Gepubliceerd: 4 april 2012
Indiener(s): van Veldhuijzen Zanten-Hyllner
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33127-27.html
ID: 33127-27
Origineel: 33127-2

Nr. 27 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 4 april 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel D komt de aanhef van het eerste lid te luiden als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:.

2. In onderdeel F wordt in het voorgestelde eerste lid van artikel 9 «burgemeesters» vervangen door: burgemeester.

B

In artikel IX, derde en vierde lid, wordt «van deze wet» vervangen door: van het tweede lid.

C

Na artikel IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IXA

1. Met betrekking tot een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel IX, tweede lid, van deze wet vanaf enig tijdstip niet langer aanspraak zal hebben op begeleiding en kortdurend verblijf op grond van die wet, zendt het bevoegde indicatieorgaan dan wel de stichting, bedoeld in artikel 9b, eerste respectievelijk vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, aan de gemeente waarin de betrokkene woont, zo spoedig mogelijk het besluit, met inbegrip van het daarin opgenomen burgerservicenummer dan wel het sociaal-fiscaalnummer, waarin ten aanzien van die verzekerde is vastgesteld dat deze is aangewezen op extramurale begeleiding of kortdurende verblijf. Het in de eerste volzin bedoelde besluit gaat vergezeld van een document waarin is weergegeven op welke grondslag het besluit berust.

2. Een gemeente is bevoegd tot het verwerken van de persoonsgegevens die het indicatieorgaan en de stichting, bedoeld in het eerste lid, haar heeft verstrekt, voor zover dat noodzakelijk is om voor betrokkene tijdig de voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te treffen die voor betrokkene aangewezen zijn te achten.

D

Artikel X, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De zinsnede «De artikelen van deze wet» wordt vervangen door: Artikel IXA treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De overige artikelen.

2. In de laatste volzin wordt na «van deze wet» ingevoegd: , met uitzondering van artikel IXA,.

TOELICHTING

Inleiding

Het ligt in de bedoeling de onderhavige wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) met inachtneming van de uitgangspunten inzake vaste verandermomenten en een redelijke invoeringstermijn in werking te doen treden op 1 januari 2013. De regering streeft naar publicatie van het wetsvoorstel in het Staatsblad, na aanvaarding door de beide Kamers der Staten-Generaal, vóór het zomerreces.

De regering hecht er voorts aan dat de decentralisatie van de extramurale begeleiding voor alle betrokkenen zo zorgvuldig mogelijk plaatsvindt. Daartoe is van betrokken partijen een maximale inspanning vereist om voor de cliënten die het aangaat (cliënten met een ten gevolge van de wetswijziging op, of in de maanden na, 1 januari 2013 aflopende aanspraak op extramurale begeleiding ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, AWBZ), de continuïteit in de ondersteuning zoveel mogelijk te waarborgen. Het streven is erop gericht te komen tot een aanpak waarbij een cliënt zelf geen, dan wel slechts minimale, actie hoeft te ondernemen om – op het moment waarop zijn aanspraak op AWBZ-zorg eindigt en hij is aangewezen op ondersteuning door de gemeente – ondersteuning bij de gemeente aan te vragen. De wetgever dient de betrokken partijen in staat te stellen om zich voor te bereiden op de nieuwe taak. Daarom is met de VNG afgesproken dat enkele essentiële gegevens eenmalig per cliënt overgedragen zullen worden opdat gemeenten alle huidige cliënten met extramurale begeleiding tijdig vóór het aflopen van hun AWBZ-aanspraak actief kunnen benaderen. Gemeenten kunnen dan in overleg met de cliënt vaststellen welke vorm van maatschappelijke ondersteuning deze behoeft. Daarvoor is echter een absoluut vereiste dat de gemeenten zo snel mogelijk na totstandkoming van het wetsvoorstel kunnen beschikken over enige gegevens van deze cliënten. Indien gemeenten niet zouden kunnen beschikken over enkele essentiële gegevens, kunnen zij niet het initiatief nemen om tijdig met deze cliënten in overleg te treden. Deze cliënten zullen dan tijdig zelf de nodige stappen moeten zetten om ondersteuning bij de gemeente aan te vragen. In dat geval zou de continuïteit van de ondersteuning in gevaar kunnen komen.

Dit risico is voor de regering, mede op aandringen van de VNG, aanleiding geweest nog een beperkte overgangsbepaling (artikel IXA) aan het wetsvoorstel toe te voegen en de inwerkingtredingsbepaling zodanig te wijzigen dat Artikel IXA, anders dan de overige bepalingen van het wetsvoorstel, ook direct na publicatie van de wet in werking treedt.

Het toegevoegde artikel IXA voorziet erin dat het indicatieorgaan in de zin van de AWBZ (lees: het CIZ) voor alle verzekerden met een indicatie voor extramurale begeleiding (en eventueel kortdurend verblijf) die daarop als gevolg van de wetswijziging op enig moment vanaf 1 januari 2013 (en uiterlijk vanaf 1 januari 2014) niet langer aanspraak zullen hebben in het kader van de AWBZ, aan de gemeente waar deze verzekerden wonen, eenmalig per cliënt het indicatiebesluit moet verstrekken waarin is vastgesteld dat de verzekerde is aangewezen op extramurale begeleiding (en eventueel kortdurend verblijf). Die verplichting wordt ook opgelegd aan de bureaus jeugdzorg die ingevolge artikel 9b van de AWBZ voor jeugdigen indicaties voor extramurale begeleiding afgeven (de AWBZ spreekt over de in de Wet op de jeugdzorg omschreven stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt). De bepaling voorziet er, gelet op de door de gemeenten met het oog op de continuïteit reeds eerder te starten voorbereidingen, ook in dat de gemeenten bevoegd zijn deze persoons-gegevens (dus ook het burgerservicenummer van betrokkene) reeds te verwerken voordat zij op grond van de wetswijziging verantwoordelijk worden voor het uitvoeren van de nieuwe wettelijke taak.

Het indicatiebesluit bevat:

  • a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer (BSN), datum besluit;

  • b. het soort zorg en het advies over de leveringsvorm van de zorg (in natura of pgb) en het aantal geïndiceerde uren zorg;

  • c. de begin- en einddatum indicatie;

  • d. of aanspraak bestaat op vervoer.

Een indicatiebesluit wordt op grond van hetgeen is bepaald in het Besluit zorgaanspraken AWBZ vastgesteld als er sprake is van een of meer met name genoemde «grondslagen». Een grondslag is een aandoening, beperking of handicap als gevolg waarvan de verzekerde op een of meerdere vormen van AWBZ-zorg kan zijn aangewezen, bijvoorbeeld verstandelijke handicap, zintuiglijke handicap. Zonder grondslag geeft het CIZ (of het bureau jeugdzorg) dus geen besluit af op grond van de AWBZ en is er geen toegang tot AWBZ zorg. De grondslag geeft inzicht in de beperking van de persoon.

De voorgestelde bepaling in het wetsvoorstel betekent dat de gemeenten niet alleen kennis krijgen van de adresgegevens en het daarmee corresponderende BSN van betrokkene, maar ook van zogenaamde bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) (gezondheidsgegevens); deze betreffen o.a. de grondslag waarop betrokkene op zorg is aangewezen, de geïndiceerde zorg (extramurale begeleiding, kortdurend verblijf en vervoer), en de afloopdatum van de indicatie.

De voorgestelde bepaling is niet onderhevig aan regeldrukeffecten.

Juridisch kader en advies College bescherming persoonsgegevens (Cbp)

Bij de keuze voor de voorgestelde eenmalige verstrekking van persoonsgegevens, waaronder gezondheidsgegevens, ten behoeve van een zorgvuldige invoering van de wetswijziging heeft de regering zorgvuldig stilgestaan bij het relevante juridische kader voor een dergelijke ingreep. In dit verband zijn van belang:

  • a. het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en

  • b. de richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281, richtlijn)en de Wbp.

De bedoelde regelgeving vormt een uitdrukking van het grote belang van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en regelt welke eisen daarbij gelden.

a. EVRM

Artikel 8, tweede lid, van het EVRM formuleert de eisen waaraan een inmenging in het privéleven van overheidswege moet voldoen.

De inmenging in het recht op bescherming van persoonsgegevens bestaat er in casu in, dat het CIZ en de bureaus jeugdzorg worden verplicht om eenmalig persoonsgegevens over hun cliënten aan de woongemeenten van betrokkenen te verstrekken, onafhankelijk van de toestemming van betrokkene. Artikel 8 EVRM bepaalt dat een dergelijke inmenging slechts is toegestaan voor zover bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van o.a. de bescherming van de gezondheid.

De Wmo beoogt erin te voorzien dat burgers die behoefte hebben aan ondersteuning, deze van de gemeente zullen ontvangen. Om de gemeenten in staat te stellen deze met de wetswijziging uit te breiden taak, direct aansluitend aan het wegvallen van de AWBZ-aanspraak van betrokkene, naar behoren uit te voeren, moeten de gemeenten tijdig daarvoor kunnen beschikken over alle relevante gegevens.

Zonder expliciete wettelijke grondslag zouden het CIZ en de bureaus jeugdzorg niet verplicht zijn deze gegevens aan de gemeenten te verstrekken. Sterker nog, zij zouden daartoe zonder een expliciete en op goede informatie gerichte wilsuiting van de betrokken cliënten ook niet bevoegd zijn. Het vragen en op de juiste wijze verkrijgen van de expliciete toestemming van betrokkenen zou, gelet op de aard van de doelgroep, een zeer moeizaam en langdurig en arbeidsintensief proces zijn. En dan nog zou dat moeizame en langdurige proces geen enkele waarborg bieden dat van de gehele doelgroep tijdig de toestemming zou kunnen worden verworven. De dringende noodzaak voor het treffen van deze regeling («pressing social need») is gelegen in het gevaar dat de continuïteit van ondersteuning voor veel van deze cliënten als gevolg daarvan ernstig in gevaar zou komen, omdat de gemeenten in veel gevallen niet tijdig over de vereiste contactgegevens zouden beschikken om tijdig voorzieningen te treffen.

In het licht daarvan komt bij afweging van de betrokken belangen aan het volksgezondheidbelang een zwaarder gewicht toe dan aan het belang van betrokkene bij de bescherming van zijn persoonsgegevens.

Er zijn geen andere, minder ingrijpende mogelijkheden om het doel te realiseren.

Met de voorgestelde wettelijke bepaling is voldaan aan het uit artikel 8 EVRM voortvloeiende vereiste van een specifieke wettelijke regeling, waarin is geregeld welke gegevens door welke categorie van personen voor welk doel aan de overheid moeten worden verstrekt. Met de introductie van een verplichting voor het CIZ en de bureaus jeugdzorg om de bedoelde gegevens te verstrekken, is voldaan aan de eis dat de inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven voldoende duidelijk is voor degene wiens gegevens het betreft. Met de wettelijke bepaling is ook voldaan aan de kenbaarheidseis van artikel 8 EVRM. Met de bepalingen van de Wbp is voorzien in passende waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

b. Richtlijn nr. 95/46/EG en de Wbp

Ook de richtlijn is in dit verband relevant. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens.

Uit artikel 16 van de Wbp vloeit voort dat het verwerken van bijzondere persoonsgegevens, zoals gegevens omtrent de gezondheid, is verboden, tenzij daarvoor in die wet een specifieke grondslag is geboden. Artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wbp noemt als uitzonderingsgrond voor verwerking van gegevens over de gezondheid de uitdrukkelijke toestemming van betrokkene. Onder ogen moet echter worden gezien dat het door het CIZ (cq het bureau jeugdzorg) vragen en verkrijgen van de expliciete toestemming van betrokkenen, gelet op de aard van de doelgroep, een zeer moeizaam, langdurig en arbeidsintensief proces zou zijn. Dat proces biedt bovendien geen enkele waarborg dat van de gehele doelgroep tijdig de toestemming zou kunnen worden verworven. De regering vreest dat de continuïteit van ondersteuning voor veel van deze kwetsbare cliënten als gevolg daarvan in gevaar zou komen omdat de gemeenten in veel gevallen niet tijdig over de vereiste contactgegevens zouden beschikken om tijdig voorzieningen te treffen.

Omdat wordt uitgegaan van continuïteit in de behoefte aan ondersteuning van de betrokken personen ook na de decentralisatie van de begeleiding, en de gemeenten, gelet op hun nieuwe taak, in verband daarmee in elk geval op de hoogte zullen geraken van de bedoelde gezondheidsgegevens in verband met de ondersteuning die deze mensen ontvangen, meent de regering dat er geen bezwaar kan bestaan tegen de voorgestelde eenmalige aanpak. Artikel 23, eerste lid, onder f, van de Wbp maakt het mogelijk dat in een specifieke wet een grondslag wordt gecreëerd voor de gegevensverstrekking aan de gemeenten. De gegevensverstrekking is noodzakelijk met het oog op het zwaarwegende algemeen belang dat de continuïteit in de verlening van ondersteuning aan betrokkenen wordt gewaarborgd. De gemeenten zullen ten aanzien van de verwerking van deze persoonsgegevens uiteraard de noodzakelijke en door de Wbp voorgeschreven vereisten in acht moeten nemen.

Met de verstrekking van het indicatiebesluit en de grondslag waarop dat besluit berust, krijgen de betrokken gemeenten de beschikking over persoonsgegevens van de huidige gebruikers van extramurale begeleiding.

Verstrekking van naam, woonadres en BSN is noodzakelijk voor de persoonlijke identificatie van betrokkene.

Voor een goede voorbereiding van het gesprek met de cliënt en om na dat gesprek te komen tot een concreet en passend ondersteuningsaanbod vanuit de gemeente (als dat aan de orde is), is het van belang dat de gemeente weet welke zorg de burger nu ontvangt in de AWBZ, in welke omvang (aantal zorguren) en of dat met of zonder vervoer is. Immers, de gemeente wordt ook verantwoordelijk voor het vervoer naar en van de instelling, indien de cliënt niet voldoende zelfredzaam is om het vervoer zelf te organiseren.

Voor een gemeente is het van belang te weten of iemand nu zorg in natura of ontvangt of die zorg zelf inkoopt met een pgb. De gemeente kan dit in het gesprek dan aan de orde stellen en daarmee rekening houden in het aanbod van de ondersteuning. Niet alle burgers weten bovendien zelf voor hoeveel uur hij/zij geïndiceerd is, bijv. omdat iemand daartoe niet in staat is of doordat de daadwerkelijke levering in uren afwijkt van het maximaal geïndiceerde aantal uren.

De datum afloop indicatie is relevant om burgers tijdig te kunnen benaderen. Burgers die een afloopdatum hebben in de tweede helft van 2013, kunnen later benaderd worden dan de burgers die een afloopdatum hebben op 15 januari 2013.

Om de burger op zorgvuldige en gepaste wijze te kunnen benaderen en voor een goede voorbereiding van het zogenoemde «keukentafelgesprek», is kennis van diens aandoening, beperking of handicap (de grondslag) van belang. Een brief op papier sturen vanuit de gemeente naar een blinde burger (grondslag zintuiglijke handicap) zal niet het gewenste resultaat sorteren. De gemeente moet weten wat de beperking van de persoon is om te kunnen beoordelen of zij het gesprek zelf kan voeren of dat extra (of andere) expertise ingezet moet worden (bijv. een doventolk of een gespecialiseerde aanbieder in geval van psychiatrische problematiek).

Zonder deze informatie kunnen gemeenten er niet voor zorgen dat langs de weg van individueel contact met de betrokkenen continuïteit van zorg wordt gewaarborgd.

Aangezien deze wijziging betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens, is de nota van wijziging op 23 maart 2012 met een verzoek om een spoedadvies ter advisering voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Het advies van het Cbp is nog niet ontvangen.

Tot slot

In artikel IXA is geregeld dat de gegevensoverdracht zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Voor de groep personen die bij de totstandkoming van deze wet op grond van de AWBZ reeds over een indicatie voor extramurale begeleiding beschikt, betekent dit dat met de gegevensverstrekking (verzending van de gegevens) zo snel mogelijk na de publicatie in het Staatsblad zal worden begonnen. Voor personen die pas na dat tijdstip een indicatie voor begeleiding gaan krijgen, met inbegrip van degenen die (op grond van artikel IX, derde lid) voor 1 januari 2013 de indicatie hebben aangevraagd, zal de gegevensverstrekking steeds zo snel mogelijk na het afgeven van het indicatiebesluit moeten plaatsvinden.

In verband met de beoogde eerdere inwerkingtreding van artikel IXA zijn in artikel IX, derde en vierde lid, en artikel X, eerste lid, enige beperkte en daarmee corresponderende technische wijzigingen aangebracht.

In artikel I, onderdeel D, van het wetsvoorstel zijn ten slotte twee overbodige komma’s geschrapt en in artikel I, onderdeel F, is «burgermeesters» vervangen door: burgemeester.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner