Kamerstuk 32847-164

Verslag van een algemeen overleg

Integrale visie op de woningmarkt

Gepubliceerd: 24 maart 2015
Indiener(s): Jaco Geurts (CDA)
Onderwerpen: huisvesting organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32847-164.html
ID: 32847-164

Nr. 164 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 maart 2015

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft op 10 februari 2015 overleg gevoerd met Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst over:

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 20 november 2014 met als titel: Voortgangsbrief Wijkaanpak 2014 (Kamerstuk 32 847, nr. 131);

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 22 januari 2015 houdende de Voortgangsrapportage 2014 Nationaal Programma Rotterdam Zuid (Kamerstuk 32 847, nr. 150);

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 4 februari 2015 houdende een Afschrift van het besluit op de aanvraag van de gemeente Nijmegen voor de gebiedsaanwijzing voor de gebieden Kolpingbuurt, Kop Tolhuis, Teersdijk en Ackerbroekweg (Kamerstuk 33 340, nr. 4).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, Geurts

De griffier van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, Van der Leeden

Voorzitter: Van der Linde

Griffier: Verstraten

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Karabulut, Van der Linde, Monasch, De Rouwe en Van Vliet

en Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 16.30 uur.

De voorzitter Ik heet de Minister voor Wonen en Rijksdienst en zijn ambtenaren welkom bij het algemeen overleg Voortgang wijkaanpak. Ik hanteer in eerste termijn een spreektijd van vijf minuten per fractie en twee interrupties.

De heer Van Vliet (Van Vliet): Voorzitter. Allereerst dank ik de Minister voor de rapportage. Ik stel die zeer op prijs. Het uitgangspunt, de drie pijlers school, werk en wonen, lijkt mij alleszins de moeite waard om je als overheid mee te bemoeien, dus wat dat betreft: hulde. Naar aanleiding van de rapportage rijzen bij mij verschillende vragen. Dit zijn enerzijds vragen vanuit mijn ervaring als voorzitter van de enquêtecommissie Wooncoöperaties over het raakvlak tussen corporaties en hun kerntaken. Het zijn anderzijds vragen over het controleren van de regering en het besteden van publieke middelen. In het Nationaal Programma Rotterdam Zuid is sprake van 10% vanuit diensten van algemeen economisch belang (DAEB) voor de bekostiging van de herstructurering. Wie checkt uiteindelijk of de wooncoöperaties die ermee te maken hebben niet boven die 10% komen? Hoe wordt dit gemonitord en gecheckt? De enquête heeft ons immers iets belangrijks geleerd, namelijk dat wooncoöperaties ver van huis waren geraakt. Ik hoop dan ook dat iedereen zich houdt aan de 10% die voor deze uitzonderingssituatie is afgesproken.

Ik lees verder dat het programmabureau een onrendabele top heeft berekend van 50 miljoen euro per jaar. Met de aantallen woningen in Rotterdam-Zuid wordt de onrendabele top becijferd op 50 miljoen. Voor wiens rekening komen die kosten uiteindelijk? Zitten die wel of niet in de som van die 10% uit DAEB te nemen kosten?

Ik kom op het ondersteunen van experimenten en pilots. Wooncoöperaties doen heel veel in de wijken, ook in Rotterdam-Zuid. Ik ondersteun dat. Bewoners kunnen hun huurwoning kopen. Er zijn wijkondernemingen en nieuwe verdienmodellen en financieringsvormen en er is ook een nieuwe bestemming voor leegstaand vastgoed. Over dat laatste heb ik een vraag. Als er onder de Leegstandwet sprake is van een nieuwe bestemming voor leegstaand vastgoed, heb je in zo'n model een vergunning nodig van de gemeente, zeker als je het in een passende, wettelijke jas giet. Wat is het realiteitsgehalte van die nieuwe bestemming voor leegstaand vastgoed, als je weet dat je de medewerking nodig hebt van de financiers van het vastgoed? Zijn de hypotheekbanken bijvoorbeeld geneigd om op deze schaal hieraan mee te werken en hun toestemming te verlenen aan een nieuwe bestemming? Weet de Minister daar iets van?

Ik ga door naar Urban40. Binnen dat onderzoek is gekeken of de integrale wijkaanpak in de 40 aandachtswijken heeft geleid tot verbeteringen van de gezondheid en daaraan gerelateerd gedrag. De onderzoekers concluderen dat er in de aandachtswijken geen consistent bewijs is gevonden voor positieve veranderingen in de algemene gezondheidssituatie en daaraan gerelateerd gedrag. Dat is nogal wat. Heeft het nog zin om ermee door te gaan? Wat vindt de Minister van de opmerkingen van de onderzoekers?

In de Voortgangsrapportage 2014 Nationaal Programma Rotterdam Zuid lees ik dat er ten opzichte van de voorgaande jaren geen verbetering is in het wegwerken van de achterstand. Ik kom bij een aantal specifieke bedragen. Het Ministerie van SZW heeft € 900.000 ter beschikking gesteld voor regionale middelen voor jeugdwerkloosheidsbestrijding. Het Rijk heeft een bedrag van € 700.000 per jaar beschikbaar gesteld voor loopbaanoriëntatie van scholieren. Dat zijn publieke middelen. Ik vind het schokkend hoge bedragen. Wat wordt er elk jaar feitelijk gedaan voor € 700.000? Waaraan wordt dat geld uitgegeven bij loopbaanoriëntatie van scholieren? Ik wilde dat ik in mijn scholierentijd in Rotterdam-Zuid had gewoond, dan had ik me misschien ook nog eens kunnen heroriënteren op mijn loopbaan.

Ik ben benieuwd naar het totaaloverzicht van het kostenplaatje. Deze projecten krijgen uit verschillende potten heel veel geld. Ik ondersteun de projecten, maar we moeten wel transparant blijven over de feiten.

De enquêtecommissie beveelt aan om de afweging over leefbaarheidsuitgaven vooral op lokaal niveau neer te leggen. Hoe verhoudt dit zich tot deze aanbeveling van de enquêtecommissie, alle inspanningen van het Rijk in aanmerking nemende?

De heer Monasch (PvdA): Voorzitter. Het is goed dat we bij dit onderwerp stilstaan, ook al is het beleid al in een vergevorderd stadium. Een aantal dingen uit de rapportage vallen op. Die hebben deels te maken met Rotterdam-Zuid, maar zijn deels ook gericht op de wijkaanpak. In de brief wordt terecht gezegd dat bewoners de zaken steeds meer zelf ter hand gaan nemen. Dat is op zich een heel positieve ontwikkeling. Ook het aantal serieuze initiatieven neemt toe. Het begon met wijkondernemingen en daar zijn nu de wooncoöperaties bijgekomen. Steeds meer bewoners willen echter het onderhoud van het corporatiebezit, de flat waar ze in wonen, het straatje waar ze in wonen, eventueel zelf doen. In goed Nederlands heet dat «right to manage»: bewoners willen een deel overnemen, want misschien kunnen ze het zelf veel efficiënter doen. Daar zit natuurlijk niet iedereen op te wachten, maar het aantal verzoeken en initiatieven ertoe groeit. De Minister schaart het terecht onder stedelijke innovatie. Het is buitengewoon belangrijk dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen, ook voor de leefbaarheid van buurten. We hebben het daar in een recent debat in de plenaire zaal over gehad, maar toen ging het meer richting de woningcorporatie. Het gaat nu puur om huurders die nog steeds in het bezit van de corporaties wonen, en dat ook willen, maar die het onderhoud van de woningen en de buurt voor een deel willen overnemen van de corporatie. Hoe staat de Minister tegenover dit soort initiatieven? Wordt daar bijvoorbeeld bij Platform31 naar gekeken? Graag hoor ik hier wat meer informatie over.

In de rapportage baart het punt veiligheid me de meeste zorgen. Hierbij zie je meteen dat wijkaanpak een integrale aanpak is. Het ligt niet allemaal in de competentie van de Minister, maar een van de zaken waar ik in dit algemeen overleg toch aandacht voor wil vragen, is dat wij steeds meer signalen krijgen over spookjongeren. Voor mensen die er niet elke dag mee te maken hebben, is het misschien een nieuwe term. In een recente rapportage uit Amsterdam Nieuw-West wordt gerept over tussen de 400 en 700 spookjongeren in het stadsdeel. Ik heb de rapportage hier. Een van de meest kenmerkende herkenningspunten van die groep is dat de jongeren geen vaste verblijfplaats hebben. Ze zwerven 's nachts over straat en proberen in portieken te slapen. Ziet de Minister hierin een rol voor de wooncoöperaties weggelegd? Mijn collega had het net over leegstaande panden. Het is buitengewoon cruciaal voor de veiligheid in deze wijken dat de jongeren 's nachts van straat zijn, voordat ze het pad opgaan waar we ze niet op willen hebben. Het zijn vaak al jongeren met een moeilijke thuissituatie, die in schuldproblemen zijn gekomen. Herkent de Minister het probleem en is daarin misschien ook een rol weggelegd voor andere instellingen? In het kader van de wijkaanpak is het van groot belang dat deze jongeren een vaste plek kunnen krijgen.

Ik kom op Rotterdam-Zuid en het sloopfonds. We hebben hier in het verleden al een paar keer over gesproken. De Minister zegt dat er nog naar wordt gekeken. De rapportage is alweer van enige tijd geleden. Kan de Minister aangeven hoe het met het sloopfonds staat? Er wordt terecht op gewezen dat de rapportage ook van waarde kan zijn in krimpgebieden. Graag een stand van zaken.

In de rapportage over Rotterdam-Zuid wordt gerept over corporaties die een trekking doen op de middelen die zijn vrijgekomen, omdat we die vanuit de verhuurderheffing hebben gealloceerd voor Rotterdam-Zuid. Er is sprake van 629 aanvragen, met een budget van 9,3 miljoen. Dat is volgens mij geen uitputting van het budget. Hoe staat het met die uitputting? Blijft er geld over? Zijn er belemmeringen waardoor er nog sprake is van onderuitputting?

Een ander punt is de particuliere voorraad. We lopen daar allemaal een beetje doorheen en omheen, ook vanuit verschillende politieke invalshoeken. Zeker in gebieden als Rotterdam-Zuid zitten vaak grote opgaven. Dit geldt ook voor krimpgebieden, maar daar hebben we het vandaag niet over. De lage WOZ-waarde, waarbij de eigenaren eigenlijk niet meer van plan zijn het pand op te pakken, verhindert de voortgang van de aanpak, ook in Rotterdam-Zuid. De Minister wijst hierop in zijn brief, maar hij heeft nog geen kant-en-klare oplossing. Hetzelfde probleem hoor je ook vanuit de gemeente Rotterdam. Kan de Minister bekijken hoe ver we zijn? We willen natuurlijk niet dat geld dat via de verhuurderheffing is opgebracht naar particuliere woningbezitters gaat. Dat vindt de PvdA in elk geval een kwalijke zaak. Je moet bekijken of je op andere manieren moet zoeken om iets aan die slechte particuliere voorraad te doen.

In de brief wordt ook gesproken over de evaluatie die de Kamer binnenkort krijgt van 15 jaar Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), de stedelijkevernieuwingsgelden. De PvdA zal die evaluatie zeker betrekken bij de evaluatie van de verhuurderheffing. Het is onontkoombaar dat we in de toekomst met een stads- en dorpshernieuwingsfonds gaan werken, juist om de problemen op te lossen die blijven liggen: onrendabele toppen in sommige gebieden. Een van de directeuren van de corporaties gaf laatst een mooi voorbeeld van de wijken Katendrecht en Pendrecht. Het is bekend dat aan het eind van Katendrecht een boot ligt. Voordat je daar bent, zie je een stadsvernieuwingsgebied dat enorm is opgeklommen. Het is daar nu populair wonen. Dat komt door de investeringen die zijn gedaan, eerst door corporaties en vervolgens door andere partijen. Krijgen we deze evaluatie binnenkort? Het is immers belangrijk om die bij het vervolg van de wijkaanpak te betrekken.

De heer De Rouwe (CDA): Ik hoor de heer Monasch spreken over een stads- en/of dorpsvernieuwingsfonds. Op zich spreekt het onderscheid het CDA zeer aan. Stad en platteland zijn niet hetzelfde en verdienen dus maatwerk. Waar denkt de PvdA concreet aan bij het woord «fonds», en de opmerkingen die in het publiek worden gemaakt over het sloopfonds? Vanuit Rotterdam kwam ook een pleidooi om daar iets mee te doen. Is het een fonds dat onder andere vanuit het Rijk wordt gevoed? Een fonds gaat vaak over geld. Dat geld moet op tafel komen. Waar moet het geld vandaan komen om de achterliggende doelen, die overigens goed zijn, te verwezenlijken?

De heer Monasch (PvdA): Dit is een terechte vraag. De heer De Rouwe krijgt op dit moment van mij geen concreet voorstel, want het moet wel worden gevoed. In het kader van de evaluatie van de stedelijkevernieuwingsgelden zal dit onderwerp terugkeren bij de evaluatie van de verhuurderheffing. Moeten we op een gegeven moment niet denken aan het bewuster inzetten van de middelen die daarbij naar voren komen? Het stads- en dorpsvernieuwingsfonds – het mag ook een andere naam hebben – heeft in het verleden bewezen dat het op gang brengen van investeringen de belangrijkste stap is. Dit geldt bijvoorbeeld in een krimpgebied, waar we niet kunnen doorpakken omdat er te weinig vermogen is. Daar kan dat multipliereffect op gang komen door de eerste investering te doen. Daarom gaf ik ook het voorbeeld van Katendrecht en Pendrecht in Rotterdam-Zuid, waar dat wel heeft kunnen plaatsvinden. Mensen hebben daar hun nek kunnen uitsteken met geld uit dat soort middelen. Soms gaat het om buurten waar de bouwkosten in een bepaalde wijk veel hoger zijn dan op andere plekken, waar met dat soort investeringen het vehikel op gang komt.

De voorzitter: De heer De Rouwe kijkt niet alsof zijn vraag beantwoord is.

De heer De Rouwe (CDA): Dat klopt, voorzitter. U bent buitengewoon scherp. Misschien dacht u het zelf ook wel, maar laten we dat in het midden laten.

De bedoeling die de PvdA hier aanstipt, spreekt mij zeer aan. Daar heb ik ook geen bezwaar tegen. De koppeling die wordt gemaakt met een evaluatie van de verhuurderheffing begrijp ik niet. Moet uit de evaluatie van de verhuurderheffing blijken dat hier in één keer wel geld voor is? Bedoelt de PvdA dat de verhuurderheffing eigenlijk te fors is geweest, dat daar een onsje vanaf zou kunnen? De voorzitter heeft mij laatst geleerd dat er bij een bepaalde partij 300 miljoen afkon.

De voorzitter: 200.

De heer De Rouwe (CDA): 200 miljoen. Is dat waar we aan denken? Wat moet de evaluatie concreet opleveren om de koppeling te bewerkstelligen die de heer Monasch hier tot tweemaal toe bewust maakt, tussen de nieuwe fondsen en de evaluatie van de heffing, zodat die fondsen in één keer van de grond kunnen komen?

De heer Monasch (PvdA): Wij kunnen leren van de evaluatie van de vijftien jaar stedelijkevernieuwingsgelden. Wat heeft die inspanning opgeleverd? Wat zijn daarbij de successen? Welke investeringen zijn mogelijk gemaakt? Bij de verhuurderheffing kun je bepalen wat de werkelijke opbrengsten zijn. Willen we die als een algemene heffing die in de algemene middelen wegloopt? Of zeggen we: het wordt opgebracht door de sector; we kijken hoe het ervoor staat en koppelen de informatie? Wij denken dat het mogelijk en goed is om op een gegeven moment een deel heel bewust te alloceren, voor doeleinden die heel erg spelen in de sector waar de middelen vandaan komen. Zo bedoel ik het. Dat is de stand van zaken op dit moment. Wellicht kan de heer De Rouwe daar in Friesland als lijsttrekker of gedeputeerde zijn voordeel mee doen.

De heer De Rouwe (CDA): Ik mag hierop reageren. Dat gaat ten koste van mijn eigen tijd. Ik wil dit op zich graag, maar je hebt elkaar nodig. Ook het Rijk zal moeten bewegen, willen provincies in de benen komen om bijvoorbeeld iets aan krimp op het platteland of in stedelijke gebieden doen. Er moet dan wel wat gebeuren.

Voorzitter. Ik begin bij het een-na-laatste punt van de heer Monasch: de evaluatie vijftien jaar ISV. Mijn beeld is dat die nog niet aan de Kamer is toegestuurd. Uit mijn hoofd was de evaluatie voor begin dit jaar aangekondigd. Misschien is dat ook wel een punt voor onze eigen procedure. We hadden de evaluatie ook kunnen afwachten en die met de voortgang kunnen bespreken, omdat er wel samenhang in zit. Klopt het dat de evaluatie nog komt? Het kan zijn dat ik iets gemist heb. En wanneer verwachten we die?

Ik wil in dit debat een heel ander punt maken, naar aanleiding van een goed onderzoek van de Politieacademie: het rapport Wijkaanpak en ondermijnende criminaliteit. In mijn eigen woorden staat in het rapport dat we de afgelopen jaren op verschillende momenten heel veel hebben gedaan aan sociale structuur, economische structuur, fysieke structuur en subsidies in krachtwijken, aandachtswijken, probleembuurten en vogelaarwijken. Dit zijn wijken die kwetsbaar zijn door specifieke omstandigheden. We hebben ze in het verleden soms een naam gegeven en soms ook bewust niet, om het stigmatiseren een beetje te ontwijken. In het rapport gaan de onderzoekers er dieper op in en stellen ze als duidelijke conclusie dat deze wijken meer en meer ten onder gaan aan de criminaliteit die daar plaatsvindt. Het is georganiseerde, lokale criminaliteit die begint met bepaalde typen jongeren die zich vervelen, die gaan etteren, die gaan organiseren, die geld gaan verdienen via het illegale circuit en die daardoor rijk worden en op die manier buurten overnemen. Waarom is het een belangwekkend rapport? De rapporteurs stellen dat dit een onderschat probleem is geweest in de probleemaanpak. Steeds is er weer gedacht, misschien wel vanuit ideologie, ook door dit parlement, dat je criminaliteit via allerlei sociale projecten te lijf kunt gaan. De onderzoekers stellen dat je die projecten wel moet doen, maar dat het misgaat als de criminaliteit rustig doorgaat en er geen gerichte, strategische aanpak is. De Minister haalt het rapport kort aan in zijn brief van 20 november vorig jaar. Ik mis daarbij wel zijn eigen conclusies. Ik zie een beschrijving van het rapport, maar wat de Minister ervan vindt en wat hij ermee gaat doen, ontbreekt. De brief van 20 november over de wijkaanpak is erg beschrijvend en laat een erg terugtrekkende beweging van de overheid zien. Dat lijkt me bewust beleid. De Minister zal zeggen dat dit komt omdat gemeenten meer het voortouw moeten nemen en we de gelden afbouwen. Het CDA vraagt zich echter af wie er dan opstaan. De wooncoöperaties moeten zich meer richten op hun corebusiness. Dat vinden we allemaal. De wooncoöperaties deden echter ook veel als het ging om de leefbaarheid, om de voorzieningen, de veiligheid, de sociale veiligheid. Dat vinden we ook van belang. Staat daar wel iemand op als zowel de rijksoverheid als de wooncoöperaties zich terugtrekken?

Namens het CDA rond ik af met een concreet pleidooi, dat de Politieacademie in misschien andere woorden ook noemt. Er moet meer steun van bovenaf komen. Je kunt het niet alleen overlaten aan lokale teams, aan lokale politie. Er moet ook stevigere steun komen. Ik vraag de Minister om te reageren op ons pleidooi om hiervoor een nationaal coördinator georganiseerde misdaad in kwetsbare wijken aan te stellen. De onderzoekers leggen daar in onze ogen de vinger op de zere plek. Het gaat om een nationaal coördinator buurtmaffia, zodat we expertise bundelen, zodat we hier met dit twee maanden oude rapport in de hand veel specifieker aandacht aan gaan besteden. Ik ben benieuwd of de Minister het rapport onderschrijft en herkent, en bereid is om via het kabinet hier stappen in te zetten.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. De plannen van bezuinigingen op allerlei sociale voorzieningen, werk, inkomen en zorg doen mij sidderen voor wat de toekomst ons gaat brengen in de buurten en de wijken. In combinatie met het feit dat, op een enkele uitzondering na, er eigenlijk geen nationale aanpak buurten en wijken meer is, baart mij dat nog meer zorgen. Waarom is die aanpak er niet meer? De stedelijke vernieuwing is dit jaar ook afgelopen. Hoe staat het ervoor in de Nederlandse buurten en wijken? We hebben het hier dag en nacht over. Ziet de Minister het verband wel met allerlei andere onderwerpen, van extremisme tot onveiligheid, waar de heer De Rouwe het over had, de leefbaarheid in den brede? Wat rechtvaardigt op dit moment het beëindigen van een nationale aanpak buurten en wijken? Wat is de reactie van de Minister op de zeer alarmerende berichten dat armoede, sociale uitsluiting en radicalisering groeien in de Nederlandse steden? Het European Urban Knowledge Network heeft een rapport uitgebracht, The Inclusive City, samen met Platform31. Volgens hen hebben 2,5 miljoen Nederlanders, waaronder 600.000 Nederlandse kinderen, te maken met armoede en sociale uitsluiting, met een grote concentratie in stedelijke achterstandswijken. Is het antwoord van de Minister dan werkelijk dat stadsvernieuwing niet meer nodig is? Zo nee, waarom komt de Minister daar dan mee? Hoe verhoudt dit zich tot de Europa 2020-strategie dat tot 2020 het aantal mensen dat in armoede leeft en sociaal uitgesloten wordt, moet afnemen? Wat is de reactie van de Minister op de opmerking van de directeur van Platform31 dat meer Nederlandse steden voor een integrale aanpak moeten kiezen, zoals nu eigenlijk alleen in Rotterdam-Zuid gaande is, en dat dit gepaard moet gaan met een inzet vanuit het Rijk en het bedrijfsleven? Het moeten langjarige integrale programma’s zijn, met concrete doelen om achterstand te bestrijden. Over het bestaande programma op Rotterdam-Zuid en de krimpgebieden schrijft de Minister dat de mogelijkheden voor de instelling van een sloopfonds worden onderzocht. Kan de Minister ons iets meer vertellen over zijn bevindingen? Het theoretische antwoord van de Minister op de vraag wat we van mensen verwachten in buurten en wijken, is actief burgerschap. Dat onderschrijf ik van harte. Maar hoe moeten burgers dit ontplooien als zij te maken hebben met een overheid die hen steeds vaker in de steek laat? Burgers die de afgelopen decennia de publieke voorzieningen achteruit zagen hollen, de wijkaanpak zagen stranden, publiek geld verpatst zagen worden. Is het antwoord van de Minister dan ook dat hun wijk is «uitgegroeid tot de arena», en dat hun wijk «een landingsbaan is verworden voor de drie decentralisaties»? Sorry, wat is dit voor taal? Dit kan de Minister toch niet menen? Waarom is een actieve inzet van het Rijk met geld en doelstellingen voor de wijkaanpak niet meer nodig? Klopt de lijst met 38 wijken überhaupt nog wel, gegeven de gigantische afschuifoperatie van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de gemeenten, met de gigantische bezuiniging? Is burgerschap voor dit kabinet synoniem met «u zoekt het zelf maar uit»? Als dat niet het geval is, op welke wijze moet dan vorm worden gegeven aan de buurt of de schaal voor de toekomst? Als je de buurt als landingsbaan ziet, moet de infrastructuur wel op orde zijn, anders krijg je geen landing maar een gigantische crash met heel veel brokstukken. De Minister schrijft als antwoord, als oplossing, dat hij ruimte creëert voor buurtbewoners. Op welke wijze creëert de Minister ruimte voor bewoners wanneer hij tegen hun wil in bijvoorbeeld de socialewoningvoorraad laat krimpen en de huren laat stijgen? Op welke wijze creëert de Minister ruimte wanneer tegen de wil van bewoners in hun thuiszorgmedewerker niet meer langskomt vanwege ontslag, of de woningen niet meer worden opgeknapt omdat er geen geld is? De buurt verloedert, de onveiligheid groeit. De heer De Rouwe liet dat net onderbelicht, maar de politie zegt en in het rapport staat dat veiligheid en sociale investeringen twee zijden zijn van een medaille. Die moeten hand in hand gaan. Is de Minister bereid om in overleg met gemeenten, het bedrijfsleven en andere partijen een nieuw programma wijkaanpak op te stellen en de stedenaanpak te continueren?

De buurt is de schaal van de toekomst en we streven naar actief burgerschap. Dat gaat niet als we alleen maar de sloophamer op buurten loslaten en het mes zetten in voorzieningen. Hiervoor is radicale democratie nodig. Het verbeteren van de publieke sector, kleinschalige voorzieningen in alle buurten en wijken, het revitaliseren van buurten en wijken, zeggenschap van mensen over eigen buurten en wijken, een levende buurt waar mensen elkaar ontmoeten in plaats van steeds meer gesegregeerde buurten waar professionals hun werk kunnen doen, dit alles vereist een nationale, actieve inzet. De vraag is of de Minister hiertoe bereid is.

De heer De Rouwe (CDA): Het CDA onderschrijft die medaille met twee kanten. Daar wil ik niets aan afdoen. In het rapport staat echter juist dat we de afgelopen jaren heel vaak pogingen hebben gedaan conform de laatste woorden van mevrouw Karabulut – geef ruimte en ondersteun dingen – maar dat de georganiseerde criminaliteit wordt onderschat. Het hoofdadvies van het rapport dat mevrouw Karabulut aanhaalde, was: stel een nationaal coördinator aan die de georganiseerde criminaliteit gaat aanpakken, die de buurtmaffia gaat aanpakken, op vele manieren. Onderschrijft mevrouw Karabulut dit advies? Of haalt zij er alleen de sociale kant uit, wat ook weer een onbalans is?

Mevrouw Karabulut (SP): Ik weet het niet zeker, maar volgens mij heeft de heer De Rouwe in het kabinet-Rutte I gezeten. Dat heeft ook het een en ander aan bezuinigingen ingezet. Het zou mooi zijn als de heer De Rouwe namens het CDA hand in eigen boezem steekt. Natuurlijk onderschrijf ik die twee kanten. Ik noem ze niet voor niets. Ik weet niet of er een nationaal coördinator moet komen. Ik zal het voorstel met veel interesse bekijken. Wat echter nodig is, is dat onze mensen in buurten en wijken hun werk kunnen doen. Ik heb de afgelopen jaren in menig buurt die ik heb bezocht, politieposten zien verdwijnen. De vaste wijkagenten in de buurt zijn onder druk gezet, waardoor ze hun werk niet goed meer kunnen doen. Mijn collega Nine Kooiman heeft recent een onderzoek gedaan onder veiligheidswerkers: de professional wordt vervangen door niet-professionele krachten, wat ten koste gaat van de veiligheid. Ik wil investeren in veiligheid en alles wat daaraan bijdraagt, wil ik ondersteunen. Dat vereist wel een integrale aanpak. Het moet niet alleen rechts zijn, dat standaard met repressie komt waarin sommige linkse partijen heel erg meegaan, maar het is ook niet alleen maar de preventie. Het moet hand in hand gaan, zowel op sociaal gebied als qua veiligheid.

De heer De Rouwe (CDA): Dat wil ik altijd wel doen. Het CDA is echter ongeveer 2.000 jaar verantwoordelijk geweest voor alle stoeptegels. Het is prima om te verwijzen naar bezuinigingen in het verleden, maar het gaat mij nu om het rapport dat mevrouw Karabulut zelf aanhaalt. In het paar maanden oude rapport wordt de vinger op de zere plek gelegd: er is te veel aandacht geweest – en die moet je niet afschaffen, dat zeg ik direct – op sociale cohesie, op ondersteuning. We hebben volstrekt onderschat dat die georganiseerde misdaad juist gedijt in kwetsbare wijken. Daar zullen wij ook wel weer verantwoordelijk voor zijn. Dat vind ik wel erg, maar dat belet mij niet om het punt nu te maken en daar politieke steun voor te vragen. De politiek heeft dus gewoon te weinig aandacht voor criminaliteit. Ik weet dat mevrouw Karabulut er serieus in zit. Ondersteunt ze wel of niet het hoofdpleidooi uit het rapport, dat er meer aandacht moet komen aan de repressieve kant? Er moet een nationaal coördinator buurtmaffia komen.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik kan er nu geen oordeel over vellen of het in die vorm moet. Het is zeker dat er meer aandacht voor moet komen.

Voorzitter: De Rouwe

De heer Van der Linde (VVD): Voorzitter. Afgelopen september heb ik per fiets de oversteek gemaakt naar Rotterdam-Zuid. Ik wilde los van alle werkbezoeken eens rondkijken in de buurt waar ik ooit geboren ben. Er is veel gebeurd op Zuid. En er is van alles ook niet gebeurd. De Cito-scores willen maar niet stijgen. Het aantal havo- en vwo-leerlingen is weer ingezakt. Het aantal voortijdig schoolverlaters blijft veel hoger dan gemiddeld. Dat zie je natuurlijk niet als je op de fiets zit. Je rijdt door slechte buurten, met achterstallig onderhoud, weinig groen, vage winkels die je in Kralingen of Hillegersberg niet zult tegenkomen; achterbuurten dus. Maar ik heb meer gezien. Vanaf de Kop van Zuid rukt een prachtige stad op, met nieuwe horeca op Katendrecht en een goede bioscoop naast de Kuip. De supermarkt en kapsalon Greebe, met zo'n jaren zestig-plint, waar ik als kleuter kwam, zijn er nog steeds. Het oude kerkje van Charlois, een prachtig opgeknapt hofje, oude huizen aan een singeltje waar iedereen wel zou willen wonen. Nieuwe Nederlanders die hun kans grijpen en specialiteitenwinkels zijn begonnen. Oude straten zijn opgeknapt en worden beter dan ooit schoongehouden en er is een RandstadRail die je overal naartoe brengt, naar Spijkenisse of zelfs Den Haag. Mijn punt is: je moet wel geloven in Zuid. In het Nationaal Programma Rotterdam Zuid wordt veel nadruk gelegd op de slechte kanten van de stad. Die moeten worden aangepakt, maar met dat soort beelden verkoop je de stad natuurlijk niet. Nu is de VVD altijd kritisch geweest over de maakbaarheid van probleemwijken, want de overheid is geen geluksmachine. We kunnen wel veel doen aan de randvoorwaarden. Dat betekent in dit geval: schoon, heel en veilig. Die rol zoekt het kabinet nu steeds meer op. De gemeenten hebben een scala aan instrumenten gekregen om wijken veilig te maken, vooral door verlenging van de Rotterdamwet en versterking van de Woningwet. De decentralisaties maken het mogelijk om sociale problemen gericht op te lossen: zorg, onderwijs en wonen dicht bij de mensen.

Het nationaal programma kent drie pijlers: school, werk en wonen. De nadruk heeft de afgelopen jaren gelegen op school en werk. Ik kijk toch wat kritisch naar de voortgangsrapportage. De inzet op werk blijkt weerbarstig. Maar de Rotterdamse haven, Defensie en de RET nemen wel hun verantwoordelijkheid. De keerzijde van de medaille is dat wie eindelijk betaald werk heeft, zo snel mogelijk naar elders verhuist, en dan in Capelle of Barendrecht terechtkomt. De onderwijscijfers vallen dus ook tegen. Het is bepaald geen hosanna. Deelt de Minister mijn zorg hierover? We houden de derde pijler over: wonen, harde infrastructuur. 35.000 woningen moeten worden opgeknapt, waarvan 23.000 in particulier eigendom. De gemeente is inmiddels met een uitvoeringsprogramma voor de komende jaren gekomen en becijfert dat de corporaties naast de al geplande 0,5 miljard nog eens 0,5 miljard kunnen vrijmaken. Dat is bijna € 30.000 per woning. Willen we alle lasten voor Rotterdam-Zuid bij de corporaties leggen, voor particuliere woningen? Hoe ziet de Minister dat, ook in het licht van kerntaken en novelle? Moeten er juist niet veel meer commerciële investeringen komen, vooral in de vrije huur? Wat gaat de gemeente Rotterdam bijdragen? Ziet de Minister het als een taak om tussen de gemeenten, corporaties en investeerders te gaan zitten? Hoe moet ik het sloopfonds zien?

In het uitvoeringsprogramma dat de gemeente heeft gepresenteerd, zit nu ook een vierde pijler: veiligheid. Daarmee zijn we weer terug bij schoon, heel en veilig. Er komt een stadsmarinier, er komen extra wijkinterventieteams en de overlast wordt aangepakt. Voor de VVD zijn dit belangrijke voorwaarden voor een goede stad. Mijn oude kapper, het Turkse restaurant aan het Afrikaanderplein of het café aan het Deliplein worden niets als de stad niet heel veilig is. Dus hulde voor het initiatief.

Terwijl de Minister de steden leefbaar maakt, werkt de Minister van Binnenlandse Zaken aan een Agenda Stad. De inhoud, het doel en de financiering moeten nog worden vastgesteld. Kan de Minister iets zeggen over de taakverdeling met zijn collega? De VVD ziet de verstedelijking als een motor voor economische groei. En als het geen motor is, dan is het op zijn minst een voorwaarde voor economische groei.

Mevrouw Karabulut (SP): Schoon, heel en veilig en de overheid moet randvoorwaarden stellen. Wat betekent dat voor de toekomst? Moet het programma op Zuid volgens de VVD-fractie worden gecontinueerd?

De heer Van der Linde (VVD): Ik stelde die vraag juist aan de Minister. Als wij constateren dat het met onderwijs niet erg hard is gegaan en dat de tweede pijler werk ook een moeizaam verhaal is, kunnen wij dan niet veel beter inzetten op harde infrastructuur, wonen, en daarnaast op veiligheid? Veiligheid is een traditionele kerntaak van de overheid. Bij de pijler wonen mogen we niet al het heil van de corporaties verwachten. Dus ja, we moeten inzetten op veiligheid en kritisch kijken naar wat we op onderwijsgebied echt kunnen doen.

Mevrouw Karabulut (SP): De invulling is dan dus even vers twee. Maar het programma moet, onder bepaalde condities, wel worden gecontinueerd. Wat maakt dan dat op Zuid wel een programma moet worden gehanteerd en in al die andere buurten en steden niet? Ziet de VVD-fractie daar geen problemen met leefbaarheid en veiligheid en alle andere zaken?

De heer Van der Linde (VVD): Het probleem op Zuid is dat het qua omvang niet te vergelijken is met welke stad in Nederland dan ook. Uit mijn hoofd gaat het om ongeveer 300.000 mensen. Er is achterstand op alle gebieden. Ik begrijp heel goed dat de gemeente Rotterdam alles probeert. Het ene zal succes hebben, het andere niet. Ja, we hebben ons gecommitteerd aan het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Ja, we hebben de Rotterdamwet uitgebreid en verlengd. Laten we dat pad aflopen. Ik ben wel heel kritisch over het succes van een aantal dingen. Ik hoop dat de gemeente zich zeer zal richten op harde infrastructuur en veiligheid.

Voorzitter: Van der Linde

De vergadering wordt van 17.07 uur tot 17.17 uur geschorst.

Minister Blok: Voorzitter. Ik schets eerst hoe we verdergaan met de wijkaanpak en specifiek met het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, omdat eigenlijk iedereen naar die brede achtergrond vroeg. In 2007 kondigde Minister Vogelaar een wijkaanpak voor tien jaar aan en selecteerde daarvoor 38 aandachtswijken. Hoewel de politieke omstandigheden zijn gewijzigd en de financiële situatie moeilijk is, is het zuiver naar de bewoners van de wijken om daar waar de behoefte bestaat om voort te gaan met de wijkaanpak, ondersteuning te blijven bieden. Ik ga zo in op een paar wijken die hebben aangegeven geen ondersteuning meer te willen.

Op grond van een onderzoek zeggen de heren Deetman en Mans dat de problematiek in Rotterdam-Zuid zo groot is, dat daar een nationaal programma en een langjarige aanpak van twintig jaar voor nodig is. Dit programma is door mijn ambtsvoorgangers gestart, maar een nieuw kabinet moet ook onder gewijzigde omstandigheden, naar beste vermogen een bijdrage leveren aan het aanpakken van de problemen. Deze zijn in de betreffende wijken echt van een andere schaal dan de problemen die elders ook spelen. We houden daarom in een aantal nationale wetgevingstrajecten specifiek rekening met de situatie in Rotterdam-Zuid. Dat geldt voor de verlenging van wat in de volksmond de Rotterdamwet heet, de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Dat geldt voor de aanscherping van de mogelijkheden om huisjesmelkers aan te pakken, waarvoor ik de instemming van de Kamer heb gekregen. Dat geldt voor de vrijstellingen die we binnen de verhuurdersheffing specifiek voor Rotterdam-Zuid hebben gecreëerd. Dat geldt ook voor de extra ruimte die we hebben gecreëerd binnen de Herzieningswet, die in december in de Kamer is goedgekeurd. In de Herzieningswet staat dat een groter verlies, of afboeking, in krimpgebieden en Rotterdam-Zuid ten laste van de niet-DAEB mag komen, om herstructurering mogelijk te maken. Ik ga daar zo naar aanleiding van de vraag van de heer Van Vliet nog specifieker op in.

Daarnaast heeft het kabinet er met de drie decentralisaties voor gekozen om alle gemeenten in Nederland, dus ook gemeenten met grootstedelijke problematiek, beter toe te rusten om lokale vraagstukken aan te pakken. Ik ben een groot voorstander van de decentralisaties. Ik ben ervan overtuigd dat er in het hele land behoeften bestaan op het gebied van jeugdzorg, sociale zekerheid, toeleiding naar werk en maatschappelijke ondersteuning. De invulling in Rotterdam-Zuid, in een plattelandsregio of in een forensengemeente is echter zo verschillend dat het logisch is om de verantwoordelijkheden en budgetten naar gemeenten over te hevelen. Ik realiseer me dat daar een bezuiniging mee gepaard gaat, maar per saldo zijn het forse budgetten. We geven gemeenten daarmee veel meer speelruimte en ook slagkracht. Over het algemeen geven gemeenten aan dat ze die beweging zeer ondersteunen. Natuurlijk is er altijd een begrijpelijke wens voor meer financiële middelen, maar de extra bevoegdheden en ruimte die gemeenten daarmee krijgen, helpen hen ook zeer bij het wijkenbeleid.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik heb een algemene vraag. Het zijn inderdaad generieke antwoorden waarmee mensen heel weinig kunnen. In zijn algemeenheid bestaat er niet echt zoiets als een buurt- of een wijkaanpak, Rotterdam-Zuid even uitgezonderd. Daar gaan we zo nog wel verder op in. Hoe vindt de Minister dat het nu gaat in de Nederlandse volksbuurten en -wijken? Ziet de Minister een taak voor zichzelf weggelegd, gegeven de grote sociale problematiek? Zijn collega's van Veiligheid en Integratie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben bijvoorbeeld recent een plan gelanceerd ter voorkoming van radicalisering en onveiligheid. De Minister zal dit vast kennen. Ziet hij daarin een rol weggelegd voor zichzelf en voor de buurten en de wijken? Dit soort programma’s zijn de afgelopen jaren mislukt, omdat er geen concrete doelstellingen aan waren gekoppeld, omdat ze niet integraal werden vormgegeven, omdat ze niet werden gecoördineerd. Ik kan me niet voorstellen dat de problematiek er de afgelopen jaren minder om is geworden.

Minister Blok: De vraag is helder maar verrast mij. Mevrouw Karabulut vraagt of ik een rol voor mijzelf zie, minder dan een minuut nadat ik de concrete maatregelen heb opgesomd die ik heb genomen. Ik herhaal ze graag nog een keer. Ik was het die een wetsvoorstel naar de Kamer heeft gestuurd om huisjesmelkers beter aan te kunnen pakken. Ik was het die een voorstel aan de Kamer heeft gestuurd waarmee een gemeente het beheer kan overnemen van slecht beheerde huizen. Ik weet dat mevrouw Karabulut de verhuurderheffing niet steunt, maar ik heb daarin specifiek voor Rotterdam-Zuid een ontheffingsmogelijkheid ingebouwd. Mevrouw Karabulut heeft wel de herziening van de Woningwet gesteund, waarin heel bewust een extra investeringsruimte in de niet-DAEB zit voor Rotterdam-Zuid. Dat zijn heel concrete voorbeelden die onder mijn politieke verantwoordelijkheid hebben plaatsgevonden.

Mevrouw Karabulut (SP): Zeker, ik ontken dat ook niet. Het zijn inderdaad een aantal concrete, soms bruikbare, soms slechte instrumenten. Dit is de politieke invulling, maar dat is niet mijn vraag. Is de Minister van plan om, gegeven de groeiende sociale problematiek en tweedeling, een nationaal programma buurt- en wijkaanpak te continueren of nog beter opnieuw op te stellen? Het programma is immers feitelijk beëindigd. Het instrumentarium is vers twee. Daar kunnen we het ook nog over hebben.

De voorzitter: De Minister beantwoordt deze vraag en maakt dan zijn termijn af. Als alle gestelde vragen aan bod zijn gekomen, kunnen de woordvoerders reageren.

Minister Blok: Ik deel het standpunt niet dat de aanpak van de problematiek in wijken is beëindigd. De aanpak heeft een andere invulling gekregen. De decentralisaties zijn heel cruciaal. Ze zijn een hoeksteen van het kabinetsbeleid en worden sterk gesteund door de gemeenten die daarmee aan de slag moeten. Op mijn eigen gebied heb ik net een opsomming gegeven, die mevrouw Karabulut gelukkig herkende. Ik stuur met grote regelmaat onderzoeken naar de Kamer over de leefbaarheid en veiligheid in buurten en wijken. Het goede nieuws is dat er in de afgelopen jaren over de brede linie een verbetering zichtbaar is. Een aantal onderzoeken brengt echter wel in beeld dat het lastig is om een samenhang te laten zien met het landelijk beleid. Mevrouw Karabulut kan echter niet pretenderen dat ik die informatie niet met de Kamer deel. Ik doe dat wel en ben van plan dit te blijven doen. Uit de onderzoeken blijkt gelukkig dat er vooruitgang is. Een oorzakelijk verband met het landelijk beleid is echter niet goed te herleiden. Dat is een van de redenen waarom we grotere verantwoordelijkheden en bijbehorende middelen bij gemeenten moeten leggen, want het moet gewoon beter.

Ik kom nu bij de vragen van de verschillende woordvoerders. De heer Van Vliet vroeg allereerst hoe toezicht wordt gehouden op de maximaal 10% kosten die mogen worden achtergelaten in het DAEB-deel van de woningcorporatie wanneer er in Rotterdam-Zuid of in een krimpgebied sprake is van transformatie naar niet-DAEB, dus naar het commerciële deel. Bij amendement van de Kamer is het percentage voor deze gebieden overigens verruimd. Het is niet meer 10%, maar het is zo veel als ter beoordeling van de toezichthouder financieel verantwoord is. De woonautoriteit houdt hierop toezicht. Ik heb de Kamer vorige week een brief gestuurd waarin in schets hoe ik de woonautoriteit wil vormgeven.

De heer Van Vliet vroeg naar het programma Urban40, een programma voor het verbeteren van de gezondheidssituatie in grootstedelijke wijken. Mijn ministerie heeft niet rechtstreeks deelgenomen aan het onderzoek, maar de uitkomsten ervan zijn natuurlijk wel relevant voor de mensen die daarmee in de steden aan de slag gaan. Dit is typisch iets waar een gemeente lokaal lessen uit kan toepassen. Uit het onderzoek blijkt dat een aantal activiteiten in de sfeer van meer bewegen zinvol en kansrijk is. Dat is iets waaraan je bijvoorbeeld met het lokale, sociale beleid invulling kunt geven: zorg dat mensen die misschien achter de geraniums verkommeren, worden benaderd om deel te nemen aan een activiteit, bijvoorbeeld op woensdagmiddag, om met een aantal mensen te gaan fietsen. Of benader jongeren om te gaan basketballen. Dit zijn voorbeelden van activiteiten die van groot belang zijn, maar die we niet centraal vanuit Den Haag kunnen aansturen. We kunnen er wel de kennis over delen.

De heer Van Vliet (Van Vliet): Ik stipte dit in eerste termijn aan omdat uit het onderzoek duidelijk blijkt dat het niets oplevert. Het helpt niet. Ik hoorde collega Van der Linde in zijn betoog ook iets zeggen over het resultaat. Er blijven heel veel aspecten achter en het kost allemaal geld. Het zijn publieke middelen. Omdat het wel gewoon in de rapportage staat, heb ik de Minister gevraagd of je niet wat strakker moet bezien waarin geld wordt gestoken en welke resultaten daarmee worden geboekt.

Minister Blok: De vraag is wie hier «je» is? Ik lees het onderzoek niet zo dat de activiteiten voor bewegen en gezondheid nooit zin hebben. Het benaderen van jongeren of het bestrijden van eenzaamheid zijn taken die gemeenten van oudsher op zich nemen, zeker in aandachtswijken. Als je het op een slimme manier invult, kan ik mij voorstellen dat een gemeente het blijft doen. Daar heeft een gemeente goedkeuring voor nodig van de gemeenteraad. Dit is namelijk gemeentelijk geld, geen landelijk geld. Ik ga dus niet zeggen dat een gemeente daar geen tijd, geld of aandacht aan mag besteden.

De heer Van Vliet (Van Vliet): Komt de Minister nog op de 50 miljoen onrendabele top, of valt die onder het antwoord op de 10% DAEB naar niet-DAEB en de woonautoriteit die zich daarom gaat bekommeren?

Minister Blok: De woonautoriteit controleert of het financieel verantwoord gaat.

De heer Van Vliet (Van Vliet): Dat betreft dus ook mijn specifieke vraag wie voor de onrendabele top van 50 miljoen opdraait, en of die dan in de 10% zit?

Minister Blok: De woonautoriteit controleert op zich niet wie daarvoor opdraait, maar zal alleen controleren of corporaties die actief zijn in Rotterdam-Zuid dit financieel verantwoord doen, binnen de randvoorwaarden uit de wet. Of dit specifiek optelt tot 50 miljoen is meer de uitkomst van de controle dan de taak van de woonautoriteit.

De heer Van Vliet vroeg hoe de bevinding van zijn enquêtecommissie dat leefbaarheidsactiviteiten lokaal ingevuld moeten worden zich verhoudt tot de activiteiten van het Rijk in Rotterdam. De problematiek in Rotterdam-Zuid is nu zo groot dat ik, net als mijn voorgangers, van mening ben dat deze bijzondere aandacht van het Rijk verdient. Het raakt aan landelijke wetgeving. Het onderwerp leefbaarheid wordt over het algemeen ingevuld met lokaal geld, maar er zijn ook landelijke financieringen aan de orde. De heer Van Vliet noemde zelf een voorbeeld: de € 700.000 voor loopbaanoriëntatie. Dat is geld van mijn collega van Onderwijs. Dat geld wordt besteed aan loopbaanoriëntatie, met name gericht op techniek en de Rotterdamse haven. Het wordt besteed aan voorlichting en proefstages, aan aansluiting vinden op de arbeidsmarkt. Dat is een verstandige besteding van geld. Een van de bijzonderheden van Rotterdam-Zuid is dat een van de belangrijkste economische motoren van Nederland, de Rotterdamse haven, vlakbij ligt, maar dat relatief weinig jongeren een opleiding kiezen die daarop aansluit en er dus weinig jongeren werk vinden. Ik deel de constatering van Rotterdam in haar eigen plan van aanpak dat de aansluiting onderwijs-werk een van de kansrijkste routes is om Rotterdam-Zuid weer op de been te krijgen.

De heer Van Vliet vroeg hoe ik de realiteit inschat van de herbestemming van vastgoed en of financiers daaraan willen meewerken. Landelijk zien we heel interessante dingen gebeuren, maar voor het gebied Rotterdam-Zuid hebben commerciële financiers nog enige terughoudendheid. Dat betekent niet dat er helemaal niets lukt. Er is onder meer een foodmarkt gestart. Het was voor mij echter wel reden om, specifiek voor Rotterdam-Zuid, wooncoöperaties meer ruimte te bieden om activiteiten op te pikken die de markt normaal doet. Het moet binnen de randvoorwaarden dat het financieel verantwoord is en dat er een markttoets is gedaan. De bedoeling is dat Rotterdam-Zuid uiteindelijk zo aantrekkelijk wordt, dat het uit zichzelf een aantrekkelijk investeringsgebied wordt. De heer Van der Linde schetste dat toekomstbeeld al. Als je nu langs de Kop van Zuid fietst of loopt, zie je het al gebeuren. Ik was er zelf vorige week nog. We weten van andere steden dat het mogelijk is. De Jordaan is een klassiek voorbeeld van een wijk die in de jaren zestig was afgeschreven, maar enorm is opgekrabbeld. Andere voorbeelden zijn Lombok in Utrecht en de Zeeheldenbuurt in Den Haag. Het is echter niet voor niets dat het Nationaal Programma Rotterdam Zuid een looptijd heeft van twintig jaar, want het is wel een ingewikkelde klus. Je ziet het echter voor je ogen veranderen en ik word ook wel blij na zo'n bezoek. Je ziet er ook ellende, je ziet er ook dingen misgaan. Niet alle cijfers zijn even positief, maar het ziet er echt al heel anders uit dan vijf of tien jaar geleden.

De heer Monasch vroeg wat ik vind van een sloopfonds voor Rotterdam-Zuid en eventueel de krimpregio's. Ook CDA, SP en VVD vroegen ernaar. We weten op dit moment niet meer dan dat er zowel in Rotterdam-Zuid als in de krimpgebieden een wens is voor zo'n sloopfonds. Ik heb nooit bedragen gehoord. We onderzoeken of zo'n fonds concreet van bedragen is te voorzien. Daarbij hoort onmiddellijk de kanttekening dat ik geen geld heb voor een sloopfonds. Het is dus het verkennen van een opgave. Ik wil daarbij niet de indruk wekken dat ik daarna meteen een pot belastinggeld heb.

De heer De Rouwe (CDA): Sluit de Minister dat uit? Dat hij nu geen pot geld heeft, kunnen we allemaal constateren bij het bekijken van zijn begroting. De vraag is of de Minister uitsluit dat hierin in de nabije toekomst eventueel een wijziging optreedt. Hij doet er immers wel onderzoek naar. Ik kan me voorstellen dat we ernaar kijken en eventueel herprioriteren, zoals we elk jaar doen in het parlement met de Minister voorop. We kijken wat er op de balans staat en waar eventueel pionnetjes verzet moeten worden.

Minister Blok: Op de balans van het Rijk staan heel veel schulden. Het is niet reëel om te suggereren dat ik hiervoor in deze kabinetsperiode geld verwacht. Dan had ik dat nu wel aangekondigd. Ik heb geen ruimte op mijn begroting om hiervoor op korte termijn geld vrij te maken. Zo'n studie heeft waarde, anders zou ik er ook niet aan deelnemen. Het maakt immers inzichtelijk hoe groot zo'n vraag zou zijn, want dat weten we op dit moment niet. Vervolgens is het aan de verschillende politieke partijen om er in hun plannen voor een volgend verkiezingsprogramma, een volgende kabinetsperiode, wel of geen ruimte voor te maken.

De heer De Rouwe (CDA): Dit antwoord is helder. Het is ook iedereen gegund. Maakt de Minister een rapport voor de verkiezingsprogramma's als dit er niet aan zit te komen? Ik neem aan dat de Minister de ambitie heeft om deze periode uit te zitten met het kabinet. Moeten we daar dan het geld aan besteden? Wat ons betreft gaan we het bekijken en dus ook herprioriteren, eventueel bij komende begrotingen. Dat is een taak van ons allen, de Minister inclusief. Als de Minister nu al aangeeft dat hij het niet verwacht en het alleen maar schrijft voor het VVD-verkiezingsprogramma, of voor welke partij dan ook, vraag ik me af of dat de enige reden is. Is het dan niet kansloos om daar nu tijd, geld en energie in te steken als de Minister het gewoon niet ziet zitten?

Minister Blok: Als je de studie niet doet, of je nu voor het CDA, de SP of de VVD een verkiezingsprogramma schrijft, hoe beoordeel je dan of er 10 miljoen gereserveerd moet worden? Of 100 of 200? Zo'n onderzoek lijkt me een no regret.

De heer De Rouwe (CDA): Ik zal nog een paar keer onderzoeken aandragen voor het verkiezingsprogramma.

Minister Blok: Het is altijd winst als verkiezingsprogramma's op goede onderzoeken zijn gebaseerd.

De heer Monasch en de heer De Rouwe vroegen wanneer de evaluatie van het ISV komt. Ik verwacht daar nog een week of vier voor nodig te hebben. Dat lijkt mij een overzichtelijke periode.

De heer Monasch vroeg welke concrete maatregelen ik neem voor de aanpak van de particuliere woningvoorraad in Rotterdam-Zuid. Die liggen heel sterk in de sfeer van de wetgeving. Als ik onder «particulier» ook vrije sector huur c.q. koop mag opvatten, dan ligt het in de ruimte die de Herzieningswet daarvoor biedt.

De heer Monasch vroeg welke concrete ruimte ik wil bieden voor burgerinitiatieven. Er lopen een aantal experimenteerprogramma's via Platform31. Het lastige bij de landelijke discussie over burgerinitiatieven is dat deze eigenlijk bijna nooit met landelijke wetgeving te maken hebben. Het gaat heel vaak om de manier waarop je op gemeentelijk niveau ruimte kunt geven voor het gezamenlijk beheren van de openbare ruimte of een buurtcentrum. Ik heb zelf niet voor ogen welke landelijke regelgeving hier een zwengel aan zou kunnen geven. Zodra de experimenten zijn voltooid, zal ik de Kamer een overzicht van de ervaringen daaruit doen toekomen. Mijn beeld is echter dat het op dit moment vooral om gemeentelijke opgaven gaat.

De heer Monasch vroeg naar aanleiding van een onderzoek in Amsterdam-West naar spookjongeren, jongeren die niet geregistreerd zijn. Het stadsdeel Amsterdam-West heeft een aanpak ontwikkeld om te voorkomen dat jongeren zich onterecht uitschrijven, want daarmee ontstaat het probleem. Collega Plasterk heeft de Kamer hierover geïnformeerd. Als jongeren zijn uitgeschreven, zijn ze niet bereikbaar voor uitkeringen, huurwoningen en hulpverlening. Ook hier geldt dat het in eerste instantie een opgave is die in Amsterdam-West ingevuld moet worden. Men moet voorkomen dat mensen zich uitschrijven zonder dat bekend is waar ze zich vervolgens inschrijven.

De heer De Rouwe ging in op het onderzoek naar ondermijnende criminaliteit en wijkaanpak. Zijn eerste vraag is waarom ik dit onderzoek überhaupt heb laten doen. Wij willen de vinger aan de pols houden in de wijkaanpak en de ontwikkelingen. Uit eerdere onderzoeken kwam heel duidelijk naar voren dat juist wijken in grote steden waar geprobeerd wordt vooruitgang te bereiken langs de route van de kwaliteit van de woonomgeving, onderwijs en economie, een enorm risico lopen om af te glijden door de verlokkingen van de georganiseerde criminaliteit. Dit onderzoek brengt dat op een heel scherpe manier in kaart. Er is dus een grote samenhang met de verantwoordelijkheid die ik voel voor het voortzetten van de wijkaanpak. Een logische vraag is wat ik vervolgens met de uitkomsten doe. De kennis over de specifieke veiligheidsaanpak wordt natuurlijk primair gedeeld met de collega's van Veiligheid en Justitie, die eigenlijk al langere tijd een aanpak hebben van de regionale informatie- en expertisecentra. Ik heb aangekondigd dat ik met een wetsvoorstel kom om potentiële huurders te kunnen screenen op criminele antecedenten. Het wetsvoorstel is recent in consultatie geweest en ligt nu bij de Raad van State. Dit is een onderdeel waarop ik op mijn terrein de lessen uit het onderzoek toepas. Na ommekomst van de Raad van State komt het wetsvoorstel richting de Kamer.

De heer De Rouwe (CDA): Dat voorstel zien we tegemoet; het is inderdaad aangekondigd. Het is nu niet nodig om daar een opmerking over te maken. Dat kan ook niet. Het valt mij wel op dat het onderzoek dat de Minister aankondigt, niet terugkomt in het rapport als iets van «dat zou iets kunnen zijn». Dat hoeft ook niet per se. De Minister zegt dat hij het onderzoek heeft gedaan omdat hij een vinger aan de pols wil houden. Gaan dan ook de handen uit de mouwen? Er wordt hier expliciet gezegd dat er meer steun van bovenaf moet komen, vanuit het Rijk, en dat het steviger moet. Een concrete aanbeveling is die nationaal coördinator ondermijnende criminaliteit; een klip-en-klare aanbeveling die op het bordje van het Rijk komt. Ik snap dat de Minister zegt dat dit voor een deel onder V en J valt. Desalniettemin is het ook een onderzoek van zijn ministerie. Neemt het kabinet deze prangende en zeer terechte aanbeveling over?

Minister Blok: Sprekend over handen uit de mouwen moet ik eerst opbiechten dat ik een seintje krijg dat het wetsvoorstel nog niet naar de Raad van State is. Ik dacht dat ik het al had verstuurd, maar het ligt klaar om die kant op te gaan.

De vraag over de nationaal coördinator, de roep om nieuwe functionarissen, roept natuurlijk onmiddellijk de vraag op wat die toevoegt aan alle bestaande mensen die hun werk naar eer en geweten doen. Ik heb niet voor ogen wat een nationaal coördinator kan toevoegen aan het werk dat al bij V en J gebeurt. We hebben net een Nationale Politie ingericht, met als belangrijke functie om lessen te delen die vroeger in de regionale korpsen te gemakkelijk bleven hangen. Even los van het feit dat collega Opstelten daar een knoop over zou moeten doorhakken, zie ik niet onmiddellijk welke toegevoegde waarde een nieuwe functie heeft. Ik zie wel toegevoegde waarde in een politie die de lessen uit het onderzoek lokaal toepast. Waar ik dat vanuit mijn wetgevende rol kan doen, ondersteun ik dat.

Mevrouw Karabulut meent dat er sprake is van het beëindigen van een nationale aanpak buurten en wijken. Ik hoop haar geschetst te hebben dat er geen sprake is van beëindigen, maar van concrete invulling en het beter toerusten van gemeenten. Haar vraag was of het aantal van 38 wijken nog klopt. Inmiddels hebben de wijken Kruiskamp en Hatert aangegeven dat zij geen onderdeel van deze groep meer willen zijn; de andere wijken willen dat nog wel. De Kamer heeft vorig jaar een rapportage gehad over de stand van zaken. Mevrouw Karabulut vroeg naar een reactie op een rapport over sociale uitsluiting en armoede. Ik weet niet welk rapport dat is, dus kan ik er moeilijk op reageren.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik doel op The Inclusive City van het European Urban Knowledge Network, gepresenteerd in Platform31.

Minister Blok: Ik kan daar niet zo uit het hoofd op reageren. Dat zal mevrouw Karabulut mij vergeven. Ik ben graag bereid hier een schriftelijke reactie op te leveren.

De heer Van der Linde schetste zijn tocht door Rotterdam-Zuid, na ongetwijfeld met de fiets de verschrikkelijk steile roltrappen van de Maastunnel afgedaald te zijn. Dat is iets wat je ook een keer meegemaakt moet hebben. Het is misschien verstandiger over de brug te gaan. Hij vroeg of de volledige last voor verbetering van de particuliere woningvoorraad in Rotterdam-Zuid bij de wooncoöperaties terechtkomt. Dat zou niet logisch zijn. We bieden wooncoöperaties extra ruimte om in het vrijemarktdeel actief te zijn, maar we willen niet dat alle verantwoordelijkheden van de particuliere eigenaren worden overgenomen met publiek geld. Voor een deel proberen we particulieren te verleiden door aantrekkelijke omstandigheden te creëren. Voor een deel zal er ook sprake zijn van dwang, daar waar er sprake is van verwaarlozing. Daarnaast bezien we of we in het kader van de gelden die de Europese Unie beschikbaar stelt, projecten in Rotterdam-Zuid kunnen laten meedraaien.

Dan was de vraag hoe de verantwoordelijkheidsverdeling is rond de Agenda Stad. Dat is een kabinetsbrede agenda, waarvan collega Plasterk trekker is. Natuurlijk is wonen daar een belangrijk onderdeel van. Collega Plasterk werkt een complete agenda uit, maar voor het woononderdeel draag ik mijn steentje daaraan bij. Ik hoop hiermee de vragen in eerste termijn beantwoord te hebben.

De voorzitter: Ik stel de collega's voor dat we een korte tweede termijn doen. Ik denk aan een spreektijd van twee minuten en één interruptie.

De heer Van Vliet (Van Vliet): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden in eerste termijn. Ik ken hem als iemand die concreet op de vragen probeert in te gaan. Dat heeft hij nu ook gedaan. Het voorbeeld van de € 700.000 is duidelijk. Wanneer de tonnen en miljoenen aan publiek geld ze om de oren vliegen, vragen heel veel Nederlanders zich altijd af waar dat aan wordt besteed of in welke potten het terechtkomt. In dit specifieke voorbeeld is dit adequaat geschetst, waarvoor dank. Ik was een tijd geleden bij woningcorporatie Woonwenz, in Venlo, een week of twee nadat de Minister daar was. Ik heb door de wijk Venlo-Noord gelopen, waar de Minister ook is geweest. Ik deel zijn opvatting dat er wel degelijk voorbeelden zijn van wijken die we letterlijk en figuurlijk gigantisch uit het slop kunnen trekken. Deze corporatie heeft dat gedaan in samenspraak met de gemeente en met justitiële autoriteiten. Het is een corporatie die haar financiën goed op orde heeft. In de bevindingen van de enquêtecommissie en de wooncoöperaties is dit een prachtig voorbeeld van hoe het ook kan. Laten we daar samen in optrekken. Ik ben een voorstander van wijkenaanpak, laat daarover geen misverstand bestaan. We hebben echter lessen te leren uit het verleden en daarom wil ik hier de vinger aan de pols houden. Er is in elk geval een positieve grondhouding.

De heer Monasch (PvdA): Voorzitter. Ik kom gelukkig nog steeds op tal van plekken in Nederland waar de wijkaanpak met succes is doorgevoerd. Ik was onlangs in Schiedam, waar diverse bewonersgroepen met corporaties en gemeenten vragen of ze alstublieft mogen doorgaan met de wijkaanpak, want die heeft hen bij elkaar gebracht. Corporaties gaan door met investeren. Het is goed dat sommige Kamerleden tot in Venlo aan toe de goede voorbeelden oppikken. Er is een vraag blijven liggen waar ik nog even kort naar wil verwijzen, over de uitputting of onderuitputting van de gelden die ter beschikking zijn gesteld voor Rotterdam. Er staat 9,3 miljoen op basis van 629 aanvragen. Dat is volgens mij minder dan we hadden gealloceerd. Hoe staat het verder met de uitputting van het programma? Is er voldoende aanwezig of zegt de Minister dat we de besteding moeten verruimen?

De heer De Rouwe (CDA): Voorzitter. De belangrijkste boodschap van het CDA in dit algemeen overleg over de wijkaanpak was het onderstrepen van de ondermijnende criminaliteit. Ik merk dat dit niet beklijft. Het rapport is geschreven met een goede motivatie, namelijk de vinger aan de pols houden. De conclusies die daaruit voortkomen, zijn dat de huidige aanpak onvoldoende werkt en de huidige aanpak te veel de focus heeft op sociale infrastructuur, op cohesie, op inspraak. Daarvoor zijn vele partijen verantwoordelijk, wij en anderen ook. Juist dit proces van criminalisering, het verder verbreiden ervan en alle effecten die het heeft, zijn te veel aan het oog van de overheid onttrokken geweest. Ik hoor de zogenaamde oude reacties ook terug bij de Minister. Dat kan zijn omdat het onderwerp erg nieuw is, of omdat het op deze manier onder de aandacht wordt gebracht. Het kan ook zijn dat het wordt onderschat. De Minister stelt dat hij niet snapt wat een landelijk gecoördineerde aanpak voor toegevoegde waarde heeft. Ik snap de huiver en voorzichtigheid voor een nieuwe functie best. De Universiteit van Tilburg en de Politieacademie leggen het desalniettemin als centraal punt neer. De huidige aanpak werkt niet en er is vanuit het Rijk te veel, of veel meer, voor nodig om hiermee bezig te gaan. Ik merk weinig toenadering op dit punt. Ik wil VAO's zo veel mogelijk voorkomen, maar het CDA wil hierover toch graag een Kameruitspraak. Ik wil die uitspraak eigenlijk voorkomen. Misschien kan de Minister zeggen dat hij bereid is om met de onderzoekers in gesprek te gaan, om goed te bekijken wat we op basis van het rapport kunnen doen? Dat zou ik prettig vinden, want dan hoef ik geen VAO aan te vragen. Het is een vierde pijler die het CDA graag wil terugzien in het beleid met betrekking tot de wijkaanpak, los van de drie pijlers die in dit debat al veel genoemd zijn.

De voorzitter: Ik begrijp dat u nog niet hebt besloten om een VAO aan te vragen?

De heer De Rouwe (CDA): Dat klopt.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Zeggen dat er een nationaal programma is met een brede wijkaanpak, is iets anders dan dat het er ook ligt. Het schokt mij dat de Minister het rapport van Platform31, waaraan ik refereerde, niet kent. Is de Minister, gezien de schokkende conclusies die daarin staan en alle ontwikkelingen in de Nederlandse buurten en wijken, op zijn minst bereid om niet alleen inhoudelijk te reageren op dat rapport, als hij het heeft gelezen, maar ook in overleg te treden met de betreffende gemeenten en de directeur van Platform31, om te bekijken welke voorstellen gedaan kunnen worden? Ik geef de Minister daarbij het belang mee van een integrale aanpak, en onderstreep dat. We hebben deze aanpak immers niet voor niets in Rotterdam-Zuid. De Minister zegt ook niet dat hij de aanpak beëindigt, hij wil deze continueren. Gelukkig zijn niet alle buurten vergelijkbaar met Rotterdam-Zuid, maar er is wel een vergelijkbare problematiek. De heer Monasch noemde ook al een aantal zaken. We hoeven hier niet het inhoudelijk debat over decentralisaties te voeren, maar we zien het aantal verwarde mensen, het aantal daklozen, het aantal geradicaliseerde jongeren, het aantal mensen dat sociaal uitgesloten wordt, groeien. Je kunt zeggen dat je dat een beetje gaat monitoren en instrumenten hebt, maar ik roep de Minister op om een actieve inzet te tonen.

De voorzitter: Ik zie af van een inbreng in tweede termijn namens de VVD-fractie.

Minister Blok: Voorzitter. Ik dank de heer Van Vliet voor zijn vriendelijke woorden over mijn onderbouwing van de zeven ton. Hij heeft dezelfde goede herinneringen aan het bezoek aan Woonwenz in Venlo als ik. Ik had eigenlijk verwacht dat hij erop zou wijzen dat Woonwenz goede afspraken heeft gemaakt met een lokale bouwer. Woonwenz verkoopt een aantal complexen en doet het DAEB-deel in de wijk. Het niet-DAEB-deel is voor rekening en risico van de bouwer.

De heer Van Vliet (Van Vliet): Dat is een zeer terechte aanvulling.

Minister Blok: Het is heel mooi geworden.

De heer Monasch wees erop dat hij bewoners en gemeenten tegenkomt, bijvoorbeeld in Schiedam, die zeggen dat de wijkaanpak moet doorgaan. Ik vind dat ook, vandaar dat ik heb gezegd dat ik ermee doorga.

Ik had zijn vraag over de uitputting van de vermindering van de verhuurderheffing inderdaad nog niet beantwoord. Tot en met eind 2014 heeft Rotterdam-Zuid 39 miljoen aangevraagd. Jaarlijks is voor Rotterdam-Zuid en de krimpgebieden 70 miljoen beschikbaar. Mijn indruk is niet dat er te weinig belangstelling voor zou zijn. Het bedrag van 39 miljoen is nog niet volledig toegewezen, want een aanvraag wordt natuurlijk inhoudelijk getoetst, maar het is wel een substantieel bedrag. Dat was ook de bedoeling van de vrijstelling.

De heer Monasch (PvdA): Het geld kan aangevraagd zijn, maar in de rapportage wordt gerept over een toegewezen bedrag van maar 9,3 miljoen. Daar zit nogal een discrepantie tussen.

Minister Blok: Het is inmiddels opgelopen tot 15 miljoen. De heer Monasch zal het met me eens zijn dat je aanvragen van geval tot geval beoordeelt. Mijn beeld is niet dat er weinig belangstelling is of dat het kansloze aanvragen zijn.

De heer De Rouwe wijst nogmaals op de zorgelijke uitkomsten van het onderzoek naar ondermijnende criminele activiteiten. Ik deel zijn zorg. We hebben het onderzoek niet voor niets laten doen. Uit eerdere onderzoeken kregen we het beeld dat je er niet alleen bent met aandacht voor de fysieke infrastructuur, onderwijs, economie, hoe belangrijk die onderwerpen ook zijn.

De collega-Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft een schriftelijke vragenronde ingelast over het vervolgtraject. Het is ingewikkeld om er nu heel inhoudelijke uitspraken over te doen, terwijl een collega-minister en een collega-Kamercommissie daarmee bezig zijn. Ik zie niet onmiddellijk waarom een coördinator een toegevoegde waarde heeft. De heer De Rouwe gaat natuurlijk zelf over het wel of niet indienen van moties, maar het lijkt mij logisch om de antwoorden op de Kamervragen in de commissie voor Veiligheid en Justitie af te wachten.

De heer De Rouwe (CDA): Dit is van-het-kastje-naar-de-muurtaal. Ik heb er ergens wel begrip voor, maar het is de Minister die dit rapport aanhaalt in zijn brief ter onderbouwing. Het is de Minister die opdracht heeft gegeven tot dit onderzoek en het is de Minister die aangeeft dat hij niets ziet in de hoofdconclusie die wordt geboden. Hij geeft dus op geen enkele manier aan hoe hij hier handen en voeten aan geeft, behalve dat hij de stelling verdedigt dat het serieus wordt genomen en dat dat de reden is waarom het onderzoek gedaan is. Dit bevestigt alleen maar dat het een probleem is. Ik wil er best procedureel in meegaan om dit ook vanuit V en J te aanschouwen en te motiveren waarom het CDA het van belang vindt. Ik vraag de Minister echter wel om hierover met zijn collega na te denken, om hier echt iets mee te doen. Alleen het doen van onderzoek is een te magere onderbouwing voor het bezien van het probleem en het delen van de zorgen. Daar zijn onderzoeken niet voor bedoeld.

Minister Blok: Er zit geen licht tussen de opstelling van de heer De Rouwe en mijzelf. Het onderzoek was niet bedoeld om het in de kast te leggen, maar om er concreet vervolg aan te geven. Dat loopt voor het grootste deel via de Veiligheid en Justitie-lijn, naast de wet die ik in voorbereiding heb. Het leek mij logisch om daar waar de commissie voor Veiligheid en Justitie inhoudelijk vragen stelt over het rapport, die beantwoording af te wachten voordat er verdere stappen worden gezet in de Kamer. Mijn intentie is om hier samen met collega Opstelten een inhoudelijk vervolg aan te geven.

De heer De Rouwe (CDA): Dus de opmerking «ik zie er geen heil in om dit landelijk te coördineren», wat het pleidooi is, moet ook terug in de ijskast? Of spreekt de Minister hier namens het kabinet en kunnen we concluderen dat het kabinet niet zit te wachten op de hoofdaanbeveling voor een nationaal coördinator ondermijnende criminaliteit?

Minister Blok: Ik gaf aan dat ik het aanstellen van coördinatoren niet onmiddellijk daadkrachtig aanpakken vind, als niet helder is aangegeven wat zo'n persoon toevoegt aan de bestaande taak.

De heer De Rouwe (CDA): In het rapport wordt daarop ingegaan en worden daarvoor een aantal suggesties gegeven.

De voorzitter: We moeten voorkomen dat we het debat opnieuw doen. Hebt u inmiddels de toezegging die u wilt op dit punt?

De heer De Rouwe (CDA): Nee, die heb ik niet. Ik ben wel gevoelig voor de procedure die nog loopt. Omdat de Minister hier inhoudelijk op hoofdpunten de deur dicht doet, wil ik horen of hij ook spreekt namens de Minister van Veiligheid en Justitie.

Minister Blok: Ik wil er graag nog een keer met mijn collega van Veiligheid en Justitie over overleggen. Mijn primaire reactie op de vraag om een coördinator blijft: wat gaat die persoon doen? Maar ik zal het nog een keer met de heer Opstelten bespreken.

Mevrouw Karabulut vroeg mij om te overleggen met de directeur van Platform31. Ik heb de heer Karakus recent bezocht in zijn fraaie burelen. Ik overleg met enige regelmaat met hem. Het onderzoek waar mevrouw Karabulut op wees, had ik niet gelezen. Dat zal ik doen. Ik ben bereid om met Platform31 te overleggen over de uitkomsten. Ik hoop hiermee ook de vragen in tweede termijn beantwoord te hebben.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik neem aan dat de Minister de Kamer ook over de uitkomst van dat gesprek informeert.

Minister Blok: Dat had ik al beloofd.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor zijn beantwoording in tweede termijn. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • De Minister zegt toe de evaluatie van het ISV binnen vier weken aan de Kamer te zenden.

  • De Minister zegt toe de resultaten van de experimenten van Platform31 op het gebied van stedelijke innovatie uiterlijk volgend jaar aan de Kamer te zenden, of zo spoedig mogelijk na afronding.

  • De Minister zegt toe binnen een maand een schriftelijke reactie op het rapport The Inclusive City van Platform31 en het European Urban Knowledge Network aan de Kamer te zenden.

Er is geen aanleiding om een VAO aan te vragen. Ik dank de Minister en de aanwezige ambtenaren voor hun inbreng.

Sluiting 18.06 uur.