Gepubliceerd: 27 februari 2014
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur financiƫn inkomensbeleid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33715-17.html
ID: 33715-17

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 februari 2014

Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Aanpassingswet WNT (Kamerstukken 33 715) op 30 januari jl. heb ik toegezegd dat ik met het oog op de uitvoering van de wet en de accountantscontrole over het jaar 2013 een kader zou vaststellen.

Met deze brief wil ik u informeren over de wijze waarop ik daaraan uitvoering heb gegeven. Daarnaast wil ik u met deze brief tevens informeren over een specifiek uitvoeringsvraagstuk dat daarbij aan het licht is gekomen.

Met deze brief zal ik (nog) niet ingaan op de uitvoering van de motie-Segers c.s. over het stellen van bezoldigingsnormen door decentrale overheden (Kamerstuk 33 715, nr. 15) en de motie-Van Toorenburg c.s. over een maximumvergoeding per maand voor interim-bestuurders (Kamerstuk 33 715, nr. 13). Daarover zal ik uw Kamer nog voor het AO van 6 maart a.s. apart informeren.

1. De uitvoeringsregeling WNT

Aansluitend op eerder overleg met vertegenwoordigers van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA) is na de behandeling in uw Kamer van de Aanpassingswet WNT nader overleg gevoerd. Ook de Accountantsdienst van het Rijk (ADR) is daarbij betrokken, met het oog op diens taak ten aanzien van de jaarverslagen van het Rijk.

In dat overleg zijn de in een eerder stadium reeds geïnventariseerde praktische uitvoeringsvragen m.b.t. de wet, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT, aan de orde gesteld. Het gaat om veel praktische toepassingsvragen, bijvoorbeeld over wie nu precies moet worden aangemerkt als topfunctionaris in al die verschillende instellingen, hoe je om moet gaan met iemand die een deel van het jaar in een instelling werkte, wat precies in welk boekjaar tot de bezoldiging moet worden gerekend, het effect van de fiscale behandeling van werkkosten enz.

Veel van de vragen konden worden beantwoord aan de hand van de parlementaire geschiedenis van de wetgeving en andere (rechts)bronnen. Bij een aantal onderwerpen bleken de accountants behoefte te hebben aan toegankelijke, formele uitvoeringskaders om hun controletaak optimaal te kunnen vervullen. Daartoe is binnen de grenzen van de mogelijkheden om op basis van de WNT de regelgeving te verduidelijken, inmiddels een uitvoeringskader opgesteld in de vorm van een ministeriële regeling op grond van artikel 1.9 van de wet, alsmede een besluit houdende vaststelling van beleidsregels inzake de toepassing van de WNT. Het aldus vastgestelde uitvoeringskader wordt een dezer dagen in de Staatscourant geplaatst en treft u hierbij ter kennisname aan1.

De uitvoering van de WNT zal zich in komende jaren door praktijkervaring verder uitkristalliseren. Het uitvoeringskader zal om die reden regelmatig onderhoud vereisen.

2. Uitvoeringsproblematiek van externe niet-topfunctionarissen

Er is de afgelopen weken één uitvoeringsvraagstuk aan het licht gekomen dat niet met nadere regelgeving of een praktische uitleg van de wet sluitend kan worden opgelost. Het gaat om interim-functionarissen die geen topfunctie vervullen.

Vooropgesteld zij dat het hier niet gaat om topfunctionarissen waarvan het inkomen door de WNT wordt genormeerd; het betreft uitsluitend de uit de WNT voortvloeiende verplichting tot openbaarmaking en rapportage van bepaalde interimmers die geen topfunctionaris zijn.

Wanneer de functie van een topfunctionaris wordt vervuld door een extern ingehuurde persoon langer dan 6 maanden (binnen een aaneengesloten periode van 18 maanden), is uit de administratie goed te achterhalen wie deze functie heeft vervuld en wat de bezoldiging (volgens de regels van de WNT) van deze persoon is geweest. Elke organisatie kent immers zijn topfuncties. Voor hen geldt onverkort de WNT-normering, ook bij vervulling van de topfunctie door een interimmer

Het uitvoeringsvraagstuk zit bij een deel van de andere interimmers die wel een bepaalde functie maar geen topfunctie vervullen (en van wie het inkomen dus niet door de WNT genormeerd wordt).2 Voor deze specifieke groep bepaalt artikel 4.2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de WNT dat hun gegevens (geanonimiseerd), met overeenkomstige toepassing van de regels voor het eigen personeel, in de jaarrekening of het jaarverslag worden vermeld als hun bezoldiging (ex. BTW) na herrekening van de veelal tijdelijke duur van de functievervulling uitkomt boven de WNT-norm die uitgaat van een kalenderjaar.

Inmiddels blijkt dat de ministeries onmogelijk de daarvoor benodigde gegevens van deze specifieke groep interimmers volledig uit hun administraties kunnen afleiden. Deze interimmers worden in de regel ingezet voor een deel van het jaar, met wisselende uren van week tot week en ze declareren op uurbasis, waarbij het per contract zal verschillen welk type uren men kan declareren (direct productieve uren, kantooruren, indirect productieve uren, tijd besteed aan overleg, voorbereiding enz.). De WNT rekent daarentegen met een vaste norm per kalenderjaar, maar er kan geen universeel toepasbare omrekenformule worden bepaald die de WNT-jaarnorm zodanig vertaalt naar de in de administraties aanwezige gegevens, dat daarmee de groep personen volledig wordt geïdentificeerd waarop 4.2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van toepassing is.

Dit probleem wordt pas nu inzichtelijk doordat de ministeries de afgelopen weken hun verslagen over 2013 hebben opgemaakt. Andere instellingen die onder de WNT vallen en hun accountants lopen tegen dezelfde vraag aan i.v.m. het opstellen en de controles van de jaarrekeningen over 2013.

Overigens is en blijft het zo dat de ministeries en de daaronder ressorterende instellingen personen identificeren aan de hand van de door de Tweede Kamer in 2009 aangenomen Motie-De Pater-van der Meer en de kabinetsreactie daarop3 inzake het maximumuurtarief voor externe inhuur door de rijksoverheid. Die gaat uit van een uurtarief van ten hoogste € 2254. Overschrijding van dat tarief wordt bij de ministeries in de inkoopdossiers vastgelegd en kan om die reden worden gebruikt om mogelijke gevallen te identificeren voor publicatie in de jaarverslagen.

Omdat het gaat om informatie over een specifieke categorie interimmers die – het zij nog eens gezegd – niet onder de normering valt maar alleen onder de openbaarmakingplicht in geval van een overschrijding, zal ik wetgeving voorbereiden die ertoe strekt om deze verplichting aan te passen of geheel of gedeeltelijk te schrappen. Voor het verslagjaar 2013 stel ik als gedragslijn voor, dat door de desbetreffende instellingen niet volledig aan deze verplichting tot openbaarmaking kàn en hoeft te worden voldaan. De openbaarheid op dit punt heeft immers relatief beperkte betekenis, volledige uitvoering vergt onevenredig veel kosten en inspanning, en levert administratieve lasten op voor een groot aantal instellingen in de (semi)publieke sector.

Een afschrift van deze brief zond ik tevens aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk