Kamerstuk 33121-5

Verslag

Dossier: Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)

Gepubliceerd: 2 februari 2012
Indiener(s): Charlie Aptroot (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33121-5.html
ID: 33121-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 2 februari 2012

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen

1

Inleiding

2

Algemene beschrijving van de voorgestelde bankenbelasting

3

Toetsing randvoorwaarden

7

Alternatieven voor bankenbelasting

8

Budgettaire aspecten

9

Uitvoeringsaspecten

10

Internationale aspecten

10

Overig

12

Artikelsgewijze toelichting

12

 

Artikel 3

12

 

Artikel 10

13

 

Artikel 11

13

 

Artikel 15

13

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en vragen nadere toelichting op een aantal onderdelen van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden danken de regering voor de heldere uiteenzetting over de in te voeren bankenbelasting en de uitgebreide motivering van de daarbij gemaakte keuzes ten aanzien van de afbakening van de belastingplichtigen, de omschrijving van de belastinggrondslag en de hoogte van het tarief. Deze leden zijn voorstander van het heffen van een belasting op banken, maar hebben bij de voorgestelde maatregelen nog wel aanvullende opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Daarbij hebben deze leden echter wel enige vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben dan ook nog wel een aantal vragen over de uitwerking van de bankenbelasting.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben begrip voor de doelstellingen van het wetsvoorstel, maar zetten vraagtekens bij de middelen die worden gekozen om deze doelen te bereiken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belastingstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie delen de visie van de regering dat banken een maatschappelijk belangrijke functie vervullen als geldscheppende instanties die tevens een centrale rol spelen in het betalingsverkeer. De overheid heeft deze maatschappelijke functie getracht te borgen door middel van interventies op de financiële markten tijdens de financiële crisis 2007–2009. Hoewel deze leden voortdurend streven naar het terugdringen van het aantal belastingen, achten de leden van de VVD-fractie het rechtvaardig dat de kosten van deze interventies middels een bankenbelasting worden doorberekend aan de bancaire sector. De gehele bancaire sector heeft immers geprofiteerd van de overheidsinterventies ten gunste van de stabiliteit van de financiële sector als geheel. Voor de leden van de VVD-fractie waren voor de invoering van een bankenbelasting in ieder geval twee criteria van belang. Enerzijds diende de bankenbelasting dusdanig gericht te worden dat balansrisico’s – en daarmee de kans op toekomstige overheidsinterventies – daadwerkelijk worden beperkt, waarbij rekening zou worden gehouden met de stapeling van wetgeving. Anderzijds diende de bankenbelasting rekening te houden met het internationale speelveld om de Nederlandse economie niet disproportioneel te schaden. In dit kader hebben de leden van de VVD-fractie ook aandacht gevraagd voor de gevolgen voor de kredietverlening, bijvoorbeeld bij de bepaling van de tariefstructuur. Deze leden danken de regering voor de heldere toelichting op deze punten.

Voor de leden van de CDA-fractie is een aantal voorwaarden bij de invoering van belang. De bankenbelasting mag niet ten koste gaan van de kredietverlening, er dient een gelijk speelveld te blijven bestaan en de belasting mag niet worden afgewenteld op de spaarder. De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat Nederland in navolging van alle omliggende landen nu eindelijk ook een bankenbelasting krijgt. Toen deze leden daar in 2009 om vroegen werd het nog door de regering weggezet als contraproductief. Zelfs een vraag om een onderzoek naar de mogelijkheden werd toen afgewezen. Wat is er volgens de regering in de tussentijd gebeurd dat de regering van gedachten heeft doen veranderen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering het gerechtvaardigd vindt om een bijdrage te vragen voor de kosten die de interventies in de financiële sector met zich meebrengen. Het belangrijkste doel van het wetsvoorstel is het beprijzen van de impliciete overheidsgarantie. De leden zijn bezorgd over de mogelijke moral hazard die hier vanuit kan gaan. Door een financiële bijdrage te vragen wordt ook voor komende problemen de suggestie gewekt dat de regering bereid is om noodlijdende banken te hulp te schieten. Op welke manier wordt met dit risico rekening gehouden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie delen de mening van de regering dat van banken een bijdrage gevraagd mag worden, onder meer gelet op de impliciete overheidsgarantie en de impact van overheidsingrijpen op de maatschappij in geval van ingrijpen. Deze leden hebben wel vragen over de verantwoording en uitwerking. De regering stelt dat het beprijzen van de impliciete overheidsbijdrage de hoofddoelstelling is van dit wetsvoorstel. Hoewel de leden van de fractie van de ChristenUnie dit doel onderschrijven, menen deze leden dat een uitgebreidere onderbouwing gewenst is, onder meer gelet op feit dat actieve ondersteuning van de financiële sector van overheidswege al weer enige tijd geleden is en er door betreffende banken volop wordt gewerkt aan terugbetaling van de overheidsschuld. Kan de regering hier nader op ingaan? Kan tevens worden ingegaan op de relatie tussen de voorgestelde bankenbelasting en eventueel ingrijpen in de toekomst? Heeft de regering overwogen, gelet op het doel van de belasting om overheidsgarantie te beprijzen, om de opbrengst van de bankenbelasting te reserveren voor maatregelen gericht op bevorderen van de financieel-economische stabiliteit? Is bijvoorbeeld overwogen de opbrengst in te zetten voor crisismaatregelen om de economie te versterken, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat de bankenbelasting niet kan worden gezien als verzekeringspremie voor moeilijke tijden. Hoe wordt deze verwachting getemperd, aangezien de belasting wordt ingevoerd onder verwijzing naar eerdere steunverlening?

Algemene beschrijving van de voorgestelde bankenbelasting

Belastingplichtige

In de beschrijving bij Figuur 1 wordt aangegeven dat ook de buitenlandse vennootschappen V en VI in de heffing worden betrokken. Dat blijkt niet uit Figuur 1, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Kan een nadere toelichting worden gegeven?

Kan de regering aangeven hoeveel banken op basis van de balans van 2011 onder de bankenbelasting gaan vallen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De banken zijn niet alleen de belastingplichtige, maar ook de belastingdrager, zo constateren de leden van de CDA-fractie. De bankenbelasting is geen indirecte belasting en de banken kunnen ook niet als inhoudingsplichtige worden gekwalificeerd. Voor de leden van de CDA-fractie is het heel belangrijk dat dit ook zo wordt uitgevoerd: de bankenbelasting mag niet worden afgewenteld op de spaarder. De bankenbelasting wordt ook expliciet niet geheven over de spaartegoeden die de bank onder zich heeft, want daarvoor geldt het depositogarantiestelsel. Deelt de regering de mening dat het niet de bedoeling is dat de bankenbelasting wordt afgewenteld op de spaarder? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit niet gebeurt? Is de regering bereid hierover afspraken te maken met de banken die de bankenbelasting moeten gaan betalen?

De situatie op de financiële markten in Europa en ook in Nederland is momenteel gespannen. Banken zijn momenteel bovendien druk bezig om hun buffers verder op orde te brengen. De leden van de CDA-fractie benadrukken het belang hiervan. In hoeverre zijn banken financieel wel in staat om aan de verplichtingen van de bankenbelasting te voldoen? Wanneer wordt deze bankenbelasting ingevoerd? Welke overwegingen spelen hierbij een rol?

De bankenbelasting past volgens de toelichting in het rijtje van andere maatregelen die genomen zijn om het financiële stelsel gezonder te maken en de risico’s die banken lopen te beheersen, zoals Basel III en introductie van een ex ante depositogarantiestelsel. Heeft de regering een inschatting gemaakt van het effect van de bankenbelasting op het terugdringen van de risico’s die banken nemen en zo ja, wat is de verwachte impact, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Is de verwachting dat de opbrengst af zal nemen als gevolg van het pakket aan maatregelen dat wordt geïntroduceerd ter verkleining van het risico dat banken nemen? En in hoeverre zijn deze verwachtingen verwerkt in de verwachte opbrengst van de belasting, ook gelet op de «structurele budgettaire opbrengst» waar de regering vanuit gaat?

De leden van de fractie van de ChristenUnie horen graag meer over voorliggend voorstel in perspectief tot andere maatregelen die genomen worden om de financiële sector te verduurzamen. Hoe past deze wet in de totaalaanpak? Is deze wet daarvoor van belang, onder andere voor het terugdringen van de risico’s? Kan hetzelfde effect worden bereikt met slechts juridische maatregelen, of is voorliggend wetsvoorstel toch ook vooral een uiting van de gedachte «de vervuiler betaalt» en genoegdoening voor risico’s die de staat loopt?

Belastinggrondslag

De leden van de CDA-fractie willen graag weten waarom de regering uiteindelijk gekozen heeft voor een heffing over de passiva van de bank en niet voor een heffing over de activa. De leden van de CDA-fractie vinden het een zeer belangrijk uitgangspunt van de bankenbelasting dat geen stapeling van cumulerende regelgeving plaatsvindt. Kan de regering aangeven waarom geen sprake is van cumulatie van maatregelen die op de sector afkomen?

Om de belastbare som te bepalen wordt het toetsingsvermogen afgetrokken van het balanstotaal. Bestaat het toetsvermogen uit het gehele eigen vermogen van een bank? Of is het ook mogelijk dat er bankenbelasting wordt geheven over een deel van het eigen vermogen van de bank?

Sinds de crisis van 2008 is duidelijk geworden dat banken te weinig kapitaalbuffers hebben aangehouden. Sindsdien is er een duidelijke consensus ontstaan dat banken meer buffers moeten aanhouden. Dit vloeit ook voort uit Basel III. In hoeverre vormt de invoering van deze bankenbelasting nu een tegengestelde prikkel voor banken om minder eigen kapitaal aan te houden?

Klopt het dat banken met een hoge kredietwaardigheid, die op basis van de kapitaalseisen voortvloeiende uit de Baselse akkoorden minder eigen vermogen hoeven aan te houden, een hogere belastbare som zullen hebben en dus meer bankenbelasting moeten betalen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe rechtvaardigt de regering dit gezien het doel van de bankenbelasting om een bijdrage te vragen van de bancaire sector aangezien de staat noodlijdende banken in het verleden heeft geholpen ten behoeve van de financiële stabiliteit?

Belastingtarief

De leden van de VVD-fractie zijn content dat ter beperking van het risico op eventuele liquiditeitstekorten de bankenbelasting door middel van de tariefstelling de ongedekte kortlopende schulden zwaarder belast ten opzichte van de langlopende schulden, zonder dat de kortlopende schuldfinanciering onmogelijk wordt gemaakt.

De regering, zo constateren de leden van de PvdA-fractie, gaat wel in op de kritiek op het zwaarder belasten van kortlopende schulden van de Raad van State, maar maakt niet duidelijk waarom dan de grens bij één jaar wordt getrokken. Natuurlijk moet ergens een grens worden getrokken, maar waarom bij één jaar en niet bij een kortere periode, zo vragen deze leden.

Zou het mogelijk zijn en zou het niet beter zijn het tarief te koppelen aan de rating van een bank, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Dat zou kunnen gebeuren vanaf het moment dat Europees toezicht wordt gehouden op de ratingbureau’s.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat het verwachte effect is van de bankenbelasting op de elasticiteit van financiering met vreemd vermogen en met kortlopend vreemd vermogen in het bijzonder. Heeft de regering hier onderzoek naar gedaan en wat zijn de conclusies van dit onderzoek? Indien dit niet onderzocht is, op basis waarvan zijn de tarieven dan vastgesteld?

De leden van de SP-fractie zijn positief over het onderscheid dat wordt gemaakt tussen kort- en langlopende schulden, waarbij langlopende schulden minder zwaar worden belast dan kortlopende schulden. Hoeveel van de opbrengst komt voort uit de belasting van 0,011% en hoeveel komt voort uit de belasting van 0,022%?

De Raad van State geeft aan dat de systematiek van de twee tarieven voor kortlopende en langlopende schulden niet aansluit op de risico’s, omdat ook langfinanciering risico’s met zich kan meebrengen, zo lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Kan de regering nog eens ingaan op argument van de Raad van State dat langfinanciering uit oogpunt van risicomanagement niet altijd de voorkeur heeft?

De bank die bonussen uitbetaalt die hoger zijn dan het vaste salaris van die bestuurder betaalt een hoger tarief voor de bankenbelasting. Indien de variabele beloning van een van de bestuurders meer bedraagt dan 100% van de vaste beloning worden de tarieven vermenigvuldigd met een factor 1,05.

De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting dat de bonuscultuur moet worden aangepakt. Bij de voorgestelde maatregel hebben deze leden toch nog enkele vragen. Is het waar dat deze maatregel bestuurders van banken die onder de belastingvrije som van € 20 miljard blijven buiten schot laat?

Klopt het bovendien dat de bonussen van bankmedewerkers buiten de Raad van Bestuur buiten schot blijven? Zal deze maatregel er toe leiden dat de bank niet alleen de kosten van de bonus, maar óók nog eens de «boete» in rekening gaat brengen bij de klanten? Hoe is dat te voorkomen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Klopt het, zo vragen de leden van de PVV-fractie, dat een kleine bank zich weinig van deze bepaling hoeft aan te trekken. Immers als deze onder de doelmatigheidsvrijstelling valt hoeft er toch niet betaald te worden en is de opslag als instrument ineffectief. Wat denkt de regering hier aan te doen?

De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt dat het verschuldigde bedrag aan belasting hooguit met 5% omhoog kan gaan ongeacht het aantal bestuurders dat de salarisnorm overschrijdt. Is het niet beter de opslag te stellen op een verhoging van 5% per bestuurder die de salarisnorm overschrijdt?

De leden van de CDA-fractie vinden het in principe verstandig om ook een overmatige beloning extra te belasten. Deze leden vragen wat het verband is tussen een hoge bonus en de omvang van de verplichtingen van een bank. Is het wel effectief dat de te hoge bonus extra wordt belast naar rato van de schuldpositie van de bank en niet naar rato van de bovenmatigheid van de bonus?

Ook vragen deze leden waarom de regering heeft gekozen voor deze norm van 100% van het vaste salaris. Het tarief wordt bij een hogere bonus dan vast salaris vermenigvuldigd met een factor 1,05. De leden van de CDA-fractie constateren dat dit slechts tot een zeer beperkte tariefsverhoging van maximaal 0,0011% leidt. Kan de regering aangeven hoe hoog deze tariefsopslag in te betalen belasting bedraagt bij de Nederlandse bank met het hoogste balanstotaal? Waarom heeft de regering voor de factor 1,05 gekozen?

De leden van de fractie van D66 hebben ook vragen over de koppeling van de tariefstructuur aan het beloningsbeleid. Deze leden zetten er hun vraagtekens bij of een fiscale boete de juiste weg is om dwingende afspraken te maken over beloningsbeleid. Kan de regering toelichten waarom zij van mening is hier het fiscale instrument het meest geëigend is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben ook enkele vragen over de variabele beloningen. Kan de regering aangeven hoe dit onderdeel van het wetsvoorstel samenhangt met het wetsvoorstel Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen2? In hoeverre is hier sprake van overlap, onder andere ten aanzien van het beboeten van overtredingen?

De regering geeft in reactie op het advies van de Raad van State aan dat de voorgestelde bonusinperking geldt voor bestuurders, zo lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Maar op wat voor manier wordt bewerkstelligd dat dit effect heeft op de door Raad van State genoemde groep «handelaren dealing room»? Daar is immers de meeste kans op het nemen van (te) grote risico’s, gestimuleerd door de bonuscultuur? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering ook in te gaan op het mogelijke risico dat dit bonusverbod een tegengesteld effect kan hebben, namelijk dat betrokkenen hun (netto-)inkomen op peil willen houden en dus juist meer risico gaan lopen, zoals aangeven in een artikel van Kavelaars «Bankenbelasting: panacee voor de financiële crisis?» (WFR 2012/116).

Doelmatigheidsvrijstelling

De door de regering voorgestelde «doelmatigheidsvrijstelling» van € 20 miljard lijkt aan de forse kant, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Welke banken zouden onder de heffing vallen als de wet nu van kracht zou zijn? Hoeveel Nederlandse en hoeveel buitenlandse banken zouden dan buiten de heffing blijven en hoe groot is de budgettaire derving bij benadering als gevolg daarvan? In hoeverre leidt de vrijstelling tot een materieel concurrentievoordeel van in Nederland gevestigde dochters van buitenlandse banken?

Deposito’s die daadwerkelijk worden vergoed op grond van het depositogarantiestelsel mogen in aftrek worden gebracht. Gaat het hierbij, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, ook om de ex-ante stortingen.

De leden van de PVV-fractie constateren dat de doelmatigheidsvrijstelling een vermindering is op de grondslag die per definitie wordt gegeven. Volgens de website banken.nl zijn er 65 banken in Nederland. Deze leden zouden zeggen dat 65 leden in een club toch wel valt onder de kwalificatie «een beperkt aantal belastingplichtigen». De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen over de vrijstelling. Klopt het dat er daadwerkelijk 65 banken onder het wetsvoorstel vallen als de zogenoemde doelmatigheidsvrijstelling niet toepassing zou zijn? Van hoeveel banken, van die 65, wordt er dankzij deze vrijstelling geen bankenbelasting geheven op grond van het wetsvoorstel? Klopt het dat de doelmatigheidsvrijstelling bij een 50–50 verhouding lange en korte financiering een verlies van belasting geeft van € 33 000, met een range van € 22 000- € 44 000, afhankelijk van de wijze van financiering? Indien de doelmatigheidsvrijstelling zou worden geschrapt, hoeveel zou de budgettaire opbrengst dan zijn van het wetsvoorstel? Hoe verhoudt de doelmatigheidsvrijstelling zich tot het gelijkheidsbeginsel?

Het lijkt de leden van de PVV-fractie of het de Belastingdienst niet de moeite loont om van een grote groep bankinstellingen de bankenbelasting te heffen omdat de opbrengst onder de € 33 000 komt, en het niet loont om voor zulke geringe bedragen belasting te heffen. Mag daar uit afgeleid worden dat de kosten voor het opleggen van een aanslag bankenbelasting hoger zijn dan een modaal jaarsalaris?

Is het niet beter om de doelmatigheidsvrijstelling maar te laten vervallen en een heffingskorting op de te betalen belasting in te voeren, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Als gevolg van de doelmatigheidsvrijstelling is het aantal banken waar daadwerkelijk een bankenbelasting wordt geheven beperkt, zo constateren de leden van de SP-fractie. Om hoeveel banken gaat het? Hoe is de regering tot de hoogte van € 20 miljard voor de doelmatigheidsvrijstelling gekomen?

Toetsing randvoorwaarden

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting bij de overweging van de regering dat bij de tariefstelling rekening is gehouden met het «level playing field» in Europa. Waarom zijn Duitse en Franse banken grotere concurrenten van de Nederlandse banken dan Britse banken? Is de bankenbelasting in Nederland hoger of lager dan in omliggende landen, of met andere woorden, hoe hoog zijn precies de geraamde opbrengsten van de bankenbelastingen in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in relatie tot de omvang van desbetreffende economieën en hoe verhoudt zich dat tot Nederland?

Gaat Nederland, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, zich in Europees verband hard maken voor een uniforme bankbelasting?

In meerdere Europese landen is inmiddels een bankenbelasting ingevoerd of zijn er plannen om een bankenbelasting in te voeren. De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe de Nederlandse bankenbelasting zich verhoudt tot de (toekomstige) bankenbelastingen van andere EU-landen, zowel met betrekking tot de grondslag als tot het tarief.

Een van de drie randvoorwaarden voor introductie van een bankenbelasting was Europese coördinatie, zo lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Aangegeven wordt dat is gekeken naar initiatieven voor een bankenbelasting in andere Europese landen. Is er actief afstemming gezocht door de regering met andere EU-lidstaten, zodat wetgeving in de diverse lidstaten zoveel mogelijk op elkaar lijkt? Is er in andere EU-lidstaten bijvoorbeeld ook sprake van het hanteren van twee tarieven, voor lang- en kortlopende schulden, en vergelijkbare hoogte? Kan de regering ingaan op de Duitse invoering van een bankenfonds in plaats van een bankenbelasting, en aangeven wat de redenen zijn waarom de regering hier niet voor kiest?

De leden van de CDA-fractie lezen dat pas sprake kan zijn van de invoering van een bankenbelasting als onder andere de gevolgen voor de kredietverlening worden overwogen. Als voorwaarde geldt dat de bankenbelasting geen substantiële negatieve invloed mag hebben. DNB schat in dat de bankenbelasting kan leiden tot een afname van het uitstaande kredietvolume aan de private sector met € 0,5 miljard. Kan de regering nader toelichten hoe deze schatting tot stand is gekomen? Is de afname van het kredietvolume structureel of incidenteel? Met welke elasticiteit wordt gerekend? Zijn er bepaalde categorieën kredietafnemers die extra getroffen worden door het voorstel? Wat vindt de regering van de berekening van VNO-NCW en MKB-Nederland dat als gevolg van de bankenbelasting de kredietverlening tot € 3 miljard zou kunnen afnemen?

De leden van de fractie van D66 lezen dat de regering van mening is dat aan de drie randvoorwaarden is voldaan. De leden vragen of, wanneer na invoering van de belasting blijkt dat toch niet aan de randvoorwaarden wordt voldaan – bijvoorbeeld doordat de kredietverlening meer daalt dan geraamd – dit nog consequenties zal hebben voor de vormgeving of eventueel handhaving van de belasting?

Deze leden constateren dat de regering van mening is dat er geen onnodige stapeling mag optreden. De leden constateren tegelijkertijd dat banken de komende jaren moeten voldoen aan de afspraken van Basel-III en het nieuwe, ex ante gefinancierde, depositogarantiestelsel. Daarnaast wordt binnen de Europese Unie gesproken over invoering van een Financial Transaction Tax (FTT). Hoe verhoudt het uitgangspunt van «geen onnodige stapeling» zich tot de bovengenoemde afspraken?

De leden constateren dat de regering de effecten op de kredietverlening te verwaarlozen acht. Volgens de schattingen daalt de kredietverlening met € 500 miljoen. Dit is € 200 miljoen meer dan totale opbrengst van de belasting. Daarnaast is hier nog geen rekening gehouden met dalende kredietvraag door een toenemende leenspread. De leden van de fractie van D66 constateren dat bij de berekening is uitgegaan van een factor van 1,67. Kan de regering toelichten waarom voor deze factor gekozen is? Kan de regering hierbij ingaan op de relatie met de leverage-ratio’s die gehanteerd worden? De leden vragen de regering voorst om inzicht te geven in de effecten van de geraamde daling van de kredietverlening op de reële economie.

Alternatieven voor bankenbelasting

Indien de Financial Transaction Tax (FTT) wordt ingevoerd, is de regering dan voornemens de bankenbelasting aan te passen om stapeling van wetgeving te voorkomen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Dat mondiale invoering van een FTT de voorkeur verdient behoeft geen betoog, aldus de leden van de PvdA-fractie, die mondiale invoering vooralsnog een theoretisch idee vinden. Concreter zijn de plannen waar de Europese Commissie aan werkt. Een dergelijke FTT creëert het gewenste level playing field en voorkomt dat elk Europees land eigen belastingsystemen optuigt. De definitieve reactie van het kabinet op de voorgestelde FTT-richtlijn en het rapport van het CPB wachten de leden van de PvdA-fractie dan ook met belangstelling af.

De regering, zo lezen de leden van de PvdA-fractie, is van mening dat de bankenbelasting en de FTT in beginsel niet naast elkaar zouden moeten bestaan. Hoe verhoudt zich dit met eerdere opmerkingen van minister-president Rutte in de Tweede Kamer dat het kabinet zich niet in Europees verband zal verzetten tegen een Europees ingevoerde FTT? Het voornemen tot invoering van onderhavige bankenbelasting was immers al eerder door de regering aangekondigd. Is het standpunt van de regering over de FTT gewijzigd?

De FTT heeft een hele andere vormgeving dan de Nederlandse bankenbelasting en de regering geeft aan bewust niet gekozen te hebben voor een FTT, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Deelt de regering de mening van deze leden dat het voorstel van de Europese Commissie tot gevolg zou hebben dat de financiële transacties in Europa verplaatst zullen worden naar landen buiten Europa? De regering schrijft in de memorie van toelichting dat de bankenbelasting en de FTT niet naast elkaar zouden moeten bestaan. Betekent dit dat de regering afstand neemt van de FTT?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering toe te lichten hoe de term «in beginsel» moet worden geduid in de memorie van toelichting waarin de regering aangeeft dat «de bankenbelasting en de FTT in beginsel niet naast elkaar zouden moeten bestaan».

Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de verhouding tussen voorliggend wetsvoorstel en de FTT.

De regering, zo constateren de leden van de PvdA-fractie, gaat in op wat zij alternatieven noemt voor een bankenbelasting: FAT, FTT, VpB-opslag en belasting op de activazijde. De leden van de PvdA-fractie willen hier direct bij aantekenen dat zij deze maatregelen niet alleen zien als alternatieven, maar ook als mogelijke aanvullende maatregelen. De FAT wordt een theoretisch idee genoemd dat nadere uitwerking behoeft. De leden van de PvdA-fractie stellen zich voor dat de regering die nadere uitwerking ter hand neemt in plaats van mee te delen dat men bij het eerdere standpunt blijft. Is de regering dat van plan en zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van D66 constateren dat er enkel naar fiscale alternatieven wordt gekeken voor een bankenbelasting. Is de regering van mening dat een belasting de meest geëigende vorm is om de geformuleerde doelstellingen te bereiken? Zo ja, kan dit nader worden toegelicht? Kan de regering mogelijke niet-fiscale alternatieven in kaart brengen en toelichten waarom hiervoor niet gekozen is? Kan de regering daarbij specifiek ingaan op het opbouwen van kapitaalbuffers. De leden van de fractie van D66 constateren dat het geld dat moet worden afgedragen niet kan worden ingezet voor het versterken van de kapitaalbuffers, terwijl de buffers essentieel zijn voor het verstevigen van de stabiliteit van de sector. Kan de regering aangeven waarom dit niet de voorkeur geniet?

Budgettaire aspecten

De voorgestelde wet, zo lezen de leden van de PvdA-fractie, leidt tot een structurele budgettaire opbrengst van € 300 miljoen. Die opbrengst, zo nemen deze leden aan, is de resultante van grondslag en tarief en de effecten van de voorgenomen voorkoming van dubbele belastingheffing. Daarbij spelen diverse factoren een rol: de hoogte van de vrijstelling (€ 20 miljard), het tarief en de verhouding tussen langlopende en kortlopende schulden van de bank. Kan worden aangegeven waarom juist deze mix (doelmatigheidsvrijstelling, tarief, verhouding hoog-laag) is gemaakt? Wat zijn de effecten (opbrengst, maar ook economisch) als een andere mix wordt gekozen met dezelfde opbrengst? Waarom wordt gemikt op € 300 miljoen en niet op een ander bedrag?

De leden van de PvdA-fractie merken verder op dat de bankenbelasting voor een aanzienlijk deel geheven zal gaan worden op banken die nu in eigendom zijn van de overheid, in casu ABN Amro en de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG). Is er bij de raming van de budgettaire opbrengst rekening mee gehouden dat deze opbrengst deels ten koste gaat van de dividenduitkering van de betrokken banken aan de Staat respectievelijk de gemeenten? Zo nee, welk deel van de bankenbelasting valt vanuit de overheid (rijk en lagere overheden) te beschouwen als een vestzak-broekzaktransactie? Is de regering bereid om de gemeenten te compenseren voor de te verwachten lagere dividenduitkering van BNG als gevolg van de invoering van de bankenbelasting?

Is de regering het eens met de stelling van de leden van de PvdA-fractie dat de BNG relatief zwaar wordt getroffen door de bankenbelasting aangezien BNG een relatief bescheiden eigen vermogen heeft en geen spaargelden die onder het depositogarantiestelsel vallen, waardoor – anders dan bij andere banken – het overgrote deel van het balanstotaal onder de heffing komt te vallen? Deelt de regering de mening dat dit onrechtvaardig is omdat de BNG vanuit de aard van zijn bedrijf – langlopende gegarandeerde kredietverlening aan overheden – niet bijdraagt aan het systeemrisico van banken? Zijn deze effecten door de regering bedoeld? Zo nee, ziet de regering mogelijkheden om die negatieve effecten te voorkomen, bijvoorbeeld door een correctie op de heffingsgrondslag aan te brengen zodanig dat kredietverlening aan overheden en aan instellingen die lenen onder garantie van overheden uit hoofde van de publieke taak buiten de bankenbelasting vallen of worden gecompenseerd?

De opbrengst – geraamd op € 300 miljoen – is al uitgegeven aan de (praktisch ineffectief gebleken) tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Welke alternatieve dekking gaat de regering voorstellen indien de opbrengst niet tijdig wordt gerealiseerd? Welke bestemming, zo voegen deze leden daar aan toe, krijgt de opbrengst na de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting?

Ook de leden van de SP-fractie hebben vragen over de besteding van de opbrengst aan de verlaging van de overdrachtsbelasting. Hoe is dat begrotingtechnisch verantwoord? Op welk moment zal de bankenbelasting daadwerkelijk voor de eerste keer worden geïnd? Hoe dicht de regering het gat wanneer achteraf blijkt dat de opbrengst nog lager uitpakt, omdat banken nu eenmaal handig zijn met geld en belastingen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de bankenbelasting in de eerste jaren bedoeld is om de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting te financieren. Kan de regering aangeven wat, na de dekking van deze maatregel, het doel van de opbrengst zal zijn?

Uitvoeringsaspecten

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering de incidentele kosten en de structurele kosten van beide € 250 000 nader kan onderbouwen. Door de wijze van heffing dient er slechts controle plaats te vinden op maximaal 65 banken. Voor de Belastingdienst zou dit jaarlijks per bank een kostenpost vormen van € 4 000. Graag zien de leden van de PVV-fractie een onderbouwing van zowel de incidentele kosten en de structurele kosten.

Internationale aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om, in aanvulling op de door deze leden in de inleiding geformuleerde criteria die van belang zijn bij de invoering van een bankenbelasting, een toelichting te geven op de gevolgen van de bankenbelasting voor het internationale en nationale speelveld. Ten aanzien van het nationale speelveld, zijn er financiële instellingen die onevenredig worden benadeeld door de voorgestelde bankenbelasting, zoals de BNG? Kan de regering in de toelichting tevens de belastinggrondslag betrekken en de gevolgen voor niet-bancaire instellingen die wel deel uitmaken van de geconsolideerde groep waartoe een bank behoort? Ziet de regering hierbij mogelijke concurrentieverstoringen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. En kan de regering de absolute en relatieve norm zoals beschreven op pagina 6 van de memorie van toelichting nader duiden?

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de invoering van deze bankenbelasting mogelijk ten koste gaat van de concurrentiepositie van het Nederlandse bankwezen. In hoeverre blijft er een voldoende mate van gelijk speelveld bestaan?

De leden van de VVD-fractie hechten belang aan het voorkomen van dubbele belasting. Gelijktijdig constateren deze leden echter dat de thans geldende belastingverdragen niet voorzien in de voorkoming van dubbele bankenbelasting. De leden van de VVD-fractie dringen er daarom op aan dat aanvullende wetgeving ter voorkoming van dubbele belasting gereed is en werkingskracht krijgt op hetzelfde moment als de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Kan de regering aangeven wanneer de Tweede Kamer hierover wordt geïnformeerd?

Banken moeten niet door twee landen voor hetzelfde worden belast, zo vinden ook de leden van de PvdA-fractie.

Maar wat betekenen de voorgestelde maatregelen ter voorkoming van dubbele belasting in de praktijk, zo vragen deze leden. Wordt de belastingopbrengst gedeeld tussen de landen? Mag een bank kiezen in welk land belasting wordt betaald? Op grond waarvan meent de regering dat goede afspraken over voorkomen van dubbele belasting en een eerlijke verdeling van heffingsrechten kan worden gewaarborgd?

De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de wijziging van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 (BvdB) gelijktijdig wordt ingevoerd met de bankenbelasting. Deze wijziging is immers essentieel om te voorkomen dat de Nederlandse banken geconfronteerd worden met dubbele bankenbelastingen. Daarom beoordelen de leden van de CDA-fractie de Wet bankenbelasting graag samen met de wijziging van het BvdB. Is de regering bereid om een conceptwijziging van het BvdB naar de Kamer te sturen?

De leden van de fractie van D66 vragen of er bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel rekening wordt gehouden met afspraken die gemaakt moeten worden om dubbele heffing te voorkomen.

De leden van de VVD-fractie zijn content dat in de vormgeving van de bankenbelasting aansluiting is gezocht bij de bank levy van het Verenigde Koninkrijk en dat het wetvoorstel een aanvulling vormt op de eerder overeengekomen maatregelen ter beperking van financiële risico’s, zoals het ex ante depositogarantiestelsel, de Capital Requirements Directives en Basel III. Hoe ziet de regering de samenloop met nog overeen te komen maatregelen, zoals het Commissievoorstel voor een FTT?

De regering heeft gekozen om de Nederlandse bankenbelasting te baseren op de bank levy van het Verenigd Koninkrijk, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Waarom heeft de Nederlandse regering er niet voor gekozen om zich bij deze bankenbelasting te laten inspireren door het Verenigd Koninkrijk? Waarom is het Duitse systeem bijvoorbeeld niet als voorbeeld gekozen? Wat zijn de verschillen met de Duitse bankenbelasting en waarom heeft de regering voor deze verschillen gekozen? Klopt het dat de Duitse bankenbelasting niet geheven wordt over de balansen van buitenlandse dochters van Duitse banken? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om buitenlandse dochters van banken wel in de heffing te betrekken?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de bankenbelasting betaald moet worden in het land waar de bank gevestigd is. Dus de dochter van een Nederlandse bank die gevestigd is in Duitsland, zou in Duitsland de bankenbelasting moeten betalen, en de dochter van een Engelse bank die gevestigd is in Nederland, zou de Nederlandse bankenbelasting moeten betalen. De regering geeft in de memorie van toelichting echter aan voornemens te zijn om voorkoming van dubbele belasting te geven als het hoofdkantoor van een Nederlandse dochter of een Nederlands bijkantoor in het buitenland gevestigd is. Kan de regering nader toelichten waarom voor deze systematiek gekozen is? Deelt de regering de mening van de CDA-fractie dat door deze systematiek de bankenbelasting een zeer negatieve invloed heeft op de vestigingsplaats van hoofdkantoren van banken? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat deze systematiek ook niet aansluit bij de betalingsverdeling van het depositogarantiestelsel tussen landen?

De regering geeft aan dat de internationale systematiek gevolgd zal worden. Waar maakt de regering uit op dat het toewijzen van het heffingsrecht aan het land waar het hoofdkantoor is gevestigd, de internationale systematiek is? Klopt het dat een aantal voor Nederland belangrijke landen, zoals Duitsland, een andere systematiek aanhangen? Is de regering bereid te kiezen voor de door de leden van de CDA-fractie beschreven systematiek en zich daar ook internationaal hard voor te maken?

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de internationale aspecten. Kan er een compleet overzicht worden gegeven van alle Europese landen waar de bankenbelasting al is ingevoerd? Hoe hoog is in deze landen de opbrengst uit de bankenbelasting? Wat zijn de meest recente cijfers voor de belastinginkomsten uit de bankenbelasting voor Duitsland, België, Frankrijk en Engeland? Klopt het dat er in Europa slechts wordt gesproken over coördinatie van de bankenbelasting en niet over harmonisatie? Waarom is daarvoor gekozen?

De leden van de SP-fractie constateren dat de plannen ter voorkoming van dubbele belasting wijzen in de richting van het terugtreden van het land waar de dochtermaatschappij is gevestigd of het bijkantoor. Het komt er op neer dat er dan alleen nog maar bij hoofdkantoren bankenbelasting kan worden geheven. Werkt dat geen onwenselijke concurrentie tussen landen in de hand? En maakt dat geen afspraken noodzakelijk om te voorkomen dat landen hoofdkantoren bij elkaar proberen weg te lokken door steeds minder belasting te vragen? Vindt de regering dat Nederland met een jaarlijkse opbrengst van € 300 miljoen in de pas loopt met de ons omliggende landen, wanneer dat wordt gerelateerd aan de grootte van de financiële sector en aan de grootte van de economie?

In hoeverre is er inzicht in de vertakkingen en onderdelen van een bank (vennootschap) in Nederland maar vooral het buitenland, en daarmee in de mogelijkheid voor adequate belastingheffing, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Overig

Uit de reactie van de regering op het advies van de Raad van State valt op te maken dat DNB en NVB niet enthousiast zijn over het wetsvoorstel. Wat was de kritiek van DNB en de NVB, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Ook de leden van de fractie van D66 en de ChristenUnie stellen deze vraag.

De leden van de fractie van D66 vragen of er ook overleg is geweest met andere organisaties overleg bijvoorbeeld met het MKB of consumentenorganisaties, met het oog op de kredietverstrekking.

De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de regering op de vragen en opmerkingen van de NOB in hun commentaar op het wetsvoorstel. Ook de leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de kritiekpunten van de NOB.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom in artikel 3 voor de vestigingsplaats wordt aangesloten bij artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en niet bij artikel 4 van de Algemene wet rijksbelastingen.

Artikel 10

De leden van de CDA-fractie constateren dat een verplichting met een looptijd van meer dan één jaar, in het laatste jaar van de looptijd als kortlopende verplichting tegen het hoge tarief in de heffing betrokken wordt. Kan de regering dit bevestigen? Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? Hoe verhoudt dit zich tot het doel van het hoge tarief dat kortlopende verplichtingen risicovoller zouden zijn: een langlopende schuld wordt in het laatste jaar van de looptijd toch niet risicovoller? Graag een toelichting van de regering.

Kan de regering nader toelichten welke bestuurders onder artikel 10, tweede lid vallen?

Artikel 11

De belasting, zo lezen de leden van de PvdA-fractie, is verschuldigd negen maanden na de balansdatum. Mogen de leden van de PvdA-fractie aannemen dat vanaf dat moment ook rente wordt geheven op de uitstaande belastingschuld?

De bankenbelasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. De bankenbelasting is dan verschuldigd de eerste dag van de tiende maand na de datum waar naar de balans is op gemaakt, kort gezegd voor 1 oktober. De leden van de PVV-fractie vragen waarom deze aangiftetermijn niet aan de van de vennootschapsbelasting wordt gekoppeld.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de stelling van Kavelaars (WFR 2012/116) dat het merkwaardig is dat alleen de verschuldigdheid van de bankenbelasting in de wet geregeld is en niet het heffingsmoment en de koppeling met de jaarrekening van het jaar waarover de bankenbelasting wordt geheven?

Artikel 15

De leden van de fractie van D66 constateren dat het doel is om de wet medio 2012 in werking te laten treden, maar dat er enig voorbehoud wordt gemaakt om rekening te kunnen houden met onvoorziene omstandigheden. Kan de regering toelichten welke redenen aanleiding kunnen zijn om de wet later in werking te laten treden?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie, Giezen