Kamerstuk 33135-32

Aanvullende informatie n.a.v. het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel permanent maken Crisis- en herstelwet

Dossier: Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht

Gepubliceerd: 27 juni 2012
Indiener(s): Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: natuur en milieu organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33135-32.html
ID: 33135-32

Nr. 32 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2012

Met deze brief geef ik nader invulling aan de toezeggingen die ik heb gedaan tijdens het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel voor de Chw op 25 juni 2012.

Capaciteit Raad van State

Zoals aangegeven tijdens het wetgevingsoverleg heb ik afspraken gemaakt met de Raad van State over de compensatie voor de periode 2012–2014 in verband met de extra inspanningen die nodig zijn voor de gewenste afhandeling van beroepen binnen zes maanden ingevolge de Chw. Voorts heb ik afgesproken om dit zo nodig na 2014 opnieuw te bezien op basis van de ervaringen in de komende periode. Ik zal de Tweede Kamer nader informeren indien daartoe aanleiding is.

Uitbreiding regeling voor ontwikkelingsgebieden naar landelijk gebied

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om ook voor het landelijk gebied de mogelijkheid te bieden om ontwikkelingsgebieden aan te wijzen. Daarmee ontstaat meer flexibiliteit om waar nodig invloed uit te oefenen op de manier waarop de milieugebruiksruimte kan worden gebruikt en kunnen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De huidige regeling biedt geen experimenteermogelijkheden voor het landelijk gebied, waardoor ook geen concrete voorstellen kunnen worden aangedragen. Dit is een extra mogelijkheid die ik (aanvullend op het bestaande instrumentarium) wil inbrengen omdat ik vanuit de uitvoeringspraktijk signalen krijg dat hier behoefte aan is. Enkele voorbeelden worden hieronder geschetst.

Zo experimenteert de provincie Overijssel met de Proeftuin Natura 2000. De provincie combineert het toepassen en ontwikkelen van technieken en maatregelen in de praktijk met kennisuitwisseling tussen veehouders. Zij werkt daarbij aan een gereedschapskist waarmee ondernemers aan ammoniakreductie kunnen werken. In de provincie Gelderland spelen op meer plaatsen in de stadsranden patstellingen tussen agrarische bedrijven en de bewoners van steden en dorpen. In de provincie Noord-Brabant wordt gezocht naar mogelijkheden om gebiedsplafonds voor emissies van ammoniak, fijn stof en geur te realiseren. De regeling voor de ontwikkelingsgebieden kan naar verwachting in de genoemde gevallen van toegevoegde waarde zijn.

In meer algemene zin wijs ik op de situatie dat in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden problemen zouden kunnen ontstaan doordat bijvoorbeeld bestaande rechten op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuregelgeving in de weg staan aan een herverdeling van de milieugebruiksruimte. Ook in dit geval kan het bieden van meer mogelijkheden perspectief bieden op een oplossing.

Gelet op deze voorbeelden acht ik een verbreding van het Chw-regime voor de ontwikkelingsgebieden wenselijk. Dat zal ongetwijfeld ook tot meer praktijkinformatie leiden.

SIRA-rapport

Door SIRA consulting is onderzoek gedaan naar de effecten van het permanent maken van de Chw op de lasten voor burgers, bedrijven en overheden. Bijgaand treft u dit rapport van 25 augustus 2011 aan1. Zoals ik heb aangegeven tijdens het wetgevingsoverleg is het rapport verouderd. Een aantal onderwerpen dat in het rapport wordt behandeld is naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State namelijk niet opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel. Als voorbeeld heb ik eerder de «omgevingsvergunning+» genoemd.

Amendement Wiegman/Van Tongeren nr. 27

Het amendement van de Christen Unie, gericht op een versneld ritme ten aanzien van aanscherping van de EPC voor woningen, wordt ten sterkste ontraden omdat het niet aansluit bij eerder door de rijksoverheid gemaakte afspraken en toezeggingen aan de markt, zoals eerder ook in de Woonvisie aan de Tweede Kamer is gemeld. In het convenant energiezuinige nieuwbouw is met bouwende en ontwikkelende partijen afgesproken dat alle nieuwbouw in 2015 reeds 50% energiezuiniger zal zijn dan in 2007. Ook zijn er afspraken gemaakt over het traject naar energieneutrale nieuwbouw in 2020. Deze afspraken zijn al erg ambitieus en zullen stapsgewijs wordt ingevoerd. Dit is nodig om met gezond verstand en met voldoende gewenning in de markt deze doelen te realiseren.

Het implementeren van een versneld, niet met de markt afgestemd, aanscherpingsritme zou namelijk een groot risico opleveren voor ongewenste neveneffecten ten aanzien van (binnen)milieu als gevolg van te snelle introductie van nog onvoldoende uitgeteste en daarmee markt-onrijpe technieken. Een vooronderzoek naar kosteneffectieve aanscherpingen zonder ongewenste neveneffecten heeft normaliter al een doorlooptijd van tenminste een jaar.

Een eenzijdige, niet met de markt afgestemde, aanscherping van de EPC per 1 januari 2013 is ook juridisch onhaalbaar omdat deze aanscherping in Brussel genotificeerd zal moeten worden (betekent drie maanden «stand still»). Daarnaast zou het kunnen leiden tot een kostenineffectieve aanscherping, die daarmee in strijd is met o.a. de Europese Richtlijn EPBD, waarin positieve kosteneffectiviteit de rode draad is. Verder zou deze aanscherping andere beleidsdoelen, zoals bijvoorbeeld het halen van de nieuwbouwwoningproductie, negatief kunnen beïnvloeden.

Het introduceren van het versneld ritme zonder afstemming met de betrokken marktpartijen zou ook, als men de beoogde doelen ten aanzien van milieu en energiebesparing daadwerkelijk wil halen, leiden tot een sterke verhoging van de administratieve lasten voor de burger en tot hogere bestuurlijke lasten. Het risico van een versneld aanscherpingsritme kan namelijk leiden tot ontwijkgedrag en noopt derhalve tot een zwaardere handhaving dan thans gebruikelijk. Tenslotte kan ook nog worden opgemerkt dat de huidige bepalingsmethode ten aanzien van de EPC, de NEN 7120, betrouwbaar wordt geacht tot EPC’s die niet lager zijn dan ca. 0,4. Het in het amendement voorgestelde aanscherpingsritme zou impliceren dat deze NEN 7120 eind 2013, om deze tijdig in wet- en regelgeving aan te kunnen sturen, geschikt moet zijn voor EPC's lager dan 0,4. Dit is een onrealistisch krappe tijdspanne.

Het voorgaande laat onverlet dat er, binnen de kaders van de Chw, experimentele mogelijkheden zijn in dit verband.

Verlaten van de grondslag van de aanvraag

Naar aanleiding van de vraag van de heer Koopmans (CDA) over de bepaling inzake het verlaten van de grondslag van de aanvraag, die de mogelijkheid biedt om te kunnen inspelen op nieuwe technologische ontwikkelingen ter verbetering van het milieu, merk ik het volgende op. Deze bepaling is inmiddels overgeheveld naar een ander wetsvoorstel (31 197 implementatie richtlijn industriële emissies). Die keuze heb ik toegelicht in de toelichting bij de nota van wijziging die op 25 juni aan de Tweede Kamer is aangeboden. Ongerustheid bij het bedrijfsleven als zou met deze bepaling in de hand het bevoegd gezag een frituurkraam kunnen verplichten zich om te vormen tot een ijscoboer, zoals het voorbeeld luidde dat in het wetgevingsoverleg werd gebruikt, wil ik op voorhand wegnemen.

De bepaling verruimt enkel de mogelijkheden van het bevoegd gezag om bedrijven te verplichten de best beschikbare technieken toe te passen (kortheidshalve verwijs ik naar blz. 11 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel). De huidige jurisprudentie is op dit punt nogal strikt en maakt een verruiming nodig ter implementatie van artikel 21 van genoemde richtlijn. Tegen een te ruime interpretatie door het bevoegd gezag van de mogelijkheid tot het ambtshalve bij wijziging van de vergunning stellen van voorschriften, waarbij wordt afgeweken van de oorspronkelijke aanvraag, staat rechtsbescherming open. Ten slotte wil ik er nog op attenderen dat de Afdeling advisering van de Raad van State in deze bevoegdheidsverruiming geen aanleiding heeft gezien om er een opmerking over te maken. Ook dat signaal geeft wat mij betreft aan dat hier geen grote wissel omgaat ten opzichte van de huidige mogelijkheden tot het aanscherpen van vergunningsvoorschriften.

Vervallen van bouwrechten

Ik erken het probleem van onbenutte bouwmogelijkheden en de noodzaak om gebieden te herontwikkelen, ook in verband met de economische crisis en krimpgebieden. De Wabo biedt nu al de mogelijkheid om vergunningen in te trekken als er na drie jaar geen gebruik van wordt gemaakt. Dit geldt ook voor bouwactiviteiten. Deze mogelijkheid wordt ook in het wetsvoorstel voor de Omgevingswet opgenomen. Het wegbestemmen van planologische bouwmogelijkheden is nu met name een probleem vanwege de planschade die daaraan is gekoppeld. Van rechtswege laten vervallen van deze mogelijkheden is lastig vanwege de rechtszekerheid. Ik ga de mogelijkheid van het beperken van planschade, ook in verband met het niet benutten van planologische mogelijkheden, bezien in het kader van de Omgevingswet.

Ik hoop dat ik u met het voorgaande voldoende heb geïnformeerd.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus