Gepubliceerd: 4 februari 2016
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33716-37.html
ID: 33716-37

Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2016

In mijn brief van 22 april 20151 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen voor kinderalimentatie. In het daaropvolgende algemeen overleg van 3 juni 2015 heb ik uw Kamer toegezegd de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen kwalitatief te monitoren door in gesprek te blijven met het veld en uw Kamer te informeren nadat de Hoge Raad zich heeft uitgesproken naar aanleiding van de gestelde prejudiciële vragen.

Ook heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de procedurevergadering van 27 oktober 2015 mij een reactie op de uitspraak van de Hoge Raad gevraagd. Met deze brief kom ik, na overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Financiën, aan het verzoek van de vaste commissie tegemoet en geef ik uitvoering aan mijn eerder gedane toezegging.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Aanleiding

De Wet hervorming kindregelingen (WHK) heeft gevolgen voor de vaststelling van kinderalimentatie2. De verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouderkop is de maatregel uit de WHK die de grootste invloed heeft op de vaststelling van kinderalimentatie. De Expertgroep Alimentatienormen rekende sinds 2013 het kindgebonden budget toe aan de behoefte van het kind en heeft aanbevolen met ingang van 1 januari 2015 de alleenstaande ouderkop, als onderdeel van het kindgebonden budget, toe te rekenen aan de behoefte van het kind. In de rechtspraktijk zijn er verschillende opvattingen naar voren gebracht over de wijze waarop rekening gehouden moet worden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop bij de vaststelling van de verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen (kinderalimentatie). Hierdoor ontstonden op dit punt verschillen in de berekening van kinderalimentatie. Gelet hierop heeft het gerechtshof Den Haag op 3 juni 20153 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.

Gevraagd is of bij de bepaling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, in mindering dient te worden gebracht op de behoefte van de kinderen of dat dit in aanmerking dient te worden genomen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Voorts is gevraagd, indien onderscheid moet worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget, op welke wijze rekening moet worden gehouden met de alleenstaande ouderkop en op welke wijze met het overige deel van het kindgebonden budget.

De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan4. Door de Hoge Raad is aangegeven dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop de behoefte van het kind niet verminderen en dat de behoefte wordt gevormd door wat het kind nodig heeft. Het bestaan van voornoemde regelingen laat onverlet dat het aan de ouders is om in de behoefte van hun kind te voorzien. Met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop is volgens de Hoge Raad beoogd de verzorgende ouder, respectievelijk de verzorgende alleenstaande ouder, inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van zijn kind of kinderen te voorzien. Deze tegemoetkomingen verhogen volgens de Hoge Raad dan ook de draagkracht van de verzorgende (alleenstaande) ouder.

Het antwoord luidt derhalve dat het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Daar de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget dezelfde aard en strekking hebben, wordt de vraag voor beide onderdelen van het kindgebonden budget hetzelfde beantwoord.

Op 28 oktober 2015 heeft het gerechtshof Den Haag in de zaak waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld uitspraak gedaan5. Het gerechtshof heeft aangegeven dat, met inachtneming van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad, het inkomen van de verzorgende ouder dient te worden verhoogd met het totale door deze ouder ontvangen kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop.

De Expertgroep Alimentatienormen heeft op 29 december jl. het Rapport Alimentatienormen 2016 gepubliceerd. De aanbeveling over het in aanmerking nemen van het kindgebonden budget is in lijn gebracht met de uitspraak van de Hoge Raad6. Dat wil zeggen dat het door de verzorgende ouder ontvangen kindgebonden budget in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van de draagkracht van deze ouder.

Wijzigingen als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad heeft grote invloed op de berekeningswijze van kinderalimentatie. De mate van invloed op het uiteindelijke bedrag aan kinderalimentatie, is echter sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Om de gevolgen van het brede spectrum in beeld te brengen heb ik, conform mijn brief van 22 april 20157 een aantal voorbeelden doorgerekend, zie onderstaande tabellen. Deze tabellen zijn vergelijkbaar met de tabellen in genoemde brief. Evenals in de tabellen in die brief wordt ook nu de situatie vóór invoering van de WHK vergeleken met de situatie erna, maar nu rekening houdend met de uitspraak van de Hoge Raad. Tevens wordt in de tabellen de uitwerking voor en na de uitspraak van de Hoge Raad vergeleken. Dit betreft dus het verschil in uitwerking tussen de methode van toerekenen van het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop aan de behoefte van het kind en toerekening daarvan aan de draagkracht van de verzorgende ouder. Dit is weergegeven in de cursieve bedragen. De mate waarin ouders deze gevolgen daadwerkelijk ondervinden, is afhankelijk van de vraag of in de periode tussen de inwerkingtreding van de WHK en de uitspraak van de Hoge Raad (1 januari 2015 – 9 oktober 2015) het kinderalimentatiebedrag is gewijzigd op basis van de door het Rapport Alimentatienormen 2015 voorgestane berekeningswijze. Naar verwachting is het aantal ouders waarbij in genoemde periode het kinderalimentatiebedrag is gewijzigd relatief klein t.o.v. de totale populatie.

De toelichting hieronder richt zich allereerst op de directe gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad (de cursieve bedragen in de tabel). Daarna sta ik kort stil bij de situatie na de uitspraak van de Hoge Raad ten opzichte van de situatie vóór invoering van de WHK om een beeld te schetsen van de gevolgen voor ouders die in de tussenliggende periode geen wijzigingsverzoek hebben ingediend.

Directe gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad

Het effect van de uitspraak van de Hoge Raad kan geïllustreerd worden door voorbeeld 2 in Tabel 1. In essentie verandert de berekening op twee punten: (1) het kindgebonden budget (406 euro, regel 19) vermindert niet langer de totale resterende behoefte van de kinderen, waardoor deze behoefte stijgt (met 406 euro, regel 20); en (2) het kindgebonden budget vermeerdert het inkomen dat in de draagkrachtbepaling van de verzorgende ouder (afgekort V) wordt meegenomen (regel 24). Hierdoor stijgt de draagkracht van de verzorgende ouder (met 205 euro, regel 25), maar dit is minder dan het bedrag van het kindgebonden budget dat bij het inkomen wordt geteld. Hoewel daarmee het aandeel van de verzorgende ouder in de bijdrage aan de behoefte van het kind dus toeneemt (met 231 euro, zie regel 30), neemt vanwege de gestegen totale resterende behoefte, ook het aandeel van de niet-verzorgende ouder (afgekort M) toe (met 175 euro, regel 27). Een deel hiervan wordt bij de niet-verzorgende ouder gecompenseerd door een hogere zorgkorting8 (61 euro, regel 28), per saldo resteert er echter een hoger bedrag aan kinderalimentatie voor de niet-verzorgende ouder (114 euro, regel 29).

De uitkomst in voorbeeld 2 van een hogere te betalen kinderalimentatie geldt in het algemeen. Het effect blijkt wel toe te nemen bij grotere inkomensverschillen tussen de ouders en bij een groter relatief belang van het kindgebonden budget. Daarom is het effect relatief klein in voorbeeld 1 en in voorbeeld 3 (waar beide ouders gelijke inkomens hebben) en relatief groot in voorbeeld 5 (waar het kindgebonden budget bijna even hoog is als de behoefte van de kinderen).

Gevolgen van de WHK na de uitspraak van de Hoge Raad

Ten opzichte van 2014, vóór invoering van de WHK, daalt de kinderalimentatie in 2015 niet meer in de mate waarin hier nog sprake van was voor de uitspraak van de Hoge Raad. Als gevolg van de uitspraak wordt het verschil tussen de te betalen kinderalimentatie in 2015 ten opzichte van 2014 dus kleiner. Door het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop toe te rekenen aan de draagkracht van de verzorgende ouder en niet langer aan de behoefte van de kinderen heeft de WHK veel minder effect op de hoogte van kinderalimentatie. De doorwerking van de WHK op de hoogte van kinderalimentatie is daarmee in belangrijke mate geneutraliseerd. Al met al zijn de inkomenseffecten als gevolg van de gewijzigde toerekening op basis van de uitspraak van de Hoge Raad (zie regels 37 en 38) meer in lijn met het verwachte beeld bij de behandeling van het wetsvoorstel WHK dat werkende alleenstaande ouders er aanmerkelijk op vooruit gaan. Zo stijgt het inkomen van de werkende alleenstaande ouders in de voorbeelden 1, 2 en 4 met respectievelijk 193 euro, 149 euro en 243 euro ten opzichte van de situatie voor de WHK. Zoals verwacht is het positieve inkomenseffect het grootst voor alleenstaande ouders die rond het minimumloon verdienen en minder groot voor alleenstaande ouders die bovenmodaal verdienen: zie voorbeeld 3, waar het voordeel 44 euro is. Het inkomenseffect voor de alleenstaande ouder in de bijstand blijft beperkt. Dit is in lijn met het activerende karakter van de WHK (voor alle bedragen, zie regel 38). Voor de niet-verzorgende, alimentatie betalende ouders betekent de gewijzigde toerekening op basis van de uitspraak van de Hoge Raad dat zij er niet langer fors in inkomen op vooruit gaan doordat zij geen of minder kinderalimentatie hoeven te betalen. De inkomenseffecten voor deze groep blijven in evenwicht of zij gaan er in inkomen op achteruit. De hiervoor beschreven effecten betreffen alleen de gevolgen van de wijzigingen in kinderalimentatie.

Er kan naast kinderalimentatie eventueel ook sprake zijn van partneralimentatie. In de systematiek van vaststelling van alimentatie gaat kinderalimentatie voor op partneralimentatie, als de draagkracht van de alimentatieplichtige niet toereikend is. Indien de niet-verzorgende ouder meer van zijn draagkracht moet inzetten ten behoeve van kinderalimentatie, resteert er minder ruimte voor partneralimentatie. Een toename van kinderalimentatie kan daarom een afname van partneralimentatie tot gevolg hebben. Deze afname kan in specifieke gevallen groter zijn dan de toename in kinderalimentatie.

Tabel 1. Uitwerking vaststelling alimentatie voor voorbeelden kinderen 12- (bedragen per maand).1 Cursieve bedragen zijn mutaties als gevolg van uitspraak Hoge Raad
 

Voorbeeld 1

19.316/19.316

Voorbeeld 2

45.000/19316

Voorbeeld 3

45.000/45.000

Voorbeeld 4

28.000/14.000

Voorbeeld 5

35.000/bijstand

 

Voor scheiding

                   

1. Netto inkomen M

1.376

 

2.563

 

2.563

 

1.784

 

2.110

 

2. Netto inkomen V

1.510

 

1.510

 

2.740

 

1.128

 

0

 

3. Kindgeb. budget

51

 

0

 

0

 

30

 

74

 

4. Behoefte kinderen

648

 

944

 

1.264

 

650

 

452

 
                     

Na scheiding

                   

Stelsel 2014

                   

5. Kindgeb. budget

128

 

128

 

12

 

128

 

128

 

6. Rest. behoefte (=4–5)

520

 

816

 

1.252

 

522

 

324

 

7. Netto inkomen M

1.376

 

2.563

 

2.563

 

1.784

 

2.110

 

8. Fisc. voordeel LOK

0

 

70

 

70

 

0

 

70

 

9. Draagkracht M

108

 

723

 

723

 

272

 

501

 

10. Netto inkomen V

1.610

 

1.610

 

2.929

 

1.167

 

954

 

11. Draagkracht V

186

 

186

 

833

 

50

 

0

 

12. Draagkr. M+V (=9+11)

294

 

909

 

1.556

 

322

 

501

 

13. Aandeel M

108

 

649

 

582

 

272

 

324

 

14. Zorgkorting M

0

 

122

 

188

 

0

 

49

 

15. Kindalm. M aan V (=13–14)

108

 

527

 

394

 

272

 

275

 

16. Aandeel V

186

 

167

 

670

 

50

 

0

 

17. Tot. ink. M (=7+8–15)

1.268

 

2.106

 

2.239

 

1.512

 

1.905

 

18. Tot. ink. V (=5+10+15)

1.846

 

2.265

 

3.335

 

1.567

 

1.357

 
                     

Stelsel 2015 na Hoge Raad

 

Δ*

 

Δ

 

Δ

 

Δ

 

Δ

19. Kindgeb. budget

406

0

406

0

262

0

406

0

406

0

20. Rest. behoefte (=4)

648

406

944

406

1.264

262

650

406

452

406

21. Netto inkomen M

1.388

0

2.586

0

2.586

0

1.797

0

2.122

0

22. Fisc. voordeel LOK

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

23. Draagkracht M

110

0

654

0

654

0

268

0

427

0

24. Netto inkomen V

1.929

406

1.929

406

3.027

262

1.542

406

1.031

108

25. Draagkracht V

332

205

332

205

870

128

143

93

50**

50

26. Draagkr. M+V (=23+25)

442

205

986

205

1.524

128

411

93

477

50

27. Aandeel M

110

0

626

175

542

67

268

62

405

359

28. Zorgkorting M

0

– 34

142

61

190

39

0

– 37

68

61

29. Kindalm. M aan V (=27–28)

110

34

484

114

352

28

268

99

337

298

30. Aandeel V

332

205

318

231

722

195

143

105

47

47

31. Tot. ink. M (=21+22–29)

1.278

– 34

2.102

– 114

2.234

– 28

1.529

– 99

1.785

– 298

32. Tot. ink. V (=24+29)

2.039

34

2.413

114

3.379

28

1.810

99

1.368

0

                     

Verschil 2015 na HR – 2014

 

Δ

 

Δ

 

Δ

 

Δ

 

Δ

33. Rest. behoefte (=20–6)

128

406

128

406

12

262

128

406

128

406

34. Aandeel M (=27–13)

2

0

– 23

175

– 40

67

– 4

62

81

359

35. Aandeel V (=30–16)

146

205

151

231

52

195

93

105

47

47

36. Kindalm. M aan V (=29–15)

2

34

– 42

114

– 42

28

– 4

99

62

298

37. Tot. ink. M (=31–17)

10

– 34

– 5

– 114

– 5

– 28

17

– 99

– 120

– 298

38. Tot. ink. V (=32–18)

193

34

149

114

44

28

243

99

11

0

Nrs. 1–4: basisgegevens van het gezin voor scheiding om zodoende de behoefte van het kind/kinderen vast te stellen om diens levensstandaard, ook na scheiding, constant te houden.

Nrs. 7–10: dienen ter bepaling van de draagkracht van beide ouders.

Nrs. 11–14: dienen ter verdeling van de resterende behoefte van het kind over beide ouders naar draagkracht.

Nrs. 33–38: tonen de resterende behoefte van het kind, het bedrag aan kinderalimentatie en het totale inkomen van ouders

* De cursieve bedragen onder de Δ’s zijn de mutaties als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad (met andere woorden het verschil met de overeenkomstige bedragen in de tabellen in de vorige brief van 22 april jl.).

** De gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad voor de draagkracht van een bijstandsgerechtigde zijn nog onduidelijk. Gemakshalve is bij deze berekening uitgegaan van een minimale draagkracht van 50 euro (bij twee of meer kinderen).

X Noot
1

De bijstandsnorm en de andere relevante lasten worden tezamen het draagkrachtloos inkomen genoemd (het deel van het inkomen dat geen draagkracht oplevert).

Tabel 2. als hierboven voor kinderen 12+
 

Voorbeeld 1

19.316/19.316

Voorbeeld 2

45.000/19.316

Voorbeeld 3

45.000/45.000

Voorbeeld 4

28.000/14.000

Voorbeeld 5

35.000/bijstand

 

Voor scheiding

                   

1. Netto inkomen M

1.376

 

2.563

 

2.563

 

1.784

 

2.110

 

2. Netto inkomen V

1.376

 

1.376

 

2.563

 

1.012

 

0

 

3. Kindgeb. budget

90

 

0

 

0

 

68

 

113

 

4. Behoefte kinderen

604

 

888

 

1.198

 

610

 

442

 
                     

Na scheiding

                   

Stelsel 2014

                   

5. Kindgeb. budget

168

 

168

 

49

 

168

 

168

 

6. Rest. behoefte (=4–5)

436

 

720

 

1.149

 

442

 

274

 

7. Netto inkomen tbv draagkr. M

1.376

 

2.563

 

2.563

 

1.784

 

2.110

 

8. Fisc. voordeel LOK

0

 

80

 

80

 

0

 

0

 

9. Draagkracht M

108

 

733

 

733

 

272

 

996

 

10. Netto inkomen tbv draagkr. V

1.524

 

1.524

 

2.752

 

1.141

 

0

 

11. Draagkracht V

144

 

144

 

746

 

50

 

0

 

12. Draagkr. M+V (=9+11)

252

 

877

 

1.479

 

322

 

511

 

13. Aandeel M

108

 

602

 

570

 

272

 

274

 

14. Zorgkorting M

0

 

108

 

172

 

6

 

41

 

15. Kindalm. M aan V (=13–14)

108

 

494

 

398

 

266

 

233

 

16. Aandeel V

144

 

118

 

579

 

50

 

0

 

17. Tot. ink. M (=7+8–15)

1.268

 

2.149

 

2.245

 

1.518

 

1.877

 

18. Tot. ink. V (=5+10+15)

1.800

 

2.186

 

3.199

 

1.575

 

1.397

 
                     

Stelsel 2015 na Hoge Raad

 

Δ

 

Δ

 

Δ

 

Δ

 

Δ

19. Kindgeb. budget

445

0

445

0

301

0

445

0

445

0

20. Rest. behoefte (=4)

604

445

888

445

1.198

301

610

445

442

442

21. Netto inkomen tbv draagkr. M

1.388

0

2.586

0

2.586

0

1.797

0

2.122

0

22. Fisc. voordeel LOK

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

23. Draagkracht M

110

0

654

0

654

0

268

0

427

427

24. Netto inkomen tbv draagkr. V

1.832

444

1.832

444

2.887

301

1.464

444

1.077

115

25. Draagkracht V

285

175

285

175

802

148

120

70

50

50

26. Draagkr. M+V (=23+25)

395

175

939

175

1.456

148

388

70

477

477

27. Aandeel M

110

30

618

238

538

89

268

128

396

396

28. Zorgkorting M

0

– 24

133

67

180

45

0

– 25

66

66

29. Kindalm. M aan V (=27–28)

110

54

485

171

358

44

268

153

330

330

30. Aandeel V

285

206

270

207

660

212

120

95

46

46

31. Tot. ink. M (=21+22–29)

1.278

– 54

2.101

– 171

2.228

– 44

1.529

– 153

1.792

– 330

32. Tot. ink. V (=24+29)

1.942

53

2.317

170

3.245

44

1.732

152

1.407

0

                     

Verschil 2015 na HR – 2014

 

Δ

 

Δ

 

Δ

 

Δ

 

Δ

33. Rest. behoefte (=20–6)

168

445

168

445

49

301

168

445

168

442

34. Aandeel M (=27–13)

2

30

16

238

– 32

89

– 4

128

122

396

35. Aandeel V (=30–16)

141

206

152

207

81

212

70

95

46

46

36. Kindalm. M aan V (=29–15)

2

54

– 9

171

– 39

44

2

153

97

330

37. Tot. ink. M (=31–17)

10

– 54

– 48

– 171

– 18

– 44

11

– 153

– 85

– 330

38. Tot. ink. V (=32–18)

142

53

131

170

47

44

157

152

10

0

Doorwerking kinderalimentatie op bijstand

De gewijzigde methode van toerekening van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop bij de bepaling van kinderalimentatie heeft ook gevolgen voor de uitgaven aan bijstandsuitkeringen. Door een mogelijk hogere kinderalimentatie zal er minder bijstand uitgekeerd hoeven te worden of zal meer verhaal mogelijk zijn bij de ex-partner (zie voorbeeld 5 in de tabellen). Naar verwachting zal de uitspraak van de Hoge Raad daarom tot een besparing op de bijstandsuitgaven leiden. Zoals hiervoor ook aangegeven kan er sprake zijn van een mitigerend effect doordat er bij een hogere kinderalimentatie mogelijk minder partneralimentatie verschuldigd is. Per saldo leidt de uitspraak van de Hoge Raad naar verwachting tot een besparing op de bijstandsuitgaven van circa € 10 miljoen in 2016 oplopend tot ongeveer € 15 miljoen structureel. Dit is een besparing ten opzichte van de situatie vóór de uitspraak van de Hoge Raad. Het macrobudget zal hiervoor worden gecorrigeerd.

Conclusie

De uitspraak van de Hoge Raad heeft grote invloed op de berekeningswijze van kinderalimentatie. Voor ouders bij wie in de periode tussen inwerkingtreding van de WHK en de uitspraak van de Hoge Raad het kinderalimentatiebedrag is gewijzigd op basis van de door het Rapport Alimentatienormen 2015 voorgestane berekeningswijze kunnen de gevolgen groot zijn. In het algemeen geldt dat de uiteindelijke inkomenseffecten van invoering van de WHK en de doorwerking hiervan op de vaststelling van kinderalimentatie op basis van de uitspraak van de Hoge Raad meer in lijn zijn met het verwachte beeld bij de behandeling van het wetsvoorstel WHK.

Met de uitspraak van de Hoge Raad is duidelijkheid gegeven over de doorwerking van de WHK op de vaststelling van kinderalimentatie. Ik hoop dat daarmee de onrust in de rechtspraktijk en bij betrokken ouders wordt weggenomen.