Kamerstuk 32855-14

Arbeid en zorg

Dossier: Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden

Gepubliceerd: 2 juli 2013
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32855-14.html
ID: 32855-14

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2013

Bij brief van 11 januari 20131 heb ik aangekondigd in gesprek te gaan met sociale partners over arbeid en zorg en de Tweede Kamer te informeren over mogelijke aanvullende stappen om de combinatie arbeid en zorg te verbeteren. Aanleiding hiervoor was de vraag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid of het regeerakkoord aanleiding is om het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden te wijzigen.

De mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren is iets dat velen raakt: werknemers en degenen voor wie zij zorgen, werkgevers en de overheid. De vraag hoe de juiste balans kan worden gevonden neemt aan gewicht toe door maatschappelijke, demografische en beleidsmatige ontwikkelingen die voor bepaalde groepen werknemers de combinatiedruk kunnen vergroten. Daarbij gaat het om werkende ouders met jonge kinderen maar ook bijvoorbeeld om mensen die hun werk combineren met mantelzorg voor een (chronisch) zieke partner of een hulpbehoevende ouder.

In deze brief zet ik dan ook graag, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mijn ambities uiteen op dit brede gebied van arbeid en zorg. Dit past binnen de kabinetsdoelen van participatiebevordering, inkomensondersteuning, de ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen en het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving (meer voor elkaar zorgen). Tevens zal ik daarbij ingaan op de suggestie van een «gezinstop» zoals voorgesteld in het algemeen overleg kindregelingen van 3 april jongstleden.

Arbeidsparticipatie van vrouwen

De afgelopen periode is de bruto arbeidsparticipatie van vrouwen aanzienlijk toegenomen. In 2001 werkte nog 54% van de vrouwen, in 2012 was dat toegenomen tot 65%2. Het alleenverdienersmodel is hierdoor niet langer dominant. In een derde van de huishoudens werkt slechts één van de partners.

De toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen is om meerdere redenen van belang. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 reeds gewezen op het belang van economische zelfstandigheid. Hoewel er sprake is van een toename is nog steeds slechts 52% van de vrouwen economisch zelfstandig3. Dit kan bijvoorbeeld bij een scheiding (een derde van de huwelijken) of bij het overlijden van de partner tot problemen leiden. Ook heeft deeltijdarbeid een negatief effect op de carrièrekansen van vrouwen en op de opbouw van een oudedagsvoorziening. Tevens kan de arbeidsparticipatie van vrouwen bijdragen aan een meer evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in posities in het openbaar bestuur, maatschappelijk middenveld en de private sector waarin beslissingen worden genomen.

Daarnaast speelt arbeidsparticipatie, zowel in personen als in uren, een sleutelrol bij het waarborgen van het financiële draagvlak van de verzorgingsstaat. Om op termijn de voorzieningen betaalbaar te houden is het nodig dat het menselijk kapitaal, waarin ook door de samenleving wordt geïnvesteerd, zoveel mogelijk wordt benut.

Het is dus om meerdere redenen van belang dat de positieve ontwikkelingen in de arbeidsparticipatie van vrouwen zich voortzetten. In dat kader is het verder verbeteren van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren noodzakelijk.

Beleid in de afgelopen jaren

Kabinetten in de afgelopen jaren hebben een aantal maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie en -duur van vrouwen te bevorderen en de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren te verbeteren:

  • In de periode 2005 tot 2010 is fors geïnvesteerd in kinderopvang. De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag stegen van € 1 miljard in 2005 naar € 3,3 miljard in 2010. Ondanks recente bezuinigingen lagen de uitgaven in 2012 op € 2,7 miljard, nog ver boven het niveau van 2005.

  • Van 2008 tot 2010 heeft de Taskforce DeeltijdPlus activiteiten uitgevoerd die er met name op gericht waren een cultuurverandering rond deeltijdarbeid te bewerkstelligen, zodat het vanzelfsprekender wordt dat vrouwen in grotere deeltijdbanen en voltijdbanen werken.

  • De SER heeft op 15 april 2011 het advies Tijden van de samenleving uitgebracht rondom het thema tijdbeleid. Dit had zowel betrekking op de mogelijkheden om flexibele arbeidspatronen beter mogelijk te maken, als op de tijden van de samenleving als geheel (openingstijden van bijvoorbeeld kinderopvang en scholen, zorg en overheidsinstellingen). In reactie hierop heeft het vorige kabinet onder meer een aantal pilots rond sluitende dagarrangementen opgezet.

  • In de periode 2010–2012 heeft VWS door middel van een stimuleringsproject Werk en mantelzorg ingezet op het agenderen bij en stimuleren van werkgevers om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te voeren.

Er zijn in relatie tot dit beleid positieve tendensen zichtbaar. De netto arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen is gestegen van 60,4% in 2005 naar 70,4% in het eerste kwartaal van 2013. Het aantal gewerkte uren door moeders met kinderen is gestegen met gemiddeld 3 uur. Ook passen vrouwen minder vaak hun arbeidsduur aan na de geboorte van hun eerste kind. Steeds meer vrouwen (54% in 2011 ten opzichte van 38% in 2001) blijven evenveel uren werken na de geboorte van het eerste kind.4

Toenemende tijdsdruk

De toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen leidt ook tot nieuwe uitdagingen. Diverse onderzoeken laten zien dat grote groepen werknemers vinden dat er te weinig tijd is voor familie of vrienden, dat zij te weinig aandacht aan de kinderen kunnen besteden, en dat het ’s ochtends bij het vertrek naar werk en school en ’s avonds bij thuiskomst te druk is. Vrouwen en mannen hebben het sinds 1975 gemiddeld vijf uur per week drukker gekregen. Uit het SCP-onderzoek Tijd op orde? (2010) blijkt dat een derde van de mensen veel tijdsdruk ervaart; vrouwen in grotere mate dan mannen.

Zo’n 2,6 miljoen Nederlanders geven langdurig (langer dan drie maanden) en/of intensief mantelzorg (meer dan 8 uur per week) (SCP, 2010). In 2011 zorgden 438.000 werkenden voor een ziek kind, partner of ouder. Het ging hier om langer durende zorgsituaties (Bron: CBS/EBB). Een derde van de werkende mantelzorgers ervaart de combinatie als belastend. Daarbij gaat het vooral om werknemers die veel en langdurig hulp verlenen en werknemers met een baan van meer dan 20 uur (SCP, 2009).

Verwachtingen combinatiedruk

De vergrijzing en de grotere zorgbehoefte die hieruit voortvloeit, kunnen de tijdsdruk verder doen toenemen voor werkenden die mantelzorg verlenen. Het SCP geeft in haar meest recente raming van mantelzorg in de toekomst aan dat tot 2030 het aantal verleners van mantelzorg met zo’n 5% zal toenemen5. Voor een deel zal dit neerslaan bij (oudere) werkenden.

De economische crisis zorgt voor nieuwe uitdagingen. In 2012 is de participatie van alleenstaande moeders gedaald. Deze daling heeft zich in het eerste kwartaal van 2013 voortgezet. De arbeidsparticipatie wordt negatief beïnvloed door de huidige economische situatie; daarnaast kunnen ook beleidseffecten, zoals de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, mogelijk een rol hebben gespeeld. Ontwikkelingen in de arbeidsparticipatie worden gemonitord om het effect van bezuinigingen of intensiveringen te bepalen.

Ook wordt de langdurige zorg hervormd. De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn brief over de hervorming van de langdurige zorg drie motieven hiervoor geschetst: het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving (meer voor elkaar zorgen) en de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg en ondersteuning. Deze hervorming kan ertoe leiden dat de druk op de combinatie werk-privé toeneemt. Het ligt voor de hand om te verwachten dat een dergelijke druk vooral betrekking zal hebben op werkenden die zorgen voor een (chronisch) ziek familielid, zoals een ziek kind of zieke partner. Dit maakt het verbeteren van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren noodzakelijk. Een gelijker verdeling van mantelzorgtaken tussen mannen en vrouwen kan hier mogelijk ook aan bijdragen (60% van de mantelzorg wordt verricht door vrouwen6).

In overleg met onder meer veldpartijen op het terrein van vrijwilligerswerk en mantelzorg zal de Staatssecretaris van VWS een brief aan de Tweede Kamer opstellen waarin wordt aangegeven welke acties worden ondernomen ter versterking van informele zorg.

Een toenemende druk op de combinatie werk en privé betekent dat het lastiger kan worden om werken, zorgen en vrije tijd met elkaar in balans te brengen. Het is uiteraard in eerste instantie aan het individu zelf om – al dan niet in overleg met bijvoorbeeld gezinsleden – hieraan invulling te geven. Mensen kiezen het patroon dat het best past bij hun voorkeuren en mogelijkheden wat betreft werken, zorgen en vrije tijd. In veel gevallen zal er sprake zijn van een uitruil. De rol van de overheid is erin gelegen om hierin zo min mogelijk belemmeringen op te werpen en om de keuzemogelijkheden van mensen zoveel mogelijk te vergroten.

Beleidsdoel

Het voornaamste beleidsdoel van het kabinet is dan ook randvoorwaarden te creëren zodat werknemers in staat zijn hun verantwoordelijkheid voor het combineren van arbeid en zorg te kunnen blijven nemen. Daarbij is het van belang dat de positieve trend rond de arbeidsparticipatie en het werken in grotere deeltijdbanen door vrouwen kan worden voortgezet; voorkomen moet worden dat de toenemende druk leidt tot een automatische keuze door vrouwen om minder te gaan werken. Minder werken stelt mensen in staat om arbeid en zorg te combineren en is vaak een bewuste keuze; zoals hierboven geschetst brengt dit echter ook nadelen met zich mee, bijvoorbeeld ten aanzien van economische zelfstandigheid. Mijn ambitie is dan ook beleid te ontwikkelen gericht op het verbeteren van alternatieven, zodat de keuze om zorg te bieden niet automatisch gepaard gaat met de keuze om minder te gaan werken.

Arbeid-en-zorgtop

In de brief over de resultaten van het sociaal akkoord van 11 april 2013 heeft het kabinet de sociale partners opgeroepen om een versterkte inzet te doen op cao-afspraken die de combinatie van arbeid en zorg ondersteunen. Zoals vermeld zal ik met sociale partners nader in overleg gaan over een gezamenlijke inzet op dit gebied. Het idee van een «gezinstop» naar Duits model, zoals op 3 april jl. door het lid Heerma (CDA) is gesuggereerd tijdens het algemeen overleg over kindregelingen, sluit hier goed bij aan. Deze suggestie neem ik graag over.

Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.

De arbeid-en-zorgtop zal ik de komende tijd samen met de Staatssecretaris van VWS en de Minister en Staatssecretaris van OCW uitwerken. Ik streef ernaar deze top in het najaar te houden. Na de top zal ik uw Kamer informeren of deze top leidt tot aanvullende stappen om de combinatie van arbeid en zorg te verbeteren en/of tot eventuele aanpassingen van het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher