Kamerstuk 33715-18

Reactie op toezeggingen gedaan tijdens de behandeling van de Aanpassingswet WNT op 30 januari 2014

Dossier: Aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Aanpassingswet WNT)

Gepubliceerd: 28 februari 2014
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur financiƫn inkomensbeleid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33715-18.html
ID: 33715-18

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2014

Op 30 januari jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 48) heb ik bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Aanpassingswet WNT (Kamerstukken 33 715) de Tweede Kamer een aantal toezeggingen gedaan. Ik heb de Kamer toegezegd op een drietal onderwerpen acties in gang te zetten. Graag informeer ik de Kamer met deze brief over de stappen die ik heb gezet. Ik zal in deze brief achtereenvolgens ingaan op de interim-topfunctionarissen, decentrale bezoldigingsnormen en de wens van de Kamer het belang van topinkomensbeleid voor ANBI’s onder de aandacht van de Staatssecretaris van Financiën te brengen. Voor wat betreft dit laatste punt kan ik de Kamer melden dat ik terzake een brief naar de Staatssecretaris van Financiën heb gestuurd.

Interim-topfunctionarissen

Allereerst heb ik de Kamer toegezegd te reageren op de wens een maximum maandbedrag te introduceren. Hierover heeft de Kamer bovendien de motie-Van Toorenburg/Van Raak aanvaard (Kamerstuk 33 715, nr. 13.). Achtergrond van de motie is de constatering dat bij een periode minder dan zes maanden «de interim-bestuurder in een maand het bezoldigingsmaximum mag verdienen». Ik ben met deze leden van mening dat indien een interim-topfunctionaris inderdaad in een maand het bezoldigingsmaximum verdient, hier sprake is van een exorbitante vergoeding.

Vooropgesteld zij dat bij de totstandkoming van de WNT in de eerste plaats is uitgegaan van een interim-bestuurder die gedurende een kortere periode de functie van topfunctionaris waarneemt. In de WNT is een minimum-periode van zes maanden gekozen, omdat bij een kortere periode aangenomen moet worden dat niet in de eerste plaats sprake is van waarneming, maar daarboven de urgentie en de aard van de opdracht doorslaggevend is. Ik heb mij de afgelopen weken nader verdiept in de praktijk van interim-topfunctionarissen in de verschillende (semi-) publieke sectoren. Mijn voorlopige conclusie is dat de ruimte die de WNT terzake laat in voorkomende gevallen in de verschillende sectoren nader is ingevuld. Een invulling hierbij is dat een maximum maandbedrag voor de interim-topfunctionaris wordt toegepast gerelateerd aan de norm in de betreffende sector en afhankelijk van de aard van de opdracht. Ik heb me voorgenomen nader te verkennen of een dergelijke normstelling kan worden gerelateerd aan de periode dat de topfunctionaris voor een instelling werkzaam is. Ik kan me voorstellen dat wanneer wordt gekozen voor een maximum maandbedrag, dit maximum is gerelateerd aan de duur van de functievervulling. Alvorens concrete voorstellen te doen heb ik er behoefte aan in overleg met collega’s die verantwoordelijk zijn voor de betreffende (semi-) publieke sectoren te beproeven of en hoe een dergelijk voorstel in de praktijk kan werken. Hierbij zal uiteraard eveneens de uitvoerbaarheid van de gekozen oplossing voor instellingen en toezichthouders te worden getoetst.

Decentrale bezoldigingsnormen

Voorts is bij bovengenoemde plenaire behandeling gesproken over de mogelijkheden voor decentrale overheden om eigen bezoldigingsnormen te stellen. Ik heb u toegezegd om hierover met vertegenwoordigers van decentrale overheden nader in overleg te treden. Bovendien is de motie-Segers/Fokke/Van Toorenburg (Kamerstuk 33 715, nr. 12) over dit onderwerp door de Tweede Kamer aanvaard, met het verzoek de Kamer dit voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit overleg.

In de motie wordt verwezen naar de grotere vrijheid die decentrale overheden vragen om eigen bezoldigingsnormen te kunnen vaststellen bij door deze overheden te financieren instellingen. Volgens de motie dient hiertoe de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden aangepast. Op dit moment wordt dit overleg ambtelijk voorbereid met vertegenwoordigers van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Daar waar een wijziging van de Awb wordt nagestreefd wordt dit overleg ook voorbereid met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dat verantwoordelijk is voor de Awb, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat verantwoordelijk is voor een aantal sectoren waarvan de instellingen te maken (kunnen) hebben met bezoldigingsnormen van decentrale overheden.

Het overleg met de VNG en het IPO wil ik tevens benutten om het in meer algemene zin over topinkomensbeleid door decentrale overheden te hebben. Ik hecht er aan, om naast de Awb ook andere instrumenten te onderzoeken waardoor uitvoering wordt gegeven aan de in de motie neergelegde wens om decentrale overheden voldoende vrijheid te bieden. Eén van die instrumenten zou de WNT zelf kunnen zijn. Mocht een oplossing binnen de WNT inderdaad kansrijk zijn, dan zou voor enerzijds gemeenten en provincies en anderzijds voor door gemeenten en provincies gefinancierde instellingen het voordeel ontstaan, dat dit topinkomensbeleid vanuit één wettelijk kader wordt gevoerd. Bij een oplossingsrichting binnen de WNT dient wel te worden bewaakt dat niet onbedoeld andere, nieuwe belemmeringen voor gemeenten en provincies ontstaan.

In dit verband wil ik ook memoreren dat de Minister van Buitenlandse Zaken in verband met subsidierelaties een specifieke normering toepast, namelijk de zogeheten «DG-norm». Deze norm is geënt op het salaris van de DG. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft eveneens interesse om die «DG-norm» op de WNT te baseren. De beantwoording van bij decentrale overheden levende behoeften voor meer vrijheid door middel van de WNT zou ook bruikbaar kunnen zijn om die DG-norm een grondslag in de WNT te geven.

Ik verwacht u later dit voorjaar over de uitkomsten van het overleg met IPO en VNG te berichten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk