taal en literatuur, Griekse taal en literatuur en klassieke culturele vorming geleidelijk afgeschaft. De feitelijke invoering respectievelijk afschaffing, inclusief overgangsregelingen, wordt geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen voorschriften. Op dat niveau worden de inhoud en de omvang van de nieuwe vakken vastgesteld. Het gaat hierbij om het Inrichtingsbesluit WVO, het Eindexamenbesluit en het Staatsexamenbesluit. Overigens blijft het centraal examen voor de vakken Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur ongewijzigd ten opzichte van de huidige vakken. De wijzigingen betreffen alleen de eindtermen van het schoolexamendeel.

Artikel VII

Schooljaar 2016/2017 is het eerste schooljaar waarin de aanpassingen op het gebied van Latijnse respectievelijk Griekse taal en cultuur volledig, dat wil zeggen in alle leerjaren van de tweede fase van het gymnasium (leerjaar 4, 5 en 6) van kracht zijn. Het cohort leerlingen dat in schooljaar 2015/2016 examen doet is dus het laatste cohort dat nog het Latijnse taal en literatuur, en /of het vak Griekse taal en literatuur, en het vak klassieke culturele vorming heeft gevolgd. Om leerlingen uit dit cohort die niet slagen voor hun examen nog één jaar in de gelegenheid te stellen om examen te doen in Latijnse taal en literatuur en/of Griekse taal en literatuur, wordt in het schooljaar 2016/2017 voor de laatste maal de gelegenheid gegeven om eindexamen gymnasium te doen in het huidige vak Latijnse taal en literatuur of Griekse taal en literatuur. Hetzelfde geldt in dat schooljaar voor het vak klassieke culturele vorming.

Door deze mogelijkheid te bieden om «bezemexamens» oude stijl af te nemen wordt het leeuwendeel van de leerlingen die op het moment van inwerkingtreding van de van toepassing zijnde wijzigingen in het vijfde leerjaar van het vwo zijn toegelaten, in staat gesteld om de opleiding af te ronden in de vorm waarin deze leerlingen in het vijfde leerjaar van het vwo aan de schoolexamens zijn begonnen. Dit wordt verder uitgewerkt in het Inrichtingsbesluit WVO, het Eindexamenbesluit VO en het Staatsexamenbesluit VO. De grondslag hiervoor is opgenomen in artikel VII van onderhavig wetsvoorstel.

Artikel VIII

In artikel VIII is in de inwerkingtredingsbepaling geregeld dat onderhavig wetsvoorstel in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Zoals hierboven al is aangegeven, is het streven om de verplichte maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs af te schaffen met ingang van 1 januari 2014. De bekostiging wordt echter een jaar later, met ingang van 1 augustus 2015, stopgezet. Om deze reden zal artikel I, onderdeel E, waarin wordt geregeld dat artikel 85, vierde lid, komt te vervallen, in werking treden met ingang van 1 augustus 2015. Dit geeft scholen een overgangstermijn van een jaar om het onderwijsprogramma aan te passen aan het facultatief worden van de maatschappelijke stage. In artikel 85, vierde lid, is geregeld dat het bevoegd gezag een per leerling vast te stellen bedrag krijgt als bekostiging in verband met de maatschappelijke stage.

Streven is om het afschaffen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen voor het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen en de wijziging van de vakbenaming van Latijnse en Griekse taal en literatuur in Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur met ingang van 1 augustus 2014 in werking te laten treden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker