Gepubliceerd: 24 april 2013
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33542-5.html
ID: 33542-5

Nr. 5 VERSLAG

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 

ALGEMEEN DEEL

2

1.

Inleiding

2

2.

Algemene maatregel van bestuur, ministeriële regeling en cameraplan

4

3.

Het bewaren van kentekengegevens ten behoeve van de opsporing

5

3.1

Belang van de opsporing

5

3.2.

Meerwaarde voor de opsporing

5

3.3

Bewaartermijn

8

3.4

Het gebruik van de bewaarde gegevens

9

3.5

Waarborgen voor een zorgvuldige toepassing

10

3.6

Camera’s

11

4.

Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en waarborgen voor een zorgvuldige gegevensverwerking

12

5.

Horizonbepaling en evaluatie

14

6.

Consultaties

15

7.

Financiële gevolgen

15

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

16

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden verwelkomen in principe elke maatregel die positief bijdraagt aan de opsporing van ernstige misdrijven. Een goede en effectieve aanpak van ernstige misdrijven draagt immers bij aan de veiligheid en het veiligheidsgevoel van burgers en stelt hen in staat zich vrijelijk te ontplooien. Voor hen vormt een effectieve opsporing dan ook bij uitstek een onderdeel van een liberale visie op de samenleving.

Bij de uitvoering van deze taak houden de deze leden het oog op de rechten van onschuldige burgers. Zij zien op dit punt wel potentiële bezwaren tegen dit voorstel, temeer dit wetsvoorstel voorziet in een registratie van alle passerende voertuigen en niet slechts de voertuigen die bijzondere aandacht van de politie zouden behoren te krijgen. In dat verband onderschrijven zij overigens de horizonbepaling en de in de memorie van toelichting toegezegde evaluatie positief. Het antwoord op de nog resterende vragen zal leiden tot hun de definitieve standpuntbepaling.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hechten groot belang aan een effectieve bestrijding van misdaad, maar zijn van mening dat de persoonlijke levenssfeer van burgers hierbij zo min mogelijk geschonden moet worden. Daarom waarderen zij de uitgebreide informatie van de regering over de effecten van het wetsvoorstel op het gebied van privacy. Graag maken zij van deze mogelijkheid gebruik om nadere verduidelijking te krijgen over de doelstellingen en uitwerking van dit wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden staan positief tegenover het voorstel om het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie van een wettelijke basis te voorzien.

Deze leden merken op dat naast «automatic numberplate recognition» (ANPR) nog een ander camerasysteem gebruik maakt van kentekenherkenning. Het camerasysteem @migoboras wordt gebruikt door de Koninklijke Marechaussee in de grenszone met Duitsland en België om illegale migratie en illegaal verblijf effectiever en efficiënter te bestrijden. Deze leden zouden graag zien dat @migoboras breder wordt ingezet. Daarnaast is het deze leden ten ore gekomen dat de bewaartermijn en de referentielijsten bij @migoboras te beperkt zijn om grensoverschrijdende criminaliteit effectief te bestrijden. Voornoemde leden vragen de regering het camerasysteem @migoboras breder inzetbaar te maken.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij constateren met instemming dat automatische kentekenherkenning de politie in staat stelt aan de hand van kentekens snel en efficiënt voertuigen en personen waar te nemen die zij zoekt ter uitvoering van de politietaak. Door het werken met referentiebestanden en «hit-no-hit»-vergelijkingen kunnen personen die hun straf nog uit moeten zitten worden gepakt, kunnen mensen die boetes niet betaald hebben in de kraag worden gevat enz. Het is goed wanneer op een effectieve manier ervoor kan worden gezorgd dat niet betaalde boetes en belastingschulden en niet uitgezeten straffen kunnen worden geïnd respectievelijk geëxecuteerd. Dat is van belang voor een geloofwaardig systeem van straffen (en belasting betalen).

Deze toepassing van ANPR is dus nuttig en kan ook effectief werken, mits voldoende politiecapaciteit wordt ingezet om te reageren op «hits». Dat is nu niet het geval. Mede uit het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) blijkt dat er onvoldoende capaciteit op straat is om in actie te komen bij elke «hit». De conclusie van het WODC is dat ANPR een succesvol instrument is, althans als het innen van openstaande boetes en belastingvorderingen bij (gecombineerde) politieacties als doel is geformuleerd. Zou het nog succesvoller zijn indien er meer politiecapaciteit zou zijn om op meer meldingen te kunnen reageren? Vindt de regering het een gemiste kans als mensen die boetes niet betaald hebben of nog een straf moeten uitzitten en door voertuigherkenning een hit opleveren, niet kunnen worden opgepakt omdat er geen politiecapaciteit beschikbaar is?

De leden van de SP-fractie hechten eraan op te merken dat voor het ruimer inzetten van ANPR en het politiebreed invoeren van ANPR, zoals in de beleidsvisie ANPR (Kamerstuk 31 051, nr. 11) aangekondigd, dit wetsvoorstel geen vereiste is. Ook als de gegevens niet massaal bewaard en opgeslagen zouden worden, kan ANPR nuttig toegepast worden, zoals voor het opsporen van voortvluchtige criminelen, het innen van niet betaalde boetes of belastingen. Graag ontvangen zij een bevestiging hiervan.

Deze leden constateren dat de huidige mogelijkheden voor het vergaren van kentekens al vrij ruim zijn. In het kader van een lopend opsporingsonderzoek kunnen op basis van artikel 3 van de Politiewet kentekengegevens worden vergaard, bijvoorbeeld bij woninginbraken in een woonwijk of ladingdiefstallen op parkeerplaatsen langs de snelweg. Als er dus aanleiding is om gegevens van passerende voertuigen vast te leggen, teneinde te bezien of er bepaalde verbanden tussen de kentekens worden gelegd, mag dat nu al op basis van de huidige wet. Deze gegevens mogen voor de duur van dit concrete onderzoek worden verwerkt. Het huidige kader is dus al tamelijk ruim. Hoe vaak wordt ANPR thans hiervoor gebruikt? Welke concrete resultaten kunnen hier worden genoemd? Is deze toepassing succesvol te noemen? Bestaat er werkelijk aanleiding om kentekengegevens van alle passerende voertuigen te bewaren, ook als er geen sprake is van een opsporingsonderzoek?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De in de memorie van toelichting beschreven voorbeelden en binnen- en buitenlandse onderzoeksresultaten tonen aan dat automatische kentekenherkenning en het achteraf raadplegen van bewaarde passagegegevens een duidelijke meerwaarde heeft voor de opsporing en het bewijzen van ernstige misdrijven. Het gebruik van ANPR ten behoeve van de opsporing levert niet alleen «hits» op, maar geven ook hints die richting kunnen geven aan opsporingsonderzoeken. Met andere woorden, «no hits» kunnen in een latere fase van belang zijn voor de opsporing van strafbare feiten. Kentekengegevens kunnen dus een belangrijke rol spelen als zelfstandig of aanvullend bewijsmiddel. Deze leden verwelkomen dan ook het voorliggende wetsvoorstel, waarmee een wettelijke basis wordt gelegd voor het bewaren van passagegegevens. Zij zijn van mening dat het wetsvoorstel een belangrijke stimulans zal zijn voor de verdere ontwikkeling van ANPR ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. De voorwaarden die worden gesteld aan de wijze waarop met de gegevens moet worden omgegaan, alsook de jaarlijkse monitoring van het gebruik ervan, vormen naar hun mening voldoende waarborgen voor een zorgvuldige toepassing en daarmee voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het tegengaan van misbruik van bevoegdheden. Volgens deze leden kan het wetsvoorstel wat betreft de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit, die voortvloeien uit het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), de toets der kritiek doorstaan.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre discussies over maatregelen inzake de (aantasting van de) persoonlijke levenssfeer niet eerder een meer theoretisch en principieel karakter hebben dan dat er in de praktijk daadwerkelijk (ernstige) problemen optreden ten gevolge van het opslaan en raadplegen van persoonlijke gegevens. Kan de regering hierop ingaan? Kan de regering voorbeelden en aantallen geven van mensen die door cameratoezicht in het algemeen en kentekenherkenning in het bijzonder echt last hebben gekregen van aantasting van hun privacy dan wel daarin ernstig zijn geschaad en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totaal aantal mensen op wie zulk toezicht is toegepast?

De leden van de D66-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn niet overtuigd van de noodzaak van een dermate ingrijpend wetsvoorstel en hebben fundamentele bezwaren daartegen. Deze leden zijn onder meer van mening dat het wetsvoorstel inbreuk maakt op de privacy van burgers, in strijd is met het onschuldsbeginsel doordat kentekens van niet verdachte burgers als potentiele crimineel in een database worden opgenomen, criminaliteit in de hand werkt. Ook zijn zij er niet van overtuigd dat techniek en reactiecapaciteit bij de politie op het vereiste niveau zijn om de hoeveelheid informatie te kunnen verwerken.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij erkennen de noodzaak om tot een goede opsporing van een misdrijf te komen en de pakkans van een voortvluchtige te vergroten, maar zetten kanttekeningen bij de meerwaarde van het voorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vinden het belangrijk dat er zo effectief mogelijk wordt ingezet op opsporing van strafbare feiten, zolang dit zich verdraagt met de regels van de rechtsstaat.

2. Algemene maatregel van bestuur, ministeriële regeling en cameraplan

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een flink aantal relevante zaken door de regering geregeld gaan worden in een algemene maatregel van bestuur (amvb). De reden die de regering geeft is dat er rekening gehouden moet kunnen worden met technologische ontwikkelingen. Deze leden vragen of over een aantal zaken dat los staat van de technologie niet nu al duidelijkheid gegeven kan worden. Zij denken daarbij aan het expliciet uitspreken dat de opgeslagen gegevens na vier weken vernietigd worden als ze niet gebruikt worden en het aanleggen van een logboek voor de bevragingen van de kentekenregistratie. Deze leden willen graag van de regering een nadere onderbouwing van de voorwaarden die in de wet en de amvb opgenomen worden. Daarnaast zouden zij graag het standpunt van de regering vernemen over een eventuele betrokkenheid van het parlement bij de totstandkoming van de amvb.

De leden van PvdA-fractie willen graag weten welke positie het aangekondigde uitvoeringskader in de regelgeving zal hebben. Ook willen zij graag weten op welke wijze het richtsnoer ANPR van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) in de regelgeving past.

Ten aanzien van het cameraplan vragen deze leden wat de wettelijke basis is voor dit plan en welk bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de vaststelling.

3. Het bewaren van kentekengegevens ten behoeve van de opsporing

3.1 Belang van de opsporing

De leden van de SP-fractie constateren dat de vier voorbeelden van zaken, waarin het achteraf raadplegen van bewaarde passagegegevens een rol heeft gespeeld, geen eenduidige conclusies bevatten. In twee zaken konden gegevens gebruikt worden voor het bewijs (op basis van het huidige recht dus), in twee andere zaken niet. Ook het CBP wijst erop dat niet uit deze voorbeelden de noodzaak voor het bewaren van gegevens mag worden afgeleid. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop. Daarnaast wijst de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) erop dat de vier rechtszaken die worden genoemd ook de enige vier zaken waren in de jaren 2009 en 2010 waarin bewijsmateriaal dat met behulp van ANPR was verkregen een rol speelde. Vervolgens stelt de Afdeling dat, gelet op de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk, het onderzoek van de DSP groep en het onderzoek naar ANPR in de Verenigde Staten, het niet waarschijnlijk is dat het bewaren van passagegegevens zal leiden tot meer opsporing met ANPR. Graag ontvangen deze leden ook een reactie hierop.

De aan het woord zijnde leden vragen in welke mate de (schaarse) politiecapaciteit op basis van ANPR-informatie moet worden aangewend. Eveneens vragen zij welke werkzaamheden dan niet meer of in mindere mate hoeven te worden uitgevoerd.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het belang voor opsporing in de memorie van toelichting wordt onderbouwd met een aantal casussen. Deze leden missen echter een onderbouwing van verhouding tussen de kosten van het toepassen van het nieuwe systeem en de gevolgen voor de privacy in relatie tot het extra aantal zaken dat met het bewaren van kentekengegevens kan worden opgelost.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorbeelden die in de memorie van toelichting worden genoemd. Zij vragen in hoeverre artikel 2 van de Politiewet niet zodanig veel ruimte biedt dat er in specifieke omstandigheden al veel mogelijkheden voor opsporing zijn. Wat is uiteindelijk de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel?

3.2. Meerwaarde voor de opsporing

De leden van de VVD-fractie maken uit de memorie van toelichting op dat de ervaringen met het huidige systeem van kentekenherkenning, dat enkel wordt ingezet als er een voertuig de bijzondere aandacht van de politie behoeft, als positief valt te waarderen. Kan de regering aangeven welke resultaten met dit systeem zijn geboekt? Hoeveel zaken zijn hiermee extra opgelost? Wat is het aantal «hits» en hoeveel politiecapaciteit is daarmee gemoeid? Kan de regering voorts aangeven of de voorbeelden die in de memorie van toelichting worden genoemd niet reeds zijn af te doen onder de bestaande regeling van kentekenherkenning?

In de memorie van toelichting lezen deze leden dat de invoering van een automatische kentekenherkenning en registratie daarvan de opsporing vergemakkelijkt. Dat onderschrijven de aan het woord zijnde leden graag, maar waaruit bestaat de bijzondere rechtvaardiging om dit ingrijpende middel te verkiezen? Is de regering van plan ook op andere vlakken middelen in te zetten om de opsporing te vergemakkelijken, bijvoorbeeld op straat? Wat zijn de ervaringen met dit middel in het buitenland, bijvoorbeeld in Engeland? Hoeveel extra zaken lost dit middel daar op en hoe wordt daar aangekeken tegen de zorgen met betrekking tot de privacy? Hoeveel extra zaken zouden in Nederland op te lossen zijn met de invoering van een automatische kentekenherkenning en registratie daarvan? In de memorie van toelichting lezen deze leden dat de regering deze cijfers niet kan geven, maar is het niet mogelijk om daarvan een inschatting te maken? Kan anders worden aangeven welke kostenbesparing met invoering van dit middel op de lange termijn kan worden bereikt? Vormt dit middel een goede aanvulling op de mogelijkheden om drugsrunners aan te pakken? In hoeverre kan dit middel ertoe bijdragen dat verdachten die op de vlucht voor de politie zijn effectief kunnen worden gevolgd? Wordt het daarvoor nu ook al ingezet? Zo ja, wat zijn de ervaringen?

Tijdens het algemeen overleg over de beleidsvisie ANPR op 20 maart 2013 is gebleken dat voor een succesvolle toepassing van het systeem nodig is dat de registratie van bijvoorbeeld gestolen voertuigen onverwijld plaatsvindt en voor toepassing binnen ANPR beschikbaar is. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering hoe dit wordt gewaarborgd.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat om een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te rechtvaardigen, nieuwe instrumenten noodzakelijk en proportioneel moeten zijn. In dat kader hebben deze leden met interesse het onderzoek gelezen dat in opdracht van de regering is gemaakt over de effectiviteit van ANPR. Uit dit onderzoek blijkt dat met een groot aantal van de positieve hits niets gedaan wordt, behalve het toesturen van de informatie aan de dienst die het kenteken op een referentielijst heeft geplaatst. De vraag is wat de meerwaarde is van het doorsturen van deze gegevens is en of er gekeken wordt of alles doorgestuurd moet worden. Wil de regering zich een doel stellen voor het verminderen van het aantal hits waarop geen actie ondernomen wordt?

Daarnaast lezen deze leden alleen over ervaringen in Engeland. Heeft de regering inzicht in het gebruik van ANPR in andere Europese landen? Daarnaast lezen zij dat ANPR nut heeft in het richting geven aan een onderzoek en dat de toepasbaarheid in een voorloper als Engeland nog in ontwikkeling is. Daarom willen deze leden graag van de regering weten welke bijdrage van ANPR zij reëel vindt in de opsporing. Wat mag van dit middel worden verwacht in de opsporing?

De regering kondigt in de Privacy Impact Assessment aan dat de inzet van ANPR» evidence-based» zal zijn, maar zij werkt in de ogen van deze leden onvoldoende uit hoe zij ervoor gaat zorgen dat het middel alleen ingezet zal worden voor bewezen effectieve opsporing. Hierbij verwijst de regering naar de bewezen effecten van ANPR in het richting geven aan een onderzoek. Kan de regering toelichten hoe zij ervoor gaat zorgen dat de dataverzameling en de uitvraag hierop gericht gaan worden?

De leden van de SP-fractie vinden de conclusie van de regering dat ANPR effectief zal bijdragen aan een betere opsporing op zijn minst voorbarig. Dit is (nog) niet aangetoond. Het WODC stelt juist eerlijk dat de vraag of ANPR potentie heeft om bij te dragen aan een verbeterde opsporing en vervolging, lastig te beantwoorden is. Ook stelt het WODC dat dezelfde paar succesverhalen elke keer weer terug komen, maar dat concrete resultaten («harde cijfers») niet gevonden kunnen worden. Waarom gaat de regering voorbij aan deze conclusies van het WODC? Op basis waarvan is de regering zo zeker van de effectiviteit van het bewaren van kentekengegevens voor de opsporing?

Deze leden wijzen op de conclusie van het WODC dat als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, dit niet automatisch zal leiden tot betere opsporing. Dat blijkt ook uit de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk waar al jaren op grote schaal met ANPR wordt gewerkt en waar passagegegevens vijf jaar mogen worden bewaard. Daar is recent door de politie geconstateerd dat het gebruik van ANPR voor de opsporing veel minder ver ontwikkeld is dan ANPR voor controles. Wat is de reactie van de regering hierop?

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat uit de schaarse voorbeelden die beschikbaar zijn tot aan het moment waarop de bewaring van deze gegevens werd beëindigd door de toenmalige regiokorpsen die zich bezig hielden met de inzet van ANPR ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten, blijkt dat het bewaren van dergelijke gegevens van groot belang is voor de opsporing van ernstige strafbare feiten. Deze conclusie wordt naar de mening van deze leden niet gestaafd door de feiten. Zeker niet de stelling dat het bewaren van deze gegevens van groot belang is voor de opsporing van ernstige strafbare feiten. Graag ontvangen zij een reactie hierop.

De leden van de SP-fractie begrijpen niet goed hoe ANPR kan bijdragen aan het rond maken van een zaak, doordat ANPR liet zien dat bepaalde voertuigen (en dus personen) konden worden uitgesloten van verder onderzoek. Het enkele feit dat een bepaald voertuig op een bepaalde plek aanwezig was, kan toch niet direct tot de conclusie leiden dat een persoon ergens niet aanwezig kon zijn, omdat rekening gehouden moet worden met het feit dat een ander het voertuig bestuurde?

Deze leden wijzen erop dat de memorie van toelichting niet ingaat op de in het WODC-onderzoek vastgestelde foutmarge. De techniek is namelijk niet feilloos. Afhankelijk van de kwaliteit van de camera’s wordt tussen de 60 en 90 procent van de passerende kentekens correct gescand en in de juiste letters en cijfers omgezet. Dit geconstateerde feit doet toch af aan de door de regering gestelde effectiviteit van het bewaren van kentekengegevens? Kan de regering daar alsnog op ingaan?

De aan het woord zijnde leden wijzen ook op het mogelijke neveneffect van dit voorstel, namelijk dat criminelen zich bewust zullen worden van het ANPR-cameranetwerk (het cameraplan is immers terecht openbaar) en vaker gebruik zullen maken van valse kentekens. Ook in de Privacy Impact Assessment wordt op het risico gewezen dat diefstal van voertuigen en kentekens vermoedelijk zal toenemen. Indien dit op grote schaal zal plaatsvinden, zal de meerwaarde van het bewaren van kentekengegevens van alle passerende voertuigen ten behoeve van de opsporing van ernstige strafbare feiten drastisch dalen. Erkent de regering dit?

De leden van de CDA-fractie merken op dat voor de conclusie dat automatische kentekenherkenning meerwaarde heeft voor de opsporing onder andere wordt verwezen naar resultaten van onderzoek naar automatische kentekenherkenning in het Verenigd Koninkrijk. Deze leden vragen of de regering kan aangeven op welke wijze dit onderwerp in het Verenigd Koninkrijk is geregeld, met name bezien naar de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ook vragen zij wat in het Verenigd Koninkrijk de bewaartermijn voor de opgeslagen gegevens is. Kan ook worden aangegeven wat de bewaartermijn in andere EU-lidstaten is?

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering meent dat een wettelijke bevoegdheid tot vastleggen en bewaren van kentekengegevens van voertuigen op de openbare weg een meerwaarde heeft voor opsporing. Deze leden constateren dat die meerwaarde niet wordt onderbouwd met harde cijfers. Ervaringen in het buitenland (Engeland en de Verenigde Staten) komen ook niet verder dan het innen van boetes. Zonder harde feiten en ervaringen wordt het moeilijk beoordelen of ANPR de gewenste meerwaarde heeft voor opsporing en de inbreuk op rechten van burgers niet onevenredig is. Over welke harde feiten beschikt de regering om haar voorstel te onderbouwen?

Tevens vragen zij op grond van welke overwegingen de regering het gerechtvaardigd acht om een dermate vergaande inbreuk op rechten van burgers te maken.

Deze leden lezen in de Privacy Impact Assessment dat het niet uitgesloten is dat rechters bij enige kans op foutmarges meer zekerheid willen ten aanzien van het bewijsmateriaal en zodoende ANPR-materiaal niet willen meenemen in de bewijsvoering, zelfs niet als dat statistisch significant is. Toch voert de regering juist het belang voor het strafproces aan als meerwaarde om ANPR op de voorgestelde wijze in te voeren. Hoe rijmt de regering de constatering in de Privacy Impact Assessment met haar betoog dat ANPR relevantie heeft voor het strafproces?

De leden van de D66-fractie constateren dat de kwaliteit, de opstelling en instelling van apparatuur en zelfs weersomstandigheden van invloed zijn op de ANPR-techniek. Als het bijvoorbeeld regent of als een automobilist vlak achter een vrachtwagen rijdt, wordt het lastig registreren. Dat betekent dat verkeerde herkenning en matching van informatie niet kan worden uitgesloten. Deze leden willen zodoende weten hoe groot de foutmarge is in dit voorstel? Welke foutmarge acht de regering in deze acceptabel en op welke wijze wordt die foutmarge berekend en in het kader van dit voorstel haalbaar gemaakt? Zij wijzen in dit verband erop dat hoe groter de foutenmarge des te risicovoller het instrument. Welke lessen van het debacle met de opslag van vingerafdrukken in paspoorten neemt de regering mee in onderhavig voorstel?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat elk extra opsporingsmiddel in principe positieve resultaten zal opleveren, maar de vraag is of de kosten en maatschappelijke gevolgen in verhouding staan tot de opbrengsten of te wel het aantal extra opgeloste zaken. Genoemde leden vragen daarom een meer getalsmatige onderbouwing van de prestaties van het huidige opsporingssysteem en de verwachte prestatie van dit systeem inclusief het bewaren van kentekengegevens met ANPR.

3.3 Bewaartermijn

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan garanderen dat de voorgestelde termijn voldoende is om daadwerkelijk criminelen op te sporen? Komt het niet voor dat, bijvoorbeeld in geval van een zogenaamde «cold case», later behoefte ontstaat aan deze gegevens? Is het mogelijk om de gegevens voor die gevallen beveiligd te bewaren, maar het inzagerecht te beperken tot de voorgestelde vier weken en daarna inzage te verbinden aan rechterlijke toetsing?

De leden van de PVV-fractie hopen dat de bewaartermijn van vier weken ertoe leidt dat de pakkans voor misdrijven groter wordt. Kan de regering nader motiveren waarom niet is gekozen voor een langere bewaartermijn dan vier weken?

De leden van de CDA-fractie merken op dat gesteld wordt dat, naast aandacht voor het opsporingsbelang, in het kader van ANPR ook in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan privacyaspecten en dat bij het bepalen van de duur van de bewaartermijn het belang voor de opsporing van strafbare feiten dient te worden afgewogen tegen het belang van de burger om gevrijwaard te blijven van bemoeienis van de politie en van de verwerking van zijn gegevens zonder dat daar directe aanleiding toe bestaat. In verband hiermee heeft de regering gekozen voor een bewaartermijn van vier weken. Daarbij wordt verwezen naar de termijn van vier weken die wordt gehanteerd voor het bewaren van beelden van gemeentelijke toezichtcamera’s. De gegeven motivering van de keuze voor vier weken achten deze leden summier en vooralsnog niet overtuigend. De regering geeft zelf aan dat vastgelegde en bewaarde passagegegevens van belang kunnen zijn voor onderzoek bij misdrijven die pas (veel) later worden ontdekt. Deze leden vragen waarom niet is gekozen voor een langere bewaartermijn. Zij vragen de regering om een nadere argumentatie voor de keuze voor de vierwekentermijn.

3.4 Het gebruik van de bewaarde gegevens

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het middel generiek zal worden ingezet en niet ten aanzien van bepaalde groepen weggebruikers. Is het niettemin mogelijk om het middel nader toe te spitsen op groepen weggebruikers waarvan bekend is dat zij vaker strafbaar gedrag vertonen dan andere weggebruikers? Met andere woorden, kan «profiling» worden toegepast en met welke instanties kan die informatie dan worden gedeeld? Kan «profiling» ook worden toegepast op verzoek of ten behoeve van andere (opsporings)instanties?

Voor de beoordeling van onder meer de bewaartermijn is het volgens deze leden noodzakelijk inzicht te hebben in de verspreiding en het gebruik van de verkregen gegevens. Kan de regering gedetailleerd aangeven met welke instanties de verkregen informatie zal worden gedeeld en waarom is gekozen voor die instanties? Kan de regering per instantie aangeven met welk (opsporings)doel de informatie wordt gedeeld en hoe tot die keuze is gekomen? De aan het woord zijnde leden zouden graag zien dat de regering daarbij expliciet ingaat op privacyoverwegingen.

Deze leden merken op dat met ANPR het in theorie ook mogelijk wordt om potentiële getuigen te vinden van een misdrijf. Als er zich op een bepaalde plaats een verkrachting voordoet, kunnen de passanten benaderd worden met de vraag of zij iets hebben gezien. In het algemeen overleg over de beleidsvisie ANPR bleek dat de regering dit niet van plan is. Kan de regering de consequenties daarvan nader toelichten en haar afweging inzichtelijk maken?

Met een automatische kentekenherkenning en registratie zal binnen vier weken na de registratie te achterhalen zijn welke auto op welk moment op de plaats van registratie aanwezig was, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie uit de memorie van toelichting. Hoe wordt dit vertaald in het opsporingsproces? Betekent dit feitelijk dat een kentekenhouder zal moeten bewijzen dat hij op dat moment niet op die plaats was en dat iemand anders zijn voertuig bestuurde, dan wel dat hij slachtoffer is geworden van identiteitsfraude? Hoe verhoudt dit zich tot het principe dat eenieder voor onschuldig wordt gehouden totdat het tegendeel is bewezen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat verschillende partijen spreken van het behandelen van alle automobilisten als potentieel verdachte. Graag willen deze leden een reactie van de regering op deze kwalificatie. Kan uit het feit dat gegevens op deze manier in een politieregister zijn opgeslagen, opgemaakt worden dat die persoon potentieel verdachte is? Daarnaast willen deze leden graag weten wat de overeenkomsten en verschillen zijn met de opslag van camerabeelden in steden en dorpen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat voorgesteld wordt de kentekengegevens te gebruiken voor misdrijven waar voorlopige hechtenis op staat. Kan de regering uiteenzetten welke misdrijven prioriteit zullen hebben? Zij vragen of ANPR zal worden ingezet om «cold cases» op te lossen.

De leden van de SP-fractie constateren dat in het voorgestelde artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt bepaald dat de bewaarde passagegegevens kunnen worden geraadpleegd in geval van verdenking van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en ter aanhouding van voortvluchtigen. Wat die laatste categorie betreft, vragen deze leden in hoeverre voortvluchtigen niet kunnen worden gepakt door het werken met referentielijsten op basis van «hit-no-hit». De betreffende kentekens komen toch voor op de referentielijsten, dat gebeurt toch nu ook al? Wat voegt het bewaren van passagegegevens van alle voertuigen hier concreet toe?

De leden van de CDA-fractie vragen een reactie op de suggestie om de mobiele ANPR-camera’s ook meer gericht in te zetten voor controle op personen die zich eerder of herhaaldelijk hebben schuldig gemaakt aan alcoholmisbruik in het verkeer, bijvoorbeeld aan controle van personen die de afgelopen vijf jaar daarop zijn betrapt.

De leden van de D66-fractie vinden dat de regering zich te gemakkelijk verschuilt achter camera’s als oplossing voor criminaliteit. In hoeverre onderkent de regering dat criminelen hun gedrag aanpassen aan de omgeving en de verwachting zal zijn dat zij politiecamera’s zullen misleiden met gestolen auto’s en valse kentekens? Dat een auto of kenteken als gestolen staat vermeld wil niet zeggen dat daarmee de crimineel is gepakt. De crimineel kan immers kortstondig gebruik maken van een gestolen voertuig of kenteken en verdwenen zijn als de vermelding op de referentielijst plaatsvindt. Zij vragen op welke wijze de regering de toename van deze vorm van criminaliteit meent te kunnen voorkomen. Hoe snel vindt een update van de referentielijst plaats? Kan de regering in een voorbeeld schetsen wat criminelen op dit punt mogen verwachten van de politie?

De leden van de SGP-fractie lezen dat aanvullend onderzoek nodig kan zijn om vast te stellen of een ander op het desbetreffende tijdstip van het voertuig gebruik maakte. Zij vragen op wie de bewijslast hiervan rust, op de overheid of op de eigenaar van het voertuig?

3.5 Waarborgen voor een zorgvuldige toepassing

De leden van de CDA-fractie merken op dat jaarlijks een verslag wordt gemaakt van het aantal malen dat gegevens zijn geraadpleegd, voor welk doel dit is gebeurd en aan welk arrondissementsparket of politie-eenheid dan wel andere opsporingsdienst de gegevens zijn verstrekt en dat ook jaarlijks een audit wordt gehouden naar de goede toepassing hiervan. Hoewel in het wetsvoorstel wordt bepaald dat de minister van Veiligheid en Justitie binnen drie jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag zal sturen over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk, vragen zij de Kamer ook kennis te laten nemen van het genoemde jaarlijkse verslag en de resultaten van de jaarlijkse audit.

De leden van de D66-fractie constateren dat een landelijk dekkend cameranetwerk vele miljoenen hits per jaar betekent. Rotterdam had tijdens de pilot alleen al 4 miljoen «hits» per jaar. Slechts een op de duizend kreeg een reactie en de driekwart waren openstaande boetes.

Deze leden zijn van mening dat als daar «no hits» bijkomen een hooiberg aan informatie ontstaat voor de politie. Op welke wijze meent de regering die hooiberg aan informatie te kunnen ondervangen? Welke middelen zet zij in om informatiegestuurd werken bij de politie zodanig te ontwikkelen dat een dermate grote hoeveelheid informatie gericht kan worden verwerkt? In welke mate betekent dit voorstel van de regering een extra taakbelasting voor de politie en met welke capaciteit, middelen en eventuele prioriteitenverschuiving denkt de regering dit bij de politie te kunnen ondervangen?

3.6 Camera’s

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de plaats waar camera’s zullen worden ingezet, afhangt van de criteria die zullen worden geformuleerd in een cameraplan. Worden deze criteria aan de Kamer voorgelegd? Aan welke criteria dient dan gedacht te worden? Zij lezen in de memorie van toelichting enkele mogelijke criteria, maar begrijpen uit de reactie van de regering dat er een min of meer landelijke cameradekking zal komen. Hoe verhouden deze aspecten zich tot elkaar? Wat zijn de gevolgen voor de privacy van burgers?

Deze leden vragen of de camerabeelden zoveel mogelijk ook rechtstreeks en «live» worden bekeken door een persoon. Zo nee, waarom gebeurt dat niet en hoeveel kosten zouden er gemoeid zijn met de permanente inzet van personen voor deze taak?

De leden van de SP-fractie vinden dat de regering te eenvoudig voorbij gaat aan de vraag of het wetsvoorstel proportioneel is. Het CBP wijst erop dat het erop lijkt dat er een landelijk dekkend cameranetwerk tot stand zal komen (het gaat immers om honderden camera’s). Door een dergelijk landelijk dekkend cameranetwerk kan een indringend beeld ontstaan van reisgegevens van personen, iemands gangen door het hele land gedurende een langere tijd kunnen worden gevolgd. Verder wordt hiermee een enorme hooiberg aan gegevens van onschuldige burgers gecreëerd. Vindt de regering deze omstandigheden niet relevant voor de beoordeling van de proportionaliteit van het voorstel? Kan de regering hier nader op in gaan? Wat is de reactie van de regering specifiek op de opmerking van de Afdeling dat het ontstaan van een landelijk dekkend camerasysteem niet proportioneel is?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe zal worden voorkomen dat er een landelijk dekkend camerasysteem ontstaat. Zij vragen waarom de toetsingscriteria zullen worden uitgewerkt op het niveau van een ministeriële regeling. Het gaat immers niet om technische eisen, maar om criteria die bepalend zullen zijn voor de verstrekkendheid van de toepassing van het bewaren van kentekengegevens. Genoemde leden missen daarom een criterium dat zich specifiek richt op het netwerk effect van een landelijk dekkend camerasysteem. Dergelijke vragen komen weliswaar aan bod in het periodiek op te stellen cameraplan, maar waarom worden hiervoor geen criteria opgesteld in wet- of regelgeving? Zolang hiervoor geen criteria zijn vastgelegd of deze criteria in een ministeriële regeling zijn vastgelegd, lijkt deze leden juist bij uitstek een verantwoordelijkheid voor de minister van Veiligheid en Justitie dit cameraplan vast te stellen aangezien het document daarmee niet louter een uitvoeringskarakter heeft. Genoemde leden constateren dat weliswaar door het bevoegd gezag wordt beslist of een ANPR-camera ook daadwerkelijk wordt ingezet, maar hierdoor vindt er geen toetsing plaats van proportionaliteit en subsidiariteit van het totale netwerk dat wordt geboden door het cameraplan.

De aan het woord zijnde leden constateren dat het mogelijk wordt om de huidige flitspalen en camera’s voor trajectcontrole ook in te zetten voor ANPR, mits deze voldoen aan technische eisen. Deze leden hebben de indruk dat hiermee een behoorlijk landelijk dekkend systeem ontstaat. Zij vragen hoeveel camera’s er uiteindelijk in totaal volgens de huidige verwachtingen zullen worden ingezet voor het registreren en bewaren van kentekens en hoe vaak een gemiddelde automobilist (aantal keer per maand en als percentage van het aantal ritten) hiermee geregistreerd zal worden.

Genoemde leden vragen hoe bij de openbaarmaking van het cameraplan rekening wordt gehouden met de inzet van mobiele camera’s. Zij vragen of in het cameraplan de inzet, duur en de plaats waar de camera’s worden ingezet en wijzigingen daarvan te raadplegen zijn voor de burger.

De leden van de SGP-fractie merken op dat bij ministeriële regeling toetsingscriteria worden uitgewerkt rond het daadwerkelijke gebruik en de plaatsing van camera’s. Deze leden vragen waarom wordt gekozen voor een uitwerking bij ministeriële regeling. Waarom wordt in verband met de risico’s voor het terrein van de privacy geen gebruik gemaakt van hogere regelgeving of betrokkenheid van het parlement? Is juist de wijze waarop concretisering plaatsvindt niet van groot belang in het kader van de beperkingen die voortvloeien uit de grondrechten?

4. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en waarborgen voor een zorgvuldige gegevensverwerking

De leden van de VVD-fractie maken uit de Privacy Impact Assessment maken op dat alleen opsporingsambtenaren via de geautoriseerde ambtenaar toegang hebben tot de met de ANPR verkregen gegevens. Wie toetst of aan de grondslag voor de toegang is voldaan? Kan de regering nader ingaan op in de Privacy Impact Assessment geïnventariseerde risico’s, te weten de betrouwbaarheidsrisico’s, het risico op onjuiste of onvolledige herkenning en interpretatieproblemen en problemen voortvloeiend uit de koppeling met (onjuiste) politiegegevens, diefstal van kentekens en voertuigen (vooral omdat in het Verenigd Koninkrijk steeds meer voorbeelden zijn van gekloonde auto’s en diefstal van auto’s (meer detailgegevens over deze omstandigheden) en identiteitsfraude en identiteitsverwisseling?

Verder vernemen deze leden graag de algemene reactie van de regering op de Privacy Impact Assessment. Ziet de regering aanleiding om naar aanleiding hiervan wijzigingen aan te brengen in het wetsvoorstel?

In de memorie van toelichting lezen deze leden waarom de automatische kentekenherkenning en registratie niet in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Er wordt daar een zaak aangehaald waarin zou zijn geoordeeld dat kortstondige waarnemingen op de openbare weg geen inbreuk zouden opleveren op de persoonlijke levenssfeer. Kan de regering aangeven in hoeverre hieronder ook de registratie valt te begrijpen? Heeft men in Engeland niet geprobeerd de ANPR aan te vechten?

De leden van de VVD-fractie hebben nog zorgen met betrekking tot de beveiliging van de verkregen data. Hoe wordt het bestand van deze gegevens beveiligd en wie hebben daar toegang toe?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat er vrees bestaat voor de zogenaamde «function creep», het toenemende gebruik van de technische mogelijkheden die de kentekenregistratie biedt. Een teken daartoe is de brief van de Raad van Korpschefs, waarin gevraagd wordt de informatie te gebruiken voor de voorkoming van misdrijven en gebruik van alle sensoren mogelijk te maken. Graag vernemen deze leden op welke wijze «function creep» voorkomen wordt in het huidige wetsvoorstel en hoe dit op langere termijn geborgd kan worden. Ook willen zij weten op welke wijze de database ingericht kan worden om «function creep» te voorkomen. Wordt bij het ontwerp gebruik gemaakt van «privacy by design»?

Tevens willen deze leden weten in hoeverre het gebruik van gezichtsherkenning op de camerabeelden wenselijk is en of dat mogelijk is binnen de kaders van dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen hoe verzekerd is dat het enorme databestand met kentekengegevens niet kan of zal worden gehackt. De beveiliging moet van hoog niveau zijn. Kan de regering ingaan op dit beveiligingsvraagstuk? Ook vragen zij of er een meldplicht geldt in het geval er onverhoopt sprake zal zijn van een datalek. Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Wet politiegegevens (Wpg) erin voorziet dat de gegevens, die op grond van het voorgestelde artikel 126jj Sv mogen worden bewaard, na afloop van de in artikel 126jj Sv voorgeschreven maximale termijn van vier weken worden vernietigd. Gegeven het feit dat de politie zich in het verleden niet altijd heeft gehouden aan termijnen waarbinnen bepaalde gegevens uit databestanden moesten worden verwijderd, vragen deze leden welke garanties er zijn dat dit daadwerkelijk gebeurt.

De aan het woord zijnde leden merken op dat de politie in toenemende mate gebruik maakt van verschillende soorten sensoren die geautomatiseerde waarnemingen kunnen doen. De waarnemingen worden steeds diverser, nauwkeuriger en geheel geautomatiseerd uitgevoerd. Op basis hiervan wordt bepaald of de politie vervolgens al dan niet een actie onderneemt. De Raad van Korpschefs pleit er dan ook voor de reikwijdte van het wetsvoorstel te verbreden tot andere soorten sensoren, die geautomatiseerde waarnemingen kunnen doen. Deze leden vinden dit een interessante suggestie. De regering stelt dat hiervan is afgezien, omdat onvoldoende inzicht bestaat in het gebruik van andere soorten sensoren. Deze leden vragen om een nadere toelichting, temeer daar de regering zelf wijst op de voortgaande technologische ontwikkelingen die op flexibele wijze moeten kunnen worden ingepast.

De leden van de D66-fractie lezen in de Privacy Impact Assessment ook dat de kans op «function creep» groot is. Eenmaal opgeslagen data blijkt al snel bruikbaar voor andere doeleinden dan waarvoor het oorspronkelijk is verzameld. Daarmee zou informatie over burgers geen bescherming meer kunnen en te pas en te onpas kunnen worden gebruikt tegen burgers. Op welke wijze waarborgt de regering dat geen sprake kan zijn van een dergelijke «function creep»?

In de Privacy Impact Assessment lezen leden van de D66-fractie dat de kans op datalekken groot wordt geacht. Hoe waarborgt de regering de beveiliging van de opgeslagen data tegen lekken en hacken? Met welke technische maatregelen waarborgt de regering dat gegevens na de aangeven termijn van vier weken volledig worden gewist en dus op geen enkele wijze meer zichtbaar gemaakt kunnen worden?

Deze leden merken op dat het opslaan van gegevens van onschuldige burgers aan gegevensbescherming en het onschuldsbeginsel raakt, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM en de Grondwet. Zij vragen de regering nog eens expliciet te reflecteren op de verhouding van haar voorstel tot de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. In het bijzonder vragen zij de regering op welke wijze zij burgers straks beschermt tegen valse verdenkingen en verdachtmakingen. Waarom kiest zij niet voor het beginsel «select before you collect» om onschuldige burgers te ontzien?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat inbreuken op het recht op privacy, zoals verwoord in artikel 8 EVRM, slechts kunnen worden gerechtvaardigd wanneer deze noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van één van de doelcriteria. Het criterium dat in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt genoemd is de opsporing van strafbare feiten. Deze leden vragen hoe de raadpleging van het systeem buiten dit doel om zal worden voorkomen en hoe dit wordt gecontroleerd. Wat voor sancties staan op misbruik? Welke eisen spelen een rol bij het intern autoriseren van de opsporingsambtenaren?

Genoemde leden constateren dat de bestuurder niet herkenbaar op de foto-opname komt te staan. Hoe is de bewijsplicht geregeld indien een eigenaar van een voertuig claimt niet de bestuurder te zijn geweest ten tijde van het maken van de betreffende foto-opname?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering aangeeft dat er geen andere maatregel is waarmee op zo’n betrekkelijk eenvoudige wijze achteraf vastgesteld kan worden of een voertuig op een bepaalde plaats aanwezig was. Heeft de regering de indruk dat binnen drie jaar na inwerkingtreding van deze wet andere middelen beschikbaar zullen komen die wel als alternatief kunnen dienen? Zo nee, wat is dan de verwachting van de regering ten aanzien van het gebruik maken van de mogelijkheid om bij koninklijk besluit te bepalen dat de wet ook na die drie jaar van kracht blijft?

5. Horizonbepaling en evaluatie

De leden van de VVD-fractie merken op dat er een horizonbepaling in het wetsvoorstel is opgenomen en dat de wet zal worden geëvalueerd. Kan de regering aangeven waarom zij niet kiest eerst een pilot te houden en die pilot te evalueren alvorens tot wetgeving op dit terrein te komen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat zij kritisch zijn ten opzichte van nieuwe dataverzameling van persoonlijke gegevens en dat deze informatie over verplaatsingen daar zeker bijhoort. Daarom zijn zij tevreden met de horizonbepaling in dit wetsvoorstel en met een evaluatiemoment om te bepalen of het handhaven van de wet verstandig is. Graag vernemen deze leden of de regering doelstellingen heeft die zij met dit wetsvoorstel hoopt te verwezenlijken op het gebied van effectievere opsporing en een goede privacybescherming.

De leden van de SP-fractie merken op dat zij te spreken zijn over het feit dat dit wetsvoorstel zowel een horizon- als een evaluatiebepaling bevat.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de voorgestelde bevoegdheid tot het bewaren van kentekengegevens na inwerkingtreding van de wet in beginsel voor slechts drie jaar van kracht is, tenzij bij Koninklijk Besluit anders wordt besloten. Deze leden vragen waarom er niet voor is gekozen de Kamer expliciet bij dit besluit te betrekken dan wel deze bevoegdheid sowieso te laten vervallen zodat verlenging alleen mogelijk is via een nieuw wetsvoorstel.

Wanneer kan straks bij de evaluatie gesproken worden van een effectief en proportioneel opsporingsmiddel? Hoeveel extra zaken moeten er dan zijn opgelost met dank aan ANPR om hiervan te kunnen spreken?

De aan het woord zijnde leden constateren dat er, net als bij de huidige «hits» op basis van gezochte kentekens, doorgaans geen terugkoppeling plaatsvindt van de opsporingsresultaten aan een centraal orgaan binnen de politie. Deze leden vragen op welke wijze er dan ooit een zinvolle evaluatie kan plaatsvinden. Zij vragen daarom wat het toetsingskader is van de voorgenomen evaluatie en welke maatregelen er zullen worden genomen, zoals processen voor terugkoppeling. om deze evaluatie straks uit te kunnen voeren.

De leden van de SGP-fractie vragen wat de achtergrond is van de keuze om in principe te kiezen voor een maximale termijn van drie jaar. Zij vragen of de regering van mening is dat het voorliggende voorstel ook van blijvende waarde. Moet het meer als een experiment worden gezien? Waarom is dan toch de mogelijkheid opgenomen om bij Koninklijk Besluit te besluiten de geldigheidsduur van de wet te verlengen? Moet er niet gekozen worden voor een wet die tijdelijk dan wel permanent is? Zijn er recente voorbeelden van een vergelijkbare bepaling te geven?

6. Consultaties

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering in het kader van de beoordeling van de proportionaliteit vaststelt dat er geen bevoegdheid tot «datamining» bestaat, het zoeken naar patronen zonder dat daarvoor een concrete, strafvorderlijk relevante, aanleiding bestaat. Verderop in de memorie van toelichting staat zelfs dat hiermee is uitgesloten dat gezocht wordt aan de hand van patronen of dat door middel van datamining naar patronen wordt gezocht zonder dat daarvoor een concrete, strafvorderlijk relevante, aanleiding bestaat. In hoeverre strookt dit met de beleidsvisie, waarin wordt gesproken over complexere toepassingen van ANPR, zoals het analyseren van ANPR-gegevens en het opstellen en gebruiken van profielen. Hoe verhoudt zich dit hiertoe? Zijn dergelijke aanvullende voorstellen te verwachten? Zo ja, wanneer?

De leden van de PVV-fractie zien het belang van het gebruik van ANPR in. Desalniettemin vragen zijn de regering een reactie te geven op het commentaar van de stichting Privacy First op het wetsvoorstel. Is de privacy van de burger voldoende gegarandeerd bij het gebruik van ANPR?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de opsporingsambtenaar slechts de beschikking over de opgeslagen gegevens kan krijgen door een verzoek te doen aan daartoe door de Minister van Veiligheid en Justitie expliciet geautoriseerde opsporingsambtenaren, waarbij moet worden vermeld ter opsporing van welk strafbaar feit, dan wel ter aanhouding van welke voortvluchtige persoon, het verzoek wordt gedaan. Zowel het verzoek om te mogen raadplegen als het raadplegen zelf worden vastgelegd, om achteraf het gebruik van de gegevens te kunnen monitoren. Deze leden vragen of dit geen omslachtige en bureaucratische gang van zaken is en hoeveel tijd daarmee gepaard gaat.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er met dit wetsvoorstel geen bevoegdheid bestaat tot «datamining» (het zoeken naar patronen zonder dat daarvoor een concrete, strafvorderlijk relevante, aanleiding bestaat). Deze leden vragen of hier geen sprake is van een grijs gebied. Is het bijvoorbeeld mogelijk om in de bewaarde kentekengegevens te zoeken naar kentekens van familie, vrienden of bekenden van een verdachte zonder dat er direct aanleiding is van een verdenking dat deze verdachte van hun voertuigen gebruik heeft gemaakt?

7. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de kosten voor het bewaren van kentekengegevens een additionele investering vergt van 3,8 mln. Worden deze kosten op de lange termijn terugverdiend? Zo ja, hoeveel bespaart de invoering van dit middel op jaarbasis?

De leden van de SP-fractie vragen een nadere toelichting op de financiële paragraaf bij het voorstel. De kosten voor de cameraopstellingen, zowel mobiel als vast, worden opgevangen binnen het budget van de politie. Hoe hoog zijn deze kosten?

Ook lezen zij dat de kosten voor het bewaren van kentekengegevens een additionele investering van 3,8 mln vergt. Deze kosten voor het bewaren van de kentekengegevens worden gedragen door de politie. Wordt de politie hiervoor gecompenseerd?

Kan duidelijk worden toegelicht wat de incidentele en de structurele kosten zijn van dit voorstel, ten laste van welke begroting deze komen en of er ten behoeve van de inzet van ANPR wel of niet extra geld naar de politie gaat?

De leden van de D66-fractie merken op dat de invoering van het camerasysteem om slimme camera’s en beheer van een centrale database vraagt. Deze leden zijn van mening dat vooraf inzichtelijk moet zijn welke kosten precies samenhangen met dit voorstel, zowel ten aanzien van het systeem, het beheer als de uitvoering alsook het ministerie van Veiligheid en Justitie die kosten meent te kunnen financieren. Deze leden vragen de regering hier expliciet en helder op in te gaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de financiële gevolgen van het wetsvoorstel nader te onderbouwen. Zo wordt er wel ingegaan op de kosten voor het bewaren van de gegevens, maar wordt voor de kosten van eventuele extra camera’s verwezen naar het cameraplan. Genoemde leden vragen wat de voornemens op dit vlak zijn en wat de kosten daarvan zijn. Ook vragen zij wat de te verwachten kosten zijn van het verwerken en raadplegen van de kentekengegevens en wie deze kosten draagt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 126jj

De leden van de SP-fractie constateren dat het voorgestelde artikel 126jj Sv de eis bevat dat de aanwezigheid van het technisch hulpmiddel op duidelijke wijze kenbaar wordt gemaakt. Dat is terecht. Maar wanneer is hier nu precies voldaan? Moet er steeds een bord langs de kant van de weg hebben gestaan of is een vermelding op een website (of de openbaarheid van het cameradekkingsplan) ook voldoende?

De voorzitter van de commissie, Jadnanasing

De griffier van de commissie, Nava