Gepubliceerd: 13 oktober 2011
Indiener(s): Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD)
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33003-9.html
ID: 33003-9

Nr. 9 VERSLAG

Vastgesteld 13 oktober 2011

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

   

Blz.

     

Algemeen

2

Inleiding

3

Algemeen

3

Vereenvoudiging

3

Soliditeit

4

Fraudebestendigheid

4

Horizonbepaling

4

Maatregelen Fiscale agenda

5

Afschaffen kleine belastingen

5

Algemeen

5

Afschaffen afvalstoffenbelasting

7

Afschaffen grondwaterbelasting

8

Afschaffen belasting op pruim- en snuiftabak

9

Afschaffen belasting op alcoholvrije dranken

9

Afschaffen belasting op leidingwater

10

Afschaffen verpakkingenbelasting

10

Afschaffen Eurovignet

10

Vennootschapsbelasting

11

Algemeen

11

Renteaftrekbeperking overnameholding

12

Objectvrijstelling vaste inrichting

15

Buitenlandse belastingplicht stichtingen en verenigingen

15

Buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling

15

Bestedingsreserve

17

Research & Development aftrek

17

Verkenning winstbox

18

Innovatie-envelop 2013

18

Maatregelen Regeer- en Gedoogakkoord

18

Zelfstandigenaftrek

18

Kindregelingen

20

Vitaliteitssparen

23

Nieuwe renteregeling

26

Koopkrachtpakket

28

Overige maatregelen

29

Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting

29

Uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenregeling

30

Maatregelen 30%-regeling

31

S&O-afdrachtvermindering

34

Invoering blanco accijnszegels

34

Uitvoeringskosten Belastingdienst

34

Overig

34

Vestigingsklimaat

34

Doorschuifregeling

35

Heffingskorting maatschappelijke beleggingen

35

Verlengen willekeurige afschrijvingen

36

Bosal-gat

36

Bankenbelasting

37

Commentaar derden

37

Artikelsgewijze toelichting

38

Artikel XXVII Onderdeel D (Artikel 30fe)

38

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2012. Deze leden bedanken de regering voor de heldere uiteenzetting van de beleidsvoornemens zoals deze onder andere staan beschreven in het Regeer- en Gedoogakkoord. Het voornemen van de regering om te komen tot een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendiger belastingstelsel waarbij het hoofddoel – het financieren van overheidsuitgaven – weer voorop moet komen te staan, kan op steun van de leden van de VVD-fractie rekenen. Op een aantal onderdelen van het Belastingplan vragen de leden van de VVD-fractie nadere toelichting.

Uit het feit dat de regering dit jaar parallel aan het Belastingplan 2012 maar liefst vier wetsvoorstellen indient met grote invloed op het fiscale landschap blijkt een voortvarende aanpak. De leden van de PvdA-fractie spreken hun waardering uit voor de energie en de ambitie die hieruit blijkt. Toch constateren deze leden ook dat de dadendrang op fiscaal gebied ten koste dreigt te gaan van de zorgvuldigheid van het wetgevingsproces. Zo heeft de regering de uitvoering van de Fiscale agenda al ter hand genomen zonder dat hierover is gedebatteerd met de Tweede Kamer en staat de invoering van de Geefwet onder grote tijdsdruk. De belangrijkste kritiek evenwel hebben de leden van de PvdA-fractie op de gemaakte keuzes en de prioriteiten die worden gesteld.

De leden van de PVV-fractie stemmen van harte in met de idee van «een eenvoudiger, meer solide en fraudebestendig belastingstelsel». Ook stemmen deze leden van harte in met de stelling van de regering dat «het hoofddoel van het belastingstelsel, het financieren van overheidsuitgaven, moet weer voorop moet komen te staan. Vanwege nevendoelen zijn te veel uitzonderingen, vrijstellingen, fiscale faciliteiten en belastingen ontstaan. Het belastingstelsel moet begrijpelijker worden en minder administratieve lasten met zich mee gaan brengen, het beslag op de Belastingdienst moet verminderen. Uitzonderingen, vrijstellingen en fiscale faciliteiten geven mogelijkheden voor fraude geven». De leden van de PVV-fractie betreuren het dat er van die doelstelling niet veel terecht is gekomen. Voor de burger leesbare en begrijpelijke belastingwet- en regelgeving, daar komt nog niet veel van terecht. Met name bij de vitaliteitsregeling is het fiscaal instrumentalisme dat de boventoon voert.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2012. De leden waarderen het streven van de regering om te komen tot vereenvoudiging van het belastingstelsel. Ook vinden de leden het erg belangrijk dat de regering maatregelen voorstelt om het systeem fraudebestendiger te maken. Fraudegevoeligheid is een groot gevaar voor de houdbaarheid en de eerlijkheid van het huidige belastingsysteem. De bestrijding van fraude achten de leden zeer belangrijk voor het hoog houden van de belastingmoraal.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2012 c.a.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan 2012. Deze leden ondersteunen de algemene doelstellingen van vereenvoudiging, het vergroten van soliditeit en het bestrijden van fraude. Wel betreuren deze leden het dat vergroening en het meer leefvormneutraal maken van het belastingstelsel geen onderdeel uitmaken van het de speerpunten.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2012. Deze leden willen graag enkele vragen stellen over het voorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2012. Het Belastingplan is één van de belangrijke middelen om voornemens werkelijkheid te maken. Ook is de uitwerking van voornemens in het Belastingplan zeer direct van invloed op burgers en bedrijven. Met aandacht hebben genoemde leden daarom het Belastingplan doorgenomen, en willen zij de enkele vragen en opmerkingen met u delen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2012. Deze leden willen de regering in dit verslag nog een aantal vragen voorhouden.

Inleiding

Algemeen

In de inleiding lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie dat met de voorgestelde maatregelen in het pakket Belastingplan 2012 uitvoering wordt gegeven aan de ambities van het kabinet uit onder andere de Fiscale agenda. Valt hieronder ook het voornemen om de belasting op arbeid te verlagen, zo vragen deze leden. Of is de uitwerking van dit voornemen een van de te verwachten vervolgstappen, waarvan wordt aangegeven dat er nog verschillende te verwachten zijn waarvoor een breed draagvlak in de Kamer van belang is? Zo ja, waarom is het voorstel niet al in voorliggend Belastingplan opgenomen, gezien de relatieve eenvoud van de maatregel? Zo nee, waarom niet? Kan de regering aangeven om wat voor vervolgstappen het dan wel gaat?

Vereenvoudiging

De vereenvoudiging bestaat primair uit het afschaffen van een aantal belastingen. Volgens Nobelprijswinnaar Milton Friedman geldt voor de leden van de PVV-fractie: «I am favor of cutting taxes under any circumstances and for any excuse, for any reason, whenever it's possible».

Milton Friedman

De afschaffing van de afvalstoffenbelasting, de grondwaterbelasting, de verbruiksbelasting van pruim- en snuiftabak, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, de belasting op leidingwater, de verpakkingenbelasting en het Eurovignet heeft dan ook de instemming van de leden van de PVV-fractie. Hierdoor wordt het aantal belastingen weliswaar teruggebracht van 22 naar 15, het is eigenlijk maar «peanuts».

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de toelichting: «Het kabinet heeft vereenvoudiging hoog in het vaandel staan. Het belastingstelsel moet en kan eenvoudiger en begrijpelijker». Aan de andere kant is te lezen, onder 1.1.2 dat «Voorts moet het saldo van inkomsten en uitgaven, het begrotingstekort, binnen de perken worden gehouden. Het kabinet wil de toekomstige generaties niet opzadelen met de gevolgen van aanzienlijke begrotingstekorten.» Wat heeft voor het kabinet meer prioriteit, het financieren van overheidsuitgaven en het terugdringen van het overheidstekort, of vereenvoudiging en dus afschaffen van een aantal belastingen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Soliditeit

De leden van de PVV-fractie stemmen er van harte mee in dat de soliditeit van het belastingstelsel wordt verbeterd. Dit geldt met name met betrekking tot de objectvrijstelling voor de vaste inrichtingen en de renteaftrekbeperking. Ook de aanpassing van de 30%-regeling voor expats heeft de Instemming van de leden van de PVV-fractie.

Dit kabinet heeft, terecht zo vinden de leden van de fractie van de ChristenUnie, de wens om het huishoudboekje van de staat in balans te brengen. Maar waarom wordt, in het kader van de gewenste soliditeit, dan genoegen genomen met een drastisch lagere BPM? En onder dezelfde noemer wel kindmaatregelen genomen die geld opleveren? Kunnen deze leden concluderen dat het gezin lager in rangorde staat bij dit kabinet dan de autorijder?

Fraudebestendigheid

De leden van de PVV-fractie stemmen van harte in met het standpunt: «Het kabinet wil een belastingstelsel dat niet alleen op papier, maar ook in de praktijk eerlijk uitwerkt.»

Waardering voor pogingen om fraude te bestrijden. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen niet anders dan instemmen met de woorden van de regering dat fraude schadelijk is voor de schatkist en voor het maatschappelijk draagvlak voor belastingheffing. Genoemde leden hebben nog wel enkele vragen over de voorgestelde maatregelen. Zij zullen in de inbreng op het wetsvoorstel Overige Fiscale maatregelen hier nader op ingaan.

Horizonbepaling

De leden van de PVV-fractie stemmen in met horizonbepalingen.

Er wordt gekozen voor het invoeren van een horizonbepaling voor een drietal belastinguitgaven. Waarom wordt dit beperkt tot drie maatregelen, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie, in navolging ook op het advies van de Raad van State. Ziet de regering aanleiding om ook andere, bestaande belastinguitgaven aan een dergelijke horizonbepaling te binden?

Maatregelen Fiscale agenda

Anders dan de regering, zien de leden van de PvdA-fractie het niet per sé als een zwakte dat Nederland alle door de OESO genoemde negen hoofdvormen van belastingheffing kent. Integendeel, diversiteit van belastinginstrumenten kan, zeker in deze tijd, bijdragen aan een robuuste belastingheffing die minder afhankelijk is van de grillen van de conjunctuur. Is de regering het bij nader inzien eens met deze zienswijze?

Afschaffen kleine belastingen

Algemeen

Het afschaffen van 7 van de 22 rijksbelastingen, waaronder de verpakking- en frisdrankbelasting, juichen de leden van de VVD-fractie toe aangezien deze belastingen gepaard gaan met een relatief complexe uitvoering, hoge administratieve lasten en maatschappelijke ergernis.

Terwijl de reële inkomens voor het derde achtereenvolgende jaar dalen en de overheidsfinanciën onder invloed van een dreigende recessie uit het lood dreigen te geraken, besluit de regering tot de afschaffing van zeven belastingen, waarvan vijf milieubelastingen die vooral op bedrijven drukken. Deze maatregelen slaan een gat van maar liefst € 839 miljoen in de belastinginkomsten. Nog afgezien van de milieuschade die dit veroorzaakt vinden de leden van de PvdA-fractie deze keuze onverantwoord en roekeloos. Het argument dat hiermee een aanzienlijke administratieve lastenverlichting zou worden bereikt snijdt naar de mening van de leden van de PvdA-fractie hoegenaamd geen hout. Kan de regering aangeven hoeveel hoger de inningkosten van de belastingen op grondwater, leidingwater en niet alcoholische dranken is in vergelijking met de gemiddelde inningskosten op de rijksbelastingen?

Veelzeggend is dat daar waar de regering «vereenvoudiging» als eerste prioriteit stelt, het college Actal stelt dat de administratieve lasten van bedrijven inderdaad zullen dalen, maar de administratieve lasten van de burgers daarentegen per saldo zullen stijgen. Begrijpen de leden van de PvdA-fractie het goed dat de wens tot vereenvoudiging alleen betrekking heeft op bedrijven en niet op burgers?

De leden van de PvdA-fractie constateren tevens dat 4 van de 7 af te schaffen rijksbelastingen pas in 2013 effectief worden, maar dat de wetgeving daartoe al dit jaar parlementair wordt afgerond. Dat roept de vraag op of in het Belastingplan 2013 de afschaffing van deze belastingen nog eenvoudig kan worden teruggedraaid als een omverhoopt verslechterde economische situatie daartoe noopt. Of zijn dan andere, veel schadelijker belastingverhogingen onvermijdelijk?

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het afschaffen van zogenoemde kleine belastingen. Waarom is de keuze gemaakt om vooral milieubelastingen af te schaffen? Wat is de achterliggende reden dat eerst wordt begonnen met het afschaffen van de afvalstoffenbelasting en de grondwaterbelasting en daarna andere kleine belastingen?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn teleurgesteld dat de regering kiest voor de ontgroening van de belastingen. Onder het mom van vereenvoudiging worden vier milieubelastingen afgeschaft. Zo wordt de verpakkingenbelasting afgeschaft, terwijl uit het rapport van CE Delft blijkt dat op lange termijn en met een substantiële verhoging van het tarief van de verpakkingenbelasting wel degelijk substantiële milieueffecten zijn te verwachten. Als gekozen wordt voor een substantiële verhoging van de verpakkingenbelasting tot het Deens niveau, zoals gebeurt in de tegenbegroting van de fractie van GroenLinks, wordt het mogelijk de belasting op arbeid fors te verlagen. Waarom kiest de regering hier niet voor? Ook kiest de regering ervoor om de afvalstoffenheffing af te schaffen. Deze belasting was zeer succesvol om het recyclen te stimuleren. Hoe denkt de regering nu te voorkomen dat recyclebaar materiaal op de afvalstort terechtkomt? Hoe gaat de regering voldoen aan de Europese verplichtingen? Ook laat de regering vereenvoudigingen achterwege die juist leiden tot vergroening, zoals het afschaffen van de korting voor rode diesel en het verminderen van de subsidie op fossiele energie voor grootverbruikers. Waarom maakt de regering alleen grijze keuzes?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de nieuwe commissie die het belastingstelsel gaat evalueren eveneens de mogelijkheden van fiscale vergroening zal meenemen in het onderzoek. De besparing op de uitvoeringskosten en de administratieve lasten van de afschaffing van deze 4 milieubelastingen zijn beperkt. Is inmiddels al duidelijk of deze regering ook de voorstellen oppakt die tot echt grote vereenvoudiging leiden, zoals de afschaffing van de zorgtoeslag zodat het niet meer nodig is om onnodig geld rond te pompen naar 6 miljoen huishoudens. Met hoeveel zouden de uitvoeringskosten van de Belastingdienst dan afnemen en met hoeveel zouden de administratieve lasten omlaag gaan?

Voorgesteld wordt een aantal kleine belastingen af te schaffen, onder verwijzing naar een rapport van de OESO waaruit blijkt dat Nederland alle negen hoofdvormen van heffingen kent. Kan de regering aangeven waarom dat een probleem zou zijn voor een solide en eenvoudig belastingstelsel, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. En welke hoofdvormen van heffing verdwijnen er nu met het schrappen van zeven «kleinere» belastingen? Aangegeven wordt dat het instrumentalisme hierdoor zal afnemen. Deze leden vragen voorts welke redenen de regering heeft, naast vereenvoudiging, om over te gaan tot afschaffen van specifieke belastingen. Zijn de doelen bereikt waarvoor de te schrappen belastingen in het leven zijn geroepen? Kan hieruit geconcludeerd worden dat voor deze regering geldt dat vereenvoudiging voor het bereiken van specifieke doelen gaat? Zijn er niet financieel betere tijden voor te stellen om vereenvoudigingen voor te stellen die gepaard gaan met ruim 800 miljoen inkomstenderving, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, daarbij gesteund door vragen en opmerkingen van de Raad van State?

In de toelichting lezen de leden van de ChristenUnie-fractie over irritaties bij burgers en bedrijven over de veelheid aan belastingen. Kan de regering deze aanname onderbouwen? Is het niet meer de hoogte van de totale omvang aan belasting dan de combinatie van verschillende heffingen die tot irritatie leidt, zo vragen deze leden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de exacte negatieve duurzaamheidsgevolgen zijn (in fijnstof, CO2 of andere relevante norm) van het afschaffen van grondwater-, leidingwater-, afvalstoffen-, en verpakkingsbelasting. Hoe verhoudt het afschaffen van deze belastingen zich met internationale verplichtingen op het gebied van duurzaamheid? Wat zijn de effecten van het afschaffen van de kleine belastingen voor de belastingdruk op de ondernemingen die deze belastingen betalen? (Zie ook pagina 53 van de memorie van toelichting). Heeft de regering in overweging genomen in plaats van de afschaffing van deze kleinere belastingen bepaalde belastinguitgaven te verruimen dan wel belastingtarieven te verlagen?

Afschaffen afvalstoffenbelasting

De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is dat bij afschaffing van deze belasting, ten onrechte stortbelasting wordt betaald over afvalstoffen die uiteindelijk niet worden gestort, maar worden gerecycled dan wel verbrand met energieterugwinning.

De afvalbelasting heeft een sturend effect gehad en bevorderde de recycling. Zal de afschaffing niet leiden tot een stijging van het storten van recyclebare materialen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of het klopt dat door het afschaffen van de afvalstoffenbelasting het per 1 januari 2012 mogelijk wordt om gratis asbest te storten. Klopt het ook dat Nederland daarmee uniek zou zijn ten opzichte van onze buurlanden? Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de afvalstoffenbelasting voor de hoeveelheden gestort asbest uit binnenland en buitenland? De leden van de CDA-fractie vinden het een onwenselijke ontwikkeling dat het storten van asbest voordeliger wordt. Ziet de regering mogelijkheden om alleen het lage tarief van de afvalstoffenbelasting af te schaffen, maar het hoge tarief voor zeer schadelijk afval te behouden? Hoe gaat de regering voorkomen dat de afvalmarkt op de afschaffing reageert met een negatief milieu-effect? Is het realistisch om de afvalstoffenbelasting per 1 januari 2012 af te schaffen en toch de afvalmarkt voldoende prikkels te geven om een verslechtering van de milieukwaliteit te voorkomen? Kan de regering toezeggen dat het hoge tarief van de afvalstoffenbelasting niet zal worden afgeschaft, tenzij er een stortverbod komt voor asbest en dergelijk afval?

Hoe werkt het afschaffen van de afvalstoffenbelasting uit voor afvalbedrijven die veel afvalstoffen hebben die – al dan niet na opslag – worden hergebruikt of worden verbrand met energieterugwinning, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat zijn de gevolgen van de afschaffing van de afvalstoffenbelasting voor deze bedrijven waarvan de afvalstoffenbelasting voor deze gerecyclede afvalstromen verrekend wordt door de Belastingdienst? Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat door het afschaffen van de afvalstoffenbelasting, en daarmee ook het afschaffen van de verrekeningsmogelijkheid voor gerecycled afval, ten onrechte het recyclen en het verbranden van afval wordt belast?

De leden van de SP-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van het voorstel om de afvalstoffenbelasting af te schaffen. Kan een overzicht worden gegeven van de afgelopen vijf jaar met daarin de opbrengsten van de afvalstoffenbelasting, de toename van capaciteit bij de afvalverbrandingsinstallaties en het percentage gerecycled afval? Wat is de verklaring dat de opbrengst met € 17 miljoen neerwaarts is bijgesteld? Ten tijde verslag schriftelijk overleg over de Fiscale agenda d.d. 31 mei 2011 bedroeg de opbrengst nog € 59 miljoen. Waarom kiest de regering niet voor het invoeren van een verbrandingsbelasting om het recyclen juist meer te stimuleren? Hoe ziet de regering het afschaffen van de afvalstoffenbelasting in het licht van de ladder van Lansink? Wat gaat de regering doen wanneer na de afschaffing het storten van afval weer gaat toenemen?

Een van de voorgestelde belastingen om af te schaffen is de afvalstoffenbelasting. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn nog niet overtuigd van de wenselijkheid hiervan. Is de afvalstoffenbelasting juist niet een heel gerichte belasting, die goed uit te leggen is? En op wat voor manier is het feit dat er 30 belastingplichtigen zijn een argument om deze belasting af te schaffen, evenals de redenering dat alle afvalstoffen die op een stortplaats terechtkomen vrijwel geheel afkomstig zijn van het bedrijfsleven, zo vragen deze leden?

Kan de regering aangeven wat de inkomsten zijn uit de afvalstoffenbelasting, verdeeld over het reguliere en lage tarief in de afgelopen drie jaren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie Hoeveel is de afgelopen jaren gebruik gemaakt van de facilitering voor het afgraven van oude stortplaatsen? Is dit verrekend in de inkomsten van de afvalstoffenbelasting of wordt dit als aparte uitgave gezien?

Afschaffen grondwaterbelasting

De regering merkt op dat de grondwaterbelasting is ingevoerd om algemene middelen te verwerven en om de lastendruk te verschuiven van arbeid naar consumptie, zo lezen de leden van de PvdA-fractie. Het milieuaspect was secundair, aldus de regering. Is het dan niet vreemd dat de regering deze belasting afschaft vanwege het vermeende geringe effect op het milieu? Kan de regering motiveren waarom de belangrijkste motieven van destijds, namelijk verwerving van algemene middelen en verschuiving van lasten van arbeid naar consumptie, blijkbaar nu niet meer geldig zijn? Wordt hiermee bovendien geen afstand genomen van de Fiscale agenda waarin ook bovengenoemde verschuiving wordt bepleit?

De leden van de PVV-fractie stemmen in met afschaffen van de grondwaterbelasting.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel dat de grondwaterbelasting wordt afgeschaft. Een van de doelen van deze belasting was een prijsprikkel aan te brengen om onttrekken van grondwater te minimaliseren. Hoeveel gaan de prijzen per kubieke meter omlaag wanneer de grondwaterbelasting wordt afgeschaft? Wordt dat het gehele bedrag aan belastingen of gaat de normale prijs per kubieke meter omhoog? Kan een overzicht worden gegeven van grondwaterprijzen in Europa? Hoeveel Europese landen hebben op dit moment ook een grondwaterbelasting?

Over het afschaffen van de belasting op grondwater en leidingwater hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie enkele vragen. Kan de regering aangeven hoe zij «kleine» belasting definieert, in relatie tot de opbrengst van in het bijzonder de grondwaterbelasting? Geldt de genoemde reden voor invoer destijds, namelijk verwerven van algemene middelen, nu niet meer? Gaat vereenvoudiging van het stelsel boven het verwerven van inkomsten, ook in financieel krappe tijden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Ook staat in de toelichting dat bij de invoering destijds «daarnaast werd beoogd de lastendruk te verschuiven van de arbeid naar consumptie». Sluit dit niet naadloos aan bij de visie van deze regering zoals aangegeven in de Fiscale agenda, waarin ook voorgesteld werd de belasting op arbeid te verlagen en op consumptie te verhogen? Waarom wordt er nu voor gekozen om water als consumptiegoed uit te zonderen van belastingheffing? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of juist water als collectief goed niet bij uitstek belastingheffing waard is.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ook benieuwd naar de verhouding tussen het voorstel tot afschaffen van de belasting op grondwater en leidingwater en de Kaderrichtlijn Water. Is voor het afschaffen van deze belastingen onderzoek gedaan naar de vraag hoe Nederland kan voldoen aan het vereiste van artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water over kostenterugwinning? Is de regering het met deze leden eens dat de provinciale belastingen niet wezenlijk aan kostenterugwinning kunnen gaan bijdragen? Kan de regering aangeven of een actuele analyse is gemaakt van de door de Kaderrichtlijn Water gevraagde prijsprikkels voor gebruik van water i.c. de belasting op de levering van waterdiensten? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering van mening is dat voor het zuinig gebruik van water nu en in de toekomst extra aandacht is vereist, mede met het oog op toename van de kans op droogte ten gevolge van klimaatverandering, en zo ja, hoe past het afschaffen van beide belastingen daarbij? Kan de regering aangeven welke instrumenten in het kader van de Europese resource strategy worden ontwikkeld, zowel door lidstaten als door de Europese Commissie, met het oog op een zuinig watergebruik?

Afschaffen belasting op pruim- en snuiftabak

Blijkens nieuwsberichten wordt er nog genoeg quat gepruimd of gekauwd. Ook wordt er in Nederland stevig gesnoven, het is echter geen snuiftabak maar cocaïne. Kan er geen bijzondere verbruiksbelasting worden opgelegd ten aanzien drugs in Nederland, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Het is immers paradoxaal dat drank en tabakwaren worden belast met accijnzen en BTW en dat cannabisproducten en andere hard en soft drugs geheel belastingvrij zijn. De leden van de PVV-fractie vragen de regering eens te bezien hoe groot de omzetten in die sector zijn en wat de mogelijkheden tot belastingheffing zijn. Graag een beetje creativiteit. Een leuke nationale eenmalige omzetbelasting bij de handelaar kan een aardige opbrengst genereren.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat pruimtabak en snuiftabak slechts in zeer kleine hoeveelheden wordt verkocht. Is een inschatting gemaakt van de mogelijke toename van het aantal gebruikers van pruim en snuiftabak, nu dat door afschaffing van de belasting en daarmee de prijsdaling een alternatief kan vormen voor rokers? En op wat voor manier heeft het gezondheidsaspect een rol gespeeld bij de overwegingen die hebben geleid tot het voorstel tot afschaffing, en hoe verhoudt dit voorstel zich tot het huidige preventiebeleid, waarin wordt gesteld dat het van belang is om de (volks)gezondheid te verbeteren? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de kosten en wat de opbrengsten zijn van deze belasting. Heeft de regering overwogen of handhaving alleen al vanuit het oogpunt van consistentie gelet op de samenhang met de tabaksaccijns niet voor de hand ligt?

Afschaffen belasting op alcoholvrije dranken

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel om de belasting op alcoholvrije dranken af te schaffen. Wat was naast het genereren van algemene middelen een doel van de frisdrankenbelasting? Is dit doel nu achterhaald? Wat is de reden dat de frisdrankenbelasting pas in 2013 wordt afgeschaft?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien graag een nadere onderbouwing van de keuze om «vanwege het budgettaire beeld» niet per 2012 maar pas per 2013 over te gaan tot afschaffen van de belasting op alcoholvrije dranken. Wat zijn de redenen om deze belasting, en bijvoorbeeld, ook de belasting op leidingwater, pas per 2013 af te schaffen, en andere belastingen, zoals grondwaterbelasting, al per 2012? Ligt het niet meer voor de hand om in het kader van vereenvoudiging eerst de belasting op alcoholvrije dranken al af te schaffen, gelet op de mate van complexiteit, en het afschaffen van de belasting op grondwater uit te stellen gezien de opbrengst?

Afschaffen belasting op leidingwater

Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat de motivering voor de afschaffing van de belasting op leidingwater zeer zwak, zo niet gezocht is? Het feit dat de Europese Commissie «bezig is met een richtlijn om het waterverbruik met dertig procent te verminderen» is namelijk erg vaag. Waarom wacht de regering niet tot deze richtlijn er is?

Mogen de leden van de PVV-fractie hier uit afleiden dat de levering van leidingwater onder het verlaagde tarief in de BTW blijft en er geen verhoging naar het algemene tarief in zit?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het slechts gaat om 60 belastingplichtigen, met name leidingwaterbedrijven, die met deze belasting te maken hebben. Maar, zoals ook wordt gemeld, wordt deze belasting doorberekend aan afnemers. Hoe wordt verzekerd dat het afschaffen van deze belasting ook weer wordt doorberekend aan de afnemers, zodat het afschaffen ten goede komt aan de daadwerkelijke betalers en het voordeel niet blijft steken bij de leidingwaterbedrijven?

Afschaffen verpakkingenbelasting

De leden van de PvdA-fractie erkennen dat de administratieve lasten en de inningkosten bij de verpakkingsbelasting relatief hoog zijn. Anderzijds draagt deze belasting en die op afvalstoffen bij aan het sparen van het milieu. In dit verband leggen de leden van de PvdA-fractie de vraag voor of de regering bereid is, ook gelet op de budgettaire problematiek, om ter compensatie van de belastingen op afval en verpakkingen de energiebelasting licht te verhogen en met name de schijven voor de grootverbruikers.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om de verpakkingenbelasting af te schaffen. Wat is de belangrijkste reden voor de regering om de verpakkingenbelasting af te schaffen? Wat zijn de belangrijkste beweegredenen om niet te kiezen voor een verhoging van de tarieven wat leidt tot een hogere belastingopbrengst en een grotere prikkel om minder verpakkingen te gebruiken? Hoeveel opbrengst genereert een verpakkingenbelasting wanneer de tarieven worden verviervoudigd?

In lijn met hetgeen door de Raad van State is opgemerkt vragen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre het voorstel tot afschaffing van de verpakkingenbelasting werkelijk een vereenvoudingswinst oplevert. Het bedrijfsleven moet immers aan rapportageverplichtingen uit het Besluit verpakkingen blijven voldoen en zal zelf een systeem moeten ontwikkelen. In antwoord op vragen van de Raad van State hierover wordt aangegeven dat medio 2012 hierover gerapporteerd zal worden. Waarom is er niet voor gekozen eerst het initiatief vanuit het bedrijfsleven af te wachten alvorens de belasting af te schaffen? Kan de regering aangeven wat het effect is geweest van de verpakkingsbelasting op de prijsontwikkeling van artikelen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Welke prijsdrukkende effecten zijn te verwachten van het afschaffen van de verpakkingsbelasting?

Afschaffen Eurovignet

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat door de hoge uitvoeringskosten en administratieve lasten van het Eurovignet, dit een zeer inefficiënte heffing is en dat de regering daarom heeft voorgesteld het Eurovignet af te schaffen. Wel vinden de leden van de CDA-fractie het bezwaarlijk dat door de afschaffing de belastingbetaler te maken krijgt met een extra last van € 34 miljoen (volgens Tabel 1 Afschaffen Eurovignet), terwijl deze last voorheen gedragen werd door de buitenlandse vervoerders. Kan de regering bovendien nader toelichten waarom de uitvoeringskosten van het Eurovignet voor buitenlandse vervoerders van 6 miljoen zijn opgenomen als een last? Vallen deze uitvoeringskosten niet weg na de afschaffing van het Eurovignet en is dus niet sprake van een besparing? Hoe verhoudt dit zich met de extra lasten die de belastingbetalers moeten betalen als gevolg van de afschaffing van het Eurovignet? In de Autobrief heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven voornemens te zijn om in overleg met de verdragspartners de mogelijkheden om het Eurovignet af te schaffen te onderzoeken. Kan de regering aangeven hoe dit overleg met de verdragspartners van het Eurovignet verlopen is? De leden van de CDA-fractie vinden dat het Eurovignet niet eerder moet worden afgeschaft dan dat dit in goed overleg met de verdragspartners wordt opgelost. De afschaffing van het Eurovignet is immers niet alleen een lastenverzwaring voor de belastingbetaler, maar ook voor de internationaal opererende vervoerders, want zij betalen nu én de hogere MRB én zij moeten nog steeds voor het vignet betalen voor België, Luxemburg, Zweden en Denemarken. Heeft het kabinet hiermee rekening gehouden? Wat gaat de regering hiertegen doen?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om het Eurovignet af te schaffen. Is Nederland het enige land dat van plan is om het Eurovignet af te schaffen? Zo ja, wat gaat de regering dan doen voor die bedrijven die extra worden belast vanwege de verhoging van de motorrijtuigenbelasting voor zware vrachtwagens? Of verwacht de regering de andere landen nog te kunnen overtuigen om ook het Eurovignet af te schaffen? Is er een mogelijkheid dat het afschaffen van het Eurovignet nog wordt uitgesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn belangrijke redenen om de afschaffing uit te stellen? Is de regering bekend met de groep particulieren die zware motorvoertuigen hebben als deel van hun hobby? Is de regering bereid om net als in het Eurovignet een uitzondering voor deze groep te maken? Zo nee, waarom niet? Wat is daarbij de budgettaire derving?

In navolging op het gevraagde bij het voorstel tot het afschaffen van de verpakkingenbelasting per 2013 vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom de regering ervoor kiest de wijziging op te nemen in voorliggend Belastingplan, als het afschaffen van het Eurovignet voorzien is in 2013, en voorzien is dat in het Belastingplan 2013 ook aandacht aan het onderwerp zal worden besteed. Deze leden geven voorts aan dat de afschaffing in de buurlanden is gekoppeld aan de invoering van een vorm van kilometerheffing. Wil de regering gelet daarop overwegen om ook in Nederland voor vrachtverkeer tot een dergelijke heffing over te gaan? Wat betekent de invoering van de kilometerheffing in de buurlanden in het geval deze in Nederland niet wordt geheven voor de relatieve concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven? Heeft de Nederlandse vrachtvervoerssector met nadelige effecten te maken, nu men in de buurlanden wel kilometerheffingen moet betalen, maar het buitenlandse vrachtverkeer omgekeerd niet in Nederland?

Vennootschapsbelasting (Vpb)

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor maatregelen die erop gericht zijn onevenwichtigheden in de vennootschapsbelasting aan te pakken. Gelijktijdig bereiken de leden van de VVD-fractie geluiden dat het pakket aan maatregelen mogelijk doorschiet en verder gaat dan nodig zou zijn. Kan de regering hierop in algemene zin een reactie geven? Wat vindt de regering van de alternatieven, zoals de transactiegebonden aanpak voor de renteaftrek door overnameholdings en de mogelijk om buitenlandse opstartverliezen binnen de objectvrijstelling voor vaste inrichtingen mogelijk te maken, zoals beschreven door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)? Leiden deze alternatieven bijvoorbeeld tot een vergelijkbare belastingopbrengst?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich in grote lijnen vinden in de maatregelen ter vermijding van ontduiking en ontwijking van de Vpb. Het gaat hier om de excessieve renteaftrek bij overnameholdings en de invoering van een objectvrijstelling voor vaste inrichtingen. Deze leden staan echter afwijzend ten opzichte van de aanwending van de vrijkomende middelen, te weten de verlaging van de overdrachtsbelasting in 2012 en nadien de afschaffing van enkele andere kleine maar uit oogpunt van milieubehoud belangrijke belastingen.

De leden van de fractie van D66 zijn verheugd dat de regering maatregelen neemt in de Vpb en zijn het eens met het aanpakken van de excessen in de overnameholding. De leden hebben er vorig jaar bij de behandeling van het Belastingplan 2011 op aangedrongen om de renteaftrek aan te pakken en op die manier niet het hebben van schuld, maar het hebben van bezit te stimuleren. De leden van de fractie van D66 hebben een aantal vragen, onder andere over de uitwerking en de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen. De leden van de fractie van D66 vragen of de regering met deze maatregelen de kern van de problematiek daadwerkelijk aanpakt, en of de inperking van de aftrek van de derdenrente het meest geschikte instrument is om de verschillen in de fiscale behandeling van vreemd- en eigen vermogen aan te pakken? Welke overwegingen spelen hierbij een rol. Kan de regering hierbij ook ingaan op het internationale vestigingsklimaat?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn enthousiast dat er eindelijk maatregelen worden genomen om de sprinkhanen aan te pakken door de renteaftrek in de vennootschapsbelasting aan te scherpen bij overnames. Betekent dit dat situaties als bij de Hema nu voor eens en altijd tot het verleden behoren?

Renteaftrekbeperking overnameholding

Ten aanzien van de beperking van de excessieve renteaftrek door overnameholdings vragen de leden van de VVD-fractie een reactie op de stelling dat ook overnames die niet excessief met schuld zijn gefinancierd tegen de aftrekbeperking aan zullen lopen. Acht de regering dit wenselijk en wordt de ambitie tot expansie hierdoor onevenredig belemmert?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader motiveren waarom bij het aanpakken van de excessieve rente-aftrek bij overnameholdings nu is gekozen voor een drempel van € 1 mln aan rentelasten in plaats van de € 500 000 die vorig jaar nog werd voorgesteld? Welke budgettaire derving is gemoeid met de verdubbeling van deze drempel?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering voorts te reageren op het pleidooi van belastingadviseurs en VNO-NCW dat zogenoemde «derdenleningen» (leningen van banken) buiten beschouwing dienen te worden gelaten bij de aanpak van excessieve financiering van overnames met vreemd vermogen, met als reden dat banken vanwege de risico’s nooit zullen meewerken aan excessieve financiering. Maar, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, leidt een dergelijke uitzondering niet tot ontwijkingsconstructies in de zin dat bankleningen worden «tussengeschoven» zonder dat uiteindelijk de financiering met vreemd vermogen minder excessief wordt?

De leden van de PVV-fractie stemmen van harte in met de maatregelen die worden genomen tegen overnameholdingconstructies. Het ongemoeid laten van een renteaftrek tot een bedrag van € 1 000 000 heeft de instemming van deze leden.

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat de regering de fiscale stimulering van excessieve financiering met vreemd vermogen tegengaat. Het is belangrijk dat Nederlandse bedrijven een gezonde schuldverhouding hebben, zodat bedrijven weerbaarder zijn in het geval van economisch slechtere tijden. De leden zijn blij met de wijzigingen die de regering aan de renteaftrekbeperking voor overnameholdings heeft aangebracht ten opzichte van het voorstel zoals geschetst in de Fiscale agenda. Door de hogere vrijstelling en de ruimere ratio tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen, is de overkill naar zakelijke overnames zonder excessieve financiering met vreemd vermogen verminderd. Ook vinden de leden het zeer positief dat de materieel terugwerkende kracht is komen te vervallen.

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting op de stallingsregeling voor bedrijven die werkelijk verliezen lijden en daardoor een lagere EV:VV ratio hebben. Klopt het dat deze bedrijven, die niet excessief gefinancierd zijn, door de aftrekbeperking overnameholdings zwaarder getroffen zullen gaan worden wanneer zij in economisch zwaar weer verliezen lijden, omdat de rente niet in het jaar van verlies aftrekbaar is, maar in het latere inhaaljaar? Waarom heeft de regering er bovendien niet voor gekozen om de gestalde rente bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen?

Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een toelichting op de samenloop tussen artikel 10a van de Wet op de Vpb 1969 en de nieuwe renteaftrekbeperking voor overnameholdings. Waarom heeft de regering besloten om artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de Vpb 1969 naast de nieuwe renteaftrekbeperking te laten bestaan? Welke overnames die leiden tot een ongewenste renteaftrek vallen wel onder het genoemde onderdeel van artikel 10a, maar niet onder de nieuwe renteaftrekbeperking in artikel 15ad? Hetzelfde geldt voor de samenloop tussen de nieuwe renteaftrekbeperking voor overnameholdings en de thincapregeling en de artikelen 14a en 14b. Kan de regering een nadere toelichting geven op de samenloop tussen alle verschillende renteaftrekbeperkingen en daarbij tevens kunnen aangeven hoe de volgorde van de renteaftrekbeperkingen in de wet uitpakt bij een overnamelening? Kan de regering tevens nader toelichten waarom de aftrekbeperking voor overnameholdings ook van toepassing is op valutaresultaten, terwijl deze bijvoorbeeld niet onder de thincapregeling vallen? Waarom is ervoor gekozen dat zowel positieve en negatieve valutaresultaten onder de regeling vallen, terwijl bij artikel 10a alleen valutaverliezen door het artikel worden getroffen?

De leden van de CDA-fractie hebben grote problemen met de overkill die in de renteaftrekbeperking zit. Het gaat dan om bedrijven die een overname bijvoorbeeld met de zeker niet excessieve vermogensverhouding van één deel vreemd vermogen en één deel eigen vermogen (1:1) hebben gefinancierd, maar die toch onder de renteaftrekbeperking vallen. Dit kan bijvoorbeeld komen door verschillen tussen de commerciële en de fiscale jaarrekening of doordat (in overleg met de Belastingdienst) een langere afschrijvingstermijn voor goodwill gehanteerd wordt. Is de regering bereid om voor dit soort gevallen en voor andere gevallen waarin feitelijk geen sprake is van excessieve financiering een tegenbewijsmogelijkheid te creëren? Zo nee, hoe gaat het kabinet er dan voor zorgen dat overnames die niet excessief gefinancierd zijn, toch onder de renteaftrekbepaling vallen? Klopt het dat de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk voor dit soort situaties ook een tegenbewijsregeling hebben? Wat houdt deze regeling in en hoe staat het kabinet hiertegenover?

Kan de regering een inschatting maken van het aantal bedrijven dat te maken zal krijgen met de rentebeperking die is voorgesteld voor de overnameholding, zo vragen de leden van de SP-fractie. In hoeverre is deze renteaftrekbeperking vergelijkbaar met de situatie van voor de wet Werken aan winst? Kan gesteld worden dat het afschaffen van de rentebeperking in die wet hierbij wordt teruggedraaid? Waarom gelden de toen aangedragen argumenten voor afschaffing niet meer? Waaruit is gebleken dat een specifieke maatregel tegen overnameholdingconsructies toch niet gemist kan worden? Hoe is de voorgestelde verhouding tussen eigen en vreemd vermogen, die geldt als maatstaf voor gezonde financiering, bepaald? Klopt het dat in die verhouding niet al het geleende geld is meegenomen? Vindt de toets op de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen eenmalig plaats? Klopt het dat het rentebedrag dat op basis van deze toets niet aftrekbaar was, kan worden doorgeschoven naar een volgend jaar? Waarom is de drempel van € 500 000, waarboven rente niet aftrekbaar zal zijn, sinds de Fiscale agenda verhoogd naar € 1000.000? De leden van de SP-fractie vragen of de regering er rekening mee houdt dat bedrijven nog voor januari 2012 overnames doen met de overnameholdingconstructie en deze nog snel volpompen met schulden.

In de antwoorden op de vragen over de Fiscale agenda lezen de leden van de fractie van D66 dat met het oog op de toepassing van artikel 15ad Wet Vpb de winstsplitsing binnen de fiscale eenheid zal plaatsvinden op dezelfde manier als bij de verrekening van voorvoegingsverliezen. Doelt de regering hier op artikel 15ah Wet Vpb? En waarom wordt dit niet in de wet vastgelegd?

De leden van de fractie van D66 constateren hebben een aantal vragen van voornamelijk technische aard ter verduidelijk:

  • Het eerste lid van artikel 15ad Wet Vpb spreekt van renten op schulden «die verband houden met de verwerving door een maatschappij van een belang in een of meer andere maatschappijen». Wat wordt in dit kader onder «verband houden met» verstaan? Is het verband met de schuld verbroken wanneer het belang in de verworven maatschappij niet meer wordt gehouden? Wat zijn de gevolgen voor de toepassing van artikel 15ad Wet Vpb wanneer het verband tussen een schuld en een verworven en daarna gevoegde maatschappij wordt verbroken? Wat zijn de gevolgen voor de toepassing van artikel 15ad Wet Vpb wanneer een schuld welke verband houdt met de verwerving van een maatschappij wordt afgelost?

  • Telt in het kader van de toepassing van het eerste lid van artikel 15ad Wet Vpb de winst van een gevoegde maatschappij waarvan de aankoop niet met een schuld is gefinancierd mee als «eigen winst» van de overnemende maatschappij?

  • Waarom wordt in het eerste lid van artikel 15ad Wet Vpb de term «belang» in een of meer andere maatschappijen gebruikt en niet de term «aandelen» in een of meer andere maatschappijen?

  • In het negende lid van artikel 15ad Wet Vpb is bepaald dat de in een jaar niet aftrekbare rente van een overnameschuld naar het volgende jaar wordt overgebracht. Zal deze over te brengen rente in een voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgelegd? Wat gebeurd er met de overgebrachte rente wanneer de fiscale eenheid met de verworven maatschappij wordt verbroken?

  • Wordt in het kader van de toepassing van het zesde lid letter c van artikel 15ad Wet Vpb het eigen vermogen van de fiscale eenheid gerepareerd voor een goodwillgat dat ontstaat bij de voeging van een maatschappij waarvan de aankoop niet met een schuld is gefinancierd? Wordt een goodwillgat ontstaan als gevolg van een voeging van een maatschappij voor 1 januari 2012 gerepareerd?

  • Waarom wordt in het twaalfde lid van artikel 14a Wet Vpb en het negende lid van artikel 14b Wet Vpb de winst van het lichaam met de overnameschuld niet vermeerderd met de rente over de overnameschuld?

Objectvrijstelling vaste inrichting

Ten aanzien van de objectvrijstelling voor vaste inrichtingen vragen de leden van de VVD-fractie een toelichting op de verhouding tussen de omvang van de systeemwijziging en het beoogde doel.

De leden van PVV-fractie zijn een voorstander van de gelijkschakeling van de deelnemingen met vaste inrichtingen «substance over form». De regering lijkt de gelijkschakeling ook te willen bewerkstelligen. Deze leden vragen of het met deze wetgeving ook gelukt om de gelijkschakeling te realiseren. Zou het niet beter zijn om ten aanzien van deelnemingen en vast inrichtingen een regeling te treffen?

De leden van de CDA-fractie begrijpen goed de beslissing om verliezen van buitenlandse filialen niet meer in Nederland aftrekbaar te laten zijn, maar zij zijn wel bezorgd voor de effecten op het Nederlandse vestigingsklimaat. Wat is de inschatting van de regering over deze gevolgen op het Nederlandse vestigingsklimaat van de objectvrijstelling voor vaste inrichtingen? De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering geen definitie van de vaste inrichting heeft opgenomen in artikel 15e van de Wet op de Vpb 1969.

De objectvrijstelling voor vaste inrichtingen gaat ook doorwerken naar de thincapregeling. Klopt het dat in de voorgestelde regeling het vermogen van de vaste inrichting niet meetelt voor de thincapregeling, maar wel voor de concernratio en de commerciële ratio van het vijfde en zesde lid van de thincapregeling? Houdt de regering er rekening mee dat dit een stimulans kan zijn om de vaste inrichting met veel vreemd vermogen te financieren om zo onder de thincapregeling uit te komen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de objectvrijstelling doorwerkt naar ontvoegingen van lichamen die een vaste inrichting hebben. Kan de regering hier een nadere toelichting op geven?

De leden van de SP-fractie vragen wat de jaarlijkse opbrengsten van de objectvrijstelling zijn. Zal de voorgestelde objectvrijstelling precies hetzelfde zijn als in Duitsland of zijn er nog verschillen? Is er met België over gesproken of zij ook van plan zijn hun systeem te veranderen?

Buitenlandse belastingplicht stichtingen en verenigingen

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in.

De leden van de SP-fractie vragen wat de aanleiding was om de buitenlandse belastingplicht voor stichtingen en verenigingen aan te passen? Was dat het verzoek van de Europese Commissie aan Nederland om wijziging van discriminerende belastingwetten? Kan de regering enkele voorbeelden geven van de ondernemingen van buitenlandse lichamen waar hier op gedoeld wordt?

Buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor een bruto-heffing in de vennootschapsbelasting van 15% en een netto-heffing in de inkomstenbelasting van 25%. Ook over de maatregel om coöperaties in bepaalde gevallen inhoudingsplichtig te maken voor de dividendbelasting hebben de leden van de CDA-fractie enkele vragen. Kan de regering toelichten waarom de maatregel specifiek bedoeld is voor het ontgaan van dividendbelasting en niet bijvoorbeeld inkomstenbelasting? Hoe wordt het criterium dat de coöperatie de aandelen houdt met als voornaamste doel heffing te voorkomen in de praktijk handen en voeten gegeven? Kan dit alleen bij interne reorganisaties spelen of ook bij transacties met derden? In hoeverre worden coöperaties met reële economische betekenis ontzien? Hoe wordt omgegaan met bestaande gevallen, krijgen deze mogelijkerwijs ook met deze bepaling te maken? Hoe wordt het begrip zuivere winst precies ingevuld? Wat houdt dit begrip exact in? Uit de artikelsgewijze toelichting blijkt dat de maatregel voortkomt uit de wens om het tussenschuiven van een coöperatie tussen een buitenlandse vennootschap en een BV aan te pakken. Kan de regering toelichten waarom deze situaties niet op grond van de dividendstrippingsbepalingen kunnen worden aangepakt? In de artikelsgewijze toelichting wordt ook gesproken over «volstrekt kunstmatige constructies». Hoe verhoudt dit zich tot te wettekst en hoe wordt dit begrip precies ingevuld?

De leden van de fractie van D66 constateren dat in de praktijk een Nederlandse coöperatie een veel voorkomende structuur is. Een in het buitenland gevestigde groep investeerders wenst een in het buitenland gevestigde vennootschap van een derde over te nemen. Met het oog op deze overname richten de investeerders een Nederlandse coöperatie op. Een aantal investeerders verkrijgt een niet tot hun ondernemings-vermogen behorend aanmerkelijk belang in de Nederlandse coöperatie. De coöperatie richt op haar beurt een Nederlandse besloten vennootschap op. Vervolgens neemt de Nederlandse vennootschap de in het buitenland gevestigde vennootschap over. Wanneer is er in dit geval sprake van een volstrekt kunstmatige constructie en worden de buitenlandse investeerders aan Nederlandse vennootschapsbelasting onderworpen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat in het zevende lid van artikel 1 van de Wet op de Dividendbelasting wordt dividendbelasting geheven op een winstuitkering door een coöperatie aan haar leden wanneer de coöperatie direct of indirect aandelen in een Nederlandse vennootschap houdt met als voornaamste doel of doelen om de heffing van dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan. Indien alsdan een lidmaatschapsrecht behoort tot het vermogen van een onderneming, wordt dividendbelasting geheven voor zover er bestaande winstreserves van de in Nederland gevestigde vennootschap zonder Nederlandse dividendbelasting door de coöperatie worden uitgekeerd.

De leden van de fractie van D66 vragen of de regering kan aangeven waarom het vermijden van dividendbelasting op een uitdeling van bestaande winstreserves wordt gezien als misbruik, maar het vermijden van inhouding van dividendbelasting op een uitdeling van nieuwe winsten niet?

Een in het buitenland gevestigde groep investeerders wenst een andere in het buitenland gevestigde vennootschap van een derde over te nemen. Met het oog op deze overname richten de investeerders een Nederlandse coöperatie op. Een aantal investeerders verkrijgt een niet tot hun ondernemingsvermogen behorend aanmerkelijk belang in de Nederlandse coöperatie. De coöperatie richt op haar beurt een Nederlandse vennootschap op. Vervolgens neemt de Nederlandse vennootschap de in het buitenland gevestigde vennootschap over. Deze structuur wordt opgezet met het oog op de voordelen van het belastingverdrag dat Nederland met het land van vestiging van de over te nemen vennootschap heeft gesloten. Wanneer is in dit geval sprake van een volstrekt kunstmatige constructie en zijn de winstuitkeringen van de Nederlandse coöperatie aan Nederlandse dividendbelasting onderworpen?

Bestedingsreserve

Klopt het dat de verscherping van de criteria om de bestedingsreserve toe te passen € 8 miljoen oplevert en dat deze besparing vrijwel geheel ten laste komt van de kinderopvanginstellingen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Deze problematiek, in de optiek van de leden PVV-fractie, wordt veroorzaakt door te veel regelgeving in de vorm van belastingvrijstellingen. Ondernemingen die winst maken zijn Vpb verschuldigd. Bovendien wordt van deze faciliteit weinig gebruikt gemaakt volgens de regering. Voor de leden van de PVV-fractie is het recept dan ook «afschaffen die reserve».

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de herbestedingsreserve in de vennootschapsbelasting straks niet meer openstaat voor ANBI’s, behalve dan voor culturele ANBI’s. Waarom vindt de regering dit wenselijk? Als kinderopvanginstellingen ten onrechte gebruik maakten van de maatregel en dus een algemeen belang behartigde, waarom wordt de maatregel dan niet beperkt tot ANBI’s? Want kinderopvanginstellingen kunnen niet als ANBI worden aangemerkt. Kan de regering aangeven wat het gevolg zou zijn voor de budgettaire effecten van de wijziging van de bestedingsreserve als deze alleen voor ANBI’s en SBBI’s beschikbaar zou zijn? Zou er dan nog ongewenst gebruik resteren in de visie van de regering? Verder vragen de leden van de CDA-fractie of ANBI’s en SBBI’s wel geholpen zijn door de bestedingsreserve. De regering geeft immers in de memorie van toelichting aan dat de herbestedingsreserve in de praktijk nauwelijks gebruikt wordt, buiten het ongewenste gebruik. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de herbestedingsreserve te schrappen en de middelen en de mankracht bij de Belastingdienst in te zetten voor een regeling waar ANBI’s en SBBI’s wel gebruik van maken?

Research & Development aftrek

Bij nota van wijziging is een extra aftrekpost gecreëerd in de Vpb voor niet loongerelateerde R&D kosten. Het budgettaire beslag van deze regeling loopt op van € 250 miljoen in 2012 tot € 0,5 miljard in 2015. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de kritiek van de NOB dat op het punt van stimulering van R&D inmiddels sprake is van een cumulatie van fiscaal instrumentalisme en dat in dit geval de effectiviteit twijfelachtig is omdat de fiscale faciliteit geheel toevalt aan ondernemingen die toch al winstgevend zijn.

De leden van de PVV-fractie stemmen hier mee in.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging die invulling geeft aan de RDA-faciliteit. Om Nederland innovatief en ondernemend te maken en houden is deze faciliteit zeer belangrijk. Deze leden complimenteren de regering dan ook met het feit dat het in deze economisch moeilijke tijden gelukt is om deze maatregel voor te stellen. Deze leden hebben echter nog wel een aantal vragen.

Is de regering bereid de algemene maatregel van bestuur en het concept-beleidsbesluit aan de Kamer te doen toekomen voor het wetgevingsoverleg dat is gepland op maandag 31 oktober 2011? Immers, zoals de Raad van State terecht opmerkt, er is heel erg veel doorgedelegeerd in de lagere regelgeving. En voor de toekomst zou het goed zijn als er een voorhangprocedure in de wet zou zitten voor de algemene maatregel van bestuur.

De leden van de CDA-fractie merken op dat jonge innovatieve ondernemers vaak al beschikken over veel aftrekposten zoals de aanloopkosten. Ziet de regering nog mogelijkheden om de regeling voor hen interessant te maken, bijvoorbeeld door ondernemers met grote kasreserves te verleiden tegen een gunstig tarief geld te investeren in deze jonge ondernemingen?

Kan de regering toelichten hoe de faciliteit uitwerkt voor consortia van kleine ondernemingen die samen onderzoek doen en dan specifiek ingaan op de situatie dat onderwijsinstellingen en buitenlandse partners deel uitmaken van het consortium, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn het eens met de regering dat het belangrijk is innovatie bij bedrijven te stimuleren. Deze leden vragen nadere toelichting op de keuze voor het generieke karakter van de RDA. Op welke manier wordt innovatie direct gestimuleerd door deze regeling? Op welke manier gaat de regering dit inzichtelijk maken, ook in het licht van het recente rapport van de Algemene Rekenkamer over innovatiebeleid, waarin wordt gemeld dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van innovatiestimuleringen in de periode 2003–2010 niet zijn vast te stellen? Genoemde leden vragen of het uitbesteden van onderzoek aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen onder de RDA valt. Zo nee, waarom niet?

Verkenning winstbox

De leden van de PVV-fractie wachten af.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn zeer geïnteresseerd in de verkenning van de winstbox. Kunnen zij er van uitgaan dat in de eerste helft van 2012 de eerste resultaten van de aangekondigde verkenning beschikbaar zijn?

Innovatie-envelop 2013

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in.

Maatregelen Regeer- en Gedoogakkoord

Zelfstandigenaftrek

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd met de voorgenomen maatregelen die erop gericht zijn om de belastingheffing van ondernemers evenwichtiger te laten zijn en de winstgevendheid van ondernemerschap te bevorderen door middel van een geïntegreerde ondernemersfaciliteit.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering fors ingrijpt in de inkomens van zelfstandigen. Dit blijkt niet alleen uit de verlaging en vervolgens bevriezing van de zelfstandigenaftrek, maar ook uit het fors optrekken van de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke zorgpremie. Kan de regering een overzicht geven van de koopkrachtgevolgen van het Belastingplan 2012 voor werknemers respectievelijk zelfstandigen bij inkomens van circa € 20 000, € 40 000 en € 60 000, waarbij rekening wordt gehouden met de verbreding van de grondslag voor de ziektekostenpremie en de doorwerking van de lagere zelfstandigenaftrek in het recht op toeslagen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het mogelijk en wenselijk is om de verlaging van de zelfstandigenaftrek (deels) te vervangen door afschaffing van de arbeidskorting voor zelfstandigen. Immers, de arbeidskorting is ingevoerd ter vervanging van het arbeidskostenforfait dat diende als tegemoetkoming om de kosten te dekken die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid door werknemers. Zelfstandigen daarentegen kunnen dergelijke uitgaven opvoeren als aftrekbare kosten. Is het niet zuiverder, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, om de arbeidskorting te reserveren voor arbeid in loondienst? Is een dergelijke schuif tussen de arbeidskorting en de zelfstandigenaftrek budgettair neutraal mogelijk?

Kan de regering de bewering nader staven dat «vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt een grote fiscale stimulans is ontstaan om arbeidsinkomen te realiseren als zelfstandige in plaats van als werknemer»? Is het belastingvoordeel van zelfstandigen naar de mening van de regering inderdaad groot, ook wanneer rekening gehouden wordt met verzekeringen tegen ziekte, pensioen en dergelijke. En zo ja in welke mate? Verder verzoeken de leden van de PvdA-fractie de regering om de «aanzuigende werking» van de fiscaliteit op het aantal zelfstandigen nader te kwantificeren.

De leden van de PVV-fractie vragen of deze vormgeving van de zelfstandigenaftrek wel het doel zal bereiken wat de regering nastreeft, namelijk evenwichtiger fiscale behandeling. Onverkort blijft het zeer aantrekkelijk om (marginale) werkzaamheden als zelfstandige te blijven doen.

Als rechtvaardiging wordt aangevoerd: «Een ondernemer moet een deel van zijn inkomen aanwenden voor investeringen en reserveringen». De leden van de PVV-fractie vragen of de zelfstandigenaftrek niet een te grof instrument is. Zou het niet beter zijn om in de sfeer van de winstbepaling ruimte voor reserves voor investeringen en geoormerkte reserves te creëren? Een andere rechtvaardiging is het stimuleren van ondernemerschap. Middels de zelfstandigenaftrek wil de regering het ondernemerschap stimuleren. Hoe verhoudt dit zich met de afkeer van deze regering van fiscaal instrumentalisme?

De zelfstandigenaftrek werkt via de belastbare winst door in het verzamelinkomen. Ondernemers ontvangen daardoor meer toeslagen dan werknemers met een vergelijkbaar inkomen. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat voor deze consequentie argumenten ontbreken. Deze leden zijn dan ook van mening dat er hier sprake is van ongelijke behandeling zonder een objectieve rechtvaardigingsgrond. Op grond daarvan is er sprake van fiscale discriminatie. Graag een toelichting van de regering hierop. De leden van de PVV-fractie willen dan ook dat deze ongelijkheid wordt weggenomen, mogelijk door een aangepast inkomensbegrip. Deze toeslagen moeten gebaseerd zijn op draagkracht en die draagkracht moet in de optiek van deze leden rekening houden met aftrek die bedoeld is «om het ondernemerschap te stimuleren».

De leden van de CDA-fractie zijn bezorgd om de koopkrachteffecten die de omzetting van de zelfstandigenaftrek tot gevolg heeft voor kleine ondernemers met een winst tot € 18 885. Uit Grafiek 3 over de effecten van de omvorming zelfstandigenaftrek op de winst na belasting maken de leden van de CDA-fractie op dat de grootste inkomenseffecten zich voordoen bij ondernemers met een winst rond de € 9 500; zij gaan er 1% op achteruit. Dit is echter nog exclusief de effecten die de omvorming van de zelfstandigenaftrek heeft op het recht op zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. De regering heeft aangegeven dat de gevolgen voor de te betalen inkomstenbelasting minimaal zijn, maar bij de toeslagen wel effecten kunnen optreden. Deze effecten zijn echter lastig te berekenen, omdat toeslagen van meerdere variabelen afhankelijk zijn. Dit achten de leden van de CDA-fractie een onvoldoende antwoord. Deze leden vragen daarom om het effect van de omvorming van de zelfstandigenaftrek op de winst na belasting, IAB ZVW en inclusief toeslagen inzichtelijk te maken. Wat betekent het bovendien voor de koopkracht van ondernemers met een winst tussen de € 9 645 en € 18 885 dat zij over een groter deel van het inkomen IAB ZVW moeten gaan betalen?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn teleurgesteld over de maatregelen met betrekking tot zelfstandigen. Waarom pakt de regering één van de grootste ergernissen onder zelfstandigen niet aan, namelijk het urencriterium in de zelfstandigenaftrek? Ook blijft een visie op de winstbox uit en wordt er al wel gemorreld aan de huidige systematiek. De leden van de fractie van GroenLinks zouden liever zien dat alle tarieven in de inkomstenbelasting omlaag kunnen door het schrappen van aftrekposten en door fiscale vergroening, zodat er geen aparte winstbox meer voor zelfstandigen nodig is. Is de regering bereid deze mogelijkheid nader te onderzoeken?

«Ondernemers met de ambitie om door te groeien verdienen een steuntje in de rug.» «Het kabinet wil winst maken belonen.» Kan de regering deze motivatie voor het aanpassen van de zelfstandigenaftrek nog eens nader toelichten, gelet op de uitgangspunten voor dit Belastingplan, waaronder het verminderen van het aantal regelingen voor nevendoelen, zoals aangegeven in de inleiding, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Het stimuleren van winst en bevorderen van groei is toch gewenst gedrag stimuleren? Deze leden hebben ook over het voorstel zelf enkele vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie zien de voordelen van een uniform bedrag, zoals de evenrediger behandeling van werknemers en zelfstandigen en het loslaten van de rem op groei. Maar over de uitwerking voor de grote groep van zelfstandigen blijven nog vragen open. Is er een inschatting gemaakt van de gevolgen van het voorstel voor de groep ondernemers met winst tot € 20 000? Heeft de regering inzicht in het aantal ondernemers in deze categorie? Wat zijn de te verwachten effecten van de verandering van de zelfstandigenaftrek voor het aantal startende ondernemers en welke fiscale vervangende prikkels zitten er in het Belastingplan om startende zelfstandigen te ondersteunen? Is het de regering duidelijk wat te de te verwachten effecten zijn van de verandering van de zelfstandigenaftrek in het geval van een economische crisis? En welke vervangende fiscale stabilisatoren zitten er in het Belastingplan om een onverwachte inkomensachteruitgang voor zelfstandigen op te vangen? Waarom is er voor gekozen om het uniforme bedrag niet langer meer te indexeren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Is de inschatting van deze leden juist dat het niet-indexeren in feite betekent dat hiermee op termijn de zelfstandigenaftrek wordt afgeschaft?

Kindregelingen

De leden van de PvdA-fractie betreuren de afschaffing van de kindertoeslag in box 3. De vrijstelling is naar de mening van deze leden een belangrijke mogelijkheid voor ouders om een spaarpot aan te leggen voor hun kinderen. De afschaffing knelt temeer omdat het forfaitaire rendement van 4% waartegen spaarders in box 3 worden belast reeds excessief is gezien het niveau van de rente op de kapitaalmarkt. Kan de regering uitleggen waarom in een tijd dat burgers en overheden worden gemaand om minder schulden te maken het sparen voor de kinderen wordt ontmoedigd?

Nog bezorgder zijn de leden van de PvdA-fractie om de doorwerking van de afschaffing van de kindertoeslag in box 3 naar de toeslagen. Zo wordt onder meer bij de huurtoeslag en de gesubsidieerde rechtsbijstand getoetst of de aanvrager/rechthebbende inkomen in box 3 heeft. Daarvan is sprake als het vermogen hoger is dan het heffingsvrij vermogen. Door de afschaffing van de kindertoeslag kunnen gezinnen die hebben gespaard opeens boven de drempel van het heffingsvrije vermogen uitkomen en hun recht op toeslag verliezen.

Een voorbeeld. De alleenstaande huurder met twee kinderen, die een vermogen heeft, inclusief spaartegoeden van kinderen, tussen € 20 785 en € 26 343 (vrijstellingen 2011) kan tot en met 2011 huurtoeslag krijgen als het inkomen lager is dan € 21 625 en de huur lager dan € 653. Deze huurder zal vanaf 2012 geen recht meer hebben op huurtoeslag. Behalve de directe gevolgen, box 3 heffing, zal er dus een groot indirect gevolg zijn.

Heeft de regering rekening gehouden met deze doorwerking in de toeslagen als gevolg van de afschaffing van de kindertoeslag in box 3? Hoeveel gezinnen dreigen zo hun recht op toeslag te verliezen? Is het echt de bedoeling van het kabinet dat gezinnen noodgedwongen het spaargeld voor hun kinderen opmaken om te voorkomen dat zij het recht op toeslagen verliezen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijzigingen op de kindregelingen. Wordt er nog een uitzondering gemaakt bij de aftrek levensonderhoud kinderen voor gehandicapten, temeer omdat een gehandicapt kind opvoeden meer kosten met zich meebrengt? Wat is de budgettaire derving wanneer een soortgelijke uitzondering wordt gemaakt? Kan er een overzicht worden gegeven voor de standaard koopkrachtgezinnen alleen op basis van de wijzigingen in de kindregelingen? Kan de armoedeval voor alleenstaande ouders nader worden toegelicht door de versoepelingen die worden voorgesteld waarbij wordt ingegaan op de huidige situatie, de nieuwe situatie voor en na de versoepelingen?

Onder het motto van het gezond maken van de overheidsfinanciën wordt een aantal aanpassingen voorgesteld binnen het stelsel kindregelingen. Een daarvan is het geleidelijk afbouwen van de uitzonderingen op de uitkeerbaarheid van de heffingskorting, onder andere voor gezinnen met jonge kinderen. De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat dit voorstel uitgaat van een erg eenzijdige kijk op het combineren van werk en zorg en een bijzonder smalle blik alleen gericht op tweeverdieners. Kan de regering deze leden voorrekenen wat het schrappen van deze uitzonderingen in financiële zin op gaat leveren? Wat betekent dit voor de mogelijkheden arbeid en zorg te combineren, mede tegen de achtergrond van de beperkingen op de kinderopvangtoeslag? En is een inschatting gemaakt van de maatschappelijke kosten van het schrappen van de heffingskorting, bijvoorbeeld toenemende zorgkosten omdat mantelzorg zonder de gecombineerde heffingskorting te duur wordt voor partners of een afnemend aantal vrijwilligers in onze maatschappij?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de inkomenseffecten zijn van het beperken van de doelgroep voor de aftrek levensonderhoud kinderen. Welke groep wordt hierdoor geraakt en is de mogelijkheid overwogen om deze maatregel geleidelijk in te voeren om de inkomenseffecten te beperken?

De leden van de fractie van de ChristenUnie beoordelen graag de verschillende voorstellen van de afgelopen periode met betrekking tot kindregelingen in hun samenhang. Immers, bij elkaar opgeteld kunnen de verschillende voorstellen een behoorlijke negatieve impact hebben op het besteedbaar inkomen in een gezin. Kan de regering in dat verband aangeven wat de cumulatieve effecten zijn op het huishoudinkomen van de wijziging van de kindregelingen via het belastingplan en de invoering van een huishoudinkomenstoets in de sociale zekerheid voor een gezin (1,5 x modaal) met één (inwonend) kind (– 30) welk kind recht heeft op gedeeltelijk jong gehandicapte uitkering, maar die geen studiefinanciering of waarvoor geen kinderbijslag wordt ontvangen?

Het zal de regering niet verbazen dat de leden van de SGP-fractie het voornemen betreuren om de uitzondering voor de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting – de zogenaamde zorgbeloning – te schrappen. Hoewel het meer geleidelijk schrappen van de uitzonderingsbepaling een verbetering is ten opzichte van het regeerakkoord, blijven de leden van de SGP-fractie tegen de afbouw in zijn algemeen fundamentele bezwaren hebben. De leden van de SGP-fractie hebben deze bezwaren uitvoerig gewisseld in het schriftelijk overleg over de Fiscale agenda. Daarom richten deze leden zich nu slechts op de argumenten om de uitzonderingsbepalingen te behouden.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe realistisch het is om te verwachten dat iemand die geboren is voor het jaar 1963 nog een positie op de arbeidsmarkt kan verwerven als hij of zij al jaren uit het arbeidsproces is? Daarnaast vragen deze leden de regering waarom de regering de argumentatie van de vorige regering niet overneemt om een uitzondering voor gezinnen met jonge kinderen in stand te houden.

De leden van de SGP-fractie willen in dit verband de winst markeren van het debat over de afbouw van de algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. De gevoelens van ongemak van diverse fracties over deze logische en technische consequentie van de afbouw in de fiscaliteit, hebben ertoe geleid dat deze fracties meer begrip kregen voor de houding die de leden van de SGP-fractie consequent hebben ingenomen (Handelingen II 28 en 29 september 2011), met name voor wat betreft het feit dat mensen met een inkomen op WML dankzij de afbouw van de algemene heffingskorting mogelijk onder het huidige sociaal minimum terecht komen. De leden van de SGP-fractie spreken de hoop uit dat dit nieuwe inzicht er bij een Kamermeerderheid toe leidt dat in ieder geval de groep mensen die wel zouden willen werken, maar die dat niet kunnen – bijvoorbeeld vanwege een handicap, langdurige arbeidsongeschiktheid of een chronische ziekte – uitgezonderd worden van de afbouw. Erkent de regering dat de fiscale prikkels voor deze mensen onmogelijk kunnen werken? Wil de regering de huidige uitzonderingsbepalingen daarom uitbreiden met de voornoemde groep mensen die niet kunnen werken?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom de regering ervoor heeft gekozen om de kindertoeslag in box 3 af te schaffen. Daarnaast vragen deze leden waarom de budgettaire opbrengst hiervan wordt gebruikt voor een verhoging van een in de ogen van deze leden ineffectief instrument als inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)? De leden van de SGP-fractie hebben daar in het schriftelijk overleg over de Fiscale agenda een aantal fundamentele vragen gesteld, die de regering tot op heden niet heeft beantwoord. Omdat de regering nu weer voornemens is de IACK te verhogen, zien de leden van de SGP-fractie zich genoodzaakt deze vragen de regering nogmaals voor te houden. De afgelopen jaren is de IACK diverse malen fors verhoogd, waardoor het verschil in belastingdruk tussen en binnen de diverse leefvormen nog verder toenam. Ook nu wordt de basis en het maximum weer verhoogd met € 230 verhoogd. Bovendien wordt de opbouw versneld met 0,2%. Zijn deze forse verhogingen noodzakelijk om de daarmee beoogde doelen met zo weinig mogelijk publieke middelen te bereiken, zoals het ministerie van Financiën keer op keer – terecht – benadrukt? Kan de regering de Kamer informeren over de effectiviteit van de IACK sinds de introductie ervan? Is de regering het met de leden van de SGP-fractie eens dat de IACK voor de grote groep mensen die geen inzicht heeft in de fiscale werking van deze korting weggegooid geld is, aangezien zij hun gedrag er niet door veranderen? En welke toename van de arbeidsparticipatie verwacht de regering door de extra verhoging uit dit belastingplan? Wat is de ratio achter het gekozen bedrag voor deze korting? Kan de regering beargumenteren of het in een geïndividualiseerd belastingstelsel stelsel niet inconsequent is om een combinatiekorting te introduceren, aangezien voor het bepalen van de hoogte van die korting naar het inkomen van beide partners in het huishouden gekeken wordt? Erkent de regering dat de IACK daarmee niet leefvormneutraal en discriminerend uitpakt, aangezien sommige groepen, zoals alleenstaanden, veel (arbeids)gehandicapten en mensen met veel zorgtaken nooit gebruik kunnen maken van de combinatiekorting? Kan de regering aangeven waarom de regering de IACK nodig vindt om daarmee de arbeidsparticipatie te bevorderen, gezien het grote aantal financiële prikkels dat mensen toch al ervaren als gevolg van het individueel doorlopen van de progressieve tarieven, de arbeidskorting én sinds 2007 de algemene heffingskorting? Kan de regering bij het beantwoorden van de vraag wat de rechtvaardiging is voor het verstrekken van deze extra belastingkorting ook betrekken dat de kosten van kinderopvang reeds grotendeels worden gedekt door de kinderopvangtoeslag? Erkent de regering dat de IACK daarmee, in tegenstelling tot de overdraagbare algemene heffingskorting, een subsidie is? Vindt de regering het vanuit de idee dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen rechtvaardig dat alleen huishoudens kunnen profiteren van de maximale inkomensafhankelijke combinatiekorting als de minstverdienende partner(!) in staat is een inkomen te verwerven van € 33 444?

Vitaliteitssparen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het vitaliteitspakket verdeeld is ontvangen. Verzekeraars vinden de regeling te mager en de NOB merkt op dat de regeling vooral gebruikt zal worden door hen die het vitaliteitspakket het minst nodig hebben, namelijk mensen met hogere inkomens. Anderzijds dringt de vakcentrale FNV aan op versnelde invoering bij voorkeur op 1 januari dan wel bijvoorbeeld 1 april 2012. Op deze manier zou namelijk een soepeler overgang worden geboden voor werknemers die tot nu toe deelnamen aan levensloop dan wel spaarloon. Eerdere invoering zou voorts helpen versneld het dreigende AOW-gat te dichten. Is de regering bereid te kijken of eerdere invoering dan 2013 mogelijk is?

Het lijkt er volgens de leden van de PVV-fractie sterk op dat de ene regeling de andere weer vervangt. Fiscaal instrumentalisme met de vlag in top. En lekker goed te begrijpen voor de burger.

Om scholing te stimuleren en zo te komen tot een beter inzetbare beroepsbevolking halveert de regering de drempel voor aftrek van scholingsuitgaven in box 1 naar € 250. Zou de regering als het haar daadwerkelijk serieus te doen is om te komen tot een beter inzetbare beroepsbevolking niet beter deze drempel op € 0 kunnen stellen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de nieuwe vitaliteitsregeling een echte spaarregeling is, waarbij weinig over is van de gedachte achter de levensloopregeling dat werknemers sparen voor verschillende vormen van verlof. De leden van de CDA-fractie vinden het erg belangrijk dat sparen fiscaal gestimuleerd wordt, omdat dit de financiële weerbaarheid van burgers vergroot. Deze leden vragen of het voorstel niet leidt tot onduidelijkheid, omdat over het gespaarde bedrag eerst nog belasting moet worden afgedragen bij opname en het spaartegoed in werkelijkheid dus veel lager is dan het lijkt. Daarom willen de leden van de CDA-fractie graag weten tot hoever de grens van het heffingsvrije vermogen in box 3 zou kunnen worden opgetrokken als binnen de vitaliteitsregeling geen aftrekpost in box 1 zou zijn voor het gespaarde vitaliteitstegoed. Na de bekendmaking van het vervallen van de spaarloonregeling, waarbij het spaartegoed met ingang van 1 januari 2012 vrij op te nemen is, zijn in verschillende media berichten verschenen dat een werknemer snel geld kan verdienen door nog in 2011 een spaarloonrekening te openen bij de werkgever en deze vol te storten met het jaarmaximum. Zo kan een paar honderd euro uit de schatkist worden gekregen, zonder dat het tegoed langer dan een paar maanden geblokkeerd staat. Dit is natuurlijk niet de bedoeling van de spaarloonregeling. Wat gaat de regering doen aan deze «snelle spaarloonroute»? Deelt de regering de mening dat het spaarloon niet gedeblokkeerd moet worden voor deelnemers die pas na Prinsjesdag zijn begonnen met de spaarloonregeling, wetende dat deze binnen een paar maanden weer zou worden afgeschaft?

De leden van de fractie van D66 constateren dat het vitaliteitspakket tot doel heeft om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Dit doel ondersteunen de leden. De leden vragen daarom of is onderzocht wat de verwachte effecten zijn van de werkbonus op de arbeidsparticipatie van ouderen. De leden constateren dat de werkbonus met name gericht is op lagere inkomens. Kan de regering een algemene toelichting geven op de verwachte effecten en daarbij specifiek ingaan op de lagere inkomens. Kan de regering daarbij ook ingaan op de effecten die de doorwerkbonus heeft gehad op de arbeidsparticipatie van ouderen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat het vitaliteitssparen bedoeld is om mensen vrij de mogelijkheid te geven om hun inkomen aan te vullen met de opgebouwde tegoeden. De levensloopregeling had met name tot doel om arbeid en zorg beter te kunnen combineren, maar het meest voorkomende spaardoel was vervroegde uittreding. Op welke manier wordt de opname na 62-jarige leeftijd beperkt? De leden constateren dat in art. II, onderdeel C, Belastingplan 2012 voorgestelde art. 3.109a, tweede lid, IB 2001 aangeeft dat de opnamebeperking voor oudere werknemers ingaat in het «kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 61 jaar bereikt». Volgens de memorie van toelichting gaat de opnamebeperking in «het jaar dat een deelnemer op 1 januari 62 jaar oud is». Kan de regering bevestigen dat het de bedoeling is dat de opnamebeperking ingaat in het jaar waarin de deelnemer 62 wordt.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering te bevestigen dat indien het saldo op de vitaliteitrekening als gevolg van behaalde rendementen boven de € 20 000 komt, dit geen gevolgen heeft voor de deelnemer, in die zin dat de rekening niet gedwongen tot uitkering overgaat? De leden constateren dat dit in de levensloopregeling nadrukkelijk was vastgelegd. Waarom is daar nu niet voor gekozen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom er gekozen is de bestedingsdoelen in de vitaliteitsregeling los te laten en in het verlengde daarvan waarom de regering denkt dat de regeling zal bijdragen aan de vitaliteit. Als gekeken wordt naar het doel waarvoor de meeste mensen nu deelnemen aan de huidige levensloopregeling, hoeveel mensen zullen de spaarmogelijkheid in de vitaliteitsregeling dan gebruiken om eerder uit te treden en hoeveel mensen zullen deze regeling dan gebruiken voor scholing of een sabbatical? Wat is er eigenlijk aantrekkelijk aan de deelname aan de spaarmogelijkheid van de vitaliteitsregeling nu de levensloopverlofkorting vervalt?

Hoe wordt in de overgangsregeling voor de levensloopregeling rekening gehouden met mensen die vallen onder de FLO-uittredingsregeling voor zware beroepen, zoals brandweer- en ambulancepersoneel, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. En hoe wordt rekening gehouden met afspraken tussen sociale partners waarbij opbouw van levenslooptegoeden onderdeel is van CAO-afspraken? Kan de regering daarnaast aangeven wat de reden is achter de keuze voor een bedrag van € 3 000 als minimumbedrag om de levensloopregeling voort te kunnen zetten? Hoe pakt deze ondergrens van € 3 000 uit voor de verschillende deelnemers, bijvoorbeeld jonge agenten die nog maar net begonnen zijn met sparen maar waarvoor de levensloopregeling een belangrijk onderdeel uitmaakt van CAO-afspraken?

Via de levensloopregeling is in sommige gevallen voor behoorlijke bedragen gespaard, soms meer dan € 100 000, onder meer om vervroegd uittreden te financieren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de overgangsregeling, of de mogelijkheid over te stappen op het vitaliteitssparen, tegemoetkomt aan deze categorie spaarders? Is de nieuwe regeling niet te beperkt voor deze groep mensen, aangezien opname uit het vitaliteitssparen na het bereiken van de 62-jarige leeftijd wordt beperkt tot € 10 000 per jaar? Is het gespaarde in de levensloopregeling onder het nieuwe regime beschikbaar als overbrugging richting pensioen, voor iedereen die daar gebruik van wenst te maken, en ook voor meer dan € 10 000, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het totaalbedrag is dat iemand met respectievelijk 1 keer, 1,5 keer of 2 keer modaal aan werk-, doorwerk of andere bonussen uit het vitaliteitspakkets kan opsparen tot zijn 65ste verjaardag? En is het opgebouwde vitatiliteitsspaartegoed voor elk doel beschikbaar? Hoe verhouden de door de regering genoemde doelen voor het spaartegoed zich met het bedrag van € 10 000? Is hierbij ook rekening gehouden met het mogelijke verstrekken van mantelzorg? Wat zijn de financiële gevolgen voor een werknemer van boven de 61 wanneer hij in een bepaald jaar meer dan € 10 000 van zijn opgebouwde tegoed binnen de vitaliteitsspaarregeling benut? (Zie ook pagina 68 van de memorie van toelichting.)

De regering is voornemens per 2012 het spaarloon en de levensloopregeling af te schaffen, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. De regelingen uit het vitaliteitspakket, zoals de werkbonus en het vitaliteitssparen worden echter pas in 2013 ingevoerd. Waarom is niet gekozen voor het op elkaar laten aansluiten van beide regelingen, zo vragen deze leden. Zijn daar andere dan budgettaire redenen voor? Hiernaast wordt momenteel door enkele organisaties opgeroepen voor het einde van 2011 nog een spaarloonrekening te openen en het jaarlijks maximaal te sparen bedrag in één keer te storten, waarmee een fors belastingvoordeel genoten wordt. Wat is de verwachte derving van deze «last-minute» actie?

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om te komen tot een vitaliteitspakket. Deze leden hebben er – gezien hun bedenkingen bij de instrumentalisering van de Wet IB – begrip voor dat de arbeidskorting en de doorwerkbonus voor ouderen wordt afgeschaft. Deze leden vragen de regering in dit kader toe te lichten waarom de regering ervoor kiest toch nog een werkbonus op te tuigen. Gaat het argument van de staatssecretaris in de Fiscale agenda niet meer op dat mensen vaak helemaal niet weten waarom zij deze extra korting krijgen? Deze leden citeren: «Ook heeft de wildgroei aan fiscale instrumenten tot gevolg dat mensen het gevoel krijgen «in de verkeerde rij voor de kassa te staan.» Veel belastingplichtigen weten niet op welke faciliteiten zij recht hebben. Een deel van de mensen vergeet daardoor een beroep te doen op de faciliteit. Anderen begrijpen niet waarom een belastingaanslag lager uitvalt. Een 62-jarige belastingplichtige krijgt zijn voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2011. Deze aanslag is aanzienlijk lager dan in voorgaande jaren. Hij begrijpt niet waarom. Tot een bevriende fiscalist naar zijn aanslag kijkt, en ziet dat de aanslag is verminderd met de doorwerkbonus.» Kan de regering aangeven waarop de verwachting is gebaseerd dat mensen wel inzicht krijgen in de werkbonus waar ze recht op hebben? Is de regering niet bang voor aanzienlijke deadweight losses, zoals in de Fiscale agenda wordt betoogd? Op welke manier heeft de regering de inzet van deze fiscale faciliteiten afgewogen?

Prof. dr. Stevens merkt in zijn fiscale beleidsnotities het volgende op: «de motivatie van de doorwerkers meestal niet door financiële motieven wordt bepaald. De effectiviteit van beide maatregelen, waarmee structureel ruim 0,5 mld. is gemoeid, is derhalve kwestieus. Daarvoor in de plaats komt vanaf 2013 in de loon- en inkomstenbelasting een werkbonus om 62-plussers te stimuleren om te blijven werken. De werkbonus bedraagt 3 000 en is vooral gericht op 62-plussers met lage inkomens. Dit impliceert een mix van arbeidsmarkt- en draagkrachtoverwegingen. Met enig cynisme en in tegenstelling met hetgeen daaromtrent in de memorie van toelichting wordt opgemerkt zou men kunnen opmerken dat juist voor de lagere inkomens een extra prikkel om door te werken het minst effectief is, want zij hebben financieel de minste ruimte zich te kunnen veroorloven eerder te stoppen met werken.» De leden van de SGP-fractie vragen de regering inhoudelijk te reageren op de laatste notie.

Voor wat betreft het vitaliteitssparen verwacht de regering dat er 1 mln. mensen zullen deelnemen. Waarop is die verwachting gebaseerd, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Erkent de regering dat deze vorm van fiscaalvriendelijk sparen slechts is weggelegd voor gezinnen die nog iets te sparen hebben en dus hoofdzakelijk zal worden gebruikt door de hogere inkomensgroepen?

Nieuwe renteregeling

De leden van de PvdA-fractie hebben er begrip voor dat de regering het «sparen bij de fiscus» wil ontmoedigen. Deze leden constateren echter tevens dat de nieuwe renteregeling leidt tot een budgettaire opbrengst van structureel € 400 miljoen. Kan de regering aangeven welke groepen belastingplichtigen hierdoor met name geraakt zullen worden?

De leden van de PVV-fractie vinden het een prima regeling.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe renteregeling. In de nieuwe renteregeling wordt rente berekend vanaf 1 juli na afloop van het belastingjaar. Structureel levert de nieuwe renteregeling een besparing op van € 400 miljoen. Dit terwijl belastingplichtigen die een bedrag aan inkomstenbelasting betalen, nu over een paar maanden heffingsrente betalen aan de Belastingdienst en met de nieuwe renteregeling betalen zij geen heffingsrente meer. De leden van de CDA-fractie willen daarom graag weten waarom de nieuwe renteregeling structureel zoveel aan uitgaven van de rijksoverheid bespaart. Hoe is nu de verhouding tussen belastingplichtigen die heffingsrente betalen en belastingplichtigen die heffingsrente ontvangen? Hoeveel heffingsrente betaalt de Belastingdienst momenteel uit en hoeveel wordt er ontvangen?

Hoeveel kosten dan wel besparen de volgende onderdelen van de nieuwe renteregeling:

  • 1. de rente berekenen vanaf 1 juli t+1;

  • 2. aansluiten bij de (hogere) rente voor niet-handelstransacties;

  • 3. geen rente vergoeden over terugbetalingen van de fiscus als gevolg van een bezwaar- of beroepsprocedure;

  • 4. altijd rente in rekening brengen over de betalingstermijn?

Over die laatste twee situaties hebben de leden van de CDA-fractie nog een aantal vragen.

De eerste vraag is naar de situatie dat de belastingplichtige in bezwaar en beroep gaat tegen de aanslag, maar de aanslag wel alvast betaalt. De aanslag ziet immers op dat jaar. Als de fiscus de zaak verliest, krijgt de belastingplichtige straks geen heffingsrente meer vergoed. Kan de regering nader toelichten waarom zij het rechtvaardig acht dat de belastingplichtige in dit geval geen heffingsrente meer ontvangt? Als de belastingplichtige niet alvast betaalt, maar gedurende het proces uitstel van betaling aanvraagt, is hij wel heffingsrente verschuldigd als de rechter de juiste hoogte van de aanslag heeft vastgesteld (hooguit is de rente nul als de rechter de aanslag in het geheel vernietigt). Dus de belastingplichtige is wel altijd rente verschuldigd als hij uitstel aanvraagt, maar als de Belastingdienst een te hoge aanslag heeft opgelegd en de belastingplichtige daardoor te veel belasting betaald heeft, krijgt hij geen rente. Dit vinden de leden van de CDA-fractie geen evenwichtige verdeling van lasten en bovendien getuigt dit niet van een betrouwbare overheid. Graag een toelichting van een kabinet waarom voor deze onevenwichtige maatregel is gekozen.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of er geen probleem ontstaat met de jurisprudentie van de Hoge Raad als er geen rente wordt vergoed na het verminderen van de aanslag na bezwaar of beroep. Kan dit voor de Hoge Raad een reden zijn om een hogere kostenvergoeding toe te kennen?

De tweede situatie ziet op de betalingstermijn van de aanslag. In de nieuwe renteregeling berekent de inspecteur ook belastingrente over de betalingstermijn. Klopt het dat de belastingplichtige belastingrente over de betalingstermijn van bijvoorbeeld twee maanden moet betalen ongeacht wanneer de belastingplichtige binnen deze twee maanden zijn aanslag betaalt? De belastingplichtige die op de eerste dag van de betalingstermijn zijn aanslag betaalt, moet dus nog over de hele betalingstermijn rente betalen. De leden van de CDA-fractie vinden dit een zeer oneerlijke maatregel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de renteregeling. Kunnen er, naast de cijfervoorbeelden van de artikelsgewijze toelichting, voorbeelden worden gegeven waarin cijfermatig een vergelijking met de huidige situatie zit? Hoe wordt er omgegaan bij de nieuwe renteregeling wanneer de Belastingdienst een fout heeft gemaakt met een aanslag in het voordeel van de belastingplichtige? Met andere woorden, wanneer de belastingplichtige zijn voorlopige aanslag betaalt, maar bij de definitieve aanslag blijkt dat de berekening niet goed is uitgevoerd. Keert de Belastingdienst dan rente uit over het teveel betaalde bedrag of niet?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering het plan van een gedifferentieerde heffings- en invorderingsrente heeft gewijzigd. Zij zijn daar verheugd over. De leden constateren echter wel de budgettaire besparing gehaald dient te worden. Kan de regering uiteen zetten op welke manier de besparingen worden gehaald en waar deze neerslaan?

De leden van de fractie van GroenLinks vinden de voorstellen voor de renteregeling onrechtvaardig. Hoe legitimeert de regering dat belastingplichtigen geen rente vergoed krijgen als zij hun aanslag betalen, hiertegen in bezwaar gaan en in het gelijk gesteld worden? Hoe legitimeert de regering dat mensen die pas op 1 juli hun belasting terugontvangen over het voorgaande jaar, geen rente ontvangen terwijl zij gemiddeld een jaar rente mislopen? Is de regering niet bang dat dit juist leidt tot hogere uitvoeringskosten doordat mensen met wisselende inkomsten of met een variabele hypotheekrente tussentijds hun belasting gaan terugvragen? Waarom kiest de regering er niet voor een marktconform rentepercentage toe te passen als het doel is om tegen te gaan dat mensen bij de fiscus gaan sparen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben zich verbaasd over de uitwerking van de nieuwe renteregeling. Deze leden zijn het met de regering eens dat voorkomen moet worden dat mensen bewust gaan «sparen» via de Belastingdienst. Maar deze leden krijgen de indruk dat het hier voorgestelde verder gaat dan dat tegengaan. Kan de regering aangeven aan geven waarom bijvoorbeeld ook mensen die ervoor kiezen het te betalen bedrag op hun aanslag eerst te betalen maar tegelijk wel bezwaar maken tegen hun aanslag geen rentevergoeding krijgen over het terug te ontvangen bedrag wanneer zij na beroep gelijk hebben gekregen? De Belastingdienst heeft immers gedurende die tijd over dat geld kunnen beschikken. Leidt het voorgestelde in feite niet tot sparen van de fiscus bij de belastingplichtige, zo vragen deze leden. Wat is de verwachte opbrengst van de verwachte renteregeling, uitgesplitst naar het niet meer vergoeden van rente bij teruggaaf voor de afdoeningstermijn en het niet meer vergoeden van de rente bij toekenning van een bezwaar, wanneer de belasting wel al is betaald?

Koopkrachtpakket

Volgens het Centraal Planbureau (MEV, pagina 66) verzwaart het kabinet de lasten voor bedrijven met € 3 miljard en die van gezinnen met € 2,25 miljard euro. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met deze zienswijze van het Centraal Planbureau eens is. Kan de regering de maatregelen in het Belastingplan uitsplitsen in lastenverlichtingen en lastenverzwaringen voor respectievelijk bedrijven en gezinnen?

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten welk deel van de lasten uit het Belastingplanpakket voor rekening komt van particulieren en welk deel voor rekening van het bedrijfsleven; hetzelfde geldt voor de lastenverlichting die in het Belastingplanpakket is opgenomen.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de argumenten per maatregel die per 2012 wordt genomen. Waarom wordt bijvoorbeeld de algemene heffingskorting dit jaar wel geïndexeerd en het vorige jaar niet? Wordt de algemene heffingskorting als een soort sluitpost gebruikt? Wat is de reden dat de algemene heffingskorting vorig jaar met € 13 is verlaagd en nu met € 25 verhoogd? Waarom wordt de arbeidskorting voor lage inkomens met € 10 verhoogd? Wat is de budgettaire derving van deze verhoging? Wat is de budgettaire derving wanneer de arbeidskorting met € 100 wordt verhoogd?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom wederom de alleenstaande-ouderkorting wordt verlaagd en de inkomensafhankelijke combinatiekorting verhoogd? Wat is de budgettaire derving van het verlagen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting?

Kan van de fiscale maatregelen in het koopkrachtpakket betreffende de kortingen het koopkrachteffect worden gegeven voor verschillende inkomensgroepen, maar in ieder geval modaal en tweemaal modaal, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Hoeveel belastingplichtigen zullen door de verkorting van de derde schijf meer belasting gaan betalen en wat is daarvan de budgettaire opbrengst?

Waarom is in 2011 het tarief van de eerste schijf met 0,15% verhoogd en wordt deze nu weer met 0,05% verlaagd? Wat is de budgettaire derving van deze 0,05% verlaging? Hoeveel zal de budgettaire derving bedragen als de eerste schijf met 1% wordt verlaagd? Wat zal de budgettaire derving zijn voor een verlaging met 1% van de tweede schijf? Wat is de budgettaire opbrengst wanneer respectievelijk de derde schijf danwel de vierde schijf met 1% wordt verhoogd? Tenslotte willen de leden van de SP-fractie een uitsplitsing van de specifieke budgettaire maatregelen betreffende het koopkrachtpakket. Kan een tabel worden gegeven met de maatregel en het daarbij behorende bedrag voor de jaren 2012, 2013, 2014 en structureel zoals in tabel 4 wordt gedaan zodat opgeteld de bedragen € 706 miljoen voor 2012, € 746 miljoen voor 2013 en € 245 miljoen structureel aan lastenverlichting resulteert?

Overige maatregelen

Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting

De leden van de VVD-fractie juichen het beleid toe dat erop is gericht om het vertrouwen in de woningmarkt te ondersteunen, mede door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en de overdrachtbelasting tijdelijk te verlagen van 6 naar 2 procent. Met de tariefsverlaging wordt een impuls gegeven aan de doorstroming in de woningmarkt en wordt de arbeidsmobiliteit ondersteunt. En zoals in het Belastingplan staat beschreven, hoeft bovendien minder geld geleend te worden voor de hypotheek, wat in het belang is van consumenten en hypotheekverstrekkers, en wordt een bijgedragen in het proces van herstel van de financiële stabiliteit.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een reactie ter zake van de overdrachtsbelasting op de kritiek van het Centraal Planbureau dat de lagere overdrachtsbelasting nauwelijks effectief is om de problemen op de woningmarkt te verminderen en dat per saldo slechts de woningmarkt nog meer wordt gesubsidieerd dan nu al het geval is. Is de terugwerkende kracht die aan de maatregel is gegeven niet het ultieme voorbeeld van een «deadweight loss»?

De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%, is erop gericht de woningmarkt een krachtige impuls te geven. Deze maaregel is slechts van tijdelijke aard, een jaar. De maatregel heeft de instemming van de leden van de PVV-fractie.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting. Overweegt de regering om de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting langer te doen gelden? Hoe ziet de regering de uitkomsten van de maatregel? Wordt de tijdelijke maatregel geëvalueerd om te zien wat de effecten zijn geweest? Zo ja, kan dan ook worden gekeken naar effecten wanneer de maatregel structureel wordt? Waarom kiest de regering niet voor een structurele verlaging gekoppeld met een wijziging in de hypotheekrenteaftrek?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de overdrachtsbelasting tijdelijk is verlaagd. De dekking van deze belastingverlaging wordt onder andere gevonden in de invoering van een bankenbelasting. Kan de regering aangeven wanneer de Kamer de voorstellen voor de bankenbelasting kan verwachten? Kan de regering aangeven of het een tijdelijke of een structurele belasting en wat de voorziene ingangsdatum is?

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het onbegrijpelijk dat de regering nu wel de overdrachtsbelasting aanpakt en nog steeds de hypotheekrenteaftrek ongemoeid laat. Het moge duidelijk zijn dat de stagnatie op de woningmarkt mede wordt veroorzaakt door onduidelijkheid over de structurele oplossing voor de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek. Met hoeveel zouden de belastingtarieven in de structurele situatie naar beneden kunnen als de hypotheekrenteaftrek zou zijn afgeschaft?

Afgelopen zomer heeft de regering een verlaging van de overdrachtsbelasting geïntroduceerd. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om slechts dit beperkte onderdeel van de regelingen voor de huizenmarkt te veranderen, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Waarom is niet gekozen voor een gecombineerde aanpak van enerzijds verminderen van de fiscale voordelen, met name een afbouw in de hypotheekrenteaftrek, en dat verlies te compenseren met het verlagen van de overdrachtsbelasting? Waarom is ervoor gekozen de enorme fiscale last vanuit de huidige inrichting van de Nederlandse woningmarkt te verzwaren met nog meer fiscaal voordeel door de verlaging van de overdrachtsbelasting, zo vragen deze leden. Hoe moeten de genoemde leden de woorden van minister de Jager ten aanzien van de verhoging van de NHG dan duiden, als de minister stelt dat met een te hoog garantiebedrag de schatkist voor grote bedragen kan worden aangesproken, en dat hij geen noodzaak ziet voor zo’n grote overheidsrol op de markt. Vergroot de regering met het verlengen van de verlaging van de overdrachtsbelasting deze rol niet verder, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de verlenging van de overdrachtsbelasting zelf. Is van te voren een inschatting gemaakt van het te verwachten effect, en zo ja, wat was het ingeschatte effect op de verkoop van huizen? Wat was de schatting dat deze verlaging de Staat zou gaan kosten? Voldoet de verlaging van de overdrachtsbelasting aan de verwachtingen, en zo ja, wat was de groei in verkoop als gevolg van de verlaging? Zo nee, waarom kiest de regering er dan toch voor om de verlaging van de overdrachtsbelasting te verlengen? Waarom is de regeling op de 15e van de maand ingegaan? Zijn er geen claims ingediend door mensen die in de dagen voorafgaand aan de 15e een huis hebben gekocht? Ten slotte, wordt nu al nagedacht over de verwachtte negatieve gevolgen voor de woningmarkt van de tariefverhoging zoals die is voorzien per juli 2012?

Uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenregeling

De leden van de VVD-fractie bedanken de regering voor de tegemoetkoming aan de wens van de Tweede Kamer om de maximale looptijd van deze fiscale faciliteit voor vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling uit te breiden van 3 naar 10 jaar na ontslag. Kan de regering bevestigen dat hiermee ZZP-ers langer in zijn of haar pensioenfonds kunnen blijven (voor een periode van 10 jaar)? De leden van de VVD-fractie zien de noodzaak om regelingen waarvan het gebruik niet in overeenstemming is met de doelstelling ervan, wat ten koste gaat van een solide belastingopbrengst, aan te scherpen.

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenregeling. Waarom wordt expliciet in de memorie van toelichting gemeld dat de Tweede Kamer moet instemmen met de budgettaire dekking, te weten verlaging van de fiscale oudedagsreserve? Moeten de maatregelen per se gekoppeld zijn of kan ook een alternatieve dekking worden voorgesteld? Waarom is het budgettair belang van € 15 mln. niet bij de budgettaire aspecten opgenomen?

De maximumdotatie van ondernemers aan de oudedagsreserve wordt verlaagd met € 2500. Daar staat een verlenging tegenover van de mogelijkheid om de pensioenregeling na ontslag voort te zetten, van 3 jaar na 10 jaar. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven hoe deze verlaging uitpakt voor de groep ondernemers die niet uit een dienstverband komen, of al veel langer ondernemen dan 10 jaar. En op wat voor manier wordt verzekerd dat ook werkelijk gebruik kan worden gemaakt van de verlengde voortzetting? Zijn er afspraken met pensioenuitvoerders om mee te werken aan de vrijwillige voortzetting, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Maatregelen 30%-regeling

Ten aanzien van de 30%-regeling vragen de leden van de VVD-fractie een inschatting van het mogelijke effect op het aantal kennismigranten in Nederland? Welke effecten zijn er te verwachten voor het internationale onderwijsaanbod in Nederland? En ziet de regering gevolgen voor het (hooggeschoolde) arbeidsaanbod en de Nederlandse kenniseconomie als gevolg van het vervangen van het criterium «specifieke deskundigheid» door een inkomensgrens? Kan de regering het criterium «gericht vrijgestelde vergoedingen» nader toelichten, alsmede waarop de 150 kilometergrens is gebaseerd?

Begrip hebben de leden van de PvdA-fractie voor de wens van de regering om het onbedoelde gebruik van de 30%-regeling in te dammen. Het kan niet zo zijn dat iemand die net over de grens woont en hetzelfde werk doet bij een bedrijf aanzienlijk minder belasting betaalt dan zijn of haar collega die in Nederland woont. Dit neemt niet weg dat op onderdelen de maatregelen lijken door te schieten. Zo stelt de VSNU dat de voorstellen ertoe leiden dat van het bestaande buitenlandse wetenschappelijke personeel straks 85% niet (meer) voldoet aan de 30%-regeling. Dit omdat het overgrote deel van de promovendi en jonge onderzoekers niet voldoet aan het nieuwe salariscriterium. Onderschrijft de regering deze bevindingen? Is de regering bereid om in het bijzonder de salarisgrens van € 26 600 voor kennismigranten onder de 30 jaar op te trekken, zodanig dat de grootste zorgen van de universiteiten kunnen worden weggenomen?

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in. De 30%-regeling is vormgegeven in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, op grond van een aantal delegaties daartoe in de Wet LB 1964. Deze regeling dient een wettelijke regeling te worden

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er onbedoeld gebruik werd gemaakt van de 30%-regeling en steunen het plan om de 30%-regeling beter te richten. Deze leden zijn dan ook erg positief over de verlenging van de inkortingsperiode tot 25 jaar. De leden van de CDA-fractie vragen welke groep ingekomen werknemers door de nieuwe salarisnorm getroffen wordt. Betekent deze nieuwe eis dat een aantal werknemers met een specifieke deskundigheid die we in Nederland goed kunnen gebruiken, de groep dus die we onder de 30%-regeling willen laten vallen, straks geen gebruik meer kunnen maken van de maatregel? Graag een nadere toelichting op het onbedoelde misbruik dat door deze nieuwe eis wordt aangepakt.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de eis van 150 kilometer zich verhoudt tot het EU-recht. In dat kader willen deze leden ook graag weten of het onbedoelde gebruik in de grensstreek niet had kunnen worden aangepakt door de eis van schaarsheid wettelijk verder aan te scherpen. Graag een toelichting van de regering op dit punt. Ook vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de eis van 150 kilometer niet onredelijk uitwerkt buiten de grensstreek. Verwacht de regering veel onbedoeld gebruik van de 30%-regeling bij een bedrijf uit bijvoorbeeld Amsterdam of Groningen welke een schaarse werknemer met een specifieke deskundigheid uit Noord-Frankrijk aanneemt? Is de regering van mening dat de eis van 150 km in deze gevallen eerlijk en evenredig is?

Klopt het dat voor ingekomen werknemers die op 2 januari 2012 tussentijds getoetst worden, feitelijk geen eerbiedigende werking is? Hoe gaat de regering met dit soort gevallen om?

De leden van de CDA-fractie willen graag een nadere toelichting op het huidige onbedoelde gebruik en de omvang daarvan van de 30%-regeling. Kan de regering daarbij aangeven hoe het gebruik van de 30%-regeling zich in de laatste vijf jaren heeft ontwikkeld? In welke sectoren en beroepen wordt het meest gebruik gemaakt van de 30%-regeling. Zijn dat ook de sectoren waarvan de regering het wenselijk acht dat daarvoor gebruik wordt gemaakt van de 30%-regeling? Hoe beoordeelt de regering de wenselijkheid van de 30%-regeling bij tandartsen en profvoetballers?

Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie begrepen dat in het kader van horizontaal toezicht convenanten met grote belastingadvieskantoren worden afgesloten waarin wordt bepaald dat de beoordeling of een werknemer onder de 30%-regeling valt, aan het advieskantoor wordt overgelaten. Dit heeft de leden van de CDA-fractie zeer verwonderd. Het hoort aan de overheid toe te komen om te beslissen of iemand de 30%-regeling krijgt of niet. Kan de regering toelichten of dit inderdaad in convenanten met grote belastingadvieskantoren wordt geregeld en of dit niet principieel een taak van de overheid is?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijzigingen in de 30% regeling. Kan er een overzicht worden gegeven van de huidige afgegeven beschikkingen verdeeld over sectoren danwel beroepen? Hoe zal dit overzicht eruit gaan zien nadat de maatregelen in de wet zijn opgenomen? Kunnen de budgettaire opbrengsten worden uitgesplitst in de vier maatregelen? Wat is de budgettaire opbrengst als de 30%-regeling wordt afgetopt op een inkomen van respectievelijk € 70 000, € 100 000 en € 150 000? Wat levert het budgettair op wanneer heel de 30%-regeling wordt afgeschaft? Wat zijn volgens de regering de belangrijkste redenen om de 30%-regeling te behouden?

Een van de maatregelen is de salarisnorm voor een specifieke deskundigheid. Waarom is deze norm op € 50 619 gesteld en niet zoals in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen op € 45 000? Welke sectoren danwel beroepen die nu gebruik maken van de 30%-regeling zullen door deze maatregel geen gebruik meer kunnen maken van de 30%-regeling? Is voor deze beroepen dan geen «specifieke deskundigheid» nodig of is de «specifieke deskundigheid» in Nederland dan niet of schaars aanwezig? Een andere maatregel is de 150 kilometergrens. De leden van de SP-fractie vragen de regering of met deze maatregel eigenlijk gewoonweg gesteld wordt dat wanneer je gebruik wil maken van de 30%-regeling, je naar Nederland moet verhuizen. Betekent deze maatregel dat alle ingekomen werknemers vanuit België niet meer onder de regeling vallen? Beschikken deze werknemers dan niet over een specifieke deskundigheid die in Nederland niet of schaars aanwezig is? Welke sectoren danwel beroepen die nu gebruik maken van de 30%-regeling zullen door deze maatregel geen gebruik meer kunnen maken van de 30%-regeling? Hoe zit het bijvoorbeeld met de medisch specialisten die in Nederland werken, maar in het buitenland wonen? Kunnen deze medisch specialisten worden vervangen door medisch specialisten die woonachtig zijn in Nederland of wordt deze groep eigenlijk verplicht om te verhuizen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering het misbruik van de 30%-regeling wil tegengaan. De leden zijn echter bezorgd over de effecten van de maatregel met name door het invoeren van een de inkomensgrens.

In het Belastingplan worden vier maatregelen genomen voor inperking van de 30%-regeling. Kan de regering per onderdeel aangeven wat de verwacht budgettaire opbrengst is voor 2012, deze kabinetsperiode en structureel?

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat misbruik en onbedoeld gebruik van de regeling tegengegaan moet worden, maar dat hier scherp moet worden gelet op neveneffecten. Deze leden constateren dat het bijvoorbeeld zeer lastig wordt voor onderwijsinstellingen om internationale docenten te werven, omdat hun salaris te laag is om in aanmerking te komen voor de regeling. Kan de regering toelichten waarom dergelijke groepen buiten de regeling dienen te vallen? Hoe wordt er omgegaan met kenniswerkers die een specifieke deskundigheid bezitten maar niet aan de salarisnorm voldoen. Is de regering van mening dat deze specifieke deskundigheid slechts kan worden afgemeten aan het salaris?

De leden van de fractie van D66 constateren dat Nederland in vergelijking met andere landen al een relatief hoog toptarief heeft op de inkomstenbelasting. Met versobering van de 30%-regeling kan Nederland daarom onaantrekkelijker worden voor kenniswerkers met een lager inkomen. Kan de regering een vergelijking maken met andere Westerse landen en de regelingen die daar worden gehanteerd om expats en kenniswerkers te faciliteren?

De leden van de fractie van D66 constateren dat in de memorie van toelichting staat dat de salarisnorm voor de 30%-regeling refereert aan het loon dat bij de werknemer wordt belast (het loon exclusief gericht vrijgesteld vergoedingen). Onder belast loon valt ook variabel loon zoals winstdeling of prestatieloon. Kan de regering aangeven hoe met dergelijke looncomponenten zal worden omgegaan in het kader van de 30%-regeling?

De leden van de fractie van D66 constateren dat werknemers die woonachtig zijn in het buitenland in een gebied dat aansluit op de grens van Nederland worden uitgesloten van de 30%-regeling door de definitie van een «ingekomen werknemer» aan te passen. Op grond van de nieuwe definitie moet het gaan om een werknemer die voor tewerkstelling in Nederland op een afstand (straal) van ten minste 150 kilometer van de Nederlandse grenzen woonachtig was. Kan de regering bevestigen dat, nu wordt gesproken van «een gebied dat aansluit op de grens van Nederland», alleen werknemers woonachtig in België en Duitsland kunnen worden getroffen door de 150-km bepaling in de regeling? De leden van de fractie van D66 constateren verder dat een werknemer die van werkgever wisselt de 30%-regeling onder voorwaarden kan voortzetten mits onder meer opnieuw aannemelijk wordt gemaakt dat de werknemer kwalificeert voor de 30%-regeling. Kan de regering bevestigen dat een werknemer die de 30%-regeling is toegekend vóór 1 januari 2012 in dat geval niet zal worden afgewezen op basis van het niet voldoen aan het nieuwe salariscriterium of de 150-km bepaling?

De leden van de fractie van GroenLinks vinden de 30%-regeling nog steeds buiten proportie. Kan de regering aangeven welke van de ons omringende landen dit soort regelingen kent en of hierin ook maxima zijn opgenomen voor de fiscale aftrek of dat een gerichtere doelgroep wordt bediend. Hoeveel mensen maken nu gebruik van de mogelijkheid in deze regeling om niet onder de Nederlandse belastingplicht te vallen zodat zij geen belasting in box 3 hoeven te betalen over hun spaargeld? Kan de regering een inschatting geven van de gemiddelde werkelijke extra kosten die expats moeten maken in vergelijking met de gemiddelde fiscale aftrek?

De 30%-regeling voor buitenlandse werknemers heeft een inkomenseis en een toets op specifieke deskundigheid. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er cijfers beschikbaar zijn over de omvang van de groep waarvoor specifieke deskundigheid getoetst moet worden en in welke sectoren komt dit het meest voor. Welke gevolgen verwacht de regering van de wijziging van de 30%-regeling voor Nederland als vestigingsland voor hoogopgeleiden? Op welke manier wordt voorkomen dat budgettaire gevolgen van de 30%-regeling voor onderwijsinstellingen met een groot aandeel buitenlandse docenten niet worden afgewenteld op de kwaliteit van onderwijs?

S&O-afdrachtvermindering

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in.

Invoering blanco accijnszegels

De leden van de PVV-fractie stemmen hiermee in.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel tot invoering van blanco accijnszegels. Aan welke voorwaarden moeten tabaksfabrikanten voldoen om in aanmerking te komen voor blanco accijnszegels? Welk deel van de tabaksfabrikanten voldoet aan deze voorwaarden? Wat voor sancties staan er op foutief gemelde prijs, hoeveelheid of tariefcode op de zegels en hoe worden deze zegels gecontroleerd door de Belastingdienst? Kunnen de uitkomsten van de pilot ook worden gegeven?

Uitvoeringskosten Belastingdienst

De leden van de SP-fractie vragen of tabel 10 kan worden uitgesplitst in de verschillende voorstellen die het Belastingplan 2012 behelst.

Overig

Vestigingsklimaat

Kan de regering een overzicht geven van de fiscale behandeling van «carried interest», zo vragen de leden van de SP-fractie. Welke aanscherping heeft tijdens de regeerperiode van het vorige kabinet plaatsgevonden? Zijn hiervan al resultaten bekend? Onlangs liet een serie artikelen in het Financieele Dagblad zien hoe Nederland nog steeds een knooppunt vormt voor internationale kapitaalstromen via belastingparadijzen. In het licht daarvan hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen. Deelt de regering de mening van de heer Munting (oud-medewerker Belastingdienst) dat het erg gunstige fiscale klimaat voor financieringsfirma’s als een soort marketinginstrument werkt om hoofdkantoren en/of R&D-afdelingen aan te trekken? Is de regering bereid de Tweede Kamer jaarlijks op de hoogte houden van de totale geldstromen die via holding- en financieringsmaatschappijen door Nederland stromen en de belastingopbrengsten voor de Nederlandse staat daarover, alsmede een overzicht van de afgelopen vijf jaar? Welke substance vereisten worden er gesteld aan de BFI’s? Hebben deze alleen betrekking op de mate van financiering met eigen vermogen en het gelopen eigen risico of zijn er ook andere vereisten? Op welke manier toetst de Belastingdienst op die substance-eisen? Is de regering van mening dat het fiscaal gebruik van de coöperatie, zoals beschreven in het Financieele Dagblad van 13 september 2011, indruist tegen de oorspronkelijke doelstelling van de coöperatie? Wat vindt de regering ervan dat coöperaties steeds meer worden gebruikt als fiscaal vehikel? Kan de regering een omschrijving geven van de manier waarop coöperaties om fiscale redenen worden gebruikt? Welke substance-eisen worden aan hen gesteld? Hoe vaak is er in de afgelopen jaren alsnog dividendbelasting bij een coöperatie is geheven? Hoe wordt beoordeeld of een coöperatie deel uitmaakt van een beleggingstructuur, zodat alsnog dividendbelasting geheven wordt? Wordt de het land van bestemming van de uitkering van de coöperatie in dat oordeel meegenomen? Was het tot nu toe mogelijk voor een coöperatie om direct of indirect aandelen, winstbewijzen of geldleningen te houden met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan? Hoe stelt de Belastingdienst vast of het voornaamste doel van de coöperatie het ontgaan van belasting is? Kan de regering ten slotte aangeven op welke wijze er tot op heden invulling is gegeven aan de aangenomen motie2, ingediend door de SP-fractie, over country by country reporting?

Doorschuifregeling

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wederom aandacht van het kabinet voor het nieuwe fiscale regime zoals dat met ingang van 1 januari 2010 in box 2 van de Wet IB 2001 geldt voor de bedrijfsopvolging van de aanmerkelijkbelanghouder. Onder dit nieuwe regime doet zich een probleem voor wat betreft doorschuiving van een aanmerkelijk belang-claim (ab-claim) bij overlijden van de aandeelhouder in een BV die geen onderneming heeft, maar bijvoorbeeld beleggingen, pensioenvoorzieningen en dergelijke («beleggings-BV's»). Deze doorschuifregeling zit nu in feite zo in elkaar dat echtgenoten gestimuleerd worden om in het zicht van overlijden hun huwelijksgoederengemeenschap (partieel) te verdelen en daarbij alvast de ab-aandelen op naam van de vermoedelijke langstlevende te zetten. Aldus kan men de ab-claim in de aandelen doorschuiven, terwijl dat bij vererving (dus na overlijden) niet meer zou kunnen en over de ab-claim afgerekend zou moeten worden. De inrichting van de wet moedigt dus aan tot fiscaal gedrag in het zicht van overlijden. Bovendien leidt de huidige vormgeving van de doorschuifregeling tot ongelijke uitkomsten in de situatie van plotseling overlijden en in de situatie van «ziek worden en het overlijden zien aankomen». Deelt de regering de visie van de leden van de ChristenUnie-fractie dat dit een ongewenste situatie is? Verdient een algemene doorschuifmogelijkheid van de ab-claim voor zover de aandelen geërfd worden door een echtgenoot niet de voorkeur, zo vragen deze leden. Wat zou er bijvoorbeeld op tegen zijn om de ruime toepassing van de doorschuifregeling van artikel 4.17a van de Wet IB 2001 op te rekken naar iedere langstlevende echtgenoot en mogelijk zelfs tot de «fiscale partner» van de ab-houder, zo vragen deze leden.

Heffingskorting maatschappelijke beleggingen

Wat vindt de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, van het voorstel van de Nederlandse Vereniging van Banken met betrekking tot de faciliteit voor groen beleggen om de heffingskorting vanaf 1 januari 2012 te fixeren op 0,7%, waarbij het volume van de inleg wordt gemaximeerd op € 4,1 miljard.

Afgelopen jaar is door de leden van de fractie van de ChristenUnie aandacht gevraagd voor de heffingskorting op Groen beleggen en is uiteindelijk in het Belastingplan 2011 een geleidelijke afbouw in vier jaar in plaats van direct afschaffen geregeld. Naar nu blijkt is zelfs de eerste stap in een geleidelijke afbouw funest voor de groenfinancieringen. Grote bedragen, oplopend tot € 700 miljoen, stromen uit fiscaal groene producten en de onzekerheid is groot bij ondernemers die hebben geïnvesteerd in innovatieve en duurzame producten in verband met dreigende tussentijdse renteverhoging. Kan de regering de keuze voor afbouw van deze regeling nog eens nader onderbouwen in het licht van de recent gepubliceerde keuze voor een impuls voor innovatieve ondernemers middels fiscale instrumenten (de RDA), zo vragen deze leden. En hoe verhoudt de keuze tot afbouw zich met de recent gesloten Green Deal tussen regering en VNO-NCW, MKB Nederland, LTO en stichting Natuur & Milieu, waarin het volgende wordt aangegeven: «partijen zullen op korte termijn een onderzoek initiëren naar de vraag in hoeverre de financiering van rendabele duurzaamheidsinitiatieven kan worden ondersteund door aanpassing van het huidige fiscale milieu- en energie investerings- en stimuleringsinstrumentarium, en dit beter te laten aansluiten op de behoeften van de markt. Hierbij zal onder meer de samenhang met de fiscale faciliteit Groen Beleggen en de Regeling Groenprojecten 2010 worden betrokken. Het instrumentarium wordt mede beoordeeld op de kosteneffectieve bijdrage aan de energie- en klimaatdoelstellingen.»

De leden van de ChristenUnie-fractie herinneren de regering aan de toezegging gedaan aan de Eerste Kamer om de impact van de afschaffing van de heffingskorting Groen Beleggen te monitoren en de uitspraak open te staan voor alternatieve oplossingen. Kan de regering aangeven wat de resultaten zijn van de genoemde monitoring? Staat de regering open voor alternatieven binnen het bestaande budgettaire kader? Bijvoorbeeld zoals aangedragen door de Nederlandse Vereniging van Banken om vanaf 1 januari 2012 de heffingskorting voor de belegger op 0,7% vast te zetten bij een maximaal volume van de inleg van ruim € 4,1 miljard. In dit alternatief daarnaast € 50 miljoen extra bespaard ten opzichte van de met het belastingplan 2011 aangenomen begroting (lopend van 2011 tot 2015). Graag een reactie.

Verlengen willekeurige afschrijving

Tijdens de crisis van 2008 is ter ondersteuning van bedrijven in economisch moeilijke tijden de willekeurige afschrijvingsregeling geïntroduceerd. Deze regeling blijkt goed te werken, en is voor sommige bedrijven sterk bepalend geweest in de keus voor het doen van grote investeringen. De omstandigheden zijn nu nog steeds niet dusdanig verbeterd ten opzichte van de situatie van 2008. Is de regering het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat in dat verband verlenging van de willekeurige afschrijving een benodigde steun in de rug is voor het bedrijfsleven. Hoeveel kost het om de regeling met een jaar te verlengen? Wat zijn de gevolgen van verlenging voor de ontwikkeling van het EMU-saldo? Is een inschatting te geven van de baten van deze regeling, gelet op de bijdrage hiervan aan bijvoorbeeld werkgelegenheid en economische groei? Zo ja, wat levert deze regeling (op termijn) op? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering een nauwkeurig overzicht wil verstrekken van de beëindiging van het lage btw-tarief in de bouw. Wat waren de positieve gevolgen van de verlaging. Welke effecten heeft de verhoging in een tijd dat de bouw door gebrek aan nieuwbouwprojecten het toch al zwaar heeft. Wil de regering daarbij reageren op de cijfers die de sector heeft aangedragen?

Bosal-gat

Ter dekking van de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting wordt in 2012 het Bosal-gat gebruikt. De leden van de PvdA-fractie vragen om een toelichting op hoe dit gat gebruikt wordt. Verder is in het Belastingplan te lezen dat vanaf 2013 de opbrengsten hiervan weer wegvallen. Wordt het hiermee vanaf 2013 weer mogelijk voor bedrijven om de deelnemingsrente af te trekken? Zo ja, is dat gewenst?

De reparatie van het Bosal-gat ter dekking van de verlaging van de overdrachtsbelasting staat nog niet in het Belastingplan. Hier was door de Tweede Kamer via de motie van Bashir en Van Vliet3 uitdrukkelijk om gevraagd, zo constateren de leden van de SP-fractie. Waarom is het nodig deze maatregel apart te behandelen? Hoe verantwoordt de regering deze dekking in het kader van de begrotingsregels, gezien het feit dat er nog geen voorstel ligt voor het dichten van het Bosal-gat? Hoeveel gaat de reparatie van het Bosal-gat naar schatting opleveren? Ligt het in de bedoeling van de regering om de opbrengst van de reparatie van het Bosal-gat direct weer uit te geven in de wet die daarvoor zal worden ingediend? Welke bestemming heeft de regering daarvoor in gedachte? Hoeveel zou het theoretisch opleveren als het gehele gat zou kunnen worden gedicht, ofwel hoeveel lekt er jaarlijks weg door het Bosal-gat? Kan de regering ingaan op het voorstel van dr. J. Vleggeert in het Weekblad Fiscaal Recht waarin een andere suggestie wordt gegeven voor aftrekbeperking naar aanleiding van de motie Bashir/van Vliet3.

De leden van de fractie van D66 constateren dat in het budgettaire beeld de opbrengst van de reparatie van het Bosal-gat voor het jaar 2012 € 59 miljoen bedraagt, maar deze voor latere jaren nihil is. Kan de regering toelichten waarom er voor deze reparatie geen structurele opbrengst wordt ingeboekt? Kan de regering toelichten hoe de reparatie van het Bosal-gat zich verhoudt tot de aanpak van de overnameholding?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de aanpak van het Bosal-gat nog niet is verwerkt in het voorliggende Belastingplan. Hoe staan de nu voorgestelde maatregelen in de Vpb in relatie tot de aanpak van het Bosal-gat? Ook vragen deze leden of de regering bereid is tot een bredere aanpak van fiscale constructies, aangezien hier nog steeds op grote schaal misbruik van wordt gemaakt en hierdoor de soliditeit van de belastingheffing wordt aangetast.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de aangenomen motie Bashir/Van Vliet3. Waarom, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, is de – met algemene stemmen aangenomen – motie niet uitgevoerd? En hoe verhoudt deze motie én het dekkingsvoorstel van deze regering voor de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting zich met de aanbeveling van het Topteam Hoofdkantoren om de aftrek van deelnemingsrente ongemoeid te laten, welke door de minister van EL&I is overgenomen?

Bankenbelasting

De leden van de SP-fractie hebben verschillende vragen gesteld over het niet opnemen van de wijzigingen in verband met het dichten van het Bosal-gat in het Belasting 2012. Vergelijkbare vragen hebben de leden van de SP-fractie ten aanzien van de bankenbelasting. Ook daar vragen deze leden waarom deze separaat moet worden behandeld. Wordt de opbrengst van de bankenbelasting ook voor andere zaken gebruikt, naast de financiering van de overdrachtsbelasting? Kan de regering een nadere toelichting geven op de verwachte opbrengst van de bankenbelasting?

Commentaar derden

De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook de door de NOB in hun commentaar op het Belastingplan 2012 gestelde vragen te beantwoorden, alsmede te reageren op de door de NOB geuite bezwaren en de door hen aangedragen alternatieven.

Kan de regering een reactie geven op de genoemde punten in de brieven van de KNB en de EPN, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel XXVII Onderdeel D (Artikel 30fe)

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het uitgebreide voorbeeld. Kan dit uitgebreide voorbeeld ook worden gemaakt voor de huidige situatie? In het laatste punt g wordt gesteld dat er over de gehele periode belastingrente is verschuldigd? Hoe is dat in vergelijking met de huidige situatie? Laat dit voorbeeld zien dat de belastingplichtige in het nadeel is wanneer hij bezwaar maakt en zijn gelijk wilt halen? Zo nee, waarom niet?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Dezentjé Hamming-Bluemink

De adjunct-griffier van de commissie,

Giezen