Nr. 17 NADER VERSLAG

Vastgesteld 20 september 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de op 16 september 2013 ontvangen derde nota van wijziging (Kamerstuk 33 472, nr. 15) besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel. De commissie heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid

Inhoud

blz.

     

1.

Inleiding

1

2.

Verbreding van de aanwijzingsbevoegdheid van de minister

2

3.

Wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van het aangepaste accreditatiestelsel

3

1. Inleiding

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende wijziging. Zij hebben hierbij een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben ook kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag, de nota van wijziging, de tweede nota van wijziging, de derde nota van wijziging, het nieuwe advies van de Raad van State en het bijbehorende nader rapport. Zij zetten nog altijd vraagtekens bij nut en noodzaak van deze wet en hebben daarom enkele vragen.

Deze leden hebben voorts kennisgenomen van het overzicht van wetswijzigingen op het hoger onderwijs sinds 2005 dat de regering hen heeft doen toekomen.1 Deze leden zien een enorme lijst van 21 pagina’s en maken zich zorgen of het onderwijs deze stortvloed van wijzigingen nog wel kan behappen. Zij willen graag weten of de regering deze mening deelt en welke conclusies zij op basis hiervan trekt over onderhavig wetsvoorstel.

Voorts hebben deze leden een vraag over de tweede nota van wijziging van onderhavig wetsvoorstel. Het is hen niet duidelijk wat de koppeling van deze wijziging is met de rest van de wetgeving. Zij willen daarom graag van de regering weten waarom er niet voor is gekozen om dit in een aparte wet aan de Staten-Generaal aan te bieden. Deze leden hebben een sterk vermoeden dat er dan sprake had kunnen zijn van een hamerstuk.

2. Verbreding van de aanwijzingsbevoegdheid van de minister

De leden van de SP-fractie zien graag een verdere toelichting op de mogelijke gevolgen van de aanwijsbevoegdheid. Wat zijn de gevolgen van de aanwijzing voor de betreffende bestuurder(s)? Kunnen zij persoonlijk aansprakelijk worden gesteld, zo vragen deze leden. Ook vernemen zij graag de gevolgen van de aanwijzing voor de betreffende opleiding en/of instelling. Wat zijn de gevolgen van de aanwijzing voor de studenten van de betreffende opleiding en/of instelling, willen de leden weten. De leden van deze fractie vrezen dat het vooral de studenten en docenten zijn die worden geraakt door een bekostigingssanctie, zonder dat deze sanctie leidt tot een oplossing van geconstateerde problemen.

Voorts willen de leden weten op welke wijze en door wie wordt vastgesteld op welk punt er sprake is van «ernstige nalatigheid/ernstige problemen met betrekking tot de kwaliteit».

Kan de regering aangeven welke periode kan verlopen tussen constatering van de problemen en de uiteindelijke aanwijzing? Met andere woorden, hoe lang kan de situatie voortduren zonder ingrijpen, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering in de toelichting enkel globaal aangeeft waarom een aanwijzingsbevoegdheid nodig is. Deze leden vragen de regering daarom vijf voorbeelden te geven van situaties uit het verleden waarin deze extra bevoegdheid een incident een andere richting had kunnen geven.

Deze leden merken verder op dat er met dit wetsvoorstel en de nota’s van wijzigingen nu verschillende aanwijzingsbevoegdheden worden voorgesteld: op kwaliteit, op financiën, et cetera. Zij vragen de regering om een tabel met daarin de verschillende aanwijzingsbevoegdheden voor de verschillende sectoren en de verschillende situaties waarin deze bevoegdheden toegepast kunnen worden.

De genoemde leden merken op dat een deel van de problemen waar dit wetsvoorstel een antwoord op moet bieden, juist voortkwam uit het feit dat partijen zich alleen aan procedures en voorschriften hielden, maar de kwaliteit die hiervan het gevolg moest zijn uit het oog verloren. Deelt de regering de mening van de leden van deze fractie dat een aanwijzingsbevoegdheid juist op dit vlak risico’s met zich meebrengt? Dat wil zeggen: het risico dat de overheid verantwoordelijk wordt gemaakt en alles in orde is zolang niet wordt ingegrepen.

Deze leden zijn van mening dat een aanwijzingsbevoegdheid per definitie een vorm is van «blussen achteraf». Deelt de regering deze visie? Zij bedoelen hiermee dat er met een aanwijzingsbevoegdheid enkel achteraf kan worden opgetreden. Het vertrouwen in het onderwijs is echter vooral gediend met oplossingen die incidenten voorkomen en niet per se met oplossingen die incidenten sneller kunnen oplossen. Deelt de regering de visie van deze leden dat horizontaal toezicht via bijvoorbeeld medezeggenschap wél preventief kan werken en dat eerder daarop ingezet dient te worden dan op extra bevoegdheden voor situaties waarin het spreekwoordelijke kalf al verdronken is?

De kritiek van de Raad van State dat het niet de taak van de regering is om de kwaliteit in de gaten te houden, wordt door deze leden gedeeld. Kan de regering daarom bevestigen dat de Inspectie van het Onderwijs, dan wel de NVAO2 hiervoor primair aansprakelijk zullen blijven? Deze leden vragen verder of de regering wil toelichten waarom zij met betrekking tot kwaliteitsoordelen naast deze instituties nog een plek willen hebben.

3. Wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van het aangepaste accreditatiestelsel

De leden van de SP-fractie vragen of de NVAO nog een eindoordeel over de samenstelling van de visitatiecommissies geeft. Of speelt zij geen rol meer bij deze samenstelling? Op welk moment legt een nieuwe opleiding de instellingstoets kwaliteitszorg af? Wordt er bij nieuwe opleidingen nog op andere wijze tussentijds naar de kwaliteit gekeken, vragen deze leden. De verlenging van de herstelperiode naar twee jaar is lang, vrezen de leden van deze fractie. Dit hersteltraject wordt immers pas begonnen op het moment dat er sprake is van grote problemen die vaak al langer doorlopen. Hoe lang kan de periode beslaan voordat een opleiding «hersteld» is, tussen constatering van problemen en uiteindelijke goedkeuring? Hoe groot is het risico dat er tussentijds studenten van de opleiding komen die onderwijs van onvoldoende kwaliteit hebben genoten? Deze leden vragen verder of er inmiddels meer duidelijkheid te geven is over de (on)mogelijkheid van falende schoolbestuurders om opnieuw een school op te richten.

De leden van de D66-fractie zijn tevreden dat zij bij deze nieuwe schriftelijke fase kennis hebben kunnen nemen van de evaluatie van het accreditatiestelsel. Deze leden willen wel een vraag stellen over specifieke opmerkingen van de Algemene Rekenkamer. Zij menen dat de Algemene Rekenkamer helder is in haar oordeel wanneer zij aangeeft dat de uitwerking van de meest recente wijzigingen van het accreditatiestelsel eerst dient te worden afgewacht om de exacte effecten te kunnen meten en dat het onwenselijk en misschien zelfs onverstandig is om direct weer nieuwe wijzigingen door te voeren. Deze leden vragen de regering te duiden in welke mate dit wetsvoorstel voldoet aan dit oordeel van de Rekenkamer.

Voorts ontvangen deze leden graag een tabeloverzicht van de aanbevelingen uit de evaluatie, met daarachter aangegeven welke daarvan zijn overgenomen in dit wetsvoorstel, en apart genoemd welke wijzigingen geen relatie met de evaluaties hebben.

De leden van deze fractie merken op dat het wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie is aangepast op het punt van de «benoeming van de commissie van deskundigen». De leden vragen de regering wat hiervan de exacte toegevoegde waarde is in de praktijk, aangezien de NVAO reeds een vetorecht heeft bij het benoemen van deze commissie.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Zinkstok