Gepubliceerd: 10 oktober 2014
Indiener(s): Ard van der Steur (VVD)
Onderwerpen: economie overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33722-8.html
ID: 33722-8

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 oktober 2014

INHOUDSOPGAVE

I

ALGEMEEN DEEL

1

         
 

1.

Inleiding

1

 

2.

Mediation als volwaardig alternatief

2

   

2.1

Overheidsbeleid inzake mediation

2

 

3.

Het potentiële bereik

16

 

4.

Europese ontwikkelingen

16

 

5.

Het totaalpakket aan wettelijke maatregelen

17

 

6.

De Wet registermediator

17

   

6.1

Uitgangspunten

17

   

6.2

Verhouding tot andere regelgeving

19

   

6.3

Het register

20

   

6.4

Tuchtrecht

21

 

7.

De Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht

21

 

8.

Consultaties

21

         

II

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

22

I ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Initiatiefnemer beoogt met de drie initiatiefwetsvoorstellen rond mediation de toegang tot het recht te verbreden, de autonomie van partijen te versterken en de samenleving te dejuridiseren. Vrijwilligheid is daarbij uitgangspunt: partijen kunnen zonder het vrijwillige besluit om tot overeenstemming te komen nooit aan een eindresultaat gebonden worden. Mediation zou in de visie van initiatiefnemer een betrouwbaar en logisch alternatief moeten worden voor de traditionele rechtspraak. Daartoe is noodzakelijk dat de al bestaande praktijk wettelijk wordt ondersteund, onder meer door de kwaliteit van registermediators te garanderen. Daarnaast wordt in burgerlijke rechtsvordering en in het bestuursprocesrecht een prikkel voor toepassing van mediation geïntroduceerd. Het is wenselijk dat mensen en bedrijven geschillen zoveel mogelijk zelf kunnen oplossen en dat het aanspannen van een gerechtelijke procedure niet de automatische keuze (meer) is. Aan het uitgangspunt dat een gerechtelijke procedure voor sommige geschillen de enige juiste oplossingsmethode is, wordt niet afgedaan. De toegang tot de rechter wordt niet belemmerd, de toegang tot het recht wordt wel verbreed. Vrijwilligheid is het uitgangspunt voor mediation. Voor een verplichting tot mediation wordt dan ook nadrukkelijk niet gekozen. Wel lijkt er voor verplichte mediation iets te zeggen. Zo leek een Kamermeerderheid recent van mening dat mediation verplicht zou moeten zijn in echtscheidingszaken («vechtscheidingen») als daar kinderen bij betrokken zijn. In landen waar mediation (meer) verplicht is, zoals in Argentinië en Italië, worden daarmee positieve ervaringen genoteerd. Desondanks is verplichte mediation op dit moment een brug te ver. Voor verplichte mediation is een kwalitatief hoogwaardige mediationpraktijk een essentiële voorwaarde waaraan wettelijke waarborgen moeten zijn gekoppeld. Deze randvoorwaarden worden met de voorliggende wetsvoorstellen geïntroduceerd, zodat daarmee ervaring kan worden opgedaan. Verplichte mediation zou dan hooguit in de toekomst te overwegen zijn. De voorliggende wetsvoorstellen kiezen dan ook voor een prikkel om mediation te overwegen vanuit het besef dat dit instrument voor een groot aantal geschillen een betere oplossingsmethode is dan de traditionele rechtspraak of overige alternatieven zoals bindend advies en arbitrage. Het aanspannen door de ene partij van een traditionele gerechtelijke procedure betekent dat de andere partij vaak verplicht wordt om daarin mee te gaan, kosten te maken en zich te verdedigen. Met mediation wordt een volwaardig alternatief geboden voor een andere route.

Met de leden van de fracties van PvdA, CDA, D66, SP en ChristenUnie is de initiatiefnemer van mening dat de effectieve toegang tot de rechter een essentiële voorwaarde voor onze rechtsstaat vormt. Tegelijkertijd stelt hij met de rechterlijke macht vast dat er veel geschillen zijn die eindigen bij een rechter en daar vanwege de aard van het geschil of de aan het geschil ten grondslag liggende feiten en omstandigheden of emoties eigenlijk niet horen. Uit een recent artikel in NRC Handelsblad1 blijkt dat steeds meer een beroep op de rechter wordt gedaan voor het oplossen van burenruzies, terwijl juist daar buurtbemiddeling en zo nodig mediation als voorzien in de wetsvoorstellen een veel goedkopere en efficiëntere oplossingsmethode voor dit soort conflicten is. Vandaar dat de campagne «Goede Buren» is opgestart door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Ook sluit initiatiefnemer niet de ogen voor het feit dat de toegang tot de rechter in hoge mate wordt belemmerd door de daarmee gemoeide kosten, naast griffierechten met name de advocaatkosten, en de soms lange duur van een gerechtelijke procedure. Waarbij de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie voor nog meer verlenging en nog hogere kosten kan zorgdragen. Daarom is het wenselijk dat de snelle, flexibele en relatief goedkope oplossing door mediation een betere positie krijgt. De toegang tot het recht wordt daarmee verbreed voor iedereen.

Het is mogelijk dat ook in een mediation toch een rechterlijk oordeel noodzakelijk is. Met de voorliggende wetsvoorstellen wordt daarom voorzien in de mogelijkheid van een snelle en efficiënte manier om een rechtelijk oordeel te vragen. Hebben partijen geen behoefte aan mediation of levert een eerste gesprek niets op, dan kunnen zij zich alsnog tot de rechter wenden. Mediation zoals door initiatiefnemer beoogd is ook geen bedreiging voor de advocatuur en de rechterlijke macht, maar veeleer een kans. Er zullen nieuwe specialismen ontstaan. Het werk van de rechter wordt interessanter omdat de zaken interessanter worden. Advocaten kunnen zich specialiseren als registermediatior maar ook als mediationadvocaat: een specialist die partijen in een mediation bij staat, borg staat voor de juridische juistheid van de te maken afspraken en als sparring partner voor zijn cliënt kan dienen. In Amerika is deze ontwikkeling al in een vergaand stadium. Daar is gebleken dat niet elke advocaat voor dit specialisme geschikt is; sommigen zijn zo overtuigd van de schoonheid van het conflict zelf dat zij geen positieve bijdrage kunnen leveren aan de oplossing daarvan in mediation, waarbij de overeenkomsten van partijen eerder van belang zijn dan de verschillen. In Nederland lijkt het besef dat er juist kansen worden gecreëerd met deze voorstellen helaas nog niet overal te zijn doorgedrongen, met name in de advocatuur niet.

Met deze initiatiefwetsvoorstellen wordt tegemoet gekomen aan de door zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer expliciet geuite wens te voorzien in de kwaliteitsborging van mediators. De implementatie van de Europese mediationrichtlijn noopte hiertoe nu deze het verschoningsrecht aan mediators gunde en een regeling bevatte voor de stuiting van verjaring. Initiatiefnemer heeft aan de wens van beide Kamers voldaan met het initiatiefwetsvoorstel inzake de Wet registermediator. Initiatiefnemer stelt daarnaast voor om in het civielrecht een prikkel op te nemen om aan mediation te denken als oplossingsmethode voor het betreffende geschil. In het bestuursrecht wordt zowel het resultaat van het rapport «prettig contact met de overheid» als de «nieuwe zaaksbehandeling» gecodificeerd die binnen de rechterlijke macht ontwikkeld is en die gericht is op de oplossing van het conflict in plaats van het stapelen van procedures ter vernietiging van (steeds weer) genomen besluiten. Initiatiefnemer is er daarbij van overtuigd dat geschillen tussen burgers en de overheid dienen te worden voorkomen door betere communicatie.

Initiatiefnemer dankt de leden van de fracties van VVD, PvdA, CDA, SP, D66, ChristenUnie en SGP voor hun complimenten, commentaar en vragen naar aanleiding van de voorliggende wetsvoorstellen. Na een aantal inleidende opmerkingen wordt op de gestelde vragen antwoord geven.

Initiatiefnemer maakt graag van deze gelegenheid gebruik om te verwijzen naar het recent verschenen boek «The variegated landscape of Mediation, a comparitive study of mediation regulation and practices in Europe and the world»2 waarin Schonewille en Schonewille (red.) een nauwgezet overzicht geven van de stand van zaken rond mediation in de Europese Unie en in een aantal landen in de wereld. Ten behoeve van de volledigheid van de parlementaire behandeling van de initiatiefwetsvoorstellen lijkt het initiatiefnemer opportuun de conclusies uit dit lijvige werk hieronder verkort op te nemen ten aanzien van de stand van zaken in Europa. Graag verwijst hij geïnteresseerden voor de situatie in Argentinië naar het betreffende hoofdstuk uit dit boek.

Vrijwillige mediation

Alle landen in Europa accepteren als uitgangspunt dat mediation op vrijwillige basis mogelijk moet zijn.

Verplichte mediation

Kroatië, Estland, Hongarije, Italië en Malta voorzien in verplichte mediation in enige vorm, waarbij in Italië het verst daarmee is gegaan: mediation is een verplicht voorportaal voor een gerechtelijke procedure.

Erkenning mediators

In vrijwel alle landen van de Europese Unie is een vorm van certificering of erkenning van mediators geregeld, soms door middel van private initiatieven. In Oostenrijk, België, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Luxemburg en Malta bestaat er een wettelijke regulering van mediators. In een groot aantal landen is daarbij ook geregeld dat er sprake moet zijn van opleiding, ervaring en permanente educatie. Het ziet ernaar uit dat in de meeste Europese landen het besef is ontstaan dat de implementatie van de Europese mediationrichtlijn noopte tot het reguleren van de kwaliteit van mediators.

Gefinancierde mediation

Niet veel landen in Europa voorzien op dit moment in de in Nederland al bestaande mogelijkheid van mediation op basis van financiering door de overheid (in Nederland geregeld in de Wet op de rechtsbijstand). België, Kroatië, Denemarken, Finland, Frankrijk, Italië en Luxemburg zijn met Nederland de positieve uitzonderingen.

De leden van de VVD-fractie hebben met een grote interesse en een positieve grondhouding kennis genomen van de initiatiefwetsvoorstellen. Initiatiefnemer dankt deze leden voor hun woorden van waardering voor de inspanningen die initiatiefnemer zich heeft getroost. Deze leden onderschrijven dat mediation kan bijdragen aan dejuridisering, aan een goede en efficiënte geschiloplossing en aan meer pluriforme toegang tot het recht. Terecht wijzen deze leden erop dat het voor het succes van mediation van groot belang is dat burgers en bedrijven moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de in het register opgenomen mediators. Dat is ook de inzet met de voorliggende wetsvoorstellen.

De aan het woord zijnde leden vragen naar het risico van «juridisering», mede naar aanleiding van de opmerkingen daarover van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ook de leden van de fracties van PvdA, CDA, D66 en SP hebben hiernaar gevraagd.

Initiatiefnemer is van nature wars van onnodige regels, juridisering en bureaucratie. Daarom is ook zeer zorgvuldig afgewogen of en zo ja op welke wijze de kwaliteit van mediators het meest efficiënt en effectief kan worden gegarandeerd. In nauw overleg met de belangengroepen is tot deze wetsvoorstellen gekomen. Er wordt bewust niet gekozen voor een publiekrechtelijke beroepsorganisatie (PBO), juist om juridisering te voorkomen. Evenmin wordt voorgesteld om mediation als methode te reguleren (zoals dat bij gerechtelijke procedures wel het geval is) of om mediation te verplichten. Doelstelling is juist een prikkel te creëren om partijen een steun in de rug te geven bij het nadenken over de vraag welke oplossingsmethode het meest geschikt is voor het voorliggende geschil. Voor juridische conflicten zal dat de rechter zijn, voor conflicten met een hoog specialisatiegehalte misschien arbitrage en voor conflicten die hun grondslag vinden in de emotionele betrekkingen tussen partijen vermoedelijk mediation. Het is noodzakelijk om de kwaliteit van en het toezicht op registermediators te garanderen door het onafhankelijk van, maar in nauw overleg met, de markt voorschrijven van kwaliteitseisen, zodat op mediation en registermediators kan worden vertrouwd. In die zin is er sprake van juridisering, maar dan wel met het oog op dejuridisering en niet als doel op zich.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de kans op terugvallen in een gewone gerechtelijke procedure. Die kans is gering te achten, gezien de huidige al hoge slagingspercentages die mediation laat zien (60 tot 80%) en de beschikbaarheid van de voorgestelde mediationrechter, die in het kader van de mediation een snelle beslissing kan nemen als partijen daaraan behoefte hebben. Ook dan «vallen» partijen niet terug. Maar als partijen besluiten de mediation te willen beëindigen, moet dat kunnen en staat uiteraard de weg naar de rechter open. Daartoe is gewaarborgd dat verjaring van vorderingen door de aanvang van mediation wordt gestuit zodat partijen door de aanvang van mediation niet hun rechten kunnen verliezen. Overigens is het niet uitgesloten dat als partijen er in een mediation niet uitkomen, zij wel in staat zijn goede afspraken te maken over het verloop van de juridische procedure, waardoor efficiënt en effectief kan worden geprocedeerd. Daardoor kan zelfs een mislukte mediation nog meerwaarde hebben voor partijen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefwetsvoorstellen en complimenteren initiatiefnemer met zijn inspanningen. Initiatiefnemer dankt de leden van de PvdA-fractie voor hun complimenten en waardeert de constructieve houding van deze leden ten aanzien van de initiatiefwetsvoorstellen. Het is verheugend dat ook deze leden de meerwaarde van mediation onderschrijven, het belang inzien van het zelf oplossen van geschillen daar waar dat kan en voor mediation een plek zien in het palet van methoden om conflicten op te lossen.

Onder verwijzing naar de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State vragen de aan het woord zijnde leden naar een nadere onderbouwing van de noodzaak van de wetsvoorstellen en een nadere toelichting op de voordelen. In de memorie van toelichting wordt al opgemerkt – onder meer op basis van onderzoek uitgevoerd door SEO in samenwerking met Prof. Mr. J.M. Barendrecht – dat mediation in Nederland, ondanks alle inspanningen van de vele organisaties, nog niet die plek heeft gekregen die wenselijk is. Slechts 2,7% van alle geschillen wordt opgelost door middel van mediation3, terwijl vast staat dat een succesvolle mediation voor bepaalde geschillen veel voordelen biedt ten opzichte van de traditionele rechtspraak. Het is duidelijk dat met name de advocatuur, maar ook vakbonden en rechtsbijstandverzekeraars nog niet altijd gebruik maken van mediation, ook niet voor die geschillen waarbij mediation het meest voor de hand ligt: geschillen in de familiesfeer (waarbij de leden van de PvdA-fractie recent nog een oproep ondersteunden om tot verplichte mediation over te gaan bij echtscheiding), arbeidsrechtelijke geschillen en zaken rond letselschade en geschillen tussen buren. Daarnaast is de kwaliteit van mediators niet gegarandeerd. In de afgelopen jaren is het de markt ook niet gelukt om – mede vanwege commerciële belangen – gezamenlijk een eenduidig kwaliteitsstelsel af te spreken. De implementatie van de Europese mediationrichtlijn, waarbij aan mediators het verschoningsrecht werd toegekend en een ingewikkelde regeling werd afgesproken over het stuiten van verjaring, noopte volgens velen tot het reguleren van de kwaliteit en het beschrijven van het fenomeen mediaton. Dat heeft de Minister ook onderschreven in de Innovatieagenda.4 Initiatiefnemer heeft zich daarom beperkt tot het hoognodige: de kwaliteit regelen, gebaseerd op de ervaring die al daarmee werd opgedaan en een register dat voor iedereen die behoefte heeft aan een mediator voorziet in een laagdrempelige methode om een goede registermediator te vinden. De wetsvoorstellen gaan er dan ook van uit dat als mediation serieus genomen moet worden, het ook goed geregeld moet zijn. Daarnaast lossen de voorliggende wetsvoorstellen een aantal evidente nadelen van ongeregelde mediation op (zoals onduidelijkheid over vertrouwelijkheid, de invulling van het verschoningsrecht dat in mediations die onder de richtlijn vallen nu toekomt aan iedereen die zich mediator noemt, risico’s rond verjaring, risico’s rond het niet kunnen executeren van de na mediation gesloten vaststellingsovereenkomst), zodat deze nadelen geen negatief effect meer zullen hebben op het gebruik van het instrument. Verwezen zij ook naar het nader rapport bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State voor een nadere onderbouwing.

In de ogen van initiatiefnemer is het noodzakelijk maatregelen te treffen waardoor mediation meer bekendheid zal genieten.5 Baarsma en Barendrecht wezen er ook op dat de kwaliteit van mediation nu onvoldoende transparant en dus niet inzichtelijk is. Hierdoor ontstaat het risico op averechtste selectie, wat betekent dat mensen niet uitkomen bij de mediator die de benodigde kwaliteit kan leveren.6 Dat probleem wordt opgelost met de invoering van een openbaar register. Een ander door Baarsma en Barendrecht gesignaleerd probleem dat rond mediation kan ontstaan, is het risico dat er geen distributief rechtvaardige oplossing kan worden bereikt omdat partijen zelf niet kunnen toetsen wat een rechtvaardige oplossing is. Dat probleem wordt opgelost door een snelle gang naar de rechter open te stellen in het kader van een mediation. Hierdoor is het mogelijk het eindresultaat of onderdelen daarvan te laten toetsten op rechtvaardigheid of overeenstemming met het recht. Ook Vranken is van mening dat mediation een «niet te onderschatten verrijking van het recht is» met name omdat het zich niet concentreert op het verleden (daar waar het conflict ontstond) maar de toekomst: waarin partijen vaak weer met elkaar verder moeten.7

Initiatiefnemer is het geheel eens met de visie van de aan het woord zijnde leden dat advocaten belangrijk zijn. Ze kunnen op meerdere manieren een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van mediation. Initiatiefnemer was zelf jarenlang actief als advocaat en weet uit eigen ervaring dat mediation niet scherp op het netvlies van de advocatuur staat, waardoor belangrijke kansen worden gemist en niet altijd de belangen van de cliënt leiden tot een dringend advies om – mede ter uitvoering van de gedragsregels voor advocaten die het beproeven van een minnelijke regeling voorschrijven – een poging tot mediation te doen. Het is essentieel dat op dit punt een paradigmaverschuiving optreedt. Advocaten kunnen daarnaast zeer geschikt zijn als registermediator en kunnen ook een heel relevante rol spelen als de eerder genoemde mediation advocaat. Daarvoor is vereist dat deze advocaten niet meer (alleen) gericht zijn op de verschillen tussen partijen, maar juist redeneren op basis van de overeenkomsten.

Initiatiefnemer onderschrijft dat de wetsvoorstellen onderling samenhangen en hij streeft dan ook naar gezamenlijke behandeling ervan. Het is eveneens juist dat de Wet registermediator een voorwaarde is voor de werking van de beide andere wetsvoorstellen, zoals de leden van de PvdA-fractie opmerken. Initiatiefnemer verwacht evenwel dat het risico op vertraging van dit wetsvoorstel gering is nu het voortvloeit uit de uitdrukkelijk door beide Kamers uitgesproken wens tot regulering van de kwaliteit. Graag wijst initiatiefnemer de leden van de PvdA-fractie erop dat hij geen voorstellen doet die leiden tot dwang rond mediation, maar slechts tot een prikkel die bestaat uit een wettelijk vermoeden dat mediation voor een bepaald aantal geschillen vaak meer geschikt is dan de gang naar de rechter. Aan de vrijwilligheid wordt dan ook niet getornd. Initiatiefnemer gaat ervan uit dat als de voordelen van mediation in de afgelopen jaren al bij het grote publiek bekend waren geweest, veel geschillen niet meer bij de rechter aanhangig zouden zijn gemaakt, maar al door middel van mediation zouden zijn opgelost. Daarbij hebben partijen de zekerheid dat als er een oplossing komt, zij daar zelf ook aan hebben gewerkt en voor hebben getekend.

Terecht vragen de aan het woord zijnde leden aandacht voor de vrijwilligheid van mediation. Vrijwilligheid is en blijft nadrukkelijk uitgangspunt van de initiatiefwetsvoorstellen, evenals partijautonomie. Wel is het zo dat indien de ene partij wil kiezen voor mediation, terwijl de andere partij naar de rechter wil, het niet zo moet zijn dat de ene partij mag bepalen wat er gebeurt, maar dat er een zo objectief mogelijke afweging moet worden gemaakt over de te bewandelen weg. Het maken van deze afweging wordt door de geïntroduceerde bepalingen mogelijk gemaakt. Het voorgaande tast het principe van vrije toegang tot de rechter dan ook niet aan. Het door initiatiefnemer voorgestelde artikel 22a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) vloeit voort uit de aanname dat indien een relatie tussen partijen in een geschil aan de orde is, mediation wordt vermoed vaak de betere optie te zijn gezien het feit dat het conflict vaak schuilt in relationele aspecten; het heeft dan minder zin om het geschil met alleen juridische middelen te lijf te gaan door het inschakelen van een rechter als beslisser. Rechters kunnen zo’n geschil of conflict vaak niet oplossen omdat de oorzaak ervan buiten de rechtsvraag ligt en de rechter daar niet over kan oordelen omdat deze gebonden is aan de rechtsvraag die hem wordt voorgelegd. Daarmee is het speelterrein dat partijen hem bieden voor de rechter bepalend. Uit de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht blijkt ook dat de rechterlijke macht deze beperking inziet. In dat kader wordt gepoogd naast een oordeel over het bestreden besluit ook aandacht te hebben voor de andere aspecten van de zaak die kunnen bijdragen aan een duurzame oplossing. Juist vanwege het belang dat een rechter soms betrokken moet kunnen worden in het kader van mediation, is in de initiatiefwetsvorstellen gekozen voor de unieke hybride constructie waarbij partijen zich kunnen wenden tot de mediationrechter. Dit systeem leidt ertoe dat partijen in de setting van mediation kunnen onderzoeken wat de werkelijke oorzaak is van hun geschil of conflict. Als blijkt dat een juridische beslissing nodig is, kan deze snel, efficiënt en tegen weinig kosten worden verkregen omdat partijen gezamenlijk hebben vastgesteld welke juridische knoop moet worden doorgehakt.

Initiatiefnemer meent dat de werking van de wetsvoorstellen kan leiden tot een aanzienlijke kostenbesparing. De leden van de fracties van PvdA, SP en CDA hebben hiernaar gevraagd. In de toelichting op de Europese mediationrichtlijn wordt vermeld dat een grotere toepassing van mediation tot kostenbesparing zal leiden. Ook zij verwezen naar de al eerder genoemde Innovatieagenda van de Minister van Veiligheid en Justitie, waarin deze gedachte wordt onderschreven. Er zijn (nog) niet veel cijfers die deze gedachte ondersteunen. Die kunnen er ook niet zijn omdat mediation nog niet geregeld is. Baarsma en Barendrecht concluderen op basis van cijfers die door Gerritsen en anderen in 2009 werden gepresenteerd dat met succesvolle mediation in civiele zaken een kostenbesparing kan worden gerealiseerd van 44%. In bestuurszaken zou dat 48% besparing opleveren, terwijl in belastingzaken een kostenbesparing van 85% zou kunnen worden gerealiseerd. Let wel: dat zijn de cijfers gebaseerd op de gedachte dat door de rechtbank tijdens de procedure naar mediation wordt verwezen. De voorliggende wetsvoorstellen faciliteren en codificeren deze gedachte, maar beogen te bereiken dat juist voordat een rechtszaak begint al door partijen voor mediation kan worden gekozen. De kostenbesparing is dan nog hoger. Uiteraard signaleren Baarsma en Barendrecht ook dat als partijen er maar gedeeltelijk via mediation uitkomen en de rechter dus alsnog een uitspraak moet doen, de besparing gemiddeld lager is. Mediation is kostenverhogend als er geen overeenstemming wordt bereikt en partijen daarna alsnog naar de rechter gaan of doorprocederen. Gemiddeld komen deze auteurs nog steeds tot een besparing van minimaal 12% en maximaal 55% van de kosten die anders in rechte worden gemaakt.8 Initiatiefnemer stelt niet dat mediation altijd goedkoper is, maar kan op basis van deze cijfers niet anders concluderen dan dat mediation per saldo bij zal dragen aan lagere kosten.

Initiatiefnemer acht het van groot belang dat het voor partijen mogelijk is en blijft om op basis overheidsfinanciering (op grond van de Wet op de rechtsbijstand) mediation te beproeven en ziet hierin de steun van de leden van de PvdA-fractie. Zo is mediation voor eenieder toegankelijk en wordt de toegang tot het recht verbreed. Uit informatie van de raad voor de rechtsbijstand is gebleken dat gemiddeld minder uren gemoeid zijn met mediation dan een rechtszaak. Een geslaagde mediation is dus goedkoper dan een gerechtelijke procedure, zeker als in dat laatste geval ook nog sprake is van hoger beroep of cassatie. Initiatiefnemer heeft niet de middelen om zelf tot een gedetailleerde berekening te komen van de te verwachten besparingen zoals die door de leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie wordt gevraagd. Wel kan in het algemeen worden opgemerkt dat mediation goedkoper, sneller en efficiënter is dan een traditionele gerechtelijke procedure. Om ten volle van dit voordeel te kunnen profiteren, acht initiatiefnemer het van belang dat de keus tussen rechtspraak en mediation (of een van de overige alternatieven) vóór aanvang van een gerechtelijke procedure wordt gemaakt. Daar zijn de wettelijke prikkels ook op gericht. Er zal worden bespaard door een daling van het aantal gerechtelijke procedures, de doorlooptijden van geschillen worden korter en er zal minder worden besteed aan rechtsbijstand. Extra kosten zijn gemoeid met de «mediationrechter» (zij het minder dan een traditionele gerechtelijke procedure) en de kosten van het register en het beheer daarvan. Initiatiefnemer acht de kans klein dat de financiële gevolgen negatief zullen zijn. Dat de druk op de rechterlijke macht toe zal nemen is uitgesloten, omdat zonder twijfel een deel van de zaken die door de werking van de wet naar mediation gaan daar ook zal worden afgehandeld en dus niet meer bij de rechter terecht komt. In gevallen waarin mediation geen inhoudelijk resultaat oplevert, ziet de initiatiefnemer niet dat in zo’n geval sprake is van onnodige vertraging en verhoging van kosten. In de eerste plaats kan in dat geval de mediationrechter worden geadieerd. In de tweede plaats kan een procedurele oplossing worden bereikt in een mediation (bijvoorbeeld een keuze voor arbitrage of afspraken over de te voeren procedure). Ook zullen partijen tijdens de mediation een scherper beeld hebben gekregen van wat er werkelijk tussen hen speelt waardoor een procedure bij de reguliere rechter sneller en efficiënter kan verlopen.

Initiatiefnemer is daarnaast ervan doordrongen dat veel mensen, met name degenen die niet onder het bereik van de Wet op de rechtsbijstand vallen, nu in veel gevallen een geschil niet aan een derde voorleggen omdat zij de (advocaat)kosten niet kunnen betalen. De regulering en stimulering van mediation zal eraan kunnen bijdragen dat deze personen sneller toegang krijgen tot het recht door middel van mediation en zo nodig de toegang tot de mediationrechter. De wetsvoorstellen verbreden daarmee de toegang, hetgeen in lijn is met wat ook de leden van de PvdA-fractie voorstaan. De voorgestelde wetgeving geeft het recht weer terug aan de burgers: partijautonomie en zelfbeschikking. Op een congres in Verona werd dat recentelijk nog treffend samengevat als: «ritorno a una giustizia di prossimità» oftewel: door mediation keert het recht weer terug bij partijen. Mensen kunnen het recht weer zelf ter hand nemen en leren onder begeleiding van een deskundige registermediator om zelf hun conflicten op te lossen in goed onderling overleg. Van de voorgestane registermediator wordt maar in zeer beperkte mate verwacht dat deze zelf juridische handelingen gaat verrichten: deze beperken zich tot het opstellen van een goede mediationovereenkomst en het desgewenst door partijen indienen van een verzoekschrift bij de mediationrechter en het formuleren van het eindresultaat waaraan een executoriale titel kan worden verbonden. Advocaten die bij de mediation zijn betrokken als partijadviseurs zouden onder meer een rol kunnen spelen bij het opstellen van een vaststellingsovereenkomst waarin de resultaten van de mediation worden vastgelegd.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de initiatiefwetsvoorstellen. Met deze leden ziet initiatiefnemer ernaar uit dat in de toekomst mensen makkelijker zelf hun geschillen kunnen oplossen en dat een weloverwogen keuze wordt gemaakt over de meest geschikte oplossingsmethode voor een bestaand geschil. Met deze leden is initiatiefnemer het eens dat de toegang tot de rechter voor eenieder open moet staan, zeker als partijen zelf niet tot oplossing van hun geschil kunnen komen en de alternatieven niet geschikt zijn.

Initiatiefnemer beschikt niet over de middelen om tot een gedetailleerde berekening te komen van de te verwachten besparingen en verwijst naar hetgeen hij hierover eerder heeft opgemerkt. Niet is uitgesloten uit dat door de succesvolle invoering van de voorliggende wetsvoorstellen verdere verhogingen van griffierechten op termijn kunnen worden voorkomen. Wel zij erop gewezen dat de toegang tot de rechter feitelijk het meest wordt belemmerd door de hoge advocaatkosten voor degenen die niet kunnen terugvallen op gesubsidieerde rechtsbijstand, zoals ook de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak tijdens een hoorzitting in de Tweede Kamer bevestigde. Ook daaraan komen de wetsvoorstellen tegemoet.

Met de leden van de SP-fractie acht initiatiefnemer het een positieve ontwikkeling dat er een register komt voor mediators die aan kwaliteitseisen voldoen, juist omdat het beroep van mediator thans geen afgebakende professie is. Hiernaast speelt het op grond van de Europese mediationrichtlijn aan «mediators» in grensoverschrijdende mediations verstrekte verschoningsrecht een belangrijke rol. Initiatiefnemer meent dat zo’n zwaar voorrecht alleen aan afgebakende professies mag worden verleend. Uiteraard is bij elk onderdeel van de voorstellen de vraag naar nut en noodzaak aan bod gekomen. Initiatiefnemer is wars van onnodige bureaucratie en waakt voor juridiseren. Het alleen vastleggen van de kernwaarden van mediation, waarnaar de leden van de SP-fractie vragen, zou de kwaliteit van mediation en mediators beslist niet garanderen en regelt ook niet dat er tuchtrecht en een regeling voor toe- en uittreding is. De kernwaarden worden breed onderschreven – en zijn ook in de Wet registermediator opgenomen – maar hebben tot op heden niet geleid tot het gewenste kwaliteitsniveau en dus ook niet tot een breed gebruik van mediation. Ook zou door het enkel vastleggen van de kernwaarden de bekendheid van mediation niet toenemen en ontstaat er geen prikkel om over de toepassing van mediation na te denken. Daarom meent initiatiefnemer dat de voorgestelde wettelijke regeling wenselijk, nuttig en noodzakelijk is.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de wetsvoorstellen. Zij hebben hun waardering uitgesproken voor het door initiatiefnemer opgestelde voorstel, waarvoor initiatiefnemer deze leden zeer erkentelijk is. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt van de voorstellen: mensen moeten zoveel mogelijk in staat gesteld worden zelf hun geschillen op te lossen op basis van eigen verantwoordelijkheid en zelfoplossend vermogen. De leden van de CDA-fractie spreken hun zorg uit over een eventuele stijging van de administratieve lasten. Verwezen zij naar hetgeen hier eerder over is opgemerkt. Het is juist met het oog op het voorkomen van onnodige lasten en kosten dat de voorstellen in deze vorm zijn ingediend. Er is niet voor gekozen om over te gaan tot verplichte mediation, er is geen verplichting opgenomen voor bestuursorganen om positief te beslissen op een verzoek tot mediation en de vrijwilligheid van mediation wordt bevestigd. Het gehele wetsvoorstel ademt de behoefte om naast de kostbare traditionele rechtspraak en bijvoorbeeld het vaak zeer kostbare alternatief van arbitrage, een snel, efficiënt en goedkoop alternatief te bewerkstelligen waarbij kwaliteit is gegarandeerd tegen de laagst mogelijke kosten.

Hoewel het initiatiefnemer aan middelen ontbreekt om een gedetailleerde berekening te maken van de te verwachten besparingen, ligt het voor de hand dat er besparingen zullen worden gerealiseerd, afhankelijk van de mate waarin de wetsvoorstellen bereiken wat beoogd wordt. Initiatiefnemer heeft daarom ook af gezien van het betrekken van ACTAL bij zijn voorstellen. Er zijn geen hogere kosten voorzien en de gehele regeling is zo efficiënt mogelijk geformuleerd. Ter voorkoming van administratieve lasten wordt er niet voor gekozen om een publiekrechtelijke beroepsorganisatie te belasten met de uitvoering van de wetsvoorstellen. Zoals uit de voorbeelden in de advocatuur, gerechtsdeurwaarders en het notariaat blijkt, zijn daar hoge kosten mee gemoeid en vaak extra regulering, in de vorm van onder meer verordeningen. De keuze voor de uitwerking van de wetsvoorstellen in een algemene maatregel van bestuur garandeert dat snel en effectief wijzigingen kunnen worden doorgevoerd.

Ter verdere beperking van de kosten van het register, acht initiatiefnemer het niet ondenkbaar dat de Minister te zijner tijd het beheer zal uitbesteden aan de partij(en) die nu ook al met het beheer van een dergelijk register zijn belast.

Initiatiefnemer kan de leden van de CDA-fractie ten aanzien van zijn intenties gerust stellen. Mediation is geen doel op zich. Mediation is een algemeen erkende oplossingsmethode voor een bepaalde soort van conflicten die het verdient een betere positie in Nederland te krijgen. Eindresultaat moet zijn dat de toegang tot het recht is verbreed, zonder de toegang tot de rechter te belemmeren en zonder dat de vrijwilligheid van partijen om deel te nemen aan mediation wordt aangetast. Wel is het doel om een echt volwaardig alternatief voor rechtspraak te creëren met daarin voldoende waarborgen voor de partijen in een mediation. Daartoe zijn de randvoorwaarden voor mediation geformaliseerd. Het is niet mogelijk om zonder juridisch kader een volwaardig alternatief in het leven te roepen voor rechtspraak. Dat laat onverlet dat de registermediator naar eigen inzicht het proces van mediation kan vormgeven en dat kan laten aansluiten bij de wensen van partijen, zij het binnen de kernwaarden van de professie zoals opgenomen in de voorstellen. De gekozen insteek laat andere vormen van geschillenbeslechting onverlet en intact. Deze zijn overigens bijna alle wettelijk geregeld. Omdat het zo belangrijk is dat geschillen en onnodige juridisering worden voorkomen, zijn de voorstellen van de Nationale ombudsman ten aanzien van een goed contact met de overheid en de door de rechtspraak ontwikkelde «nieuwe zaaksbehandeling» (in het bestuursrecht) in de wetsvoorstellen gecodificeerd. Deze initiatieven zijn waardevol en verdienen een wettelijke basis. De behoefte uit de praktijk aan mediation is groot maar latent. Mediation moet daarom actief aangeboden worden, aangezien de voordelen nog te onbekend zijn en er veel begripsverwarring is rond de term mediation. Vandaar de prikkel die wordt geïntroduceerd om over de toepassing van mediation na te denken. Er is geen sprake van dwang. Wel beoogt initiatiefnemer een vrije autonome, door beide partijen gedragen keuze voor de voor hen meest optimale wijze voor de benadering en oplossing van hun conflict te introduceren en te stimuleren.

Initiatiefnemer dankt de leden van de CDA-fractie voor de oproep te kiezen voor Nederlandse termen. Daar heeft hij ook lang over gedacht. Initiatiefnemer houdt van het Nederlands en probeert leenwoorden uit andere talen zoveel mogelijk te vermijden. Hij had op taalkundige gronden graag gekozen voor een andere term, zoals «bemiddelaar» en «bemiddeling», maar dat is niet mogelijk omdat bemiddeling en bemiddelaar brede begrippen zijn en mediation moet worden gezien als een species van het genus bemiddeling. Daarom is gekozen voor de meest efficiënte oplossing en wordt de terminologie gehandhaafd die ook internationaal herkend wordt. De wettelijke geregelde titelbescherming wordt dan ook verbonden aan het woord «registermediator», zodat «gewone» mediators niet van de een op andere dag zonder beschrijving van hun professie zouden zitten.

Voor het overige merkt de initiatiefnemer op dat in 2009 in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding ervoor is gekozen om de term «mediator» te gebruiken9 teneinde verwarring met «bemiddelaar» te voorkomen nu de bemiddelingsovereenkomst is gedefinieerd in artikel 425 e.v. Boek 7 Burgerlijk Wetboek en deze ziet op opdrachtverhoudingen zoals die bijvoorbeeld bestaan tussen een verkoper van een woonhuis en diens makelaar. Voorts is het zo dat «mediation» en «mediator» inmiddels min of meer ingeburgerde begrippen zijn zoals deze leden ook opmerken.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de initiatiefvoorstellen. Initiatiefnemer dankt deze leden voor hun waardering die zij hebben uitgesproken voor zijn inspanningen. De leden van de D66-fractie spreken zich uit voor een zo effectief mogelijke geschilbeslechting. Initiatiefnemer is het daar geheel mee eens. De toegang tot het recht wordt verbreed met deze voorstellen, zonder de toegang tot de rechter te belemmeren, sterker nog: deze toegang wordt ook verbeterd en verruimd door de voorgestelde constructie van de mediationrechter. In het hiervoor gaande heeft initiatiefnemer de wenselijkheid, het nut en de noodzaak van zijn wetsvoorstellen onderbouwd. Initiatiefnemer verwijst de leden van de D66-fractie graag naar die opmerkingen in antwoord op de door hen hierover gestelde vraag. Ook de vraag of er nu sprake is van dwang of verplichte mediation heeft initiatiefnemer in het hiervoor gaande nader toegelicht. Hij vertrouwt erop deze leden hiernaar te mogen verwijzen.

Het staat initiatiefnemer beslist niet voor ogen dat advocaten en partijen mediation gaan zien als noodzakelijke tussenstap: het gaat hem juist om een integere en inhoudelijke afweging waarbij de inbreng van beide partijen even zwaar meeweegt. Het mag niet zo zijn dat een van beide partijen de ander dwingt mee te doen in door die ander niet gewenste kostbare juridische procedures terwijl niet grondig is onderzocht of de zaak in mediation kan worden opgelost. Daarom hebben advocaten ook de verplichting te beproeven of een minnelijke regeling mogelijk is. Het gaat er juist om dat partijen in gelijkwaardigheid een afweging kunnen maken ter zake van de vraag welke oplossingsmethode het meest geschikt is voor hun geschil – mediation, klassieke rechterlijke procedure, e-kantonrechter, arbitrage etc. – en dat de rechter de gemaakte keuze kan beoordelen indien een partij eenzijdig dan wel beide partijen de zaak aanhangig zou of zouden maken. Er zijn ook geschillen die zich niet voor mediation lenen; daarentegen zal elke rechter kunnen bevestigen dat er veel zaken zijn waarvoor een rechterlijke uitspraak geen goede oplossing is. Initiatiefnemer meent met het door hem voorgestane systeem op de juiste en meest proportionele wijze de stimulans te kunnen geven waarom de aan het woord zijnde leden zeer terecht vragen. Initiatiefnemer gaat ervan uit dat de actieve (register)mediators en hun organisaties na invoering van de wetsvoorstellen zich verder zullen inspannen om het middel onder de aandacht te brengen van het brede publiek. Initiatiefnemer deelt niet de opvatting van de aan het woord zijnde leden dat hij mediation te vergaand zou regelen. De methode van mediation wordt juist in het geheel niet geregeld, behoudens de algemeen geaccepteerde kernwaarden van de professie die registermediators alle ruimte laten om in de praktijk hun eigen professionele invulling aan de mediation te geven. Daarnaast worden de randvoorwaarden geregeld die noodzakelijk zijn om mediation plaats te kunnen laten vinden als volwaardig alternatief voor rechtspraak. Deze randvoorwaarden worden ook met zoveel woorden genoemd in de Europese Mediationrichtlijn. Voorbeelden zijn: verjaring, verschoningsrecht etc. Het regelen van deze randvoorwaarden brengt mee dat ook de kwaliteit van mediators geregeld moest worden, zoals uitvoerig besproken in beide Kamers ten tijde van de behandeling van de implementatiewetgeving van de Minister van Veiligheid en Justitie. Initiatiefnemer verwijst de leden van de D66-fractie ook naar de recent besproken ADR en ODR richtlijn en verordening. Ook uit deze Europese regelgeving vloeit nut en noodzaak van de voorgestelde regeling voort.

Initiatiefnemer is ervan overtuigd dat hij een op zichzelf beschouwd eenvoudige wettelijke regeling heeft geschreven ter zake van mediation, vergelijkbaar met de arbitragewetgeving, zij het dat deze van een geheel andere orde is. Hij deelt beslist niet de suggestie van de leden van de D66-fractie dat de door hem voorgestane wetgeving drempels zou opwerpen die potentieel belemmerend zijn voor mediation maar is nu juist van oordeel dat de toepassing van mediation wordt vergemakkelijkt door de gegeven waarborgen op het terrein van kwaliteit en de prikkel om over mediation na te denken. Alleen de kaders worden geregeld en er wordt van afgezien de inhoud van mediation zelf te regelen. Dat zou zeker averechts werken en een van de grote voordelen van mediation teniet doen. Ook wordt met de wetsvoorstellen niet aangesloten bij meer gecompliceerde wettelijke instituten zoals deze leden het omschrijven maar wordt juist gekozen voor een lichte regeling zonder een instituut dat vergelijkbaar zou zijn met de NOvA of de KNB. De analyse van de aan het woord zijnde leden wordt daarom niet gedeeld. Er is in Nederland een trend waarneembaar waarbij afscheid wordt genomen van publiekrechtelijke bedrijfs- en beroepsorganisaties en alleen al daarom ligt een keuze voor zo’n instituut voor mediation niet voor de hand.

De afnameverplichting die in de Wet registermediator is opgenomen heeft meerdere doelen. Ten eerste vloeit deze verplichting voort uit de algemene regel dat als de overheid regels stelt zij zelf zich daaraan ook moet onderwerpen. Ten tweede is die afnameverplichting nodig om voldoende werk voor registermediators te realiseren. Er is een hardheidsclausule opgenomen voor het geval de benodigde expertise onverhoopt niet in het register aanwezig mocht zijn. De recente oprichting van de Vereniging Mediators Overheid (VMO) betekent naar het oordeel van initiatiefnemer dat er geen zorg hoeft te bestaan voor het niet beschikbaar zijn van de benodigde expertise. In deze vereniging zijn alle eerder bestaande verenigingen gericht op mediation bij de overheid opgegaan.

De aan het woord zijnde leden vragen initiatiefnemer ook nog naar zijn concrete afwegingskader. Initiatiefnemer ziet mediation en rechtspraak niet zozeer als elkaars tegenpolen maar meer als nevengeschikte en soms ook in elkaars verlengde liggende fenomenen. Vandaar ook de geïntroduceerde hybride regeling. Burgers mogen in staat worden geacht om vanuit hun autonomie in gelijkwaardigheid een goede afweging te maken voor de voor hun geschil meest optimale geschilbeslechtingsprocedure en niet bij wijze van default option automatisch voor de gang naar de rechter te kiezen dan wel door de andere partij gedwongen te worden om daarvoor te kiezen (over dwang gesproken!). Gezien de grote nadelen die daaraan kleven op het terrein van kosten, tijd, energie, escalatie tussen partijen die een voortgaande relatie met elkaar hebben, efficiëntie en effectiviteit. Zoals Vranken in zijn scherpzinnige bijdrage aan het algemeen deel van de Asser-serie opmerkt, kijken juristen vaak achterom: het gaat in het recht om gevallen die zich in het verleden hebben afgespeeld en de focus ligt dan ook op het bewijzen van de feitelijke gang van zaken in dat verleden. Mediation kijkt naar zijn aard juist naar de toekomst: partijen moeten vaak samen verder (denk aan zakenpartners, gescheiden ouders, leveranciers en afnemers etc.) waarbij niet de fouten uit het verleden bepalend moeten zijn maar de kansen van de toekomst.10 Initiatiefnemer legt niet een harde grens tussen het ene en het andere systeem: juist niet. Hij creëert de mogelijkheid voor vrije keuze, ervan uitgaande dat geschillen met een relationele dimensie zich naar mag worden vermoed in het algemeen beter lenen voor mediation dan voor traditionele rechtspraak.

Initiatiefnemer heeft bewust niet gekozen voor verplichte mediation. De vrijwilligheid is en blijft wat hem betreft uitgangspunt. De positieve ervaringen in Italië met verplichte mediation hebben hem hier niet anders over laten denken. Bezuinigen is voor initiatiefnemer geen doel maar de voorgestane regelingen zullen naar zijn verwachting wel tot besparingen leiden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van de initiatiefwetsvoorstellen. Initiatiefnemer is het geheel eens met deze leden dat mediation een waardevolle mogelijkheid is van buitengerechtelijke geschiloplossing. Dat is ook de reden waarom initiatiefnemer zich de moeite heeft getroost om de voorstellen op te stellen. Hiervoor heeft initiatiefnemer nog eens de wenselijkheid, nut en noodzaak en de kostenbesparing nader toegelicht. Hij vertrouwt erop dat hij de leden van deze fractie daarnaar mag verwijzen.

De voorgestelde wetgeving maakt geen principiële keuze voor mediation maar beoogt eraan bij te dragen dat partijen gezamenlijk een weloverwogen keuze maken voor de beste oplossingsmethode voor hun geschil. Dat kan de rechter zijn, arbitrage, bindend advies en desgewenst mediation. De voorstellen doen daarom ook niets af aan de mogelijkheid voor partijen om voor een andere oplossingsmethode voor hun geschil te kiezen. Initiatiefnemer houdt niet van verplichtingen en hij heeft om die reden mediation ook niet verplicht gesteld. Wel voorzien de voorstellen in prikkels om na te denken over de vraag welke oplossingsmethode het meest effectief is. De Minister is systeemverantwoordelijk voor het register. Het spreekt voor zich dat hij geen programmatische bemoeienis heeft bij de inhoud van mediations of de toelating van registermediators. De betrokkenheid van de branche is op een aantal manieren gegarandeerd.

Het toezicht wordt niet door de overheid gevoerd. Eigenlijk betreft de initiële overheidsbemoeienis in de kern het stellen van kwaliteitsrandvoorwaarden. Hierdoor kunnen de essentiële kwaliteitseisen niet worden beïnvloed door commerciële of andere belangen. Initiatiefnemer ziet voor zich dat de overheidsverantwoordelijkheid op termijn zou kunnen worden overgedragen aan de beroepsgroep zelf als blijkt dat de noodzaak tot kwaliteit breed wordt gedeeld. Er zullen mogelijk veel registermediators zijn die ook een andere professie uitoefenen zoals advocaten, psychologen, rechters, arbiters etc. Dergelijke registermediators zullen een duidelijke scheiding moeten aanbrengen tussen beide professies. Dit is ook in de voorgestane regelingen vastgelegd. Het voorgaande geldt ook voor de advocaat-mediator. Er is geen overheidstoezicht maar toezicht door deskundigen waarbij de systeemverantwoordelijkheid berust bij de Minister. Anders dan advocaten zijn mediators niet inhoudelijk betrokken bij de procedures tussen de overheid en burgers. Daarom kunnen aan de onafhankelijkheid andere eisen worden gesteld dan het geval is voor advocaten. Initiatiefnemer beoogt niet te komen tot overheidstoezicht maar door de overheid gereguleerd toezicht dat onafhankelijk en deskundig is, vanuit het maatschappelijk belang dat er deugdelijk toezicht op registermediators behoort te zijn als je hen positioneert als een volwaardig alternatief voor de traditionele rechtspraak. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog gevraagd of een schorsing of schrapping uit het register zichtbaar is. Initiatiefnemer kan dat onder verwijzing naar artikel 10 van de Wet Registermediator bevestigend beantwoorden. Voor een ieder die het register raadpleegt is inzichtelijk of een registermediator is geschorst of geschrapt. Dit waarborgt dat er geen verwarring kan ontstaan over de hoedanigheid van een (register)mediator.

Initiatiefnemer dankt de leden van de SGP-fractie voor hun woorden van waardering en complimenten voor het door initiatiefnemer verrichtte werk. Initiatiefnemer is met deze leden van mening dat het belangrijk is dat geschillen zo veel mogelijk onderling worden opgelost, waar nodig met behulp van derden. De door initiatiefnemer opgenomen wettelijke prikkel acht de initiatiefnemer noodzakelijk om mediation te stimuleren en bevorderen: er is geen sprake van overheidsregulering maar alleen van het stellen van randvoorwaarden. De Minister is systeemverantwoordelijk en daarmee wordt de onafhankelijkheid van registermediators – ook inhoudelijk – gegarandeerd.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de rol van de overige alternatieven. Uit eigen ervaring weet initiatiefnemer dat voor arbitrage vaak wordt gekozen vanwege de dan te kiezen expertise van de arbiters. De kosten van zakelijke arbitrages zijn zeer hoog en vaak speelt het onderwerp in internationaal verband. Bindend advies wordt gebruikt bij een aantal beroepsgroepen, zoals de schildersbranche. Bindend advies heeft altijd (net als een gang naar de rechter) het mogelijke nadeel dat een of beide partijen zich niet herkennen in het advies, met als groot nadeel dat er dan in geval van bindend advies geen hoger beroep open staat. Initiatiefnemer wijst erop dat dan een kostbare vernietigingsprocedure moet worden gevoerd. Arbitrage en bindend advies lenen zich voor andersoortige geschillen. Arbitrage voor geschillen met grote belangen waarbij deskundigheid van de beslisser – de arbiter – essentieel is. Bindend advies wordt toegepast door partijen die niet onderling tot een vergelijk kunnen of willen komen maar een derde een besluit willen laten nemen waaraan zij zich op voorhand onderwerpen. Over het algemeen leent bindend advies zich daarmee niet voor geschillen waarvoor mediation bij uitstek geschikt is omdat bindend advies geen recht doet aan de aan het conflict ten grondslag liggende relationele aspecten en emoties. Uit het voorgaande vloeit voort dat voor geschillen met een relationele dimensie mediation over het algemeen de meest geschikte oplossingsmethode is en op die grond is mediation voor die geschillen in de voorstellen dan ook zo gepositioneerd. Indien partijen echter gezamenlijk tot de conclusie komen dat mediation in hun geval niet geschikt is, dan is er geen belemmering om het geschil aan de rechter voor te leggen. Men kan echter ook kiezen voor de geïntroduceerde mediationrechter of voor andere alternatieven voor rechtspraak.

De initiatiefnemer onderschrijft de visie van de aan het woord zijnde leden dat ook andere alternatieven voor rechtspraak relatief onbekend zijn, zij het dat arbitrage veelvuldig wordt toegepast wegens de hier eerder al genoemde voordelen in zakelijke (internationale) geschillen. Dat deze alternatieven relatief onbekend zijn, wordt mede veroorzaakt door het ontbreken van een prikkel om de afweging te maken. Het zou in algemene zin goed zijn dat de desbetreffende alternatieven en de voordelen daarvan meer bekendheid gaan genieten. Daarbij moet benadrukt worden dat de traditionele rechtspraak voor sommige geschillen de beste oplossingsmethode blijft. Het is initiatiefnemer bekend dat rechtsbijstandsverzekeraars inmiddels veel belangstelling hebben ontwikkeld voor mediation en mediation breed onder de aandacht van hun verzekerden zullen gaan brengen als deze wetgeving van kracht zou worden. Ook thans hebben rechtsbijstandsverzekeraars al mediators in dienst. Anders dan de aan het woord zijnde leden van de SGP-fractie lijken te menen, geeft een mediator geen oordeel noch partijadviezen, maar komen partijen onder diens begeleiding gezamenlijk tot een voor hen acceptabele oplossing. De desbetreffende vaststellingsovereenkomst kan vervolgens voor het verkrijgen van een executoriale titel aan de mediationrechter worden voorgelegd. Om volledig antwoord te kunnen geven op de vragen van deze leden over de alternatieven is een overzicht van de bestaande mogelijkheden opgenomen bij deze nota naar aanleiding van het verslag als bijlage 1, waarnaar initiatiefnemer de leden van de SGP-fractie moge verwijzen.

2. Mediation als volwaardig alternatief

2.1 Overheidsbeleid inzake mediation

De leden van de SGP-fractie uiten hun zorgen over de mogelijkheid dat door het wettelijk regelen van mediation andere alternatieve geschilbeslechtingsmethodes minder toegepast zullen worden. Initiatiefnemer deelt niet de analyse van de leden van de SGP-fractie dat er op dit moment al van het door deze leden bedoelde gebruik in enige omvang sprake is. Initiatiefnemer stelt juist vast dat er maar heel weinig gebruik wordt gemaakt van alternatieven voor de traditionele rechtspraak zoals ook recent weer bleek uit een artikel in NRC Handelsblad (zie eerdere voetnoot) dat liet zien dat zelfs burenruzies steeds vaker voorkomen en een zware druk leggen op de rechtspraak. Juist voor dit soort ruzies is buurtbemiddeling bij uitstek de aangewezen (en succesvolle) oplossingsmethode. Dat is geen mediation maar wel zeer waardevol. Initiatiefnemer deelt die zorg dus niet: van alle alternatieven wordt veel te weinig gebruik gemaakt ondanks de verplichting voor advocaten in artikel 5 van hun gedragsregels om een minnelijke oplossing van geschillen te beproeven. Het is ook om deze reden dat initiatiefnemer het prettig contact met de overheid en de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht codificeert: juist om te voorkomen dat er geschillen ontstaan zodat ook mediation niet nodig zal zijn. Initiatiefnemer verwacht dat meer aandacht voor mediation ook de andere alternatieven zal helpen in hun ontwikkeling.

3. Het potentiële bereik

De leden van de fractie van het CDA vragen of initiatiefnemer beschikt over meer geactualiseerd cijfermateriaal over het marktpotentieel, aangezien verwezen wordt naar onderzoeksgegevens uit de periode 2009–2011. Helaas is het voor initiatiefnemer niet mogelijk gebleken deze gegevens te achterhalen. Mocht initiatiefnemer de gegevens alsnog ontvangen, dan zendt hij deze graag toe aan de aan het woord zijnde leden.

4. Europese ontwikkelingen

De leden van de SP-fractie vragen naar ontwikkelingen in Europa op het gebied van het bevorderen van mediation. De meest recente ontwikkeling naast de Europese mediationrichtlijn is de ODR en ADR richtlijn en verordening waarmee de Kamer akkoord is gegaan. In Europa wordt hiervan een stimulerende werking voor mediation verwacht, waarop initiatiefnemer aansluit met het regelen van de kwaliteit van registermediators. Initiatiefnemer deelt in beginsel de opvatting van de leden van de SGP-fractie dat mediation vooral een thema is dat om nationale regels vraagt teneinde rekening te kunnen houden met de specifiek nationale situatie en omstandigheden. Initiatiefnemer is het niet eens met de leden van de SGP-fractie als zij stellen dat het eenvoudiger zou zijn om naar de rechter te stappen. Zeker de door deze leden genoemde ondernemers zijn zich bewust van de hoge kosten die met een gerechtelijke procedure gemoeid zijn. Als er een betaalbaar alternatief voorhanden is, zullen zij dat zonder enige twijfel in hun afwegingen betrekken. Veel ondernemers zien juist dat de stap naar mediation eenvoudiger is om welke reden bedrijven als bijvoorbeeld AKZO Nobel en Medique standaard gebruik maken van mediation. Voor de beantwoording van de vraag van deze leden naar de verhouding tussen de EU-richtlijn en het initiatiefwetsvoorstellen zij verwezen naar paragraaf 6.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Wet registermediator.

De aan het woord zijnde leden vragen naar de problemen in de praktijk met het niet voorhanden hebben van gegarandeerd gekwalificeerde mediators. Initiatiefnemer verwijst hiervoor naar hetgeen hierover in de eerdere stukken en in antwoord op de gestelde vragen van overige fracties is opgemerkt: doordat een wettelijke regeling ontbreekt, heeft mediation niet die positie ingenomen die wenselijk is in ons rechtsbestel. Er is een hoge mate van tevredenheid bij de mensen die mediation hebben toegepast, het probleem is juist dat er te weinig mensen zijn die aan mediation denken als zij zich geconfronteerd zien met een geschil. Initiatiefnemer beoogt dat op te lossen. Toepassing van mediation in gevallen waarvoor het niet geschikt is ziet initiatiefnemer als een te verwaarlozen risico. Ten eerste staat de registermediator borg voor de juiste toepassing van het instrument en ten tweede is het probleem nu veel meer dat de rechter wordt gebruikt voor geschillen waarvoor hij eigenlijk niet adequaat is toegerust. Tenslotte moeten beide partijen vrijwillig kiezen voor mediation. Als een van beide partijen al vindt dat het niet het meest geschikte middel is zal de mediation – zo die al aangevangen wordt – snel eindigen, al dan niet op instigatie van de registermediator zelf. Kostenoverwegingen zouden wat initiatiefnemer nooit de doorslag mogen geven. Het doel van initiatiefnemer is niet bezuinigen: het doel is de samenleving te dejuridiseren, partijen in staat te stellen geschillen vaker zelf op te lossen en de toegang tot het recht te verbreden.

5. Het totaalpakket aan wettelijke maatregelen

Initiatiefnemer kent de zorgen van de Afdeling advisering van de Raad van State dat door het regelen van mediation «juridisering» zou kunnen ontstaan. De leden van de fractie van D66 wijzen hier ook op. Anders dan de Afdeling is initiatiefnemer van mening dat mediation naar zijn aard dejuridiseert en dat het regelen van de randvoorwaarden van mediation niet betekent dat de inhoud van een mediation ook wordt geformaliseerd of – zo men wil – gejuridiseerd. Het regelen van de randvoorwaarden van mediation is juist bedoeld om deze informele manier van het oplossen van geschillen aantrekkelijker te maken zonder ingrijpende stappen te nemen, zoals verplichte mediation of dwang. Initiatiefnemer wil de keuze tussen de diverse geschiloplossingmethodes faciliteren en stelt daartoe een prikkel voor om over mediation na te denken. Het staat partijen te allen tijde vrij om gezamenlijk een keuze te maken voor een informele geschilbeslechtingsmethode, in welk geval zij derhalve noch kiezen voor rechtspraak, noch voor mediation in de vorm die in de voorstellen wordt geregeld. Opgemerkt zij dat partijen in een mediation volledig vrijwillig tot een oplossing van hun conflicten komen en dat alleen de deskundige begeleiding is geformaliseerd door randvoorwaarden te stellen en de kwaliteit te garanderen.

6. De Wet registermediator

6.1 Uitgangspunten

Met de leden van de SP-fractie is initiatiefnemer van oordeel dat de kwaliteit van mediators moet worden gegarandeerd. Omdat de kwaliteitseisen nu nog niet zijn geformuleerd – de commissie mediation kan immers pas worden ingesteld nadat de voorgestelde regelingen zijn aangenomen – kan nu niet met zekerheid worden gezegd hoeveel opleidingen voldoen voor inschrijving in het register. Initiatiefnemer verwacht evenwel dat een groot deel van de bestaande opleidingen van de al bestaande opleidingsinstituten aan de eisen zullen (kunnen) voldoen. Het is niet de intentie van initiatiefnemer om te faciliteren dat de vrije markt van opleidingen wordt belemmerd of begrensd, zoals de leden van de SP-fractie lijken te suggereren. De gedachte dat te registreren mediators aangesloten zouden moeten zijn bij een andere organisatie zoals de Mediatorsfederatie Nederland (MFN; het voormalige NMI) is niet juist. Mediators die in het register willen worden opgenomen moeten voldoen aan de op grond van de Wet registermediator gestelde en op detailniveau in overleg met de commissie mediation nog nader uit te werken kwaliteitseisen. Iedere mediator die aan de gestelde eisen voldoet kan derhalve registermediator worden; lidmaatschap van een beroepsvereniging is niet verplicht.

De leden van de SP-fractie stellen terecht vast dat op dit moment de kwaliteit van een mediator onvoldoende kan worden gecontroleerd door partijen omdat er nu nauwelijks eisen worden gesteld aan de mate van ervaring van een mediator. Met de aan het woord zijnde leden is de initiatiefnemer van oordeel dat ervaring juist een essentieel criterium vormt om kwaliteit te meten. Deze leden vragen naar de toegankelijkheid van het register. Het register dat in de voorstellen wordt geregeld betreft een publiek register dat voor een ieder (digitaal) toegankelijk is. Of de regelingen betreffende gedrag, toezicht en tuchtrecht zoals geregeld in de voorstellen ertoe zullen leiden dat de door de desbetreffende leden genoemde organisaties de eigen regelingen zullen vervangen door de wettelijke regelingen is een vraag die de initiatiefnemer niet kan beantwoorden. Wel is het zo dat alle registermediators onder de bedoelde wettelijke regelingen vallen en dat deze prevaleren boven regelingen van andere organisaties waarbij de registermediator mogelijk is aangesloten. Het is vanzelfsprekend niet de intentie van de initiatiefnemer om beperkingen op te leggen in de vrijheid van vereniging.

De door de leden van de CDA-fractie genoemde organisaties hebben zich grotendeels verenigd in de MFN. Met deze organisatie en vele andere organisaties heeft tijdens de voorbereiding van de initiatiefwetsvoorstellen intensief overleg plaatsgevonden, hetgeen ertoe heeft geleid dat de MFN de voorliggende voorstellen onderschrijft met een kanttekening (zie de brief d.d. 22 mei 2014). In het algemeen geldt dat initiatiefnemer de suggesties uit de praktijk heeft overgenomen, zolang daarmee niet louter commerciële doelen werden gediend of dat zou leiden tot verplichte mediation of een regeling die naar onnodige juridisering zou ruiken.

De leden van de D66-fractie vragen naar de onafhankelijkheid van de voorgestelde organisatie rond mediation. Volledige onafhankelijkheid, in die zin dat sprake is van wettelijke regeling van het beroep zonder verder enige inmenging vanuit de overheid is feitelijk alleen te bereiken door de invoering van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie, vergelijkbaar met de NOvA en KNB, met o.a. verordenende bevoegdheden. Daar heeft initiatiefnemer uitdrukkelijk niet voor gekozen. Dat is ook niet nodig omdat mediators, anders dan advocaten, niet optreden tegen enige partij die bij een geschil betrokken is. Zij faciliteren de geschilbeslechting alleen en daarbij bestaat geen risico op ongewenste overheidsinmenging. De Minister van Veiligheid en Justitie is systeemverantwoordelijk en borgt de benoeming van de door de branche voorgedragen leden van de diverse structuren en garandeert de kwaliteit. Ook hier heeft de commissie mediation een adviserende rol. De structuur waarvoor uiteindelijk is gekozen, in nauwe samenspraak met de beroepsgroep, waarborgt de invloed van het mediationveld. Initiatiefnemer sluit niet uit dat bij gebleken succes de structuur in de toekomst kan wijzigen. Daartoe is ook in een evaluatiebepaling voorzien. Een onafhankelijk instituut oprichten in deze fase van de ontwikkeling van mediation met een wettelijke basis acht initiatiefnemer niet wenselijk en ook niet verstandig. Het mediationveld heeft zich pas sinds kort – grotendeels – verenigd in een federatie en die ontwikkeling is nog te pril om daaraan vergaande bevoegdheden te geven. Op termijn is dat evenwel wat initiatiefnemer betreft geenszins uitgesloten.

De leden van de D66-fractie verwijzen naar peer review als middel om kwaliteit te borgen. Het is initiatiefnemer niet bekend dat bij andere professionele beroepsgroepen een kwaliteitssysteem zou bestaan dat alleen peer review omvat. Peer review is veeleer een vrij recente toevoeging ter verbetering van bestaande kwaliteitssystemen (zie notariaat en in de toekomst pas: advocatuur). Peer review is uitdrukkelijk onderdeel van de kwaliteitsborging, met daarnaast permanente opleiding, toezicht en als sluitstuk tuchtrecht.

De leden van de D66-fractie vragen ook naar de gekozen opleidingseisen. Initiatiefnemer heeft gekozen voor een HBO-opleiding – niet een academische opleiding – als minimumeis. Wel is er een hardheidsregeling, waardoor denkbaar is dat in uitzonderingsgevallen iemand wordt toegelaten die niet aan alle formele eisen voldoet maar materieel wel op een vergelijkbaar niveau functioneert. Het doel is kwaliteit en het middel van minimum opleidingseisen moet niet aan dat doel in de weg staan. Vandaar de uitzonderingsmogelijkheid. Terecht merken deze leden op dat bij mediation zowel de gedragswetenschappelijke als de juridische kant van groot belang is: mediation is in de woorden van prof. Hoefnagels, de grondlegger van methodische mediation, een methode van psychologie en recht. Het is initiatiefnemer bekend dat er psychologen zijn die uitstekende mediators zijn en daarom is ook uitdrukkelijk niet gekozen voor mediators met alleen een juridische achtergrond. Initiatiefnemer heeft deze visie als uitgangspunt voor de ingediende regelingen gekozen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de huidige regelingen niet voldoende voorzien in de kwaliteit van mediators. Initiatiefnemer is van mening dat er uitstekend voorwerk is gedaan door de organisaties die mediation in Nederland op de kaart hebben gezet. De hier eerder gesignaleerde problemen (o.a. Baarsma-Barendrecht) vragen om een oplossing op basis van wettelijke kaders. Alleen dan kan de volgende stap in de ontwikkeling van mediation met succes worden gezet. Na invoering van dit wetsvoorstel zullen voor registermediators zwaardere eisen gelden die rechtvaardigen dat daarnaar met een gerust hart kan worden verwezen. Het register beschermt alleen de titel «registermediator» zodat bemiddelaars die niet aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen zich nog steeds mediator of bemiddelaar kunnen noemen. Daar is expliciet voor gekozen omdat er mediators kunnen zijn die geen behoefte hebben aan registratie en dan gebruik moeten kunnen blijven maken van deze «titel». Initiatiefnemer heeft geen angst voor verwarring. Het register is openbaar en digitaal toegankelijk en daarmee is voor eenieder in een oogopslag duidelijk wie registermediatior is, in welke hoedanigheid de betrokkene nog meer optreedt (psycholoog, rechter, advocaat, notaris, ondernemer of arts bijvoorbeeld) en welk specialisme de betrokkene heeft. Zo kan een weloverwogen keuze worden gemaakt wie partijen het best in de mediation kan bijstaan.

6.2 Verhouding tot andere regelgeving

De leden van de PvdA-fractie vragen of initiatiefnemer het wenselijk acht dat er bij mediation altijd gebruik moet worden gemaakt van een registermediator. Initiatiefnemer acht het verstandig (en op termijn ook logisch) dat gebruik wordt gemaakt van een registermediator als partijen tot mediation besluiten. Maar hij laat die keuze bewust vrij voor niet-overheidspartijen. Het element vrijwilligheid is voor initiatiefnemer van groot belang. Dat wil zeggen dat als partijen geen gebruik willen maken van een registermediator maar van een mediator of een bemiddelaar, zij er niet van kunnen uitgaan dat de betrokkene over de vereiste opleiding en ervaring beschikt of deze inbrengt in de mediation. Ook zullen zij bij teleurstellingen over de geleverde kwaliteit niet kunnen terugvallen op het tuchtrecht. Niettemin kan initiatiefnemer zich voorstellen dat er desondanks voor een niet geregistreerde geschiloplosser wordt gekozen. Hij acht dat het recht van de betrokken partijen. Initiatiefnemer wil niet onnodig juridiseren.

De raad voor rechtsbijstand geeft aan dat een mediation gemiddeld goedkoper is dan een toevoeging voor een gerechtelijke procedure, zeker als er sprake is van hoger beroep en cassatie. Indien geschillen worden opgelost door mediation (met een slagingspercentage tussen de 60 en 80% lukt dat ook al in de praktijk) zal de raad per saldo goedkoper uit zijn. Dit biedt besparingsmogelijkheden. Het is daarnaast juist dat er ook een mogelijkheid is om met een advocaat aan een mediation te beginnen, waarbij zowel de advocaat als de mediator in aanmerking komt voor financiering. In complexe zaken acht initiatiefnemer dat ook van belang: hierdoor wordt de benodigde expertise ingezet en kan het geschil effectief worden opgelost. Initiatiefnemer gaat ervan uit dat de raad daartoe criteria zal opstellen. Ook hier geldt weer dat een mediation ook met bijstand van advocaten goedkoper is dan een gerechtelijke procedure waarbij advocaten in veel gevallen verplicht zijn. Initiatiefnemer heeft er ook goede nota van genomen dat de raad over de wetsvoorstellen enthousiast is. Initiatiefnemer heeft niet de suggestie van de raad tot invoering van een extra prikkel in de vorm van een proceskostenveroordeling overgenomen. Dat vereist meer onderzoek en een nauwkeurige en zorgvuldige afweging omdat dit de toegang tot de rechter kan belemmeren. Dat is niet de bedoeling van initiatiefnemer.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de regelingen in andere Europese landen voor de kwaliteit van mediators. Initiatiefnemer verwijst deze leden graag naar zijn inleidende opmerkingen hierover en het boek «The variegated landscape of mediation, a comperitative study of mediation regulation and practices in Europe and the world» waarnaar al verwezen werd. Hierin zullen deze leden de antwoorden op deze vraag kunnen vinden. Er vinden met regelmaat grensoverschrijdende mediations plaats. Daartoe wordt soms wel en soms niet van geregistreerde mediators gebruik gemaakt. Het gaat hier vaak om zaken tussen bedrijven en zij zijn in staat de kwaliteit van mediators te toetsen. Die mogelijkheid ontbreekt voor natuurlijke personen, vandaar dat het van belang is in een betrouwbaar register te voorzien, zoals de Minister ook op uitdrukkelijk verzoek van de Kamers heeft toegezegd en waaraan initiatiefnemer met de Wet registermediator invulling geeft.

6.3 Het register

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijkheid dat er naast het wettelijke register nog andere registers zullen bestaan. Initiatiefnemer acht het niet uitgesloten dat de bestaande registers blijven voortbestaan, of dat bestaande specialisatieverenigingen (alsnog) een eigen register opzetten. De vereniging van in familierecht gespecialiseerde advocaten zou dat ten behoeve van de vindbaarheid van haar specialisten kunnen doen. Dat is evenwel aan partijen zelf. De enige voorwaarde is dat zij niet gebruik kunnen maken van de wettelijk beschermde term «registermediator».

De leden van de D66-fractie vragen naar het verschil in prijs tussen registermediators en niet geregistreerde mediators. Initiatiefnemer kan daar lastig antwoord op geven. Het ligt voor de hand dat de prijs in de vrije markt tot stand komt. Voor mediations op grond van de Wet op de rechtsbijstand ligt de prijs uiteraard vast. Initiatiefnemer lijkt het voor de hand liggend dat, afhankelijk van de ervaring en de expertise, uurtarieven van 50 tot 250 euro per uur mogelijk zullen zijn. Dat blijkt ook uit de ervaringen uit het buitenland en de huidige praktijk. Partijen zijn vrij te kiezen welke mediator zij willen. Achten zij financiering door de overheid gewenst, dan zal de mediator een registermediator moeten zijn. Dat spreekt voor zich. Datzelfde geldt voor de overheid. Als de overheid gebruik maakt van mediation is een registermediator voorgeschreven, omdat de kwaliteit geen punt van discussie mag zijn. Initiatiefnemer zou graag erin voorzien dat er nog meer prikkels voor mediation komen. Bij gebrek aan dekking is dat evenwel niet mogelijk en daar wijzen deze leden dan ook terecht op.

De definitie van mediation is een aanhoudend en interessant debat tussen de diverse stromingen binnen de mediationwereld. Om die reden vond initiatiefnemer het opnemen van een definitie aanvankelijk niet opportuun. Op uitdrukkelijk verzoek van de MFN is voor deze definitie gekozen. Initiatiefnemer heeft graag aan hun verzoek tegemoet willen komen, zich evenwel realiserend dat daarmee ook het debat over de beste definitie weer werd geopend. Initiatiefnemer is niet voornemens de definitie aan te passen. In het artikelgewijs deel van deze nota naar aanleiding van het verslag wordt nader ingegaan op vragen over de definitie.

6.4 Tuchtrecht

De leden van de SP-fractie vragen naar het tuchtrecht en toezicht. Uitgangspunt voor initiatiefnemer is dat de registermediators vanuit hun welbegrepen eigenbelang zorg dragen voor het onderlinge toezicht. De kwaliteitseisen aan opleiding, ervaring en permanente educatie moeten ervoor zorgen dat de kwaliteit deugt en dat de registermediators elkaar toetsen via peer reviews, een middel dat in de advocatuur bijvoorbeeld nog steeds in de kinderschoenen staat. Initiatiefnemer verwacht dat het tuchtrecht een ultimum remedium zal zijn, omdat problemen zich vaak voordien al hebben opgelost. De commissie mediation is ook bevoegd om signalen van ontevreden partijen op te vangen en ambtshalve een klacht in te dienen, dat hebben de leden van de SP-fractie goed gezien. Tuchtrechtelijke uitspraken die leiden tot schorsing of schrapping worden zichtbaar in het register. Initiatiefnemer verwacht dat er desgewenst ten behoeve van de praktijk geanonimiseerd over de tuchtrechtelijke uitspraken zal worden gepubliceerd. Naming en shaming is niet het uitgangspunt van initiatiefnemer.

Initiatiefnemer dankt de leden van de D66 fractie voor hun instemming met het uitgangspunt van de tuchtrechtelijke regeling. Hij deelt de gedachte van deze leden dat tuchtrecht ultimum remedium moet zijn. Daarom is ook in mediation voorzien als middel om klachten in eerste instantie op te lossen. Nederland zal afhankelijk zijn van de mate waarin burgers en bedrijven op een registermediator kunnen vertrouwen. Daar hoort tuchtrecht bij. Maar met deze leden is initiatiefnemer van mening dat tuchtrechtelijke geschillen door middel van mediation zouden moeten worden opgelost.

7. De Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht

De leden van de SGP-fractie vragen naar de waardering voor de interne mediator bij de belastingdienst. De belastingdienst voorziet in een interne registratie van de mate waarin deelnemers aan een mediation de onafhankelijkheid van de interne mediators waarderen. Die waardering is een 8. Daarmee heeft initiatiefnemer het vertrouwen dat deze bestaande voorziening na wettelijke verankering met succes kan worden gecontinueerd. Deze mediators worden zowel in kleine als in grote zaken ingezet. Het slagingspercentage is 80%. Deze leden hebben gelijk dat een advocaat een andere rol heeft dan een mediator. Initiatiefnemer heeft met die vergelijking alleen willen aangeven dat een interne mediator zich moet laten leiden door zijn onafhankelijkheid, ook van zijn werkgever bij de uitoefening van zijn werk als registermediator.

8. Consultaties

Initiatiefnemer stelt het op prijs dat de leden van de CDA-fractie vragen naar de wijze waarop initiatiefnemer bij deze wetsvoorstellen gebruik gemaakt heeft van de vele adviezen die hij heeft ontvangen. Doel van initiatiefnemer was om in Nederland echt verschil te kunnen maken met deze wetsvoorstellen. Dat kan alleen als het draagvlak zo groot mogelijk is. Daarom heeft initiatiefnemer ervoor gekozen om een internetconsultatie van de wetsvoorstellen te doen, voert hij overleg met de regeringscommissaris voor bestuursrecht, de diverse departementen en de betrokken organisaties, waaronder die organisaties die naar hun aard mogelijk vrezen voor de effecten van de wetsvoorstellen, zoals met name de NOvA. Met vrijwel alle organisaties heeft een vruchtbare dialoog plaatsgehad in de afgelopen jaren en dat heeft geresulteerd in de onderhavige wetsvoorstellen die gemiddeld genomen op instemming van de betrokken partijen kunnen rekenen. Uiteraard blijven er wensen onvervuld. Veelal omdat het vervullen van die wensen weer stuit op andere wensen van andere spelers in het veld. Alle kritiek weegt voor initiatiefnemer zwaar, net zoals hij de vele complimenten die hij voor zijn werk heeft ontvangen waardeert. Initiatiefnemer betreurt het bijvoorbeeld dat de VNG de wetsvoorstellen niet ruimhartig omarmt. Nu de wettelijke regeling voorziet in een evaluatiebepaling, zal het eenvoudig zijn om te bezien of de wetten na enige tijd aanpassing of aanscherping behoeven. Initiatiefnemer hoopt dat hij dan in de gelegenheid zal zijn het debat voort te zetten en eventuele aanpassingen in de Kamer te bespreken.

Mede naar aanleiding van nader overleg met de Raad voor de rechtspraak heeft initiatiefnemer besloten een aantal aanpassingen aan de wetsvoorstellen te doen in een nota van wijziging bij de afzonderlijke wetsvoorstellen. Ten aanzien van de Wet Registermediator voorziet de nota in ieder geval in de volgende wijzigingen:

  • In de Wet registermediator zal voor het gebruik van het begrip mediationovereenkomst niet langer worden verwezen naar het civielrechtelijk wetsvoorstel. Er wordt voor gezorgd dat er sprake is van een zelfstandig gebruik van het begrip mediationovereenkomst in elk van de drie wetsvoorstellen.

  • Bepaald zal worden dat de registermediator bij de aanvraag om inschrijving dient te vermelden of en welke andere betaalde professie hij uitoefent naast mediation.

  • Verduidelijk zal worden dat, indien de tuchtrechtelijk veroordeelde beroepsbeoefenaar wordt veroordeeld in de kosten die de klager redelijkerwijs heeft moeten maken, deze kosten aan de klager dienen te worden vergoed.

Bij nota van wijziging zal op het laatste moment ook het voorgestelde griffierecht voor de mediationrechter worden vastgesteld op basis van de dan geldende inzichten ten aanzien van griffierechten. Eventueel tijdens de wetsbehandeling aan het licht komende technische onvolkomenheden zullen in de hier bedoelde nota’s van wijziging worden meegenomen.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 (begripsbepalingen)

De leden van de SP-fractie vragen om een onderbouwing van de gekozen definitie van het begrip «mediation», of deze definitie niet te beperkend is en of een andere definitie niet passender zou zijn. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze definitie tot stand is gekomen, mede gelet op afwijking van definities van dit begrip op andere plaatsen. Deze leden vragen of de definitie aanpassing behoeft in verband met de mogelijkheid van diverse vormen en stijlen van mediation, waarbij het bereiken van wilsovereenstemming niet (per se) het doel is. Ook de leden van de D66-fractie en de SGP-fractie vragen hiernaar.

Zoals in het nader rapport al is aangegeven, is naar aanleiding van het advies van de Afdeling, om duidelijkheid over het te hanteren begrip te scheppen, alsnog gekozen voor het opnemen van een definitie van het begrip mediation. Deze definitie is tot stand gekomen in nauw overleg met vertegenwoordigers vanuit mediationorganisaties, juist om te komen tot een begripsbepaling die aansluit bij de Nederlandse praktijk van mediation. Het klopt dat op andere plaatsen wordt uitgegaan van een andere definitie, bijvoorbeeld in de wet ter implementatie van de mediationrichtlijn. Die wettelijke definitie sluit aan op de in de richtlijn gekozen definitie, die naar zijn aard algemeen genoeg moest zijn om alle binnen de EU voorkomende vormen van mediation te kunnen afdekken. Het moge duidelijk zijn dat het in internationaal verband zoeken naar een overkoepelende term grote kans heeft te leiden tot een definitie die anders is dan wanneer alleen de nationale wetgever aan zet is. De in het wetsvoorstel opgenomen definitie richt zich dan ook op de in Nederland gangbare professionele benadering van mediation. Van belang daarbij is met name het element dat partijen in onderling overleg weloverwogen een gedeelde norm vinden of hervinden. Juist daarin ligt de grote meerwaarde van mediation naar de mening van de initiatiefnemer. Het is daarom van groot belang, en vanuit de mediationpraktijk wordt dat ook gedeeld, om dat element specifiek onderdeel te laten uitmaken van de definitie. Andere definities, ook die zoals voorgesteld door de NOvA, adresseren dit element en andere van belang zijnde elementen niet of onvoldoende. De nu voorgestelde definitie is nog altijd voldoende ruim om verschillende vormen en stijlen van mediation te omvatten. Het bereiken van wilsovereenstemming hoeft ook in deze definitie niet (per se) het beoogde doel van de mediation te zijn. Doorgaans zal daarvan echter wel sprake zijn, nu de aanleiding tot mediation vaak ligt in een geschil of verschil van inzicht tussen twee of meer partijen (anders zou men niet tot mediation besluiten), en het de wens van partijen is om daarin een oplossing te vinden. Daartoe is nodig dat partijen een gedeelde norm vinden of hervinden.

De leden van de D66-fractie merken op dat in de definitie van het begrip mediation wordt verwezen naar het begrip «mediationovereenkomst», bedoeld in artikel 7:424a BW. Deze vragen of dit in het kader van helderheid wenselijk is, nu in de omschrijving van de mediationovereenkomst wordt verwezen naar het begrip mediation.

De aan het woord zijnde leden vragen terecht om aandacht voor de verwijzing in artikel 1 van de Wet registermediator naar de definitiebepaling van mediationovereenkomst in artikel 7:424a BW. Zoals bij verschillende gelegenheden al is opgemerkt, waaronder in de memorie van toelichting, houden de drie verschillende wetsvoorstellen onderling verband. Het in de Wet registermediator verwijzen naar een bij afzonderlijk wetsvoorstel in te voeren bepaling is in zekere zin kwetsbaar, met name wanneer het gaat om de definitie van een centraal begrip als mediationovereenkomst. Om die reden zal bij nota’s van wijziging ervoor worden gezorgd dat er sprake is van een zelfstandig gebruik van het begrip mediationovereenkomst in elk van de drie wetsvoorstellen.

Artikel 3 (eisen aan inschrijving)

De leden van de VVD-fractie vragen om een onderbouwing van de in artikel 3 opgenomen eis van 12 mediations (of 120 uur mediation) in het jaar voorafgaand aan het verzoek om inschrijving in het register. Zij vragen of een lager aantal mediations of uren de kwaliteit van het werk daadwerkelijk en substantieel zou doen afnemen. De leden van de PvdA-fractie vragen eveneens om een onderbouwing van de keuze voor 12 mediations onderscheidenlijk 120 uur.

De bedoelde norm is gesteld om te waarborgen dat de verzoeker om inschrijving voldoende praktijkervaring op niveau heeft opgedaan om kwalitatief goed werk te verrichten. Bij het stellen van deze norm is er bovendien mee rekening gehouden dat iemand ook met enige regelmaat mediations moet verzorgen. Mediation is naar zijn aard een soort ambacht. Dat wil zeggen dat een mediator regelmatig het vak moet uitoefenen om de voeling met het vak te behouden en zich te blijven ontwikkelen en bekwamen. De gestelde norm brengt mee dat een mediator gemiddeld eens per maand een mediation van enige serieuze omvang verricht. Van een mediation van enige serieuze omvang, dat wil zeggen dat er een serieus probleem of geschil wordt besproken, is geen sprake wanneer er maar een of enkele uren aan de mediation worden besteed. Om een mediation goed uit te voeren, het geschil achter het geschil te herleiden en partijen te stimuleren een gedeelde norm te vinden of hervinden, is tijd nodig. De ervaring leert, en daarop is ook de urennorm gebaseerd, dat een mediation van enige serieuze omvang gemiddeld tien uur vergt. Deze norm is in nauw overleg met vertegenwoordigers van mediationorganisaties tot stand gekomen. Uiteraard is iedere grens als deze naar zijn aard arbitrair; daaraan valt niet te ontkomen. De gestelde normen brengen echter in ieder geval mee dat wanneer hieraan wordt voldaan er, gebaseerd op ervaringscijfers uit de professionele praktijk, voldoende ervaring is opgedaan om een minimaal kwaliteitsniveau te kunnen waarborgen. De vrees van de aan het woord zijnde leden dat de eis van 12 mediations zou kunnen leiden tot een daling van het aantal evaluatieve mediations, deelt de indiener niet. Ook een evaluatieve mediation kan meetellen voor het vereiste aantal, indien voldaan is aan de overige vereisten van artikel 3: tegen betaling en op basis van een schriftelijke overeenkomst. Dergelijke mediations kunnen zeer wel eindigen met, zoals het vijfde lid van artikel 3 ook toelaat, een schriftelijke bevestiging van de mediator dat de mediation is geëindigd.

De leden van de VVD-fractie merken op zichzelf terecht op dat het niet ondenkbaar is dat ook onbetaalde mediations – gelet op de wijze waarop deze worden uitgevoerd – naar hun aard een professioneel karakter kunnen hebben, en kunnen bijdrage aan het ontwikkelen en verbeteren van de kwaliteit van de mediator. Evenwel acht de indiener het om meerdere redenen niet wenselijk ook onbetaalde mediations te doen meetellen in het kader van de inschrijvingsnorm. Dit zou er namelijk toe leiden dat werkelijk iedere vorm en ieder niveau van het verlenen van mediation meegeteld kan worden. Nog los van de bewijsproblemen die aan de orde kunnen zijn (aan onbetaalde mediations gaan lang niet altijd mediationovereenkomsten vooraf), is hiermee op geen enkele wijze aan te tonen dat er sprake is van enige kwaliteit van dienstverlening. Door het vereiste van betaling, tezamen met de eis van een schriftelijke voorafgaande overeenkomst, is deze kwaliteitswaarborg veel sterker. Het veronderstelt dat op een professionele manier wordt opgetreden en partijen (of een derde) bereid zijn te betalen voor de verleende diensten. Bij mediation tegen betaling wordt door partijen veel sneller een tegenprestatie van niveau verwacht, dan wanneer iemand het gratis – bij wijze van spreken vrijblijvend – aanbiedt. Juist de afwezigheid van een vrijblijvend karakter voor de mediator draagt bij aan een kwaliteitswaarborg.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel mediators in Nederland werkzaam zijn. Bij een ruime benadering van het begrip «mediator» valt in redelijkheid niet te zeggen hoeveel er mediators er in Nederland actief zijn of zich als zodanig afficheren. Iedereen die zich op enigerlei wijze bezig houdt met een vorm van bemiddeling kan immers stellen dat hij of zij mediator is. Als het gaat om het gaat om het aantal mediators dat met enige regelmaat op professioneel niveau mediations begeleidt, kan wel een indicatie worden ontleend aan het aantal leden van de MfN. Dat aantal beloopt ongeveer 2.800. Ter voorkoming van enig misverstand zij benadrukt dat het niet de bedoeling is om het uitvoeren van mediations of vormen van bemiddeling in de toekomst voor te behouden aan een wettelijk gekwalificeerde groep; iedereen kan zich mediator blijven noemen (maar niet registermediator) en iedereen kan mediations blijven uitvoeren. Het grote verschil is echter dat door deze wet voor de consument een duidelijke groep herkenbaar wordt als specifiek deskundig en betrouwbaar op mediationterrein. Aan die specifieke groep worden dan ook zekere privileges toegekend, zoals een afnameplicht voor overheidsdiensten. Bestaande mediators die zich niet kunnen of willen kwalificeren op grond van deze wet, kunnen een professionele mediationpraktijk voortzetten, en daarmee een inkomen blijven verwerven, zij het dat zij zich niet mogen betitelen als registermediator. Ook worden hun diensten in beginsel niet ingeleend door overheidsdiensten. Evenwel kan er voldoende ruimte bestaan voor niet geregistreerden om een inkomen te blijven verwerven. Mediators zijn op dit moment door heel Nederland actief; het is daarom ook de verwachting dat over het gehele land mediators zich zullen doen kwalificeren als registermediator.

De leden van de SP-fractie vragen welke eisen de raad voor rechtsbijstand stelt aan bij de raad ingeschreven mediators. Zij vragen in hoeverre deze eisen overeenkomen met de krachtens artikel 3 te stellen inschrijvingseisen.

De eisen die de raad stelt aan inschrijving als mediator, zijn raadpleegbaar via de website van de raad.11 Deze op artikel 33b van de Wet op de rechtsbijstand gebaseerde normen komen er kort gezegd onder meer op neer dat betrokkene:

  • NMI of MfN geregistreerd dient te zijn (een eis die niet zal gelden op grond van de voorliggende wet, nu op andere wijze zal worden voorzien in kwaliteitswaarborgen en opleidingseisen);

  • deelneemt aan kwaliteitsbevorderende bijeenkomsten (een eis die de raad ook in de toekomst kan blijven stellen, zie art. 23, derde lid, onderdeel a);

  • bereid is bepaalde kwaliteitssystemen na te leven en een voldoende mate van kwaliteit van kantoororganisatie heeft (vergelijk artikel 23, derde lid, onderdelen b en d); en

  • een deugdelijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten (vergelijk artikel 23, derde lid, onderdeel c).

De leden van de SP-fractie vragen of er sprake is van een maximumleeftijd voor inschrijving in het register. Voor registermediators geldt geen maximumleeftijd. Het stellen van een leeftijdsgrens dient een uitzondering te zijn en op goede gronden te berusten. Daarbij komt dat het hier gaat om in de vrije markt werkzame personen, die geen ambt vervullen. Ook voor advocaten geldt bijvoorbeeld geen leeftijdsgrens. Voor het stellen van een dergelijke leeftijdsgrens ziet de initiatiefnemer geen aanleiding, zeker nu partijen zelf de vrije keus hebben om al dan niet gebruik te maken van de diensten van een specifieke registermediator – en het hen volledig vrij staat daarbij in de afweging de leeftijd van de registermediator te betrekken. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat er ook zeer ervaren en uiterst kundige mediators werkzaam zijn die de pensioengerechtigde leeftijd (ruimschoots) hebben overschreden. Er is geen enkele grond hen te beletten dat goede werk voort te zetten als registermediator.

De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de brief van de VFM over de eisen van artikel 3 en de overgangsregeling van artikel 55. Zij vragen met name een reactie op de opmerking dat mediations in het belastingrecht korter duren dan gemiddeld tien uren.

De stelling dat mediations in het belastingrecht gemiddeld korter dan tien uren in beslag nemen behoeft enige relativering. Op dit moment worden er onvoldoende mediations in het belastingrecht gedaan om daarover concludente uitspraken te kunnen doen. Feitelijk vinden deze mediations alleen plaats binnen de Belastingdienst, met gebruik van eigen, interne mediators. In die zin is mediation in het belastingrecht ook nog een onvoldoende breed ingezet fenomeen. Een van de doelstellingen van het wetsvoorstel ter bevordering van het gebruik van mediation in het bestuursrecht is dan ook om de toepassing van mediations in het belastingrecht te stimuleren. Op voorhand is er geen reden om fiscale mediations op een andere wijze te benaderen dan andere mediations in het bestuursrecht.

De leden van de CDA-fractie vragen of artikel 3, derde lid, als uitzonderingsregel soelaas kan bieden voor de situatie dat iemand de registratie verliest als gevolg van het feit dat het aanbod van registermediators de vraag naar hun diensten overstijgt.

De ontheffingsmogelijkheid van het derde lid ziet niet op dat doel. Het bepaalde in het derde lid is opgenomen om op voorhand niet de mogelijkheid van vrijstellingen of ontheffingen te ontnemen. Het gebruik daarvan dient echter zoveel mogelijk achterwege te blijven (de voorzet voor een AMvB bevat dan ook geen voorbeelden van een vrijstellingsregeling), omdat iedere uitzondering onherroepelijk afbreuk doet aan de kwaliteit. Het via een omweg toestaan van het niet behalen van de norm wegens (vermeend) onvoldoende beschikbaar werk, doet daarmee direct afbreuk aan de belangrijkste doelstelling van deze wet: kwaliteitswaarborging. Voorts moet worden bedacht dat het in de bewijsvoering nagenoeg onmogelijk zal zijn om de vraag te beantwoorden of iemand als gevolg van marktomstandigheden niet aan voldoende werk komt, of dat het bijvoorbeeld aan de slechte naam van betrokkene in de markt ligt, nog los van de vraag bij wie die bewijslast zou moeten rusten. Uiteindelijk zal iedere mediator die voor registratie in aanmerking wenst te komen, moeten kunnen aantonen dat hij over voldoende opleiding of ervaring beschikt om kwalitatief goede mediations op professioneel niveau te kunnen begeleiden en dat hij integer is. Van de mogelijkheid van vrijstelling dient dan ook alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt te worden, zoals in de memorie van toelichting al tot uitdrukking is gebracht.

Artikel 3, vierde lid, biedt een regeling voor het werken onder begeleiding van een patroon. De leden van de CDA-fractie vragen of er een limiet geldt voor het aantal stagiaires dat een patroon mag begeleiden. Terecht vragen de leden van deze fracties aandacht voor het feit dat de kwaliteit van begeleiding door de patroon voldoende moet zijn, waarop het aantal te begeleiden stagiaires van invloed kan zijn. Normen op dat punt zullen in de praktijk ontwikkeld moeten worden. Artikel 3, vierde lid, biedt voldoende grondslag om (ook) op dit punt regels te stellen bij AMvB. De commissie mediation kan de Minister hierin adviseren.

De leden van de CDA-fractie merken terecht op dat het bepaalde in artikel 3, vierde lid, juncto artikel 6, tweede lid, van de voorgestelde AMvB meebrengt dat pas na drie jaar na inwerkingtreding van de wet de mogelijkheid bestaat om stagiaires onder de hoede van een patroon werkzaam te laten zijn. Deze situatie is inherent aan de eerste opzet van een beroepsregulering als deze. Er is een beginfase, waarin het register voor het eerst gevuld zal moeten worden met registermediators en waarin de eerste ervaringen moeten worden opgedaan met registermediators. Voor de eerste inschrijving in het register is in artikel 55 van de wet al een overgangsregeling opgenomen die het maakt om gedurende drie jaar in het kader van een lichter regime ingeschreven te worden. Deze drie jaar overlapt met de in artikel 6, tweede lid, van de voorgestelde AMvB genoemde termijn. Indien het mogelijk zou zijn om gedurende de eerste drie jaar op basis van een lichter regime op grond van artikel 55 van de wet ingeschreven te geraken, en een op die wijze ingeschreven registermediator ook nog eens met toepassing van een aanvullend overgangsregime patroon kan zijn van een of meerdere stagiaires, bestaat het risico dat de kwaliteit van de dienstverlening ernstig onder druk komt te staan.

De leden van de SGP-fractie vragen of uit artikel 3, vierde lid, moet worden afgeleid dat er ten minste sprake moet zijn van een ervaring van twee jaar om zelfstandig als registermediator werkzaam te kunnen zijn, of dat het al voldoende is als iemand één jaar heeft voldaan aan de normen voor inschrijving.

Uit de bedoelde bepaling mag niet worden afgeleid dat pas na twee jaar iemand geacht kan worden zelfstandig als registermediator werkzaam te zijn. De bepaling beoogt uitsluitend voor bepaalde tijd een uitzondering te bieden voor personen die bij eerste inschrijving nog niet in staat zijn om te voldoen aan de norm van 12 mediations of 120 uur mediations. Het geldt daarmee als uitzondering op de eis van het eerste lid, onderdeel a. Dat betekent dat als iemand bij eerste inschrijving wel voldoet aan de eis van het eerste lid, onderdeel a (en dus in het jaar voorafgaand aan de inschrijving 12 mediations of 120 uur mediation heeft verricht), vervolgens geheel zelfstandig als mediator werkzaam kan zijn. In antwoord op de vraag van de aan het woord zijnde leden welke termijn is bedoeld neer te leggen in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, zij opgemerkt dat het hier gaat om het jaar dat direct voorafgaat aan de datum voor het concrete verzoek. Een andere uitleg zou meebrengen, dat voor iedere verzoeker feitelijk een andere termijn (binnen een marge van gemiddeld 365 dagen) zou gelden.

De leden van de SGP-fractie vragen om voorbeelden van ontheffingen en vrijstellingen op grond van artikel 3, derde lid. Deze leden merken terecht op dat het alleen in uitzonderlijke situaties wenselijk is om een ontheffing of vrijstelling te verlenen. Om die reden is er ook geen toepassing van deze mogelijkheid opgenomen in de proeve voor een AMvB. Evenwel is het op voorhand niet uit te sluiten dat hieraan behoefte kan bestaan. De commissie mediation kan de Minister op dit punt adviseren. Om niet op voorhand iedere mogelijkheid van uitzondering weg te nemen, is in artikel 3, derde lid, zekerheidshalve de grondslag opgenomen.

De leden van de SGP-fractie vragen om het verschil tussen de mogelijkheid van vrijstelling en ontheffing op grond van artikel 3, derde lid, en die van artikel 8, vierde lid. In het geval van artikel 3, derde lid, gaat het om ontheffing en vrijstelling van het minimaal vereiste aantal mediations of uren mediation bij inschrijving. In het geval van artikel 8, derde lid, gaat het om vrijstelling of ontheffing van de opgaveplicht of wijze van opgave van het aantal mediations of uren mediation.

De leden van de SGP-fractie merken op dat in specifieke gevallen juridische kennis niet als inschrijvingseis geldt, en dat in zo’n geval een beroep op de rechter gedaan kan worden. Deze leden vragen of dit een doorkruising vormt van het onderscheid tussen mediation en rechtspraak.

Om ieder misverstand te voorkomen, zij opgemerkt dat voor inschrijving als registermediator inderdaad niet als eis geldt dat betrokkene jurist is. Wel is voor iedere inschrijving een zekere mate van juridische kennis nodig. Voor iedere registermediator, jurist of niet, geldt dat deze de (juridische) kennis moet bezitten om een mediationovereenkomst en een vaststellingsovereenkomst op te stellen. De opleidingen tot registermediator zullen hierin ook moeten gaan voorzien. Daarnaast moet een registermediator over de vereiste specifieke juridische kennis beschikken, als hij zich met een specialisme wil kwalificeren. Zo zal de registermediator die zich afficheert als echtscheidingsdeskundige, daartoe ook voldoende kennis van het personen- en familierecht moeten hebben. Het is niet zo dat eventuele ontbrekende juridische kennis via een beroep op de rechter kan worden aangevuld. De Wet bevordering mediation in het burgerlijk recht beoogt (slechts) te bereiken dat wanneer partijen in een deelgeschil een tussenbeslissing van de rechter wensen, de weg naar de rechter snel gevolgd kan worden. Als de registermediator op onderdelen van de mediation onvoldoende juridische kennis bezit, zal hij deze op andere via bijvoorbeeld derden (zoals een advocaat) moeten betrekken.

Artikel 4 (indiening aanvraag inschrijving)

De leden van de SP-fractie vragen welke strafbare feiten ertoe kunnen leden dat iemand die inschrijving als registermediator wenst de VOG wordt geweigerd. Ook de leden van de SGP-fractie stellen vragen over de VOG. Zij vragen of het mogelijk is dat iemand, die een delict heeft gepleegd op een bepaald rechtsgebied, wel wordt ingeschreven als specialist op een ander rechtsgebied.

Belast met de afgifte van de VOG (in casu de VOG voor natuurlijke personen, oftewel de VOG NP) is de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Dienst Justis onderzoekt daarbij of de aanvrager van de VOG strafbare feiten heeft gepleegd. Is er sprake van strafbare feiten, dan wordt beoordeeld of deze relevant zijn voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij het onderzoek naar antecedenten, de screening, werkt de Dienst Justis met profielen. Er bestaan twee soorten screeningsprofielen: een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen.

De risicogebieden van het algemeen screeningsprofiel en de specifieke screeningsprofielen geven weer welke risico’s zich voor kunnen doen. De risico’s die daarbij worden benoemd zijn niet limitatief. Het is dus mogelijk dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied of het specifieke screeningsprofiel.

De specifieke screeningsprofielen zijn speciaal ontwikkeld voor bepaalde beroepsgroepen dan wel bepaalde doelen. De vraag welk (soort) screeningsprofiel van toepassing is, is mede afhankelijk van de aandachtsgebieden die in casu de houder van het register meegeeft ten behoeve van de Dienst Justis en het functieprofiel van mediators. Voor juridische dienstverlening heeft de Dienst Justis een specifiek risicoprofiel ontwikkeld. Daarbij is als kenmerk van deze groep van beroepen aangegeven dat de beroepsbeoefenaren binnen de dienstverlenende sector actief zijn. Hoewel mediation niet (alleen) een vorm van juridische dienstverlening is, speelt zij zich voor een belangrijk deel wel af in het kader van juridische geschillen. Aansluiting bij dit profiel, dat bijvoorbeeld ook voor advocaten en notarissen wordt gehanteerd, ligt dan ook voor de hand. Advocaten dienen bijvoorbeeld op grond van artikel 2, tweede lid, van de Advocatenwet al een VOG te overleggen bij verzoek om inschrijving op het tableau.

In de sector juridische dienstverlening bestaat het gevaar van omkoping en witwassen. Strafrechtelijke antecedenten in de financiële sfeer zullen dus zwaar wegen bij de screening. Verder kunnen een rol spelen antecedenten in de sfeer van misbruik van gegevens, het lekken van informatie, afpersing, chantage en vervalsing. Een alomvattend en uitputtend overzicht van relevante strafrechtelijke antecedenten kan op voorhand niet worden gegeven, maar zal zich in de praktijk moeten ontwikkelen.

Een strafrechtelijke veroordeling zegt iets over de integriteit van betrokkene. Van een registermediator wordt, mede gezien de aan hem toe te kennen privileges, een hoge mate van integriteit verwacht. Een strafrechtelijke veroordeling op een bepaald gebied met gevolgen voor de afgifte van de VOG dient dan ook zijn effect te hebben voor de gehele inschrijving, en niet alleen op zekere specialisaties.

De leden van de SP-fractie en CDA-fractie vragen wat de kosten zullen zijn van de inschrijving in het register, wanneer er sprake zal zijn van kostendekkendheid en of er een maximumbedrag zal worden gesteld aan legeskosten. Een precieze inschatting van deze kosten kan nog niet worden gegeven; dit is mede afhankelijk van de uitwerking van het register. Evenwel kan een voorzichtige indicatie worden ontleend aan de kosten voor behandeling van een verzoek om inschrijving als beëdigd tolk of vertaler. De kosten voor eerste inschrijving daarvan bedragen 125 euro, en 75 euro voor verlenging van de inschrijving. Kosten voor de afgifte van de VOG zijn hierin niet betrokken. Nadrukkelijk zij opgemerkt dat de daadwerkelijke kosten voor inschrijving als registermediator anders kunnen uitvallen, nu de beroepsregulering slechts tot op zekere hoogte vergelijkbaar is. Ook moet ermee worden rekening gehouden, dat in het geval van de registermediators, anders dan voor tolken en vertalers, een wettelijk tuchtrecht geldt en de kosten daarvan uiteindelijk door de beroepsbeoefenaren zelf gedragen dienen te worden. Voor de invoering van een maximumbedrag is de initiatiefnemer geen voorstander, nu – mede op het kabinetsstandpunt Maat Houden – als uitgangspunt heeft te gelden de kostendekkendheid van de registratie.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de initiatiefnemer erover getwijfeld heeft om als vereiste tot inschrijving te stellen dat de registermediator afgestudeerd jurist is, mogelijk met invoering van een overgangsregeling.

Het stellen van de eis dat betrokkene afgestudeerd jurist is, is van meet af aan niet aan de orde geweest. Initiatiefnemer heeft er, net als de leden van de CDA-fractie, van kennisgenomen dat er in de praktijk zeer deskundige en ervaren mediators actief zijn die beschikken over uitstekende psychologische en communicatieve vaardigheden, en zeer wel in staat zijn om succesvolle mediations te begeleiden. Het kind zou met het badwater worden weggegooid, indien deze personen zich reeds op voorhand niet zouden kunnen doen inschrijven indien zij niet bereid of in staat (bijvoorbeeld door een drukke praktijk) zouden zijn alsnog een juridische opleiding te volgen. De meerwaarde van zo’n opleiding geldt ook tot maar op zekere hoogte. Wel deelt de initiatiefnemer de mening van de aan het woord zijnde leden dat de lat ook in juridische zin voldoende hoog moet liggen. De tussenweg is daarom gevonden in de, hierboven reeds beschreven, eis dat de registermediator in ieder geval over een zekere juridische basiskennis moet beschikken. Als een bijvoorbeeld een psycholoog-registermediator gedurende een mediation tot de ontdekking komt dat hij (toch) een zekere specifieke juridische kennis nodig heeft, dan moet hij deze alsnog verwerven, bijvoorbeeld door deze extern in te huren. Voor een registermediator die wel afgestudeerd jurist is, kan zich overigens dezelfde situatie voordoen als hij tot de ontdekking komt dat specialistische juridische kennis nodig is die hij zelf ook niet bezit. In zoverre is ook een breder beroep op artikel 22, tweede lid, denkbaar – dit in antwoord op daartoe strekkende vragen van de aan het woord zijnde leden. Een positief neveneffect van deze regeling zou zeer zeker kunnen zijn dat ook tijdens de rechtenopleiding meer aandacht wordt besteedt aan mediation en mediationvaardigheden. De initiatiefnemer zou daarvan zeker voorstander zijn, maar laat de uitvoering daarvan over aan de onderwijsinstellingen.

Artikel 7 (erkenning buitenlandse opleidingen)

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het niveau van de Nederlandse mediationopleidingen zich verhoudt tot die in ons omringende landen. Algemeen, ook internationaal, wordt het (opleidings)niveau van mediators in Nederland als hoog gezien in vergelijking met andere landen. De reputatie van de Nederlandse opleidingen is zelfs van dien aard dat vanuit het buitenland vraag is naar (al dan niet aanvullende) trainingen door Nederlandse opleiders. Internationaal zijn er overigens grote verschillen te zien in onder meer de duur van de opleiding. Aan de ene kant van het spectrum zijn er zeer lange opleidingstrajecten, met 125 tot 200 uur ervaring (bijvoorbeeld in Oostenrijk en Duitsland), en aan de andere kant van het spectrum zijn er landen die opleidingen verzorgen die niet langer duren dan 40 uur – of soms nog minder. Daarbij verdient kanttekening dat het aantal opleidingsuren niet altijd iets zegt over de kwaliteit van de genoten opleiding. De kwaliteit is (mede) afhankelijk van de opleider en de inhoud van de opleiding.

Artikel 8 (gevolgen van de inschrijving)

De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt gecontroleerd of de registermediator een juiste opgave doet van de in artikel 8, derde lid, bedoelde gegevens. Deze controle zal moeten plaatsvinden door de bewerker van het register. Deze kan daartoe het overleggen van bewijstukken door de registermediator vragen. Daarbij kan overigens worden gewerkt met een systeem van high trust, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van de juistheid van de opgave, en vervolgens steekproefsgewijs wordt gecontroleerd, ten einde de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken. De opgave van het aantal mediations of uren mediation kan plaatsvinden door het overleggen van afschriften van mediationovereenkomsten en vaststellingsovereenkomsten. Urenspecificaties zullen doorgaans kunnen worden ontleend aan de vergoedingen die de registermediator aan cliënten in rekening heeft gebracht.

Artikel 11 (doorhaling van de inschrijving)

De leden van de SP-fractie vragen of ook de mogelijkheid bestaat om te volstaan met een waarschuwing, indien (tijdelijk) niet wordt voldaan aan de vereisten voor inschrijving of verlenging van de inschrijving, indien doorhaling niet proportioneel is. De in het tweede lid van artikel 11 genoemde doorhalingsgronden zijn discretionair van aard: zij kunnen een grond vormen om tot doorhaling te komen. Hoewel de wet niet specifiek voorziet in de mogelijkheid van een waarschuwing, biedt deze bepaling wel de ruimte aan de Minister om in de praktijk een registermediator enig ruimte voor herstel te bieden. Op die manier kan de proportionaliteit in de afweging worden betrokken. De in het eerste lid genoemde doorhalingsgronden zijn imperatief van aard: hier heeft de Minister geen ruimte tot afweging, en zal in principe altijd tot doorhaling gekomen moeten worden. Bedacht moet worden dat het hier gaat om zeer basale normen om tot inschrijving te komen; hiermee worden de kwaliteit en integriteit van de registermediator gewaarborgd, hetgeen de kern van de voorliggende regeling vormt. Het belang van bescherming van afnemers van diensten van registermediators weegt in dat geval zwaarder dan het individuele belang bij inschrijving. Tegen een schrapping op grond van artikel 11 staan de gebruikelijke rechtsmiddelen op grond van de Awb open. Het staat betrokkene die onverhoopt onherroepelijk wordt geschrapt uiteraard altijd vrij om vervolgens een hernieuwd verzoek om inschrijving te doen.

De leden van de SP-fractie constateren terecht dat bij doorhaling niet alle organen en instanties op de hoogte worden gesteld. Een verplichting om wel alle organen en instanties op de hoogte te stellen van iedere schrapping of uitschrijving zou tot uitzonderlijk grote uitvoeringslasten leiden, alleen al omdat alle gemeenten op de hoogte gesteld zouden moeten worden. Van een redelijk handelende overheidsdienst, die met toepassing van artikel 23 gebruik maakt van de diensten van een registermediator, mag worden verwacht dat deze voorafgaand altijd controleert of betrokkene nog altijd staat ingeschreven, aangezien voor hen een afnameplicht geldt. Controlemogelijkheden worden vereenvoudigd doordat op grond van artikel 8 aan de registermediator een bewijs van inschrijving wordt afgegeven, waarnaar de afnemende dienst kan vragen. Dit bewijs van inschrijving kan bij doorhaling worden ingenomen.

Artikel 16 (Commissie mediation) en artikel 17 (Adviesraad)

De leden van de SP-fractie en de SGP-fractie vragen naar de achtergronden van de instelling van zowel een commissie mediation als een adviesraad. Het onderscheid ligt hierin dat van de (leden van de) commissie mediation een uitzonderlijk grote kennis van mediation en de mediationpraktijk wordt verlangd. Het is dan ook deze commissie die belast wordt met de advisering aan de Minister op onder meer de stellen eisen aan opleiding en inschrijving in het register. Om die reden vereist artikel 16 dan ook dat de commissie voor een deel uit registermediators bestaat. Daarnaast is het de wens van de initiatiefnemer om ook anderen dan (organisaties van) registermediators op enigerlei wijze te betrekken bij het stellen van eisen aan opleiding, inschrijving en kwaliteitstoetsing. Daarbij valt met name te denken aan (belangenorganisaties van) afnemers van diensten van registermediators, zoals consumentenorganisaties. Voorts is het wenselijk dat met enige afstand en onafhankelijkheid wordt gekeken naar de taakuitoefening door de commissie, gelet op de zwaarte van de taken van de commissie. Om die reden zijn in artikel 17, vijfde lid, bepaalde incompatibiliteiten vastgelegd.

In antwoord op de daartoe strekkende vraag van de leden van de SP-fractie wordt opgemerkt dat adviezen van de commissie en de adviesraad niet bindend zijn. Gelet op de taak en samenstelling van de commissie, is het evenwel niet aannemelijk dat de Minister eenvoudig en zonder motivering zal afwijken van adviezen van de commissie. Terecht merken de leden van de SP-fractie op dat de voorzitter van de commissie geen registermediator mag zijn. Andere incompatibiliteiten gelden er niet, ook niet voor overige leden van de commissie.

De leden van de SP-fractie vragen of er geen te grote bemoeienis ontstaat vanuit de overheid met het werk van de commissie, nu de Minister leden van de commissie benoemt en ontslaat. Naar het oordeel van de initiatiefnemer is daarvan geen sprake. De commissie is een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges. De commissie adviseert de Minister, maar het is de Minister die onder meer de in artikel 3 bedoelde eisen vaststelt. Bij een dergelijke adviesrol past dat de Minister leden benoemt en ontslaat. De invloed vanuit de beroepsorganisaties van mediators is verzekerd doordat zij de voordracht doen voor benoeming van leden, en deze voordracht alleen wegens zwaarwegende en te motiveren gronden kan worden geweigerd. Uiteindelijke controle vindt plaats door het parlement, onder meer doordat de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3 dient te worden voorgehangen bij het parlement (artikel 53). De invloed van de Minister gaat bovendien niet verder dan het stellen van algemeen geldende eisen voor registermediators. De Minister kan zich nooit bemoeien met het inhoudelijke werk van de individuele registermediator en een individuele mediation. De Minister is bijvoorbeeld ook niet belast met het houden van toezicht op individuele registermediators. De registermediator moet zijn werk onafhankelijk en in vrijheid ten behoeve van cliënten kunnen verrichten, zonder inmenging vanuit de overheid.

Artikel 21 (kernwaarden)

De leden van de SP-fractie en CDA-fractie vragen of er aanleiding is te onderzoeken of een registermediator kan aanblijven als deze bijvoorbeeld als advocaat van het tableau is geschrapt. Zij vragen wie dat in de gaten houdt en onderzoekt als het erop aankomt. Als een registermediator tevens advocaat is, en wordt geschrapt van het advocatentableau, dan kan er inderdaad aanleiding zijn om te onderzoeken of niet ook schrapping uit het mediationregister aan de orde is. Als in dat geval niet al sprake is van een van de schrappingsgronden van artikel 11 (bijvoorbeeld omdat betrokkene is veroordeeld tot een vrijheidsstraf), zal in dat geval door de tuchtrechter moeten worden beoordeeld of betrokkene ook uit het mediationregister geschrapt moet worden. Daarin zal een eigen afweging moeten worden gemaakt door de mediationtuchtrechter. Hiervoor is het wel nodig dat een partij zich als klager tot de tuchtrechter wendt. In de praktijk zal dat dan vaak een beroepsorganisatie van mediators zijn.

De leden van de CDA-fractie stellen terecht dat het wenselijk is dat de registermediator bij de aanvraag om inschrijving dient te vermelden of en welke andere betaalde professie hij uitoefent naast mediation. Daartoe zal bij nota van wijziging een aanvulling worden opgenomen in artikel 4.

Artikel 23 (afnameplicht)

De leden van de SP-fractie vragen hoe bij toepassing van de uitzondering van artikel 23, tweede lid, gecontroleerd wordt of betrokkene integer is en de benodigde kennis en kunde heeft om te bemiddelen in het geschil. De door de aan het woord zijnde leden bedoelde uitzondering geeft te gelden als een noodventiel, in uitzonderlijke gevallen. Uitgangspunt is dat een registermediator wordt ingeschakeld door de in artikel 23, eerste lid, bedoelde diensten, organen en instanties. De wet geeft geen specifieke regels omtrent integriteit, kennis en kunde in dergelijke gevallen. Zou dat wel gebeuren, dan kan in veel gevallen het beoogde effect van de uitzonderingsmogelijkheid weer ongedaan worden gemaakt. Er zal dan weer tijd overheen gaan om betrokkene te screenen, terwijl de uitzondering juist bedoeld is om snel in een mediator te kunnen voorzien als er geen registermediator beschikbaar is. Bovendien zou het stellen van nadere eisen op dit punt direct tot de vraag leiden welke minimumeisen aan integriteit, kennis en kunde worden gesteld alvorens van een dergelijke uitwijkmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Van een redelijk handelend orgaan dat onder de toepassing van artikel 23, eerste lid, valt kan evenwel wel worden verwacht dat de betrokken mediator in voorkomend geval wordt gevraagd naar diploma’s, opleiding, referenties of ervaring, alvorens met betrokkene in zee te gaan.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe bij toepassing van artikel 23, tweede lid, zeker wordt gesteld en wordt gecontroleerd dat op goede gronden is afgezien van het inschakelen van een niet geregistreerd mediator. Een dergelijke controle kan naar zijn aard voornamelijk pas achteraf plaatsvinden. Er is niet voorzien in een meldingssysteem vooraf bij de bewerker van het register of elders van iedere situatie waarin een mediation wordt gestart – en er dus normaal gesproken een registermediator ingeschakeld zou moeten worden. Dat zou uitvoeringstechnische ook een uitzonderlijke grote belasting vormen. Om die reden kan ook niet vooraf gecontroleerd worden of een orgaan op goede gronden heeft afgezien van het inschakelen van een registermediator. Van redelijk handelend orgaan kan evenwel wel worden verlang dat het in voorkomend geval in ieder geval het register raadpleegt op beschikbare registermediators, en zo nodig de bewerker of beroepsorganisaties van mediators verzoekt om hulp bij het vinden van een geschikte registermediator.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt zeker gesteld dat registermediators die in opdracht van de overheid werken redelijke tarieven rekenen. De initiatiefnemer is met de aan het woord zijnde leden van mening dat de overheid niet het slachtoffer mag worden van een eventuele vorm van prijsopdrijving of het anderszins in rekening brengen van onredelijke tarieven. Bij registermediators die worden ingeschakeld door de raad voor rechtsbijstand geldt dat onveranderlijk de tarieven op grond van het Besluit toevoeging mediation gelden. Als het gaat om andere overheidsorganen, dan zal allereerst de tucht van de markt meebrengen dat gekozen kan worden voor geschikte aanbieders van mediationdiensten met een redelijke prijs- kwaliteitsverhouding. Voorts biedt het vierde lid van artikel 23 de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels, waarmee in ieder geval kan worden geregeld dat registermediators die in opdracht van de overheid werken, redelijke tarieven moeten rekenen.

De leden van de CDA-fractie vragen om een indicatie van de huidige tarieven van mediators ten opzichte van de tarieven van advocaten. Zij vragen voorts wat de verwachtingen zijn inzake de ontwikkeling van de verschillen tussen de tarieven van geregistreerde mediators en andere mediators.

De tarieven van mediators variëren reeds nu erg sterk, afhankelijk van opleiding, ervaring en de vraag of ook kennis vanuit een andere professie moet worden ingebracht. Er is een prijsrange te onderscheiden van ongeveer tussen € 50 en € 275 per uur. Het gaat hierbij slechts om een indicatie, waarbij uiteraard te verwachten is dat de prijs hoger uitvalt naar mate de betrokken mediator op een hoger professioneel niveau werkzaam is. Ook specialisaties kunnen de prijs doen verhogen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat bij professioneel opererende mediators sneller een resultaat te verwachten valt, van een bovendien hogere kwaliteit. Dat vertaalt zich van nature in de prijs per uur. De toekomstige prijsontwikkelingen laten zich lastig inschatten, aangezien het hier gaat om een vrije markt.

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer hoe hij de rol van mediation in het strafrecht in de toekomst ziet en of en op welke wijze mediation in het strafrecht meer bevorderd zou kunnen en moeten worden. Initiatiefnemer is enthousiast over de mogelijkheden van mediation in het strafrecht. Hij volgt met interesse de pilots die op dit moment bij diverse rechtbanken plaatsvinden. De eerste resultaten zijn bemoedigend. Met name voor het verwerkingsproces van het slachtoffer, de inkeer van de dader en de nakoming van eventuele afspraken tot het betalen van schadevergoeding is mediation van belang. Mediation in het strafrecht kan echter nooit in de plaats komen van een beoordeling door de officier van justitie over het gepleegde strafbare feit en de beslissing omtrent vervolging. De officier van justitie dient immers ook het belang van de samenleving in ogenschouw te nemen. Het spreekt voor zich dat na afloop van de pilots en na openbaarmaking van de evaluatiegegevens daarvan in de Kamer kan worden gesproken over verdere uitrol van deze methode en de bevordering daarvan.

Artikelen 37 tot en met 46 (tuchtprocesrecht)

De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemer van mening is dat ook de overheid zou moeten meebetalen aan de kosten van toezicht op en tuchtrecht voor registermediators. Zij vragen om een indicatie van de kosten die hiermee gemoeid zijn voor de registermediator. Voorop zij gesteld dat met de Wet registermediator (anders dan bijvoorbeeld met de Advocatenwet, Wet op het notarisambt en de Gerechtsdeurwaarderswet) niet is voorzien in een vorm van toezicht in de zin van de Awb op beroepsbeoefenaren. Van doorberekening van kosten van toezicht op registermediators is dan ook geen sprake. Als het gaat om kosten van het tuchtrecht, is het volgende van belang. Bij uitstek is er in het tuchtrecht sprake van een veroorzaker van de kosten die met de procedure gemoeid zijn. De initiatiefnemer is van mening dat als uitgangspunt dient te gelden dat de veroorzaker in principe de kosten dient te dragen. In dit geval is dat de beroepsgroep als zodanig. Als het tot een tuchtrechtelijke veroordeling komt, kan het echter onredelijk zijn de kosten daarvan geheel of ten dele ten laste te laten komen van de gehele beroepsgroep, terwijl er één specifieke beroepsbeoefenaar als «de» veroorzaker aangewezen kan worden. Om deze reden voorziet artikel 50 in de mogelijkheid van doorbelasting van de kosten aan de veroordeelde beroepsbeoefenaar. Een indicatie van de kosten valt op dit moment bij benadering niet te maken. Geheel onbekend is nog hoe vaak in de praktijk gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid om een tuchtklacht in te dien, laat staan hoe vaak het tot een tuchtrechtelijke veroordeling zal komen en het vervolgens tot een beslissing van de tuchtrechter tot doorbelasting zal komen. Evenwel waarborgt het bepaalde in artikel 50 dat registermediators die zelf niet betrokken zijn bij tuchtzaken, hieraan zo min mogelijk hoeven bij te dragen.

De leden van de CDA-fractie stellen vragen over de invoering van een griffierecht voor de indiening van tuchtklachten. Zij vragen of hiervan daadwerkelijk een dempend effect zal uitgaan en of het de indiening van bagatelklachten voorkomt. Een doel van het invoeren van een griffierecht in tuchtzaken is het klagers zoveel mogelijk afhouden van de indiening van bagatelklachten. Zij beoogt betrokkenen ertoe te bewegen een afweging te maken tussen enerzijds de kosten van de zaak en anderzijds de serieusheid van de klacht. Het stimuleert betrokkenen in voorkomende gevallen zoveel mogelijk eerst gebruik te maken van alternatieve wegen om de klacht te adresseren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de interne geschillenregeling van een kantoor van registermediators of van – hoe kan het ook anders – mediation. Het gekozen bedrag is niet zodanig hoog dat klagers met een serieuze klacht geheel zouden afzien van het indienen ervan. Het is anderzijds wel zodanig gesteld, dat een redelijk handelend klager zich welbewust afvraagt wat de klacht hem »waard» is. Het zal daarmee op voorhand wellicht niet alle bagatelklachten afhouden, maar wel bijdragen aan een zekere zeefwerking.

Artikel 50 (kostenveroordeling)

De leden van de SP-fractie en CDA-fractie stellen vragen over de bepaling waarin is geregeld dat de tuchtrechtelijk veroordeelde beroepsbeoefenaar kan worden veroordeeld in de kosten die de klager redelijkerwijs heeft moeten maken. Terecht merken de leden van de SP-fractie op dat duidelijk moet zijn dat deze kosten aan de klager dienen te worden vergoed. Dit zal bij nota van wijziging in artikel 50 worden verduidelijkt.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de verhouding tussen de kostenveroordeling op grond van artikel 50 van de Wet registermediator en artikel 48, zesde lid, van de Advocatenwet, zoals dat is opgenomen in de Wet positie en toezicht advocatuur (Kamerstukken 32 382). Kennelijk is hier sprake van een misverstand. Zowel in artikel 50 van het voorliggende wetsvoorstel als in het nieuwe artikel 48, zesde lid, van de Advocatenwet is neergelegd dat de kostenveroordeling kan plaatsvinden in geval enige maatregel wordt opgelegd. Ook wanneer een registermediator een waarschuwing of berisping wordt opgelegd kan (net als bij de advocatuur) door de tuchtrechter worden besloten tot een kostenveroordeling. Artikel 50 bepaalt immers dat daartoe vereist is dat een maatregel als bedoeld in artikel 47, derde lid, onder a tot en met e, wordt opgelegd. Daaronder vallen ook de waarschuwing (onderdeel a) en de berisping (onderdeel b).

Artikel 55 (overgangsrecht inschrijvingseisen)

De leden van de PvdA-fractie vragen om een onderbouwing van de keuze in artikel 55 om gedurende een overgangsperiode te kiezen voor een halvering van het aantal vereiste afgehandelde mediations of aantal uren mediation in het voorafgaande jaar. Bij dit overgangsrecht is van belang dat het niet zozeer gaat om een halvering van het vereiste aantal verrichtte mediations, maar dat een langere periode (van vijf jaar) wordt geboden waarin gemiddeld zes mediations per jaar zijn gedaan. Op deze wijze ontstaat er uiteindelijk een eis aan permanent onderhoud van de kennis en ervaring met mediation van voldoende gewicht, die zwaarder is dan nu in de sfeer van de vrijwillige registratie gestelde eisen aan mediators. In dit verband wordt nog opgemerkt dat in de beginjaren na de start van het register sprake is van een ingroeimodel. De markt moet zich ontwikkelen, mediators moeten de kans hebben zich te ontwikkelen, een praktijk op te bouwen en aan de stevige opleidingseisen te voldoen. Het register moet op natuurlijke wijze meegroeien en gevuld kunnen worden om aan de vraag naar registermediators te kunnen voldoen. De in artikel 55 geregelde overgangsperiode biedt voldoende overgangstermijn om te realiseren dat er genoeg mediators in het register worden ingeschreven om aan de vraag te voldoen.

Bijlage 1: Verschillen tussen proces, arbitrage, bindend advies en mediation (waarin de onderhavige wetsvoorstellen niet zijn verwerkt).

 

rechtbank

arbitrage

bindend advies

deskundigen-

bericht

mediation

formele procedure

x

onpartijdigheid

x

x

x

1

x

hoor en wederhoor

x

x

x

1

x

openbaarheid

x

vonnis

x

x

executie van vonnis

x

x

hoger beroep mogelijk

x

(x)

internationale conventies voor uitvoeren vonnis in buitenland

x

x

vrije keuze arbiters/adviseur/ deskundige/mediator

x

x

x

x

geen verplichte procesvertegenwoordiging

x

x

nvt

x

vrijheid van partijen met betrekking tot de te volgen procedure

x

x

materiedeskundigheid gemakkelijk in te brengen

x

x

x

2

vrij bewijs

3

x

x

 

x

snelheid

x

x

x

x

niet openbaar

x

x

x

informele procedure

x

x

nvt

x

kostenbeperking (door vastleggen feiten)

x

x

x

x

rapport met bevindingen

x

inzicht in handelsgebruiken

x

x

x

bestendigen van zakelijke relatie

x

rekening houden met sociale en psychologische factoren

x

vaststellingsovereenkomst

x

X Noot
1

Indien opgesteld ten behoeve van twee partijen of op verzoek rechter

X Noot
2

Niet altijd nodig voor goede begeleiding

X Noot
3

Kan voor de rechtbank gebracht worden maar de rechter bepaalt de bewijskracht