Gepubliceerd: 6 september 2013
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur financiƫn inkomensbeleid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33715-4.html
ID: 33715-4
Origineel: 33715-2

Nr. 4 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 september 2013

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1.

Na onderdeel G wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

Ga

Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de laatste volzin.

2. Er worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

4. Onze Minister wie het aangaat kan besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hoger bedrag mogen overeenkomen dan het toepasselijke bedrag, bedoeld in het tweede of derde lid. Het bedrag is niet hoger dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de procedure.

5. Van een besluit als bedoeld in het derde en vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

2.

Na onderdeel J wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

Ja

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de laatste volzin.

2. Er worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

4. Onze Minister wie het aangaat kan besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hoger bedrag mogen overeenkomen dan het toepasselijke bedrag, bedoeld in het tweede of derde lid. Het bedrag is niet hoger dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 3.1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de procedure.

5. Van een besluit als bedoeld in het derde en vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

3.

Onderdeel P wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede tot en met zevende lid worden vernummerd tot derde tot en met achtste lid.

b. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. In het vierde lid wordt «inwerkingtreding van deze wet» telkens vervangen door: inwerkingtreding van de ministeriële regeling.

Toelichting

Deze wijziging betreft het herstel van een drietal technische omissies in de WNT. Het strekt er in de eerste plaats toe(onderdeel Ga) om de vakminister de bevoegdheid te geven in een individueel geval een hogere bezoldiging toe te staan dan het toepasselijke bezoldigingsmaximum indien voor een sector sprake is van een op grond van artikel 2.7 WNT bij ministeriële regeling vastgestelde gedifferentieerde norm (staffel) met bezoldigingsmaxima gedifferentieerd naar categorie instellingen. De hogere bezoldiging mag echter het wettelijk bezoldigingsmaximum van artikel 2.3 niet te boven gaan. De tweede wijziging (onderdeel Ja) bevat een overeenkomstige wijziging van artikel 3.4 WNT dat de mogelijkheid van een gedifferentieerde norm (staffel) kent voor sectoren waarvoor een sectorale norm van toepassing is (regime 2 van de WNT). In dat geval mag de hogere bezoldiging nimmer de sectorale norm als bedoeld in artikel 3.1 WNT te boven gaan.

In de artikelen 2.4 en 2.6, tweede lid, WNT is reeds de mogelijkheid opgenomen om in een individueel geval af te wijken van het wettelijk bezoldigingsmaximum van artikel 2.3, onderscheidenlijk van een verlaagd plafond als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de WNT. Een dergelijke individuele uitzonderingsmogelijkheid ontbreekt onbedoeld in de huidige WNT indien sprake is van een staffel op grond van artikel 2.7 of artikel 3.4 WNT. In de toelichting op de artikelen 2.4 en 2.6, tweede lid, WNT is aangegeven dat de in deze artikelen opgenomen uitzonderingsmogelijkheden zijn opgenomen voor exceptionele gevallen, respectievelijk dat het niet voor de hand ligt dat de betrokken minister vaak een dergelijke uitzondering zal toestaan, omdat in dat geval beter het verlaagd plafond kan worden aangepast. Dit geldt ook voor de onderhavige uitzonderingsmogelijkheid voor het geval sprake is van een staffel.

De vakminister kan zo nodig beleidsregels vaststellen waarin wordt aangegeven in welke exceptionele gevallen hij toestemming voor een hogere bezoldiging zal geven of in welke gevallen hij juist geen toestemming zal geven. Hiermee wordt aan betrokkenen vooraf duidelijkheid gegeven in welke gevallen het al dan niet zinvol is om de vakminister toestemming voor een hogere bezoldiging te vragen. Dit kan in het belang zijn van alle betrokken partijen (verantwoordelijke, topfunctionaris en vakminister).

Het besluit tot het verlenen van een individuele uitzonderingsmogelijkheid kan uit de aard der zaak in tijd worden beperkt. Met het oog op de transparantie dient het besluit in de Staatscourant te worden gepubliceerd. Dit is conform de regeling van de overige uitzonderingen op grond van de WNT.

De derde wijziging betreft artikel 7.3 van de Wnt (onderdeel P van het wetsvoorstel). Het vierde lid van dat artikel bevat het overgangsrecht voor het geval bij ministeriële regeling voor een sector een verlaagd maximum, een gedifferentieerde norm (staffel) of een sectorale norm wordt vastgesteld. Op grond van de huidige tekst van het vierde lid wordt voor wat betreft het overgangsrecht teruggegrepen naar de datum van inwerkingtreding van de WNT zelf, dat wil zeggen 1 januari 2013, ook indien de ministeriële regeling met ingang van een latere datum in werking treedt, bijvoorbeeld met ingang van 1 januari 2014. Dit betekent dat de bezoldigingsafspraken die zijn gemaakt na inwerkingtreding van de WNT (in regime 1 binnen het wettelijk bezoldigingsmaximum), doch voor de inwerkingtreding van de desbetreffende ministeriële regeling niet onder het overgangsrecht worden gerespecteerd. Dit is ongewenst.

Met deze wijziging wordt voor wat betreft het overgangsrecht aangesloten bij de inwerkingtredingdatum van de ministeriële regeling. De consequentie hiervan is dat voor de inwerkingtredingdatum van de ministeriële regeling overeengekomen bezoldigingsafspraken die het toepasselijke maximum te boven gaan met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze regeling gedurende 4 jaar worden gerespecteerd en dat deze vervolgens in drie jaar naar het toepasselijke maximum afgebouwd moeten worden. De afspraken die na 1 januari 2013 worden overeengekomen, doch voor de inwerkingtreding van de regeling zullen uiteraard, indien regime 1 van toepassing is, wel moeten vallen binnen het wettelijk bezoldigingsmaximum.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk