Gepubliceerd: 23 juni 2011
Indiener(s): Boris van der Ham (D66)
Onderwerpen: defensie internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32768-5.html
ID: 32768-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld, 8 juni 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1.

Algemeen

1

2.

Doel en inhoud van de richtlijn aanbesteden op het gebied van defensie en veiligheid

2

3.

Europees en nationaal beleid voor de defensie en veiligheidsmarkt

3

4.

Specifieke kenmerken wetsvoorstel

7

5.

Maatregelen betreffende administratieve lasten

8

1. Algemeen

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel voor het plaatsen door aanbestedende diensten van betaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied).

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van een open en transparante Europese aanbestedingsmarkt. Aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied hebben echter een uniek karakter waar nadrukkelijk naar gekeken moet worden.

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen die ze hier graag wil plaatsen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied. Zij vragen in het bijzonder aandacht voor de positie van Nederland en de Nederlandse defensie-industrie in de internationale markt.

2. Doel en inhoud van de richtlijn aanbesteden op het gebied van defensie en veiligheid

De leden van de VVD-fractie steunen het streven van de richtlijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een open en transparante Europese markt voor defensie- en veiligheidsmateriaal, met meer concurrentie en gelijke concurrentievoorwaarden, een «level playing-field». Tegelijkertijd zijn de leden van mening dat Nederland ervoor moet waken op dit gebied wederom het beste jongetje van de Europese klas te worden. Er moet bij de implementatie niet in de eerste plaats voorop gelopen worden, maar ook gekeken worden naar overige EU-lidstaten.

Ter motivering van de keuze voor een apart wetsvoorstel wordt door de regering, naast tijdige implementatie, vooral gewezen op de inhoudelijke verschillen tussen richtlijn nr. 2009/81/EG en de andere Europese aanbestedingsrichtlijnen. De Raad van State merkt op dat wat structuur, inhoud en opbouw betreft er juist veel overeenkomsten tussen beide wetsvoorstellen te vinden zijn. Kan de regering mede in het licht van deze opmerking en het thans aanhangige wetsvoorstel Aanbestedingswet 20.. exact aangeven wat de overwegingen zijn om te komen met een eigenstandige wet aanbestedingen defensie, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Daarnaast streeft deze regering naar minder regels, transparantie en duidelijkheid. Op termijn lijkt het goed mogelijk, volgens de Raad van State, om in de Aanbestedingswet 20.. een aantal specifieke bepalingen op te nemen voor aanbestedingen op het gebied van defensie en veiligheid en zo de afzonderlijke regeling voor die aanbestedingen te laten vervallen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering hier tegenover staat?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de stand van zaken van invoering van de richtlijn in andere landen. Op welke manier wordt voorkomen dat Nederland zichzelf op achterstand zet door vroegtijdiger invoering dan andere lidstaten? Genoemde leden vragen bovendien naar het bereik van deze richtlijn. Valt de recente Frans-Britse samenwerkingsovereenkomst buiten deze richtlijn? Welke andere samenwerkingsovereenkomsten zijn nog meer relevant bij invoering van deze richtlijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de verhouding in de praktijk van opdrachten onder en boven de Europese drempels op defensie en veiligheidsgebied.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de verwachting in hoeverre andere lidstaten hun markt open zullen stellen. Hoe vaak wordt artikel 346 VWEU door andere landen toegepast? Hoe vaak past Nederland dit artikel toe? Welke veranderingen treden op na inwerkingtreding van de richtlijn? Op welke manier benut Nederland de mogelijkheden van artikel 346 VWEU?

3. Europees en nationaal beleid voor de defensie en veiligheidsmarkt

Nederland beschikt over een sterke defensiegerelateerde industrie. Met zo’n 250 innovatiegedreven Midden- en Kleinbedrijven (MKB-bedrijven) en spelers van wereldformaat op het gebied van SEWACO (Sensor- Wapen- en Commandosystemen), marineschepen en vliegtuigtechnologie. Nederland houdt zich als EU-lidstaat strikt aan art. 346 VWEU, dat een uitzondering maakt op de aanbestedingsregels voor wezenlijke belangen van nationale veiligheid. Tegelijkertijd zien we dat andere EU-lidstaten een ruimere interpretatie van art. 346 aanhouden, waardoor er een ongelijk speelveld voor de Nederlandse industrie wordt gecreëerd. De leden van de VVD-fractie hebben hier recent bij de behandeling van de Defensiebegroting 2011 op gewezen en met de motie Ten Broeke (Kamerstuk 32 500, nr. 57) de regering verzocht bij de aanschaf van militair materieel zo veel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 346 biedt om aan te besteden volgens het principe «militair, tenzij». Hoe draagt de implementatie van richtlijn 2009/81/EG bij aan het creëren van een gelijk speelveld voor de Nederlandse industrie en in hoeverre wordt er hierbij rekening gehouden met de motie Ten Broeke? En op welke wijze wordt er bij de implementatie rekening gehouden met de Defensie Industrie Strategie?

Het bestaande compensatie-instrument wordt momenteel door veel kleine landen gebruikt om toegang te krijgen tot vrijwel gesloten markten op het gebied van defensie en veiligheid. Voor het Nederlandse bedrijfsleven betekent dit een jaarlijkse impuls van € 500 miljoen euro. De Europese Commissie zou het compensatiebeleid willen afschaffen. In de memorie van toelichting (MvT) wordt aangegeven dit te beperken. Bedrijven buiten Europa hebben al aangegeven hun compensatiebeleid voort te zetten. Wat was de overweging van de regering om het bereik van compensatieorders te beperken en wat zullen hiervan de gevolgen zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven, vragen de leden van de VVD-fractie zich af?

In de richtlijn zijn bepaalde uitzonderingen opgenomen zoals over onderzoek, ontwikkeling en projecten onder een samenwerkingsovereenkomst van overheden. De leden van de fractie van de VVD vragen zich af op welke manier Nederland hiervan gebruik zal maken?

Zoals gezegd zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat Nederland niet voorop zou moeten lopen bij de implementatie van deze richtlijn. Het is goed om te zien hoe er in andere Europese landen mee wordt omgegaan. Tegelijkertijd wijzen de leden op het belang van een sterke Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie. Kan de regering aangeven op welke wijze de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven zullen worden behartigd?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af in hoeverre de regering middels dit voorstel uitvoering geeft aan de motie Ten Broeke c.s. waarin wordt gevraagd om zoveel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden die art. 346 VWEU biedt om aan te besteden volgens het principe «militair, tenzij». Tevens vragen deze leden zich af in hoeverre Nederland bij de implementatie van Richtlijn nr. 2009/88/1/EG voorop loopt in Europa. Kan de regering een overzicht geven van hoe ver de andere lidstaten met de implementatie van deze Richtlijn zijn? Kan de regering tevens aangeven in hoeverre de projecten onder de onlangs gesloten Frans-Britse samenwerkingsbijeenkomst onder het bereik van de Richtlijn vallen en of de Nederlandse regering vergelijkbare overeenkomsten met andere landen heeft of voornemens is die te sluiten?

Deze leden van de PvdA-fractie ondersteunen het principe van een open en transparante markt op het gebied van veiligheid en defensie. Deze leden vragen zich echter af hoe reëel dit streven is, gezien de grote politiek belangen die op deze markt meespelen? In dit kader vragen deze leden zich af in hoeverre de Nederlandse regering het streven van de Europese Commissie, om het compensatie instrument af te schaffen, ondersteunt. Kan de regering aangeven wat de totale compensatieopdrachten voor het Nederlandse bedrijfsleven op dit moment op jaarbasis bedragen? Kan de regering tevens aangeven in hoeverre hij een verandering in dit volume verwacht door implementatie van de Richtlijn? Deze leden wijzen de regering er op dat in Richtlijn 2009/81/EG geen melding wordt gemaakt van compensatieorders. Is de regering eventueel bereid om het verbod op het plaatsen van compensatieorders ook uit de MvT (art. 2.133, blz. 56) te verwijderen? Is de regering naar voorbeeld van de Belgische overheid bereid compensatie aanbiedingen van Amerikaanse bedrijven in overweging te nemen, ook als staat dit niet in de formele eisen? Geldt dit ook voor Europese bedrijven?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af in hoeverre de regering bij de toepassing van de Richtlijn rekening heeft gehouden met de Defensie Industrie Strategie? Hoe rijmt de regering de verwachting van meer transparantie met uitlatingen uit verschillende landen dat buitenlandse aanbieders via andere mechanismen zullen worden geweerd? Kan de regering aangeven of en zo ja welke acties hij hier tegen onderneemt? Deelt de regering in dit verband de mening van Commissaris Barnier dat de toegang tot de EU markt voor zogenoemde derde landen wordt bepaald door de lidstaten? Kan de regering aangeven in hoeverre hieraan door Nederland invulling wordt gegeven? Kan de regering tevens aangeven op welke wijze de technologische en industriële basis in Europa wordt versterkt als enerzijds bij verkoop van Europese producten aan de VS aan de eis moet worden voldaan om in de VS te produceren en anderzijds bij de verkoop van Amerikaanse producten aan Europese landen geen compensatie mag worden geëist? Kan daarbij inzicht worden verschaft op welke wijze de Britse regering haar Defensie Industrie Strategie combineert met het aankoopbeleid?

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de implicaties van de voorgestelde wetswijziging voor het Nederlandse bedrijfsleven. De aanbestedingen bij Defensie doorlopen het Defensie Materieel Proces, waarin de relatie met het Nederlandse bedrijfsleven een vast onderdeel is. Is de regering bereid overleg te voeren met dat bedrijfsleven voordat de verwervingsstrategie wordt vastgesteld? Kan de regering tevens op welke wijze de belangen van het midden- en kleinbedrijf zullen worden behartigd? Kan de regering tevens aangeven wanneer er concreet inzicht bestaat in het bevorderen van de marktkansen van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie? (paragraaf 7, blz. 20).

Tot slot willen deze leden graag van de regering weten op welke wijze hij de toegang van Nederlandse bedrijven tot de supply chain van grotere buitenlandse bedrijven zal gaan bevorderen? Kan daarbij aangeven worden op welke wijze de toegang van Nederlandse bedrijven bij aanbestedingen in andere lidstaten bevorderd zal worden, onder de in nationale wetgeving geïmplementeerde richtlijn 2009/81/EG?

De richtlijn is uitsluitend van toepassing op opdrachten waarvan de geraamde waarde, gelijk is of hoger ligt dan de volgende drempelbedragen; leveringen en diensten 387 000 euro; werken 4 845 000 euro. Deze drempel is gelijk aan de drempelwaarde die geldt voor speciale sectoropdrachten (richtlijn 2004/17/EG). De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering tegen deze drempelbedragen aankijkt?

De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor het feit dat bepaalde aspecten binnen defensie om redenen van nationale veiligheid niet geheel transparant kunnen worden aanbesteed (gebruik maken van art. 346 lid 2 VWEU). Deze leden zien hier echter ook een risico dat deze mogelijkheden in de praktijk niet op vergelijkbare wijze wordt gehanteerd. Ook kan er sprake zijn van een risico voor het EU gelijke speelveld. Kan de regering aangeven hoe onbedoeld gebruik van deze wet en de EU richtlijn wordt voorkomen? De hier aan het woord zijnde leden hechten sterk aan een EU gelijk speelveld. Kan de regering aangegeven hoe het gelijke speelveld met dit wetsvoorstel wordt verzekerd? Hoever staat het met de implementatie van de richtlijn in de diverse andere landen? Loopt Nederland voorop met implementatie of volgen wij de meerderheid van andere relevante landen? Op welke wijze wordt de richtlijn in diverse landen geïmplementeerd? Implementeert Nederland de richtlijn op gelijke wijze of zijn wij straks het beste jongetje van de klas?

Ook vragen de leden van de CDA-fractie de regering of zij inzicht heeft in de eventuele gevolgen van dit wetsvoorstel voor de Nederlandse MKB-sector? Wat zijn de gevolgen voor Defensie en de Nederlandse industrie? Kan Nederland überhaupt nog wel met preferentie aanbesteden bij Nederlandse bedrijven?

De hier aan het woord zijnde leden van de CDA-fractie vragen de regering daarnaast hoe het werken met compensatiecontracten gezien moet worden met betrekking tot het wetsvoorstel dat juist meer openheid en transparantie tracht te bewerkstelligen op de Europese defensiemarkt?

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie de regering of zij een overzicht heeft wat voor invloed de huidige bezuinigingen op defensie in Nederland en het nieuwe wetsvoorstel op elkaar hebben?

De defensie technologische industriële basis (DTIB) is de technologische en industriële kennis en kunde die aanwezig is bij ondernemingen, kennisinstellingen en bij de overheid. In het stuk van de Raad van State wordt aangegeven dat de huidige Europese DTIB nog altijd een aggregatie van de nationale DTIB’s is en weinig onderlinge samenhang bevat. Hierdoor wordt er te weinig gezocht naar eventuele spillover effecten (functioneel of kennis) tussen landen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe dit wetsvoorstel hier aan bij kan dragen?

Verder hebben de leden van de CDA-fractie nog de volgende vragen:

  • 1. Wanneer wordt de Richtlijn over Intra-Europese transfers ingevoerd?

  • 2. Vallen de projecten onder de onlangs afgesloten Frans-Britse samenwerkingsovereenkomst onder het bereik van de Richtlijn? Heeft de Nederlandse regering vergelijkbare overeenkomsten met andere landen of is zij voornemens die te sluiten?

  • 3. Op welke wijze wordt bij de toepassing van de richtlijn rekening gehouden met de Defensie Industrie Strategie?

  • 4. Hoe rijmt de regering de verwachtingen van meer transparantie met uitlatingen uit verschillende landen dat buitenlandse aanbieders via andere mechanismen zullen worden geweerd? Welke acties neemt de regering daartegen?

  • 5. Deelt de regering de mening van Commissaris Barnier dat de toegang tot de EU markt voor zogenoemde derde landen wordt bepaald door de lidstaten? Op welke wijze wordt hieraan door Nederland invulling gegeven?

  • 6. In de richtlijn 2009/81/EG wordt geen meldinggemaakt van compensatieorders. Is de regering bereidt om het verbod op het plaatsen van compensatieorders ook te laten vallen?

  • 7. De aanbestedingen bij Defensie doolopen het Defensie Materieel Proces, waarin de relatie met het Nederlandse bedrijfsleven een vast onderdeel is. Is de regering bereid overleg te voeren met dat bedrijfsleven voordat de verwervingsstrategie wordt vastgesteld?

  • 8. Is de regering naar voorbeeld van de Belgische overheid bereid compensatie aanbiedingen van Amerikaanse bedrijven in overweging te nemen, ook al staat dit niet in de formeel eisen? Geldt dit ook voor Europese bedrijven?

  • 9. Op welke wijze wordt de technologische en industriële basis in Europa versterkt als enerzijds bij de verkoop van Europese producten aan de VS aan de eis moet worden voldaan om in de VS te produceren en anderzijds bij de verkoop van Amerikaanse producten aan Europese landen geen compensatie mag worden geëist?

  • 10. Kan inzicht worden verschaft op welke wijze de Britse regering haar Defensie Industrie Strategie combineert met het aankoopbeleid?

  • 11. Wanneer bestaat er concreet inzicht over het bevorderen van de marktkansen van de Nederlandse Defensiegerelateerde industrie?

  • 12. De indruk kan bestaan dat de implementatie van de richtlijn geen substantiële verschuivingen in Nederland zal veroorzaken. Hoe verhoudt dit zich tot de getallen die worden gehanteerd bij de berekening van de administratieve lasten van het voorstel? Waarop zijn deze getallen gebaseerd?

  • 13. Op welke wijze wil de regering de toegang van Nederlandse bedrijven tot de supply chain van grotere buitenlandse bedrijven bevorderen?

  • 14. Op welke wijze wil de regering de toegang van Nederlandse bedrijven bij aanbestedingen in ander lidstaten bevorderen, onder de in nationale wetgeving geïmplementeerde richtlijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op de opmerking in de MvT (p. 8) dat de richtlijn ruimte biedt om geen beroep meer te doen op artikel 346 VWEU. In hoeverre zal het bieden van ruimte om geen beroep meer te doen op artikel 346 VWEU ook daadwerkelijk leiden tot minder gebruik van dit artikel, ook in andere lidstaten? Acht de regering het wenselijk dat artikel 346 VWEU minder vaak wordt benut? Zou de ruimte van artikel 346 VWEU door Nederland niet juist benut moeten worden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een nadere beschouwing op de mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven om door te dringen op de defensiemarkt. Biedt voorliggende richtlijn niet juist uitzonderingen die met name gunstig zijn voor grotere lidstaten? Op welke manier worden Europese aanbestedingsregels op dit moment door lidstaten ontweken, om defensieorders in eigen land te houden? Welke ruimte biedt voorliggende richtlijn? Hoe gaat de regering bevorderen dat Nederlandse bedrijven toegang hebben bij aanbestedingen in andere lidstaten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke mogelijkheden kleinere lidstaten hebben om toegang te krijgen op de moeilijk toegankelijke defensie- en veiligheidmarkten. Op welke manier wordt voorkomen dat andere uitzonderingen dan vermeld in de richtlijn zullen worden benut door lidstaten om buitenlandse aanbieders te weren? Welke ruimte geeft de Europese regelgeving hiertoe?

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen in het bijzonder op de constatering dat de Nederlandse defensiegerelateerde industrie met name uit MKB-bedrijven bestaat (MvT, p. 9). Is het voldoende voor deze bedrijven dat er gelegenheid is om een plaats te verwerven in de leveringsketens van grote defensieondernemingen? Verwacht de regering dat de positie van deze bedrijven ook daadwerkelijk zal verbeteren en dat zij de kans krijgen een plaats te verwerven in leveringsketens?

4. Specifieke kenmerken wetsvoorstel

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de gevonden balans tussen marktkansen voor de Nederlandse industrie en de positie van de aanbestedende dienst. Een Nederlandse aanbestedende dienst kan een (buitenlandse) hoofdaannemer verplichten tot concurrentiestelling van opdrachten in onderaanneming (MvT, p. 10). Is dat ook daadwerkelijk de inzet van de Nederlandse regering? Zo ja, hoe krijgt deze inzet vorm?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de huidige toepassing van compensatiebeleid, dat tot marktverstoring zou kunnen leiden. Met name Amerikaanse bedrijven lijken vormen van compensatie te willen voortzetten. Op welke manier wordt voorkomen dat Europese bedrijven op achterstand worden gezet ten opzichte van bedrijven buiten Europa? Welke rol speelt compensatie binnen de Europese markt en binnen de Nederlandse markt? Heeft voorliggende richtlijn invloed op de omvang van compensatieopdrachten voor Nederlandse bedrijven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op de opmerking dat onzeker is hoe andere lidstaten de bepalingen omtrent onderaanneming toe zullen passen in de praktijk (MvT, p. 12). Welke verwachting heeft de regering over implementatie in andere landen? Zijn er lidstaten die wel kiezen voor verplicht voorschrijven van maatregelen omtrent onderaanneming? De regering kiest niet voor het verplicht voorschrijven van maatregelen op het gebied van onderaanneming. Hoe wordt de positie van MKB-bedrijven wel bevorderd? Op welke manier zorgt Nederland voor een zo sterk mogelijke borging van de positie van bedrijven bij onderaanneming?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de gevolgen van buiten toepassing stellen van de regels van de interne markt bij geheimhouding. Het is begrijpelijk dat de regels van openbaar aanbesteden op dergelijke opdrachten niet van toepassing zijn. Op welke manier wordt deze ruimte benut door lidstaten? In hoeverre biedt deze uitzondering ruimte voor lidstaten om zich ten onrechte te onttrekken aan de richtlijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar het meewegen van andere factoren dan alleen de laagste prijs. Wordt de gunning van opdrachten op basis van «economisch meest voordelige inschrijving» (EMVI) gedaan?

5. Maatregelen betreffende administratieve lasten

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar het reduceren van lasten voor het bedrijfsleven. Met name bij de inschrijving wordt veel papierwerk van bedrijven gevraagd. Op welke manier kan dit worden gereduceerd? Hoe krijgt reductie van lasten bij de inschrijving vorm?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie,

Peen