Gepubliceerd: 18 juli 2013
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: cultuur en recreatie media
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33664-5.html
ID: 33664-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 18 juli 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoud

 
     

I

ALGEMEEN

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Overheveling van het budget voor de regionale omroepen

2

 

2.1. Voorgeschiedenis

2

 

2.2. Overwegingen

2

 

2.3. Herziening van het financieringsstelsel

5

 

2.4. Rol van de provincies

7

3.

Mutaties in de rijksmediabijdrage

8

4.

Bepalingen over haat zaaien

9

5.

Overige wijzigingen

10

6.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

10

7.

Financiële gevolgen

11

8.

Overig

11

     

II

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

11

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting. Deze leden vragen nadere toelichting op een aantal onderdelen van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het beoogt uitvoering te geven aan de afspraken uit het regeerakkoord om het budget van de regionale omroep over te hevelen van het provinciefonds naar de rijksbegroting en om de mediabegroting te verlagen met € 100 miljoen. Deze leden hebben zich gecommitteerd aan het regeerakkoord en zullen op basis daarvan dit wetsvoorstel beoordelen. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij vrezen dat met een nieuwe bezuiniging van € 100 miljoen bovenop de eerdere bezuiniging van € 200 miljoen de kwaliteit van de publieke omroep in gevaar komt. Zij hebben daar een aantal vragen bij.

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen in beginsel de overheveling van het budget voor de regionale omroepen van de provincies naar het rijksbudget, maar hebben moeite met de eveneens voorgestelde bezuiniging en de omvang van het overgehevelde bedrag. Tevens hebben deze leden nog enige vragen waar zij een nadere toelichting over wensen van de regering.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering graag nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijzing van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer de aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting. Deze leden hebben hierover enkele vragen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Vooraf merken deze leden op, dat zij flinke bedenkingen hebben bij de extra verlaging van de rijksmediabijdrage met nog eens € 100 miljoen. Het is volgens deze leden maar zeer de vraag of met deze taakstelling de programmering van de publieke omroep nog kwalitatief op peil kan worden gehouden.

2. Overheveling van het budget voor de regionale omroepen

2.1 Voorgeschiedenis

De leden van de D66-fractie constateren dat vanaf 2006 de financiering van de regionale omroep geheel is gedecentraliseerd naar de provincies om tot een eenvoudiger en transparanter financieringsstelsel te komen. Kan de regering toelichten waarom deze argumenten niet langer gelden? Is er gebleken dat het financieringsstelsel niet eenvoudiger en/of transparanter is, zo vragen de voornoemde leden.

2.2 Overwegingen

Allereerst merken de leden van de PvdA-fractie op dat zij tevreden zijn over de wijze waarop de korting van totaal € 100 miljoen op de mediabegroting is geïmplementeerd met dit wetsvoorstel. De getemporiseerde verlaging van de rijksmediabijdrage, zoals opgenomen in artikel VIII, geeft de publieke omroepen de wettelijke zekerheid over het tempo waarin de bezuinigingen worden doorgevoerd. Deze leden zijn bovendien blij met de toezegging van de regering om nog voorafgaand aan de stemmingen over dit wetsvoorstel aan het parlement inzichtelijk te maken hoe de publieke omroep zelf zijn eigen inkomsten kan vergroten en zo de gevolgen van deze bezuinigingsronde kan beperken. Deze leden zien zeer uit naar dit overzicht en gaan graag met de regering het gesprek aan over de invulling hiervan.

Ten aanzien van de overheveling van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de rijksbegroting hebben deze leden nog een aantal vragen. Deze leden beschouwen de wettelijke bepalingen in dit wetsvoorstel hierover als een overgangssituatie, in afwachting van de plannen voor integratie van de landelijke en regionale publieke omroepen die onderdeel vormen van de toekomstverkenning van het kabinet.

De leden van de SP-fractie wijzen op de voorgestelde volgorde van behandeling. Eerst wordt er bezuinigd, dan wordt pas gekeken naar de toekomstverkenning. Zij vragen of de regering bereid is eerst naar de uitkomsten van de toekomstverkenning te kijken voordat tot de behandeling van voorliggend wetsvoorstel wordt overgegaan. Zo nee, hoe voorkomt de regering onnodige schade, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel de overwegingen van de regering voor de overheveling van het budget naar het rijk. Deze overwegingen zijn veelal economisch van aard. Deze leden missen in deze overwegingen een visie van de regering op de rol en het belang van de regionale omroep. Ook missen deze leden overwegingen waaruit blijkt dat de overheveling van de middelen een kwalitatief doel heeft. Zij ontvangen graag een nadere toelichting hierop. Tevens missen deze leden een onderbouwing hoe de efficiencykorting voor de regionale omroep in de praktijk zal worden ingevuld. De voorkeur van deze leden gaat hierbij uit naar horizontale integratie en verticale samenwerking met lokale omroepen boven verticale integratie met de landelijke publieke omroep. Graag ontvangen zij een nadere toelichting op de zienswijze van de regering.

Eveneens ontvangen zij graag een nadere toelichting hoe de overheveling van het budget van de regionale omroep het mogelijk maakt om naast regionale grenzen ook naar sociaal-culturele grenzen te kijken. Wat zijn de voordelen hiervan en wat zijn de nadelen van het huidige systeem? De leden vragen of dit nu niet juist de regionale identiteit van de regionale omroep verzwakt. De voornoemde leden ondersteunen het beleid naar meer samenwerking tussen de landelijke en regionale omroep. Echter, dit moet verder gaan dan een uithangbord zijn voor elkaars producties en de zendtijd op bijvoorbeeld Nederland 3. Gaarne ontvangen zij een nadere toelichting hierop. Ziet de regering ook het gevaar dat door meer samenwerking de regionale identiteit en taak van de regionale omroep verwatert? Naar de mening van deze leden dient voorkomen te worden dat de regionale omroepen regionale uitvoeringorganisaties voor de landelijke publieke omroep of de NOS1 worden. Graag ontvangen de leden een toelichting hoe dit te voorkomen. Op regionaal en lokaal niveau staat de mediavoorziening zwaar onder druk. Hierdoor komt ook de controlefunctie op de regionale en lokale politiek onder druk te staan. Hoe kan met dit wetsvoorstel het regionaal en lokaal verankerde media aanbod worden versterkt in plaats van verzwakt? De voornoemde leden vragen welke rol hierbij zou kunnen zijn weggelegd voor regionale mediacentra. Graag ontvangen zij een toelichting op de wijze waarop de regering vervolg wil geven aan de pilots met deze regionale mediacentra.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering verwacht dat met de centralisatie van de financiële verantwoordelijkheden het mogelijk wordt om naar sociaal-culturele grenzen in plaats van provinciale grenzen te kijken. Zij vragen of de regering dit nader kan toelichten. Wat wordt er bedoeld met sociaal-culturele grenzen, op welke manier wil zij daar naar kijken, en wat wil zij daar dan mee doen? De genoemde leden constateren dat de regering de centralisering van de financiering ziet als een opmaat naar verdergaande samenwerking en integratie van taken tussen de regionale en landelijke publieke omroep. Kan de regering aangeven aan welke taken wordt gedacht, en hoe deze verdergaande samenwerking wordt vormgegeven? De genoemde leden constateren dat de regering van de samenwerking en integratie een efficiencyvoordeel verwacht ter hoogte van € 25 miljoen. Kan de regering dit verwachte efficiencyvoordeel onderbouwen en daarbij ook een cijfermatige onderbouwing geven van de verwachte besparing van € 25 miljoen? Tevens vragen zij of de regering bijvoorbeeld inzichtelijk kan maken hoeveel fte’s2 kunnen worden bespaard bij de verschillende regionale omroepen door middel van centralisering van de financiering? Kan de regering aangeven welke taken niet langer door de regionale omroepen hoeven worden uitgevoerd en of er eventueel ook nieuwe taken bijkomen? De genoemde leden vragen kortom om een solide argumentatie voor het verwachte efficiencyvoordeel en vragen de regering of zij bereid is dit te onderzoeken alvorens de bezuiniging door te voeren.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat met dit wetsvoorstel de extra korting van 100 miljoen op de publieke omroep technisch wordt geregeld. Een nadere inhoudelijke invulling van de bezuinigingen zal in latere wetgeving worden vormgegeven. Deze leden vragen of het niet verstandiger was geweest om eerst overeenstemming te vinden over de wijze waarop de € 100 miljoen wordt bezuinigd, alvorens een wetsvoorstel in te dienen voor het technisch regelen ervan. De voornoemde leden vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de toekomstverkenning van de publieke omroep, ook als het gaat om nadere integratie tussen regionale en landelijke publieke omroep. Deze leden vragen tevens waarom de garantie dat een bepaald niveau van activiteiten voor de regionale omroepen gehandhaafd blijft. Tevens vragen deze leden de regering in te gaan op de gevolgen voor omroep Fryslan en vragen zij op welke wijze de aanbeveling van de commissie Hoekstra opgevolgd wordt.

Voor de leden van de 50PLUS-fractie is duidelijk dat de extra bezuiniging van € 100 miljoen, niet meer opgevangen kan worden door het verder stroomlijnen en meer efficiënt maken van het publieke omroepbestel. Na de eerdere financiële taakstelling en de mede in verband hiermee doorgevoerde modernisering van het publieke mediabestel (3-3-2-model) lijken de mogelijkheden voor verdere efficiencyverbeteringen wel uitgeput. Zonder aanvullende verdiencapaciteit zal deze extra bezuiniging van € 100 miljoen, zo vrezen deze leden, ten koste gaan van de pluriformiteit en de kwaliteit van de programmering. Zij zijn dan ook van mening dat dit voorkomen moet worden en zien daarbij de eigen verdiencapaciteit als enige mogelijkheid om pluriformiteit en kwaliteit te behouden. Omdat het zekerstellen van voldoende eigen verdiencapaciteit zo belangrijk is, vinden deze leden dat er snel duidelijkheid moet komen over die verdiencapaciteit en de wijze waarop barrières worden weggenomen en wel vóór dat het onderhavige wetsvoorstel plenair behandeld wordt. In dit verband verwijzen de aan het woord zijnde leden naar de toezegging ter zake van de staatssecretaris in het plenaire debat van 4 juli 20133. Deze leden brengen er begrip voor op dat het samen laten gaan van de wettelijke en financiële verantwoordelijkheden de basis vormt voor verdere vernieuwing van het publieke mediabestel. De digitale ontwikkelingen vragen inderdaad om gezamenlijke investeringen in het aanbod van digitale mediadiensten. Regionale en landelijke publieke omroepen moeten trachten onderling efficiënter te werken en intensiever samenwerken om deze investeringen mogelijk te maken en om de bezuinigingen op te vangen. De centralisatie van de financiële verantwoordelijkheden maakt het volgens de memorie van toelichting daarbij mogelijk om te kijken naar «sociaal-culturele grenzen» in plaats van naar de provinciale grenzen. Zij vragen of deze laatste overweging nader toegelicht kan worden.

2.3 Herziening van het financieringsstelsel

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat geschreven dat bij de verdeling van de middelen uit de mediabegroting voor de jaren 2014 en 2015 zoveel mogelijk zal worden aangesloten bij de verhouding van het budget tussen de verschillende regionale omroepen ten tijde van de herijking in 2011. Zij vragen of de regering kan aangeven hoe deze verdeling er precies uit ziet en of er een standaard verdeelsleutel is waar gebruik van zal worden gemaakt. Zo nee, waarom niet, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de SP-fractie vragen welke gevolgen de korting van € 45 miljoen heeft op de landelijke publieke omroep voor de programmering en de kwaliteit van het aanbod. Welke gevolgen heeft de nieuwe taakstelling en de onrust die hierdoor is ontstaan voor de voorgenomen fusies? Tevens vragen zij welke gevolgen de opheffing van het Mediafonds heeft voor de journalistieke en culturele sector. Welke gevolgen heeft de korting van € 25 miljoen op (de kwaliteit van) het aanbod en de nieuwsvoorziening in de regio? Met voorliggend wetsvoorstel wordt de financiering van de regionale omroepen naar het rijk overgeheveld, maar deze is pas recentelijk van rijk naar provincie overgeheveld. Kan de regering deze keuze verder toelichten? Hoe oordeelt de regering over de onduidelijkheid en inconsistentie die dit tot gevolg heeft, zo vragen de voornoemde leden. Ook wordt er met voorliggend wetsvoorstel van de regionale omroep gevraagd te integreren met de landelijke publieke omroep. Deze leden vragen in hoeverre dit een extra taak voor de landelijke omroep, betekent, ook in het licht van de fusies die nu volop gaande zijn. Welke druk komt hiermee op het budget van de landelijke publieke omroep te liggen? Deze leden vragen verder welke gevolgen deze integratie heeft voor de lokale en regionale samenwerking die de regionale omroepen zijn aangegaan. Hoe oordeelt de regering over het mogelijk verstorend effect van deze nieuwe benadering op die lokale en regionale initiatieven? Deze leden vragen of dit proces van integratie met de landelijke publieke omroep nadelige gevolgen voor de lokale en regionale nieuwsvoorziening zal hebben. Verder vragen zij of de status van en de risico’s voor de lokale nieuwsvoorziening in de toekomstverkenning worden meegenomen. De voornoemde leden vragen welke wettelijke belemmeringen er door de regionale omroepen worden ervaren op het gebied van samenwerking met andere partijen en hoe deze belemmeringen worden aangepakt.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader uit te leggen waarom de regering bij overheveling het ijkbedrag van € 142 miljoen uit 2011 hanteert. De hoogte van dit bedrag is namelijk verouderd en sindsdien al enkele malen geïndexeerd. Bovendien hebben ook de regionale omroepen te maken met terugloop van de reclame-inkomsten en kortingen van verscheidene provincies. De genoemde leden vragen de regering dan ook of met het hanteren van het ijkbedrag uit 2011 er wel recht wordt gedaan aan de werkelijke, huidige bekostiging en onkosten van de regionale omroep, zeker als daarbij in overweging wordt genomen dat daar bovenop nog een efficiencykorting plaatsvindt. Kan de regering toelichten hoe zij er voor gaat zorgdragen dat de regionale omroepen ondanks al deze (verkapte) bezuinigingen alsnog een kwalitatief hoogwaardig aanbod kan hebben? Ook vragen de genoemde leden op welke manier er voor wordt zorg gedragen dat de overheveling van het bedrag niet uiteindelijk zal leiden tot verdere bezuinigingen op de regionale omroep. Met andere woorden, kan de regering toezeggen of het geoormerkte bedrag voor de regionale omroep ook in de toekomst behouden blijft voor de regionale omroep en niet zal worden ingezet voor de landelijke publieke omroep, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van 50PLUS-fractie hebben met betrekking tot de herziening van het financieringsstelsel de vraag of de individuele regionale omroepen in het nieuwe financieringsstelsel – onder aftrek van de opgelegde korting van € 25 miljoen – kunnen rekenen op een budget dat gelijk is aan het budget dat verkregen werd onder het gedecentraliseerde financieringsstelsel. Ook vragen zij of al duidelijk is hoe de taakstelling van € 25 miljoen versleuteld gaat worden over de individuele regionale omroepen. Zij ontvangen graag een nadere toelichting hierop.

Deze leden hebben nog een aantal nadere vragen en opmerkingen specifiek met betrekking tot de positie van de regionale omroep. De Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) constateert dat het budget in 2014 voor de regionale omroep € 149,8 miljoen zou moeten bedragen. Deze leden zouden willen vernemen hoe men uiteindelijk is gekomen tot de overheveling van een budget van € 142 miljoen voor de regionale omroepen. Ook zouden zij toegelicht willen krijgen, hoe verzekerd wordt, dat dit bedrag ook daadwerkelijk gebruikt wordt voor het realiseren van de regionale publieke omroeptaak. Zij vragen welke wettelijke waarborgen daarvoor bestaan. Is er nog sprake van een minimaal gegarandeerd budget voor de regionale omroep? Zij vragen eveneens hoe de verdeling van dit budget over de regionale omroepen geschiedt, welke criteria hiervoor worden gehanteerd en hoe en waar de aansturing van regionale media-instellingen is geregeld. Deze leden constateren dat de regionale omroepen met een relatief forse financiële taakstelling te maken krijgen. Bovenop de kortingen vanuit de provincies (€ 6,3 miljoen), de terugloop van reclame-inkomsten (€ 8,7 miljoen) en de terugloop van incidentele inkomsten (€ 4 miljoen), samen € 19 miljoen, komt er mede door dit wetsvoorstel nog een extra financiële taakstelling. Op basis van het onderhavige wetsvoorstel en beschikbare beleidsinformatie lijkt een verdere financiële korting waarschijnlijk van: € 25 miljoen efficiencytaakstelling, € 1,5 miljoen (verschil tussen huidig budget / wetsvoorstel, en € 1,6 miljoen (door wegvallen Mediafonds), samen € 28 miljoen. Dit resulteert in een volgens ROOS mogelijk totaal bedrag van € 47,1 miljoen, hetgeen zou betekenen: een verlaging van ongeveer 28% van het oorspronkelijke totaalbudget voor de regionale omroep. De voornoemde leden vragen of deze verlaging procentueel vergelijkbaar is met de afname van het budget voor de landelijke publieke omroep en zo niet, hoe dit procentuele verschil dan te rechtvaardigen is.

Deze leden zouden ook de efficiencytaakstelling van € 25 miljoen voor de regionale omroepen onderbouwd willen zien. Is een dergelijke efficiencytaakstelling boven op alles wat al heeft plaatsgevonden nog wel reëel? Deze leden vinden dat het efficiencyonderzoek dat de regionale omroepen nu zelf laten uitvoeren, betrokken zou moeten worden bij definitieve besluitvorming over de hoogte van de efficiencytaakstelling. Deze mag wat hen betreft niet ten koste gaan van de kwaliteit van de programmering.

2.4 Rol van de provincies

De leden van de VVD-fractie merken op dat het budget uit de mediabegroting via het Commissariaat voor de Media aan de regionale omroepen wordt verstrekt. De provincies hebben geen rol meer bij het ter beschikking stellen van het vaste budget van de omroepen. De zorgplicht van de provincies voor ten minste één regionale omroep per provincie vervalt dan ook. Wel blijft de mogelijkheid bestaan dat het Commissariaat ten minste één regionale omroep per provincie aanwijst. Deze leden vragen of de regering kan aangeven waarom er toch gekozen blijft worden om regionale omroepen via provinciegrenzen te organiseren. Tevens vragen zij of dit ook op een andere manier georganiseerd zou kunnen worden. Zo ja, welke opties zijn er dan? Zo nee, waarom kan dit niet op een andere manier georganiseerd worden, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat er wordt gesteld dat de provincies nog steeds een bijdrage leveren aan het budget van de regionale omroepen. Zij vragen of in dit wetsvoorstel van deze bijdrage is uitgegaan en zo ja of dat een rol heeft gespeeld bij de voorgestelde bezuiniging van € 25 miljoen. Is er rekening mee gehouden dat de werkelijke bekostiging van de regionale omroepen hoger ligt dan de € 142 miljoen waar nu mee wordt gerekend, namelijk € 149 miljoen (door bijdragen vanuit de provincie)? Zij vragen of de regering op de hoogte is van de zorg bij de regionale omroepen, dat wanneer van € 142 miljoen wordt uitgegaan in plaats van € 149 miljoen, dit het einde betekent van de regionale omroepen van de kleine provincies waaronder Omroep Zeeland, Flevoland en Drenthe. Hoe oordeelt zij over dit risico en de mogelijkheid dat er provincies zullen zijn zonder regionale zender.

Zij vragen of verder kan worden toegelicht waar het verwachte efficiencyvoordeel bij de regionale omroepen op is gebaseerd. Wordt er gekeken naar de mogelijkheden tot standaardisering van de technische infrastructuur en verbindingen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

Moeten de leden van de CDA-fractie de passage in de memorie van toelichting over de verdeling van de rijksmiddelen over de regionale omroepen zo lezen dat regionale omroepen die nu al extra middelen van de provincie ontvingen, dit budget behouden? Zij vragen of dit dan betekent dat andere regionale omroepen minder budget gaan ontvangen dan zij voorheen toebedeeld kregen van de provincie. Met andere woorden, komt er een soort van verevening, zo vragen de voornoemde leden. Deze leden lezen dat de provincies nog steeds extra middelen kunnen toekennen aan de regionale omroep uit eigen middelen bovenop de rijksmiddelen. Zij vragen of de regering kan aangeven of al bekend is welke provincies dit gaan doen en hoe groot het budget dan zal zijn dat extra wordt toegekend. Kan eveneens worden aangeven welke regionale omroepen nu al aanvullende financiering ontvangen van de provincies? Op welke wijze kan het budget worden ingezet om de regionale identiteit te versterken zoals de regering aangeeft in de memorie van toelichting, zo vragen de voornoemde leden. Kan de regering aangeven of het ook voor de regionale omroepen mogelijk zal zijn de verwerving van eigen middelen te vergroten om de bezuinigingen te verzachten, net zoals bij de publieke landelijke omroep gaat gebeuren? Zij vragen hoe zich hiermee de reserveregel verhoudt dat het totaal van de gereserveerde gelden in een kalenderjaar niet meer dan tien procent van de uitgaven van de regionale omroepen in een kalenderjaar mogen bedragen. Vallen autonome middelen van de provincie hier ook onder?

In theorie kunnen per provincie meerdere regionale omroepen worden aangewezen. Zij vragen of het beschikbare budget van rijkswege over deze regionale omroepen wordt verdeeld of dat er dan extra budget bij komt. Wat is de reden dat er meerdere regionale omroepen zijn in één provincie? Draagt de ene omroep niet duidelijk genoeg de regionale identiteit uit, of zijn er andere redenen, zo vragen de eerder genoemde leden.

De leden van de 50Plus-fractie vragen of het niet méér voor de hand ligt, nu het Commissariaat de bekostiging van de regionale media-instellingen uitvoert, om, net als bij de omroeporkesten, gelden uit de algemene mediareserve via het Commissariaat ter beschikking te stellen aan de regionale publieke media-instellingen en niet via de Raad van Bestuur van de NPO4? De aan het woord zijnde leden vinden dat de regionale omroep, juist met het oog op het in stand houden van de kwaliteit onder veranderde financiële omstandigheden, betrokken moet worden bij het onderzoek naar de verdiencapaciteit en extra inkomsten voor de publieke omroep. Extra verdiencapaciteit zou kortingen voor de regionale omroep kunnen verlichten. Zij hebben voorts de vraag hoe de eigen verdiencapaciteit ingevuld wordt. Vallen daar ook provinciale subsidies onder, zo willen deze leden weten.

3. Mutaties in de rijksmediabijdrage

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat de totale uitgaven aan de regionale omroepen in 2011 € 143,5 miljoen bedroegen. Bij het opstellen van het regeerakkoord werd uitgegaan van € 142 miljoen dat was opgenomen in de laatste herijking van het provinciefonds in 2011. Zij vragen of de regering heeft overwogen niet uit te gaan van de € 142 miljoen uit het regeerakkoord maar van de daadwerkelijke besteding van € 143,5 miljoen. Belangrijker is echter de vraag voor deze leden waarom de regering het betreffende bedrag niet heeft geïndexeerd. Het gaat immers om een bedrag per 2011, het is gebruikelijk om een dergelijk bedrag in de loop van de jaren te indexeren, aangezien de € 142 of 143,5 miljoen van 2011 in 2014 niet langer voldoende is om dezelfde activiteiten te blijven financieren. De voornoemde leden horen daarop graag een reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie verzoeken ten aanzien van de korting van het rijksmediabudget een nadere toelichting over de noodzaak hiervoor en de wijze waarop deze extra bezuiniging zal neerslaan op de publieke omroep als geheel. Deze leden vrezen dat deze extra bezuiniging, die bovenop de bezuiniging van de vorige regering komt, de kwaliteit en pluriformiteit van de publieke omroep zal aantasten. Gaarne ontvangen zij een nadere toelichting, tevens ten aanzien van de regionale omroepen. De voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat er nog bestuurlijk overleg plaatsvindt over het definitieve bedrag dat zal worden overgeheveld van de provincies naar het rijk. Wat is de reden dat het bedrag nog definitief moet worden vastgesteld en wat zijn de redenen waardoor het bedrag nog kan worden aangepast? Zij vragen tevens waarom in het regeerakkoord is gekozen voor een bedrag van € 142 miljoen, terwijl het geïndexeerde budget voor de regionale publieke omroep € 149,8 miljoen zou moeten bedragen. Bovenop de voor € 6,3 miljoen korting op het budget door de provincies lijkt de regering nog € 1,5 miljoen extra te korten op het budget door slecht € 142 miljoen over te hevelen. Zij vragen wat hiervoor de motivatie is. Indien de regering hiervoor kiest is hiermee dan niet al een deel van de € 25 miljoen taakstelling voor de regionale publieke omroep ingevuld? Graag ontvangen zij nadere toelichting en motivatie.

De leden van de D66-fractie constateren dat er nog bestuurlijk overleg plaatsvindt met de provincies over de definitieve hoogte van de overheveling van het budget uit het provinciefonds. Zij vragen of de regering inzichtelijk kan maken waarom dit bedrag nog niet vaststaat. Op basis van welke argumenten vindt er nog overleg plaats en worden daarbij de feiten dat het ijkbedrag uit 2011 van € 142 miljoen sindsdien niet meer is geïndexeerd en dat er verschillende provinciale kortingen op de regionale omroep plaatsvinden ook in meegenomen. Zij vragen tot slot of de Kamer kan worden geïnformeerd over de voortgang en de uitkomsten van dit overleg.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het wetsvoorstel een aantal risico’s en bedreigingen voor de financiering en positie van de regionale omroep bevat. Hoe komt het dat er in het wetsvoorstel uitgegaan wordt van een bedrag van € 142 miljoen terwijl uit eerdere afspraken blijkt dat dit bedrag € 149,8 bedraagt. Deze leden zouden graag een toelichting zien op dit verschil. Deze leden vragen waarom het bedrag voor de regionale publieke taak dat wordt overgeheveld naar de mediabegroting niet is geoormerkt.

De leden van de 50PLUS-fractie zouden graag een overzicht krijgen van de beschikbare omroepbudgetten per hoofd van de bevolking in Nederland (situatie voor én na het doorvoeren van de bezuinigingstaakstelling) en in het buitenland. De regering verlaagt de rijksmediabijdrage vanaf 2016 met € 100 miljoen. Dit bedrag is als volgt verdeeld: de regionale omroepen krijgen een korting van € 25 miljoen; het budget van het Mediafonds en dat van de 2.42-omroepen wordt volledig gekort, samen is dit € 30 miljoen; op de publieke omroep wordt aanvullend € 45 miljoen bezuinigd. Daarbij wordt de publieke omroep uitgenodigd de eigen verdiencapaciteit uit te breiden. De regering heeft aangegeven daartoe eventuele barrières weg te zullen nemen. Een «nadere inhoudelijke invulling» van de bezuinigingen van het kabinet-Rutte II wordt opgenomen in het nog bij de Kamer in te dienen wetsvoorstel over de verdere vernieuwing van het publieke mediastelsel dat naar verwachting met ingang van 1 januari 2016 in werking zal treden. Deze leden vragen of nader kan worden aangegeven wat wordt bedoeld met een «nadere inhoudelijke invulling». Wat wordt er verder nog in dit wetsvoorstel geregeld? Deze leden hebben begrepen dat het wetsvoorstel ook zal gaan over de verdere vernieuwing van het publieke mediabestel en zij vragen wat hier aan de orde komt.

4. Bepalingen over haat zaaien

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting over de passages ten aanzien van haat zaaien. De reden voor het weghalen van de bepalingen in de Mediawet, zo lezen deze leden, is dat de sancties te zwaar zouden zijn. Waarom is ervoor gekozen om de desbetreffende passages helemaal uit de Mediawet te halen en niet om de sancties te verzachten? Mocht er sprake zijn van haat zaaiende media-uitzendingen, dan zijn er volgens de regering voldoende mogelijkheden om via het Wetboek van Strafrecht artikel 137h in te grijpen. Wat was de reden om in eerste instantie dan toch ook bepalingen over haat zaaien in de Mediawet op te nemen, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Mediawet zo wordt gewijzigd dat indien er sprake is van haat zaaiende media-uitzendingen niet langer een hele tv-zender of omroeporganisatie kan worden stopgezet. De genoemde leden vinden dit een positief besluit.

De genoemde leden constateren eveneens dat het wel middels artikel 137h van het Wetboek van Strafrecht mogelijk is om een beroepsverbod op te leggen waarmee de directe verantwoordelijke wordt gestraft. Kan de regering aangeven wanneer zij gebruik van dit artikel voor haat zaaiende media-uitzendingen wenselijk, dan wel noodzakelijk acht?

De genoemde leden vragen de regering of zij zich hun eerdere reactie5 herinneren op het advies van de «High Level Group on Media Freedom and Pluralism»6, waarin wordt gesteld: «Ik kan mij niet vinden in de aanbeveling dat toezichthouders boetes moeten kunnen opleggen aan media/journalisten of iemand zijn journalistieke status moeten kunnen ontnemen. (…) In Nederland kennen we twee routes voor beoordeling van de journalistiek. De eerste is een vorm van zelfregulering door middel van de Raad voor de Journalistiek. De tweede route voert een klagende partij naar de rechter. Die kan in voorkomende gevallen een onafhankelijk oordeel vellen en een passende sanctie opleggen. Geen van beide routes kent het ontnemen van de journalistieke status als een sanctiemogelijkheid: de journalistiek is een vrij beroep en dat moet vooral zo blijven.» De genoemde leden vragen de regering in het licht van deze opmerkingen te reflecteren op de rol van de Raad voor de Journalistiek en haar zelfregulerend vermogen inzake haat zaaiende media-uitzendingen. Kan daarbij ook worden uitgelegd wat de escalatieladder is voor vervolging naar aanleiding van haat zaaiende media-uitzendingen?

Tevens vragen de genoemde leden de regering uit te leggen hoe de opmerkingen dat het ontnemen van de journalistieke status geen sanctiemogelijkheid is en dat de journalistiek een vrij beroep is zich verhouden tot de mogelijkheid van het opleggen van een beroepsverbod.

Ook vragen de genoemde leden hoe het hanteren van artikel 137h voor haat zaaiende media-uitzendingen zich verhoudt tot artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht, waarin zakelijke berichtgeving wordt uitgesloten van het beroepsverbod, artikel 7 van de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Tot slot vragen de genoemde leden op dit punt van haat zaaien hoe «hypothetisch» het hanteren van artikel 137h van het Wetboek van Strafrecht is inzake haat zaaiende media-uitzendingen.

5. Overige wijzigingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel 5.4, eerste lid van de Mediawet de zogenoemde flitsregeling is opgenomen. Het artikel vormt de implementatie van artikel 15 van de Richtlijn audiovisuele mediadiensten. De ratio legis van artikel 15 van de richtlijn is blijkens overweging 55 van die richtlijn zowel het bieden van een recht op toegang tot korte fragmenten van evenementen van groot belang, als een recht op het gebruik daarvan voor algemene nieuwsprogramma’s. Deze leden vragen of de regering kan aangeven of er een definitie is van «korte fragmenten» Zo ja, hoe luidt deze definitie dan en zo nee, is de regering voornemens een duidelijke definitie te creëren, zo vragen de voornoemde leden. Tevens vragen zij of de regering kan aangeven wie de lengte en inhoud van een zogenoemd kort fragment bepaalt.

Ook de leden van de CDA-fractie verzoeken een nadere toelichting over de flitsenregeling.

6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de insteek van het Commissariaat van de Media deelt dat de autonome middelen van de provincie niet in mindering mogen worden gebracht op het budget van rijkswege.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten hoe het oordeel dat «op rijksniveau geen uitspraken kunnen worden gedaan of provincies extra middelen uit hun autonome middelen voor de regionale omroepen beschikbaar blijven stellen» zich verhoudt tot de eerdere opmerking in paragraaf 2.2 dat «provincies (nog steeds) extra middelen kunnen toekennen aan de regionale omroep uit autonoom budget».

De genoemde leden constateren dat de regering voornemens is in een zodanige regeling te voorzien dat per provincie een bepaald budget voor de regionale omroep beschikbaar is. De leden vragen de regering toe te lichten op welke manier zij gaat zorgen voor de verdeling van het geoormerkte bedrag voor de regionale omroepen onder de verschillende provincies. Kan de regering aangeven hoe deze regeling er gaat uit zien en welk systeem, welke methode, en welke criteria worden gehanteerd om dit bedrag zo evenredig mogelijk te verdelen onder de verschillende provincies, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

7. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door de overheveling de provincies geen kosten meer hoeven te maken voor de toewijzing van het budget. Kan worden aangegeven waaruit deze kosten bestaan en wat de hoogte is van het bedrag dat met de toewijzing gemoeid is? Eveneens vragen zij hoe groot de kosten zijn voor toewijzing bij de rijksoverheid. Blijft er meer geld over voor de regionale omroep door de centrale toewijzing vanuit de rijksoverheid, zo vragen de voornoemde leden.

8. Overig

De leden van de D66-fractie vragen de regering uit te leggen hoe met de overheveling van de financiering van de provincies naar de rijksmediabijdrage de ontvangen reclame-inkomsten van de regionale omroepen wordt geregeld. Wordt eenzelfde structuur in het leven geroepen als voor de Ster, waarbij de opbrengsten worden afgedragen aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vervolgens ten goede komen van de landelijke publieke omroep of zijn de regionale omroepen vrij om hun eigen reclame-inkomsten vrij te beheren, en kunnen zij deze naar eigen inzicht inzetten? Graag ontvangen de genoemde leden van de regering een verduidelijking op dit punt.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdelen E en F (artikelen 2.61 en 2.62)

De leden van de PvdA-fractie wijzen op onderdeel F, waar in artikel 2.62 zegt dat per provincie tenminste één regionale publieke media-instelling wordt aangewezen. Deze leden veronderstellen dat er na integratie ook sprake van kan zijn dat er nog slechts één instelling resteert waarbinnen de regionale omroepen hun taken uitvoeren. Zij vragen of deze leden dat juist zien of dat de regering met dit wetsvoorstel al een eindplaatje wil vormgeven. Deze leden vragen bovendien op welke wijze de adviserende rol van provincies bij de aanwijzing van een regionale omroep wordt vormgegeven. Is het Commissariaat volledig vrij om het advies van de provincie naast zich neer te leggen, zo vragen de voornoemde leden.

Onderdeel N (artikel 2.142a)

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de consequenties zijn voor de regionale omroepen van onderdeel N van dit wetsvoorstel waarin de regionale omroepen onder dezelfde structuur worden gebracht als de landelijke met een apart toezichthoudend orgaan. Hebben alle regionale omroepen dat al goed geregeld of zijn er omroepen die nu vanwege dit wetsvoorstel een nieuwe bestuursstructuur moeten gaan inrichten? Deze leden vragen de regering in dat geval of een dergelijke operatie wel zinvol is op een moment dat nog onduidelijk is wat in de loop van volgend jaar besloten zal worden over de toekomstige structuur van de regionale omroepen.

Onderdeel Q (artikel 2.167)

De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat de bestemming van de algemene mediareserve limitatief in artikel 2.166 is vastgelegd: opvang van financiële gevolgen van de ontwikkelingen in de reclame-inkomsten van de Ster, opvang van de kosten die ontstaan door overheidsmaatregelen zoals substantiële bezuinigingen en omvangrijke reorganisaties, én de financiering van de rekening-courant die het Commissariaat voor de feitelijke betalingen aanhoudt. De algemene mediareserve is bestemd voor de instellingen die media-aanbod verzorgen voor de landelijke publieke mediadienst. Daaraan worden nu de regionale omroepen toegevoegd. Deze leden vragen een toelichting te geven in hoeverre de algemene mediareserve een rol speelt, of kán spelen bij de omvangrijke reorganisatie van het mediabestel die nu plaatsvindt en bij het opvangen substantiële bezuinigingen, zoals ook weer de extra bezuiniging van € 100 miljoen, waarop het onderhavige wetsvoorstel ziet.

Onderdeel R (artikel 2.170)

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in onderdeel R een nieuw artikel 2.170 wordt voorgesteld dat bepaalt hoe regionale omroepen voorlopig gefinancierd worden. Deze leden constateren met enige zorg dat de regering zichzelf de bevoegdheid wenst te verlenen te bepalen hoe de middelen over de regionale omroepen verdeeld worden, middels een AMvB7, zonder invloed daarop van het parlement. Op welke wijze wil de regering de Kamer betrekken bij de invulling van die AMvB, zo vragen deze leden. Tot op heden werden regionale omroepen gefinancierd via de provincies. Hoe groter het inwonertal van de provincie, des te meer budget. Dat heeft wel geleid tot zeer beperkte middelen voor omroepen in de kleinste provincies, merken deze leden op. Deze leden vragen of de regering van plan is de AMvB te gebruiken voor een verschuiving van middelen van grotere regionale omroepen naar kleinere.

Deze leden valt ook op dat in het nieuwe artikel 2.170 niet langer sprake is van de garantie dat het media-aanbod kwalitatief hoogwaardig moet zijn en dat in ieder geval het niveau van de activiteiten zoals dat in 2004 bestond, gehandhaafd moet blijven. Waarom heeft de regering deze bepalingen niet in het nieuwe wetsartikel opgenomen, zo vragen deze leden. Wat bedoelt de regering wat betreft de verdeling van de middelen met de opmerking in de memorie van toelichting dat het mogelijk wordt naar sociaal-culturele grenzen te kijken in plaats van naar de provinciale grenzen? Deze leden vragen de regering concreet te maken wat het voor ogen zou kunnen hebben. Zij vragen tevens de regering een beoordeling te geven per provincie van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het bepaalde in het nu nog geldende artikel 2.170. Deze leden wijzen daarbij op het bestuurlijke akkoord tussen IPO8 en ROOS uit 2006 over het toepassen van indexatie en de voortzetting van een aangepaste indexatiesystematiek vanaf 2009. Deze leden hebben op basis van de evaluatie van het Commissariaat voor de Media uit 2011begrepen dat tot dan toe de provincies zich aan die bestuurlijke afspraak hebben gehouden. Zij vragen of de regering kan bevestigen dat sommige provincies zich vervolgens eenzijdig hebben onttrokken aan die aanspraak en forse kortingen hebben toegepast op het budget van de regionale omroepen. Kan de regering verduidelijken welke provincies kortingen hebben toegepast en in welke provincies daarover nog bezwaar- en beroepsprocedures lopen? De voornoemde leden willen graag van de regering weten hoeveel de provincies gezamenlijk aan de regionale omroepen hadden moeten besteden per 2014 als zij zouden hebben vastgehouden aan de door henzelf overeengekomen systematiek.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er in een AMvB regels worden opgenomen over de verdeling van dit totaalbudget. Zij vragen of deze AMvB ook criteria zal bevatten op welke grond het totaalbudget door het Commissariaat zal worden verdeeld.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen waarom er voor gekozen is om de bekostiging van tenminste één regionale media-instelling per provincie niet wettelijk te regelen, maar in een AMvB. Is het met het oog op een stabiele, betrouwbare «bedrijfsvoering» voor de regionale omroep niet verstandiger dit te regelen in de wet, zo vragen de voornoemde leden.

Onderdelen V en W (artikel 2.175 en 2.176)

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat, gezien de aard van de publieke mediadienst, de bepalingen voor reservevorming bij de landelijke publieke omroep (maximering van 10% van de uitgaven) óók gelden voor de regionale omroep. In de artikelen 2.175 en 2.176 zijn de eisen aan reservevorming bij de landelijke publieke media-instellingen opgenomen. Daaraan worden de regionale omroepen nu toegevoegd. Deze leden vragen ten eerste waarom gekozen is voor maximering van reservevorming, juist op 10%. Voorts vragen zij, waarom alléén met instemming van het Commissariaat voor de Media reserves mogen worden gevormd (artikel 2.175, eerste lid). Welke criteria mag het commissariaat hierbij hanteren? Deze leden zijn enigszins verbaasd over het instemmingsvereiste van het Commissariaat. De situatie is namelijk denkbaar, dat een omroep reeds toebedeelde middelen wil reserveren om een dure of langlopende productie te financieren. Als vervolgens het Commissariaat instemming onthoudt is het denkbaar dat een omroep een beoogde langlopende of dure productie niet kan realiseren of aankopen. Daarmee kan in theorie dus een beslissing van het Commissariaat de programmering direct raken. Deze leden vragen of de hierboven geschetste gang van zaken mogelijk is binnen de wet zoals deze is en komt te luiden, en zo ja, hoe dit dan te rechtvaardigen is.

Onderdeel BB (artikel 5.4)

De leden van de PvdA-fractie willen de regering complimenteren met de verduidelijking die het middels onderdeel BB van dit wetsvoorstel aanbrengt in artikel 5.4. Met het aangepaste artikel kan er geen onduidelijkheid en daarmee onenigheid meer bestaan over het recht om in het kader van nieuwsuitzendingen korte fragmenten te gebruiken van (sport)evenementen. Dat komt de vrije nieuwsgaring ten goede.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Arends