Kamerstuk 33400-J-4

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake het Deltafonds (Kamerstuk 33400 J)

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2013

Gepubliceerd: 31 oktober 2012
Indiener(s): Wouter Koolmees (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-J-4.html
ID: 33400-J-4

Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Koolmees

De griffier van de commissie, Sneep

1

Vraag:

a. Kunt u aangeven of de omschakeling naar een risicobenadering voor waterveiligheid invloed heeft gehad op de begroting, zowel qua opbouw als inhoud?

b. Zo ja, hoe is die invloed terug te zien?

Antwoord:

De komende jaren staat de risicobenadering centraal in het Deltaprogramma, waarvan de voortgang ieder jaar gemeld wordt als bijstuk van mijn begroting. Op basis van de risicobenadering werken de gebiedsgerichte deelprogramma’s van het Deltaprogramma voorkeursstrategieën uit. Tevens zal het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma worden ontwikkeld, waarbij de maatregelen zullen worden geprioriteerd op basis van de risicobenadering. In 2014 zal ik deze zaken in onderlinge samenhang presenteren in het Deltaplan Waterveiligheid. Daarom nu nog geen effect op de opbouw en inhoud van de begroting.

2

Vraag:

Kunt u aangeven waar het budget voor de «altijd goed maatregelen» uit de aangenomen motie Holtackers/Jacobi (Kamerstuk 27 625, nr. 276) terug te vinden is in de begroting van het Deltafonds?

Antwoord:

Dit betreft de Roode Vaart. Bij het opstellen van de begroting had nog geen besluitvorming plaatsgevonden over de dekking. Inmiddels is dit wel het geval. De dekking is gevonden in de bestemde middelen van het planstudiebudget van het Deltafonds.

3

Vraag:

a. Kent u het krantenartikel «Miljarden-nodig-voor-instabiele-dijken»? (www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3330117/2012/10/11/Miljarden-nodig-voor-instabiele-dijken.dhtml)

b. Hoe beoordeelt u de conclusies van het in het artikel aangehaalde rapport van Arcadis?

c. Kunt u aangeven in welke mate het zogeheten «piping» een risico vormt voor de stabiliteit van dijken en kunt u in uw antwoord de onderzoeksconclusies hieromtrent van onderzoeksbureau Arcadis meenemen?

d. Wat is in algemene zin de laatste stand van zaken met betrekking tot het onderzoeken van het fenomeen «piping»?

e. Kunt u al een overzicht geven van het aantal rivierdijken waar piping een probleem is en hoe urgent de problematiek daar is?

f. Hoe verhoudt het benodigde extra geld voor de waterveiligheid en bescherming tegen overstromingen zich tot de aangekondigde bezuinigingen?

g. Hoe wordt ten aanzien van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), dat in voorbereiding is, omgegaan met de budgettaire tekorten?

h. Is het waar dat uitvoering van het Bestuursakkoord Water moeizaam verloopt? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Zo nee, wat is de stand van zaken van uitvoering?

Antwoord:

a. Ja.

b. Piping is een bekend verschijnsel bij dijken. Dit is eerder al gemeld aan de Tweede Kamer. Uit onderzoek van het Ministerie van IenM (Sterkte en belastingen Waterkeringen) en uit Veiligheid Nederland in Kaart is gebleken dat piping een grotere invloed heeft op de sterkte van dijken dan tot nu toe is aangenomen. Dit beeld wordt in het artikel herbevestigd.

c. Piping is één van de faalmechanismen waarop waterkeringen worden getoetst en ontworpen. Waterschappen zijn bij hoog water alert op het voorkomen van piping. Als piping bij hoge waterstanden optreedt, nemen waterschappen maatregelen om de stabiliteit van dijken te borgen. Het onderzoek naar piping is nog niet afgerond en wordt voortgezet. Hierbij zijn ook de waterschappen betrokken en hun inzichten zullen worden meegenomen. Waterkeringbeheerders worden geïnformeerd over tussenresultaten van het onderzoek, zodat nieuwe inzichten bij de Deltabeslissingen en het nHWBP kunnen worden betrokken.

d. Zie antwoord c.

e. Het onderzoek naar piping loopt nog. Daarom is het nu niet mogelijk om over de omvang en urgentie een uitspraak te doen.

f. Over de middelen voor verbetering van primaire waterkeringen zijn afspraken gemaakt in het Bestuursakkoord Water. Vanaf 2015 hebben Rijk en waterschappen gezamenlijk jaarlijks € 362 mln. beschikbaar voor de verbetering van de primaire waterkeringen die door waterschappen worden beheerd.

g. De afspraken uit het Bestuursakkoord Water dienen als uitgangspunt voor de voorbereiding van het nHWBP. Wanneer er minder middelen in de begroting beschikbaar zijn dan in het Bestuursakkoord Water is overeengekomen, zal het meer tijd kosten om alle keringen die zijn afgekeurd te versterken.

h. Nee. De stand van zaken rondom het Bestuursakkoord Water is beschreven in Water in Beeld 2011.

4

Vraag:

Welke consequenties heeft de BTW-verhoging van 19 naar 21% voor de investeringen vanuit het Deltafonds?

Antwoord:

Potentieel zijn de gevolgen voor de projecten hetzelfde als bij elke andere prijsstijging, dat wil zeggen, versobering, schrappen of temporiseren van projecten. De mate waarin dit noodzakelijk is, is echter afhankelijk van de uit te keren prijscompensatie 2013, waarin de BTW-stijging een component is. Bij volledige uitkering van de prijscompensatie 2013 wordt de BTW-stijging voor 2013 en latere jaren in principe gecompenseerd. Alleen het BTW-effect 2012 vanaf 1 oktober 2012 wordt niet gecompenseerd middels de prijscompensatie. Bij volledige uitkering van de prijscompensatie 2013 zullen de gevolgen voor de projecten derhalve beperkt zijn.

5

Vraag:

Heeft het overhevelen van de projecten op het gebied van waterkwaliteit naar de begroting van het Deltafonds invloed gehad op de verdeling van middelen over projecten op het gebied van waterkwaliteit en projecten op het gebied van waterkwantiteit/-veiligheid?

Antwoord:

Nee, dit betreft een technische overheveling. De projecten op het gebied van waterkwaliteit zijn met de daarvoor gereserveerde budgetten overgeheveld van het Infrastructuurfonds naar het begrotingshoofdstuk XII.

6

Vraag:

Wat is de planning ten aanzien van de deltabeslissingen en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord:

De planning ten aanzien van de deltabeslissingen staat beschreven in het Deltaprogramma 2013. Het voorstel voor de deltabeslissingen wordt in het Deltaprogramma 2015 opgenomen. Het Deltaprogramma 2015 gaat – als bijstuk bij de begroting – in september 2014 (Prinsjesdag) naar de Tweede Kamer.

7

Vraag:

Kunt u toelichten op welke wijze de doelstellingen voor waterveiligheid worden behaald met het beschikbare geld?

Antwoord:

Waterkeringen worden periodiek getoetst aan de hand van de Hydraulische Randvoorwaarden (waterstanden) en het Voorschrift Toetsen op Veiligheid. De keringen die naar de actuele inzichten niet aan de gestelde wettelijke normen voldoen, moeten worden versterkt. Hiervoor is het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) opgezet, een uitvoeringsprogramma voor hoogwaterbeschermingsmaatregelen. Op basis van de meest recent uitgevoerde toetsronde is de Kamer middels de Derde Landelijke Toetsrapportage gemeld dat 1 225 km van de primaire waterkeringen niet voldoet aan de wettelijke norm. Ongeveer de helft van de 1 225 km waterkering maakt onderdeel uit van reeds lopende uitvoeringsprogramma’s (Hoogwaterbeschermingsprogramma 2, Ruimte voor de Rivier). Op dit moment is het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma in voorbereiding. Het eerste (jaar)programma voor het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma zal deel uitmaken van het Deltaprogramma 2014. Deze programmering zal passen binnen het dan beschikbare budget.

8

Vraag:

a. De bezuinigingsreeks 2013–2028, die optelt tot € 605 mln., wordt ingevuld door generieke taakstellingen en door een specifieke taakstelling op het Deltafonds van structureel € 200 mln. per jaar. Kunt u een uitsplitsing naar deze taakstellingen van de bezuinigingsreeks voor de gehele periode naar de Kamer sturen?

b. Hoe verhouden de afspraken uit het Begrotingsakkoord 2013 om niet te bezuinigen op het Deltafonds – maar wel op wegen – zich tot de inmiddels wel aangekondigde bezuinigingen?

c. Om welke reden drukt de taakstelling uit het Begrotingsakkoord 2013 ook op de middelen van het Deltafonds?

d. Kunt u aangeven wat de totale bezuinigingsopgave is voor het Deltafonds voor 2013?

e. Op welke posten landt deze en heeft dit invloed op de waterveiligheid?

f. Kunt u een overzicht geven van de wijze waarop de korting op het Deltafonds haar weerslag heeft gekregen in het Deltaprogramma?

g. Kunt u uw opmerking dat het aandeel dat het Deltafonds moet leveren aan de taakstelling voor het jaar 2013 verwerkt is in de begroting voor het Deltafonds is en «dit onder andere gevolgen kan hebben voor het uitvoeringstempo van het programma Ruimte voor de Rivier» concretiseren?

h. In hoeverre is het mogelijk de bezuiniging op het Deltafonds op te vangen door verlaging van kosten in de planvormingsfase van projecten, door bijvoorbeeld uitvoerende marktpartijen eerder te betrekken bij aanbestedingsprocedures?

Antwoord:

a. De bezuinigingsreeks voor de periode 2013–2028 op het Deltafonds betreft een aandeel uit zowel de rijksbrede taakstellingen (generieke taakstellingen en inkooptaakstelling) alsook de specifieke taakstelling. Het aandeel van het Deltafonds in de rijksbrede taakstellingen bedraagt € 152 mln (2013–2028). Het aandeel van het Deltafonds in de specifieke taakstelling ad € 200 mln per jaar bedraagt cumulatief € 453 mln (2014–2028). Daarmee komt het totaal aan taakstellingen bij Deltafonds op de genoemde € 605 mln.  Voor een uitsplitsing van de taakstellingen over de gehele periode voor zowel het Infrastructuurfonds als het Deltafonds verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 IF

b+c Zie antwoord op vraag 50A.

d+e. De totale opgave voor het jaar 2013 bedraagt € 17,312 mln. Deze middelen zijn in de begroting in mindering gebracht op het planstudiebudget waterveiligheid (art. 1.02.01 Deltafonds).

f. Op dit moment kan nog weinig gezegd worden over de weerslag van de bezuinigingen op het Deltaprogramma, omdat het volgend kabinet zal besluiten over de invulling van de structurele taakstellingen Begrotingsakkoord vanaf 2014. Voor de periode 2014–2023 is in het Deltafonds een minregel van circa € 400 mln opgenomen. Voor de overige € 200 mln heeft het kabinet besloten om de beleidsruimte in het Deltafonds tot 2028 hiermee te verlagen van € 1,6 mld naar € 1,4 mld.

g. In de Deltafondsbegroting is de taakstelling voor het jaar 2013 verwerkt. Dit kan onder andere gevolgen hebben voor het uitvoeringstempo van het programma Ruimte voor de Rivier. Hierdoor zullen van specifieke projecten mijlpalen kunnen verschuiven, maar de bezuinigingen hebben op programmaniveau geen consequenties. Op programmaniveau zullen de meeste projecten voor eind 2015 gerealiseerd zijn. Dit geldt vanzelfsprekend niet voor de projecten waarvoor in de VGR20 al is aangeven dat ze na 2015 gerealiseerd zullen worden.

h. Bij de waterveiligheidsprojecten lopen diverse initiatieven voor innovatieve marktbenadering. Op dit momenten is nog geen inzicht in de opbrengsten hiervan. Derhalve kan nog niet vooruitgelopen worden op de mogelijke inzet hiervan voor een deel van de bezuinigingen.

9

Vraag:

Hoe verhoudt deze mogelijke bezuiniging zich tot de beantwoording van vraag 48, Feitelijke vragen Deltafonds 2012, waarin werd gesteld dat «de afspraak uit het Aanvullend Beleidsakkoord luidde dat er een solide Deltafonds wordt ingesteld dat een voortvarende uitvoering van het Deltaprogramma mogelijk maakt, te voorzien van een vaste, stabiele en substantiële voeding, met ten minste, vanaf 2020, € één mrd. jaarlijks uit het reëel constant door te trekken Infrafonds. Met dat als uitgangspunt is vervolgens gezorgd voor voldoende middelen om onder andere de afspraken uit het Bestuursakkoord Water, ook in de periode voor 2020 na te kunnen komen», waarbij ook werd aangetekend dat «niet kan worden uitgesloten dat een volgend kabinet mogelijk moet constateren dat er in de periode 2021–2028 extra middelen nodig zijn»?

Antwoord:

Indien deze mogelijke bezuiniging van circa € 600 mln op het Deltafonds wordt ingevuld, dan zal de jaarlijkse omvang van het Deltafonds in de periode tot en met 2028 met circa 40 mln euro jaarlijks verlaagd worden tot een jaarlijkse omvang van ca. € 1,16 mld vanaf 2020. Hiermee wordt mijns inziens nog steeds voldaan aan de afspraak uit het aanvullend Beleidsakkoord dat er een Deltafonds wordt ingesteld voorzien van een voeding, met tenminste vanaf 2020 € 1 miljard jaarlijks. Daarbij geldt ook nog mijn aantekening, dat ik mij kan vinden in de vaststelling van de deltacommissaris, dat niet kan worden uitgesloten dat een volgend kabinet mogelijk moet constateren dat er in de periode na 2015 extra middelen benodigd zijn.

10

Vraag:

a. Op welk moment vindt over de feitelijke invulling van de taakstelling voor 2014 en volgende jaren wel besluitvorming plaats en op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken? Wat is de rol van de Deltacommissaris bij de besluitvorming van de regering rond het Deltafonds/Deltaprogramma?

b. Welke mogelijkheden zijn er concreet om die toekomstige taakstelling in te vullen? Op welke projecten op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en beheer en onderhoud kan er in theorie bezuinigd worden?

c. Wat zullen de gevolgen daarvan zijn? Leidt temporisering van projecten tot bijvoorbeeld tot een verdere afname van de vrije investeringsruimte in het Deltafonds?

Antwoord:

a. Bij de ontwerpbegroting 2014. De Deltacommissaris heeft daarbij een adviserende rol, zoals in de Deltawet is beschreven. Daarnaast doet de deltacommissaris jaarlijks een voorstel voor het Deltaprogramma.

b. Bij de invulling van toekomstige taakstelling zal vooral gekeken worden naar projecten, waarvoor middelen nog niet verplicht zijn.

c. De projecten van waterveiligheid (bijv. HWBP2, nHWBP) zijn gericht op het herstel van dijken/duinen om aan de wettelijke veiligheidsnorm te voldoen. Eventuele bezuinigingen hierop leiden daarom niet tot schrappen, maar tot het vertragen van deze projecten. Dat gaat ten koste van de investeringsruimte Deltafonds tot 2028. De gevolgen daarvan zijn dat de dijken/duinen later aan de huidige wettelijke normen zullen voldoen.

11

Vraag:

Kunt u aangeven in welke mate onderhoud nodig is van de 1 225 kilometer waterkering, die volgens de derde toetsing niet voldoet aan de wettelijke norm?

Antwoord:

Op dit moment wordt de aard en omvang van de opgave nader in kaart gebracht. Indien de afkeuring het gevolg is van nog uit te voeren onderhoud dan dient de beheerder dit zelf uit te voeren en bekostigen. Wanneer de afkeuring het gevolg is van wijzigingen in het wettelijke toetsinstrumentarium die versterking van de kering noodzakelijk maken dan komt de kering in beginsel in aanmerking voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

Na afronding van deze analyse zal meer duidelijkheid bestaan over de omvang, kosten en de verwachte uitvoeringsduur van het programma en zal het eerste (jaar)programma voor het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma worden opgesteld dat onderdeel zal uitmaken van het Deltaprogramma 2014. Circa de helft van de 1 225 km waterkeringen die volgens de derde toetsing niet voldoet aan de wettelijke norm maakt onderdeel uit van reeds lopende uitvoeringsprogramma’s (Hoogwaterbeschermingsprogramma 2, Ruimte voor de Rivier).

12

Vraag:

Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht de 1 225 kilometer waterkering te hebben gerepareerd of onderhouden, zodat deze wel voldoet aan de wettelijke norm?

Antwoord:

Zie het antwoord bij vraag 11.

13

Vraag:

Kunt u een schatting geven van de hoeveelheid geld die nodig is om de 1 225 kilometer waterkering te repareren of onderhouden, zodat deze wel voldoet aan de wettelijke norm?

Antwoord:

Zie het antwoord bij vraag 11.

14

Vraag:

Kunt u aangeven op welke wijze wordt geprioriteerd? Met andere woorden: welk onderhoud van de getoetste waterkeringen vindt het eerst plaats, en waarom?

Antwoord:

Het uitgangspunt bij het programmeren van nieuwe hoogwaterbeschermingsmaatregelen zal het streven zijn om het veiligheidsrendement van het programma te optimaliseren en daarmee de doelmatigheid van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma te vergroten.

Om het veiligheidsrendement te bepalen wordt gebruik gemaakt van de methode die is ontwikkeld binnen het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK). Deze systematiek maakt het mogelijk om per te treffen maatregel op het Hoogwaterbeschermingsprogramma het veiligheidsrendement te bepalen: wat kost de maatregel en hoeveel draagt deze bij aan het terugdringen van het risico. De maatregelen met het hoogste veiligheidsrendement krijgen daarbij in beginsel de hoogste prioriteit. Het veiligheidsrendement van een project is niet het enige criterium dat van belang is om te komen tot een gedragen en uitvoerbaar programma. Er kunnen redenen zijn om de volgorde van prioritering aan te passen, bijvoorbeeld de mogelijkheid van combineren van een maatregel met regionale gebiedsontwikkeling, koppeling aan noodzakelijk onderhoud, beschikbaarheid van financiële- of personele middelen bij de beheerder of onzekerheid over de invloed van nieuwe kennis of beslissingen uit het deltaprogramma op de te treffen maatregel.

15

Vraag:

In het Maasstroomgebied heeft geen compensatie plaatsgevonden van het verlies van waterbergingscapaciteit. Klopt het dat die ontwikkeling niet in overeenstemming is met de Beleidslijn grote rivieren? Op welke wijze wordt gewaarborgd dat aan de belangrijkste doelstelling, namelijk het verbeteren van de bescherming van inwoners van Limburg en Noord-Brabant tegen hoogwater van de Maas, wordt voldaan? Hoe verhoudt zich dit verlies aan waterbergingscapaciteit tot het feit dat de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat er nog aanvullende maatregelen nodig zijn om het beschermingsniveau van 1/250e per jaar te bereiken?

Antwoord:

a.De negatieve waterstandseffecten of afname van het bergend vermogen door de bebouwing in het Maasstroomgebied zijn, conform de voorwaarden die de Beleidslijn grote rivieren stelt, gecompenseerd. Rijkswaterstaat ziet toe op naleving van de voorwaarden uit de Beleidslijn en treedt indien nodig handhavend op.

b. Het realiseren van de 1/250ste bescherming in het Limburgse Maasdal vindt plaats door:

Het uitvoeren van het project Maaswerken. Hierin worden rivierverruimende maatregelen genomen in de Grensmaas en worden tot 2020 nog de prioritaire sluitstukkaden gerealiseerd. Hiermee wordt niet in alle de dijkringen de 1/250ste bescherming gerealiseerd. In het Bestuursakkoord Waterveiligheid Maas (november 2011) zijn hierover tussen Rijk, Waterschap en Provincie nadere afspraken gemaakt. In de gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum worden de waterveiligheid en ruimtelijk ontwikkeling integraal opgepakt. De resterende opgave om de 1/250ste bescherming in het Maasdal te realiseren vindt plaats binnen het kader van het nHWBP.

c.Zie antwoord a

16

Vraag:

Hoe verhoudt het taakstellende budget (tot 2028) voor het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma (€ 4,0 mrd., pagina 15 van de Begroting) zich tot de in het Deltaprogramma genoemde investeringsruimte van 2,3 miljard euro (vanuit het Deltafonds) voor 2021–2028 en de vrije investeringsruimte van 1,4 miljard euro tot 2028 voor volgende kabinetten (pagina 103 Deltaprogramma)?

Antwoord:

Het beschikbaar budget voor het nHWBP van € 4,0 mld is gebaseerd op de afspraken in het Bestuursakkoord Water. Daarin is afgesproken dat vanaf 2015 zowel rijk als waterschappen € 181 mln. bijdragen in de realisatie van de waterschapsprojecten van het HWBP-2 en nHWBP (€ 3,5 mld). De Rijksprojecten nHWBP zijn volledig voor rekening van het Rijk; hiervoor is tot 2028 € 0,5 mld in de begroting gereserveerd.

De genoemde investeringsruimte is het bedrag dat resteert in het Deltafonds voor investeringen na aftrek van met name de verplichtingen uit het Bestuursakkoord voor het nHWBP en het Beheer en onderhoud. Van de investeringsruimte van € 2,3 mld heb ik € 0,7 mld gereserveerd voor waterveiligheidsprojecten (onder meer de Rijksprojecten van het nHWPB), zoals ik u gemeld heb in mijn brief van 29 november 2011 (Kamerstuk 31 710, nr. 22). Daarnaast is door de in het Deltafonds verwerkte taakstelling van in totaal ca. 605 mln de beleidsruimte met € 200 mln verminderd, waardoor er tot en met 2028 nog een vrije investeringsruimte voor volgende kabinetten resteert van € 1,4 mld.

17

Vraag:

Welk bedrag is specifiek beschikbaar voor de renovatie van de Afsluitdijk?

Antwoord:

Bij de maatregelen die in project Afsluitdijk worden genomen voor het op orde brengen van de waterveiligheid, gaat het om het overslagbestendig maken van de dijk en het renoveren en versterken van de spui- en schutsluizen. Binnen het beschikbare budget van € 600 mln. is geen aparte post opgenomen voor renovatie.

18

Vraag:

Kunt u aangeven of u op het gebied van de zoetwatervoorziening mogelijkheden ziet voor een aan de verzilting aangepaste landbouw, waarbij bijvoorbeeld gewassen worden geteeld die brak- of zoutwatertolerant zijn, in plaats van het huidige beleid voort te zetten, dat er zoveel mogelijk op is gericht om te voldoen aan de behoefte van de gebruikers?

Antwoord:

In het Deltaprogramma Zoetwater wordt een aantal mogelijkheden bestudeerd. Een van de opties is om de vraag naar zoet water te verminderen en daaronder wordt ook de mogelijkheid voor aan verzilting aangepaste landbouw bestudeerd.

19

Vraag:

Via de experimenteerbepaling wordt het mogelijk gemaakt om vanuit het Deltafonds uitgaven te doen voor maatregelen en voorzieningen op andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld natuur, milieu en economische ontwikkeling. Behoort het tot de mogelijkheden om via deze experimenteerbepaling de verdroging van de natuur structureel te monitoren? Verdroging is immers één van de voornaamste knelpunten bij het behoud en herstel van biodiversiteit

Antwoord:

Dat is alleen mogelijk indien de maatregelen samenhangen met maatregelen ten behoeve van waterveiligheid of zoetwatervoorziening en er sprake is van additionele financiering van de natuurmaatregelen via andere begrotingen van het Rijk of derden. Bovendien is het experimenteerartikel niet bedoeld om zaken structureel te bekostigen.

20

Vraag:

Wordt de huidige positie van de drinkwatervoorziening in de landelijke verdringingsreeks, die wordt toegepast om in periodes van watertekort (in droge zomers) het water te verdelen, behouden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het uitgangspunt is dat de drinkwatervoorziening van  zeer groot sociaal en economisch belang is en steeds een hoge prioriteit zal hebben.

In het Deltaprogramma Zoetwater wordt gekeken naar de ervaringen met de verdringingsreeks, mede  in het licht van de recente droogteperiode in 2011. Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek binnen het Deltaprogramma daartoe aanleiding geven is een aanpassing van de verdringingsreeks mogelijk.

21

Vraag:

Hoe sorteert u voor op de drie kansrijke zoetwaterstrategieën, welke gericht zullen zijn op een duurzame zoetwatervoorziening met voldoende zoetwater van de juiste kwaliteit? Blijft de landelijke verdringingsreeks hierbij het uitgangspunt?

Antwoord:

Het deelprogramma Zoetwater heeft de opdracht strategieën voor een duurzame zoetwatervoorziening in Nederland te verkennen. Omdat het aanbod van zoetwater in de toekomst naar verwachting zal verminderen, wordt gezocht naar een robuuste zoetwatervoorziening waarin vraag en aanbod voor alle functies zoveel mogelijk in evenwicht zijn. Het ontwikkelen van de kansrijke zoetwaterstrategieën wordt zodanig gedaan dat zelfs onder extreem droge omstandigheden de meest kwetsbare functies, zoals opgenomen in de verdringingsreeks, kunnen worden gehandhaafd.

22

Vraag:

Op welke wijze kan de Kamer controleren welke uitgaven zijn/worden gedaan in de vorm van nabetalingen, hetgeen bijvoorbeeld aan de orde is bij de projecten Veluwe Randmeren en de natte natuurprojecten IJsselmeergebied?

Antwoord:

Over de betalingen wordt in de reguliere begrotingscyclus gerapporteerd. Hiervoor is in het Deltafonds de tabel op pagina 25 opgenomen waarin de begrote en gerealiseerde uitgaven zijn opgenomen.

23

Vraag:

Op welke wijze wordt nagegaan of bebouwing in kustfundamenten in overeenstemming was met het «ja-mits, nee-tenzij»-principe, dat is vastgelegd in het Nationaal Waterplan?

Antwoord:

De provincies en gemeenten zijn eerstverantwoordelijk voor de ruimtelijke ontwikkeling. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het rijk helder aangegeven wat de rijksbelangen zijn in het kustfundament. Deze zijn bovendien vastgelegd in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO). De gedachte hierachter is dat ontwikkelingen in het kustfundament zoveel mogelijk vooraf gestuurd worden (in bestemmingsplannen) en getoetst worden bij de vergunningverlening door de beheerders (Waterschappen, RWS en duinbeheerders). Zoals in de SVIR gesteld is vertrouwen in medeoverheden de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en rijksbetrokkenheid. Er is geen aparte monitoring opgezet om onnodige bestuurlijke drukte te voorkomen.

24

Vraag:

Op welke wijze krijgt de Kamer inzicht in de mogelijke besteding van € 75 mln. van het project Stroomlijn?

Antwoord:

Bij brief van 2 april 2012 inzake de 19e voortgangsrapportage PKB Ruimte voor de Rivier (Kamerstuk 30 080, nr. 58), heb ik u meegedeeld dat een begin is gemaakt met de inhaalslag Stroomlijn en dat hiervoor een bedrag van maximaal € 75 miljoen is gereserveerd. In de recent aan u gestuurde beleidsbrief «vegetatiebeheer rivierbed grote rivieren» heb ik u inzicht gegeven in de aanpak. Ik zal u over de voortgang via de reguliere begrotingscyclus informeren.

25

Vraag:

Kunt u aangeven waarom het budget voor experimenteerprojecten op € 0 is gezet?

Antwoord:

Voorwaarde voor experimenteerprojecten is dat er sprake is van additionele financiering in de vorm van het toevoegen van extra middelen aan het fonds afkomstig van andere begrotingen van het Rijk of derden. Op dit moment zijn er geen middelen afkomstig van andere begrotingen van het Rijk of derden toegevoegd aan het Deltafonds.

26

Vraag:

Kunt u aangeven of experimenteerprojecten veel voorkomen, en zo ja, of zij succesvol zijn (geweest)?

Antwoord:

Tot op heden zijn er geen experimenteerprojecten geweest. Dat is ook logisch, aangezien het Deltafonds met daarin het experimenteerartikel vanaf 2013 van start gaat. Het experimenteerartikel zal zijn waarde moeten gaan bewijzen bij nieuw te programmeren waterveiligheids- en zoetwatermaatregelen, waarbij andere ambities kunnen meekoppelen, mits deze worden bekostigd vanuit andere bronnen. De middelen voor dergelijke integrale projecten kunnen vervolgens worden samengebracht in het Deltafonds met behulp van het experimenteerartikel.

27

Vraag:

Kunt u aangeven welke nieuwe projecten in 2013 kunnen worden gefinancierd en kunt u in het antwoord ingaan op het feit dat 99% van de uitgaven in 2013 juridisch verplicht is?

Antwoord:

Uit dit artikel 5 (netwerkgebonden kosten en overige uitgaven) worden geen projecten gefinancierd. Dit betreft enerzijds de apparaatskosten van RWS voor zover die betrekking hebben op het Deltafonds en de apparaatskosten van de Deltacommissaris. Daarnaast worden ook de netwerkgebonden uitgaven van RWS en de programmauitgaven van de Deltacommissaris op dit artikel verantwoord. Apparaatskosten zijn altijd al volledig verplicht. Voor de overige kosten geldt dat die voor het overgrote deel voortvloeien uit reeds aangegane (meerjarige) verplichtingen.

28

Vraag:

Kunt u aangeven of er in de komende periode financiële ruimte is voor innovatie aangaande zoetwatervoorziening?

Antwoord:

Innovatie is een belangrijk onderwerp, dat vanuit de overheid gestimuleerd wordt. Voor innovatie aangaande zoetwatervoorziening is onder de lopende programma’s Topsector Water en Green Deals financiële ruimte. Daarnaast worden diverse initiatieven ondersteund, zoals het project klimaatbuffers.