Gepubliceerd: 30 september 2011
Indiener(s): Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD)
Onderwerpen: europese zaken internationaal internationale samenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33028-3.html
ID: 33028-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het in het opschrift genoemde Tractatenblad, 2010, nr. 172, is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

I. ALGEMENE INLEIDING

De Europese Unie en de Republiek Korea

De betrekkingen tussen de Europese Unie (EU) en de Republiek Korea (hierna: Zuid-Korea) worden gekenmerkt door een grote mate van gelijkgezindheid zowel op economisch vlak als op het gebied van gedeelde waarden en principes. De samenwerking tussen de EU en Zuid-Korea heeft de laatste 30 jaar een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt, maar er is nog steeds potentieel voor verbetering en groei van de relatie. De EU heeft hoge verwachtingen van een ontwikkeld land als Zuid-Korea, dat lid is van de OESO en de G20, waar het gaat om het gezamenlijk aanpakken van mondiale vraagstukken als klimaatverandering en energiezekerheid en het daadwerkelijk concreet bijdragen aan regionale vrede en veiligheid, vredesoperaties en ontwikkelingssamenwerking.

De basis van de samenwerking tussen de EU en Zuid-Korea is thans nog de op 28 oktober 1996 te Luxemburg tot stand gekomen Kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (Trb. 1997, 84). In de politieke verklaring gevoegd bij dit akkoord werden afspraken gemaakt over een formele politieke dialoog tussen de EU en Zuid-Korea. Sindsdien hebben, naast reguliere contacten op verschillende niveaus, regelmatig topbijeenkomsten plaatsgevonden tussen de EU en Zuid-Korea (Kopenhagen 2002, Hanoi 2004, Helsinki 2006, Seoel 2008, Brussel 2010). Belangrijke onderwerpen van gesprek tussen de beide partners waren handel en investeringen, aanpak van de mondiale financiële en economische crisis, versterking van multilateralisme en regionale veiligheid en stabiliteit, in het bijzonder met het oog op de situatie in Noord-Korea. Tijdens de EU-Korea Top op 6 oktober 2010 werd afgesproken de onderlinge relaties tot strategisch partnerschap op te waarderen.

Daarnaast ontmoetten Europese en Koreaanse leiders elkaar tijdens bijeenkomsten van regionale samenwerkingsverbanden als de Ontmoeting Azië-Europa (ASEM) en zijn er regelmatig contacten tussen Zuid-Korea en de diverse EU-instellingen, zoals de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor Externe Betrekkingen.

Zuid-Korea is vertegenwoordigd in de G20, is sinds 1996 lid van de OESO en is in 2009 toegetreden tot het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO. Ook is Zuid-Korea partij bij het Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof, het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Zuid-Korea is inmiddels de vierde grootste handelspartner van de EU en de EU is, na China, de grootste handelspartner voor Zuid-Korea. Ook is de EU de grootste investeerder in Zuid-Korea. Nederland is binnen de EU de grootste ontvanger van Koreaanse investeringen en is de op twee na grootste investeerder in Zuid-Korea.

Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen

Samenwerkingsovereenkomsten van de EU met derde landen, zoals de voorliggende Kaderovereenkomst, zijn gebaseerd op de artikelen 207 en 212 van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Trb. 2008, 51), in samenhang met artikel 218, vijfde lid.

Deze overeenkomsten hebben een gemengd karakter. De materie die door de Kaderovereenkomst wordt bestreken, is breder dan de bevoegdheden van de EU, reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden en daartoe de constitutioneel vereiste goedkeuringsprocedure dienen te doorlopen. Het doel van deze overeenkomsten is het bieden van een raamwerk voor een politieke dialoog, het ondersteunen van inspanningen op het gebied van democratisering en ontwikkeling en het versoepelen van handel en investeringen tussen de EU en het betreffende land. Voorts wordt voorzien in samenwerking, uitwisseling en informatieoverdracht op diverse terreinen.

Algemene principes die ten grondslag liggen aan dergelijke akkoorden met derde landen zijn democratie, respect voor mensenrechten en voor de principes van het internationale recht. Hierbij is met name de opname van een aantal standaard politieke clausules van belang, op het gebied van mensenrechten, massavernietigingswapens, het Internationaal Strafhof, bestrijding van terrorisme, tegengaan van de verspreiding van kleine en lichte wapens, migratie en goed bestuur.

De Kaderovereenkomst met Zuid-Korea

In juni 2008 machtigde de Raad de Commissie om met Zuid-Korea over een nieuwe, uitgebreide samenwerkingsovereenkomst te onderhandelen. Deze overeenkomst diende een gemoderniseerde, solide basis te vormen voor de samenwerking van de EU met Zuid-Korea, rekening houdend met de noodzaak voor een effectievere gezamenlijke aanpak van mondiale vraagstukken en de bevordering van samenwerking op veiligheids- en economisch terrein. Met deze Kaderovereenkomst werd tevens beoogd een alomvattend institutioneel kader te scheppen, waaronder ook andere overeenkomsten tussen de EU en Zuid-Korea zouden vallen. Na enige tijd geringe voortgang te hebben geboekt, kregen de onderhandelingen over de Kaderovereenkomst eind 2009 weer een impuls, aangezien de vrijhandelsbesprekingen hun voltooiing naderden. In maart 2010 werden de onderhandelingen afgerond en op 10 mei 2010 kwam de Kaderovereenkomst tot stand.

Met als basis gedeelde waarden en principes, heeft de nieuwe Kaderovereenkomst als doel structuur aan te brengen in de dialoog en de samenwerking tussen de EU en Zuid-Korea. De samenwerking zal plaatsvinden op een breed aantal terreinen, waaronder mensenrechten, economisch beleid, veiligheid en justitie. Ook wordt bestreken samenwerking op het terrein van non-proliferatie, terrorismebestrijding, corruptiebestrijding, migratie, milieu, energie, transport en cultuur. De artikelen in de Kaderovereenkomst over mensenrechten en massavernietigingswapens hebben opschortende werking. Het akkoord bestrijkt een groot aantal gebieden van gedeelde of aanvullende, ondersteunende en coördinerende bevoegdheden van de EU. Voor zover de samenwerking in deze Overeenkomst met Zuid-Korea verder gaat dan de kaders die door de EU-verdragen worden gesteld (dit is bijvoorbeeld het geval bij de samenwerking op het gebied van wapenbeheersing, belastingheffing, werkgelegenheid en sociale zaken), is de deelneming van de EU-lidstaten als partij aan het verdrag onontbeerlijk.

Het op 6 oktober 2010 te Brussel tot stand gekomen Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (Trb. 2011, 62), is juridisch en institutioneel gekoppeld aan de Kaderovereenkomst. Dit houdt in dat de institutionele bepalingen van de Kaderovereenkomst ook van toepassing zijn op het vrijhandelsakkoord. In combinatie bieden beide akkoorden een solide basis voor versterkte economische en politieke samenwerking tussen de EU en Zuid-Korea.

Beide verdragen dienen geplaatst te worden in het bredere kader van de Europese Global Europe agenda, waarmee de EU streeft naar het sluiten van strategische bilaterale vrijhandelsakkoorden met derde landen met een groot marktpotentieel, die tot op heden onvoldoende waren ontsloten.

De Kaderovereenkomst sluit goed aan bij het Nederlandse bilaterale beleid ten aanzien van Zuid-Korea. Nederland heeft met Zuid-Korea een zevental bilaterale verdragen gesloten op het gebied van belastingen, investeringsbescherming, luchtvaart, scheepvaart, sociale zekerheid, economische en technische samenwerking en douanesamenwerking. Deze verdragen kunnen naast de Kaderovereenkomst blijven bestaan. Wel zal Nederland, waar mogelijk en waar dit synergievoordelen oplevert, de eigen samenwerkingsagenda met Zuid-Korea in het bredere EU-verband vormgeven.

De voornemens tot samenwerking die in deze Kaderovereenkomst zijn opgenomen hebben geen gevolgen voor de Nederlandse wetgeving.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Preambule

De preambule bevat een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Beide partijen benadrukken de gezamenlijke wens om hun banden te versterken en duurzame betrekkingen te ontwikkelen, waarbij zij tevens wijzen op de groeiende rol van Zuid-Korea op het wereldtoneel en de zich steeds verder ontwikkelende eigen identiteit van de EU op het gebied van buitenlands beleid, veiligheid en justitie. Specifiek wordt gewezen op het belang van mensenrechten, goed bestuur en de bestrijding van massavernietigingswapens, terrorisme en grensoverschrijdende misdaad.

Titel I: Grondslag en toepassingsgebied (artikelen 1 en 2)

Artikel 1 legt de algemene beginselen vast op basis waarvan Zuid-Korea en de EU een Kaderovereenkomst hebben gesloten. Door de EU wordt veel waarde gehecht aan het eerste lid van dit artikel, waarin eerbiediging van democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens worden aangemerkt als «essentieel element» van de overeenkomst. Dit houdt in dat bij schending door één der partijen van dit essentiële element, de andere partij passende maatregelen kan nemen, zoals bepaald in artikel 45, vierde lid.

Daarnaast wordt aangegeven dat beide partijen hechten aan de waarden zoals vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties, aan duurzame ontwikkeling, het aanpakken van klimaatverandering, de beginselen van goed bestuur en de bestrijding van corruptie.

Het doel van de samenwerking, de wijze waarop de beide partijen dit doel willen bereiken en de terreinen waarop beide partijen samenwerking willen intensiveren, worden beschreven in artikel 2. Als belangrijkste streven wordt door beide partijen aangemerkt de intensivering van de politieke en economische samenwerking.

Dit doel dient te worden verwezenlijkt onder meer door regelmatig politieke dialogen te voeren, samen op te trekken in internationale fora, handel te diversifiëren en wederzijds begrip te bevorderen tussen bedrijven en andere niet-statelijke actoren. Voorts volgt een, niet uitputtende, opsomming van gebieden van samenwerking in sectoren van gezamenlijk belang, zoals mensenrechten, handel en investeringen, migratie, duurzame ontwikkeling en cultuur.

Titel II: Politieke dialoog en samenwerking (artikelen 3 tot en met 7)

Met artikel 3 leggen de partijen het doel en de reikwijdte van de te voeren politieke dialoog vast. De dialoog zal jaarlijks plaatsvinden op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders, maar ook zullen op ministerieel, ambtelijk en sectoraal niveau dialogen gevoerd worden. Tevens zullen de partijen parlementaire uitwisselingen bevorderen.

In artikel 4, eerste lid, is de standaardclausule op het gebied van bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens vervat. Met name het tweede lid van artikel 4 is van belang, waarin het voldoen aan bestaande verplichtingen in het kader van multilaterale ontwapeningsverdragen en non-proliferatieverdragen wordt aangemerkt als «essentieel element» van de overeenkomst. Dit houdt, zoals bij artikel 1, in dat wanneer één der partijen deze afspraken schendt, de andere partij passende maatregelen kan nemen, zoals bepaald in artikel 45, vierde lid. Het verplicht de EU of Zuid-Korea overigens niet om partij te worden bij bepaalde verdragen, mocht dit nog niet het geval zijn, maar biedt wel een aanknopingspunt om hierover een dialoog te gaan. Tevens komen de partijen overeen samen te werken aan de tenuitvoerlegging van de geldende internationale instrumenten en om een effectief stelsel van uitvoerbeperkingen tot stand te brengen, teneinde de verspreiding van massavernietigingswapens tegen te gaan.

De gebruikelijke afspraken ten aanzien van lichte wapens en handvuurwapens zijn vervat in artikel 5.

De partijen spreken af om samen te werken, binnen de kaders van internationale overeenkomsten, bij het aanpakken van de illegale handel in dergelijke wapens. De EU hecht sterk aan opname van deze clausule in overeenkomsten met derde landen.

In artikel 6 is het belang weergegeven dat beide partijen hechten aan vervolging van ernstige misdaden die de internationale gemeenschap aangaan. De steun van beide partijen voor het Internationaal Strafhof wordt hiermee tevens bevestigd.

Met artikel 7 komen de partijen overeen om samen te werken op het gebied van bestrijding van terrorisme, waarbij het tweede lid reeds een concrete uitwerking bevat van het soort activiteiten dat beide partijen hiertoe zullen ondernemen. Van belang voor de EU is dat in dit artikel vermeld wordt dat samenwerking zal geschieden overeenkomstig geldende mensenrechtenverdragen en internationaal humanitair recht. Ook hecht de EU aan de verwijzing naar de mondiale terrorismebestrijdingstrategie van de VN zoals beschreven in resolutie 60/288 van de AVVN van september 2006.

Titel III: Samenwerking in regionale en internationale organisaties (artikel 8 )

Met artikel 8 wordt bevestigd dat de partijen bereid zijn tot samenwerking in het kader van de relevante internationale fora en organisaties. Deze zijn onder meer de VN, de ontmoeting Europa Azië (ASEM), het Regionale Forum van de ASEAN (ARF), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

Titel IV: Samenwerking op het gebied van economische ontwikkeling (artikelen 9 tot en met 20)

De tekst van artikel 9 reflecteert de algemene beginselen die ten grondslag liggen aan samenwerking tussen de partijen op het gebied van handel en investeringen. Basisbeginsel is het versterken van de bilaterale handelsbetrekkingen en bevordering van duurzame handels- en investeringsstromen. In het tweede lid van artikel 9 wordt gerefereerd aan het reeds tot stand gekomen ambitieuze Vrijhandelsakkoord tussen partijen. Verwezen wordt specifiek naar de bepalingen in artikel 43 waarmee het Vrijhandelsakkoord en ook eventuele andere overeenkomsten die in de toekomst worden gesloten tussen de EU en Zuid-Korea, gekoppeld zijn aan de Kaderovereenkomst, zodat een gemeenschappelijk institutioneel kader ontstaat.

In artikel 10 komen de partijen overeen om een dialoog over macro-economisch beleid te voeren en samen te werken op het gebied van financiële controle en toezicht. Artikel 11 bevat bepalingen over de bevordering van samenwerking tussen bedrijven, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf (MKB). Afspraken over goed bestuur op fiscaal terrein zijn vervat in artikel 12. De EU streeft er naar om dergelijke bepalingen in overeenkomsten met derde landen op te nemen, met name vanwege het belang van transparantie, eerlijke belastingconcurrentie en vergemakkelijking van het innen van belastingen. De door de EU en haar lidstaten gewenste verwijzing naar de binnen de EU afgesproken bevoegdheidsverdeling op het terrein van het belastingbeleid, is, op verzoek van Zuid-Korea, niet opgenomen in artikel 12 zelf, maar bij de Overeenkomst gevoegd in een aparte unilaterale verklaring van de EU, aangezien dit een interne EU-aangelegenheid betreft.

In de artikelen 13 en 14 bevestigen de partijen het belang van een eerlijk mededingingsklimaat en van samenwerking op het gebied van douane, waaronder vereenvoudiging van douane procedures. Op het gebied van mededinging zullen de partijen samenwerken teneinde een eerlijk mededingingsklimaat te scheppen, op basis van de reeds eerder gesloten bilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek Korea betreffende samenwerking ter bestrijding van concurrentieverstorende activiteiten (Pb L 202 van 4 augustus 2009).

Samenwerking zal voorts bevorderd worden op het gebied van de informatiemaatschappij (artikel 15), waaronder onder meer valt de interoperabiliteit van netwerken en het samenwerken op het gebied van veiligheidsaspecten van informatietechnologieën. Op het gebied van wetenschap en technologie (artikel 16) komen de partijen overeen samen te werken, binnen de kaders van de hiertoe reeds bestaande bilaterale Overeenkomst voor wetenschappelijke en technische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek Korea (Pb L 106 van 24 april 2007).

Met artikel 17 is beoogd om samenwerking vast te leggen in de energiesector, bijvoorbeeld door gezamenlijke beleidsformulering en informatie-uitwisseling, met als doel diversificatie van energiebronnen en rationeel energiegebruik.

In artikel 18 over samenwerking op het gebied van vervoersbeleid streven de partijen naar verbetering van het verkeer van goederen en personen en verbetering van de veiligheid. Voor het zeevervoer verplichten partijen zich met artikel 19 tot strikte toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op een commerciële basis.

Het streven naar bescherming van de consument, door middel van uitwisseling van informatie en het bevorderen van contacten tussen consumentenorganisaties, is omschreven in artikel 20. Hierbij wordt ook gelet op onderlinge compatibiliteit van wetgeving, om ongewenste handelsbelemmeringen te voorkomen.

Titel V Samenwerking op het gebied van duurzame ontwikkeling (artikelen 21 tot en met 27)

De partijen stemmen met de artikelen 21 tot en met 26 in met steun voor en intensivering van samenwerking op diverse gebieden, teneinde duurzame ontwikkeling te bevorderen. Specifieke terreinen waarop de samenwerking versterkt zal worden zijn grensoverschrijdende gezondheidsproblemen, werkgelegenheid en sociale zaken, bescherming van het milieu, klimaatverandering, landbouw, plattelandsontwikkeling en bosbouw en duurzame visserij. In artikel 27 wordt nader ingegaan op ontwikkelingssamenwerking. De partijen bevestigen het belang van de Verklaring van Parijs van 2005 en zeggen toe een regelmatige dialoog tot stand te brengen over ontwikkelingssamenwerkingsbeleid teneinde betere resultaten op het gebied van ontwikkeling te bereiken.

Titel VI Samenwerking op het gebied van onderwijs en cultuur (artikelen 28 en 29)

In artikel 28 zijn de gebruikelijke bepalingen weergegeven over samenwerking en uitwisseling op het gebied van cultuur, audiovisuele aangelegenheden en de media. Hierbij wordt ook gewezen op de noodzaak van samenwerking binnen relevante internationale fora zoals UNESCO en ASEM.

Voortbouwend op de reeds bestaande samenwerkingsprojecten op het gebied van onderwijs komen beide partijen met artikel 29 overeen om deze samenwerking te versterken, met de nadruk op hoger onderwijs. Specifiek wordt genoemd het bevorderen van onderwijsuitwisselingen, onder meer via het Erasmus Mundus programma.

Titel VII Samenwerking op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid (artikelen 30 tm 38)

In samenhang met artikel 1, eerste lid, benadrukken de partijen met de tekst van artikel 30 nogmaals het belang van bevordering van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het recht op een eerlijk proces.

De bepalingen in artikel 31 gaan nader in op de ontwikkeling van justitiële samenwerking in burgerlijke- en handelszaken. Hierbij verwijzen de partijen tevens naar het op 31 oktober 1951 te ’s Gravenhage tot stand gekomen Statuut van de Haagse conferentie voor Internationaal Privaatrecht. Voorts komen de partijen overeen om beslechting van civiele handelsgeschillen en justitiële samenwerking in strafzaken te faciliteren. Tenslotte zeggen beide partijen toe om de regeling inzake wederzijdse juridische bijstand en uitlevering te verbeteren.

Met artikel 32 besluiten de partijen samen te werken aan de bescherming van persoonsgegevens, volgens de daartoe geldende richtlijnen van de VN.

Op basis van artikel 33 verplichten de lidstaten van EU en Zuid-Korea zich wederzijds tot het terugnemen van eigen onderdanen en vermeende onderdanen te identificeren. De partijen kunnen op basis van artikel 33 een aparte overeenkomst sluiten waarin specifieke afspraken over terug- en overname neergelegd zullen worden. In die overeenkomst zullen tevens de voorwaarden voor de overname van derde landen en staatloze personen geregeld worden. Ook komen de partijen overeen samen te werken op het gebied van illegale migratie, mensensmokkel en mensenhandel.

Op grond van artikel 34 wordt de samenwerking bevorderd om te komen tot een evenwichtige en geïntegreerde benadering van de drugsproblematiek. Dergelijke samenwerking is onder meer gericht op preventie en op terugdringing van de handel in drugs, mede volgens de daartoe geldende internationaal overeengekomen richtsnoeren. Met artikel 35 komen de partijen overeen om georganiseerde misdaad, namaak, illegale transacties en corruptie te bestrijden onder meer door te voldoen aan internationale verplichtingen in dit verband en de toepassing van relevante verdragen op dit gebied te bevorderen.

De partijen zullen op basis van artikel 36 samenwerken, volgens de normen van onder meer de Financial Action Taskforce inzake het witwassen van geld (FATF), om te voorkomen dat hun financiële systeem wordt misbruikt voor het witwassen van opbrengsten van criminele activiteiten en de financiering van terrorisme. Specifiek is in deze kaderovereenkomst in artikel 37 tevens een clausule opgenomen waarin de partijen toezeggen te zullen samenwerken om computercriminaliteit tegen te gaan.

Voorts komen de partijen in artikel 38 overeen samenwerking tot stand te brengen tussen instanties op het gebied van wetshandhaving, teneinde grensoverschrijdende misdaad te bestrijden.

Overigens bevat de Nederlandse taalversie in artikel 36 een onvolkomenheid. In het eerste lid staat «en voor de financiering van corruptie». Dit moet zijn «en voor de financiering van terrorisme». Deze misstelling zal ter correctie worden doorgegeven aan het secretariaat van de Raad van de EU.

Titel VIII Samenwerking op andere gebieden (artikelen 39 tm 42)

Met als doel het bevorderen van wederzijds begrip en duurzame ontwikkeling van toerisme, wordt met artikel 39 intensievere samenwerking op het gebied van toerisme vastgelegd, waaronder beheer van cultureel erfgoed en samenwerking bij organisatie van toeristische evenementen.

Zoals gebruikelijk in overeenkomsten van de EU met derde landen, zijn in de artikelen 40 en 41 bepalingen opgenomen ten aanzien van participatie van het maatschappelijk middenveld en modernisering van openbaar bestuur. De bepaling in artikel 42 regelt de bevordering van de harmonisatie van statistische werkwijzen.

Titels IX en X Institutioneel kader en slotbepalingen (artikelen 43 tot en met 53)

De bepalingen onder titels IX en X zijn grotendeels gelijk aan de bepalingen onder deze titels in eerdere samenwerkingsovereenkomsten.

Zo wordt met artikel 44 zoals gebruikelijk een gemengde commissie ingesteld, met vertegenwoordigers van beide partijen, die toeziet op de uitvoering van het verdrag, geschillen oplost met betrekking tot de interpretatie van het verdrag en aanbevelingen doet met betrekking tot de uitvoering er van. De gemengde commissie komt minimaal eenmaal per jaar bijeen, op ambtelijk niveau.

In artikel 43 wordt bepaald dat alle overeenkomsten tussen de EU en Zuid-Korea, op gebieden die vallen onder het toepassingsgebied van de onderhavige Kaderovereenkomst, integrerend onderdeel uitmaken van een gemeenschappelijk institutioneel kader. Daarmee wordt bedoeld dat deze overeenkomsten aan elkaar gekoppeld zijn en dat de elementen uit de Kaderovereenkomst, zoals de uitvoeringsbepalingen in artikel 45, ook van toepassing zijn op andere overeenkomsten, zoals het vrijhandelsakkoord. Bilaterale verdragen tussen lidstaten en Zuid-Korea vallen niet onder het gemeenschappelijk institutioneel kader.

Belangrijke bepalingen betreffen de uitvoeringsbepalingen in artikel 45 en de geschillenbeslechtingprocedure in artikel 46. Onder artikel 45, vierde lid wordt bepaald dat, wanneer sprake is van een dringende inbreuk ten gronde op het verdrag door één van de partijen, bijvoorbeeld bij schending van een essentieel element van de overeenkomst, de andere partij onmiddellijk passende maatregelen kan aankondigen die na een periode van ten hoogste 20 dagen, van toepassing zullen zijn.

In de gemeenschappelijke verklaring, die onderdeel uitmaakt van de Kaderovereenkomst, wordt uitgelegd hoe beide partijen bovengenoemde artikelen interpreteren. In deze verklaring wordt nader gespecificeerd dat maatregelen kunnen worden getroffen ten aanzien van alle overeenkomsten die deel uitmaken van het gemeenschappelijk institutionele kader. Voorts wordt duidelijk gemaakt dat onder «passende maatregelen» wordt verstaan maatregelen die evenredig zijn aan de ernst van de niet-nakoming van de verplichtingen en dat in voorkomend geval voorrang zal worden gegeven aan die maatregelen die de werking van de overeenkomst het minst verstoren. Met «bijzonder dringende gevallen» bedoelen de partijen een wezenlijke inbreuk op de Kaderovereenkomst. Een wezenlijke inbreuk houdt in een afwijzing van de Kaderovereenkomst die in strijd is met de algemene regels van het internationale recht of een bijzonder ernstige en grove schending van een essentieel element van de Kaderovereenkomst.

Nederland hecht zeer aan deze opschortende werking en aan de koppeling op dit gebied tussen de Kaderovereenkomst en andere overeenkomsten die onder het gemeenschappelijke institutionele kader vallen.

In afwachting van de inwerkingtreding is bepaald in artikel 49 dat de overeenkomst voorlopig zal worden toegepast. Dit met als doel om de in artikel 43 beschreven koppeling tussen de Kaderovereenkomst en andere akkoorden, zoals het Vrijhandelsakkoord, zo goed mogelijk te waarborgen.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de EU met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden, tot welk deel de reikwijdte van het verdrag zich beperkt.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal